HR 2 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013:54, rov. 2.3.
HR, 03-02-2015, nr. 13/05070
ECLI:NL:HR:2015:215
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
03-02-2015
- Zaaknummer
13/05070
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Bijzonder strafrecht (V)
Verkeersrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:215, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 03‑02‑2015; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:2753, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2014:2753, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 02‑12‑2014
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:215, Gevolgd
Beroepschrift, Hoge Raad, 25‑11‑2013
- Vindplaatsen
NJ 2015/98 met annotatie van
SR-Updates.nl 2015-0057
PS-Updates.nl 2019-0325
Uitspraak 03‑02‑2015
Inhoudsindicatie
OM-cassatie. Dodelijk ongeval. Vrijspraak art. 5 WVW 1994. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte geen gevaar op de weg heeft veroorzaakt of het verkeer heeft gehinderd. Daarbij heeft het Hof in aanmerking genomen dat de X-weg een voorrangsweg is en verdachte erop mocht vertrouwen dat de bromfietser die bij de T-splitsing vanuit de Y-straat kwam, hem voorrang zou verlenen, althans niet zonder vaart te minderen en uit te kijken de X-weg zou oprijden. Die overwegingen geven niet blijk van een onjuiste opvatting omtrent het begrip “gevaar op de weg veroorzaken” a.b.i. art. 5 WVW.
Partij(en)
3 februari 2015
Strafkamer
nr. 13/05070
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 27 juni 2013, nummer 21/003624-12, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de Advocaat-Generaal bij het Hof. Deze heeft bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt dat het Hof de verdachte van het hem subsidiair tenlastegelegde heeft vrijgesproken op gronden die deze beslissing niet kunnen dragen.
2.2.1.
Aan de verdachte is, naast primair de overtreding van art. 6 WVW 1994, subsidiair tenlastegelegd dat:
"hij op of omstreeks 30 oktober 2009 in de gemeente Epe als bestuurder van een voertuig (personenauto merk: Volkswagen), daarmee heeft gereden op de weg, de Kanaalweg, althans enige weg, (komende uit de richting Heerde, gaande in de richting Apeldoorn), waarbij hij, verdachte, de kruising/splitsing van de Kanaalweg en de Ravenstraat is genaderd en/of opgereden met een hogere snelheid dan de wettelijke toegestane snelheid van 60 kilometer per uur, en/of met een te hoge snelheid voor een veilig verkeer ter plaatse, terwijl een scooter, bestuurd door [slachtoffer] (geboren 19 juli 1929), van links vanuit de Ravenstraat de kruising/splitsing op is gereden, en/of niet in staat is geweest om zijn personenauto tijdig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij voornoemde weg en/of voornoemde kruising kon overzien en/of waarover deze vrij was/waren, waarbij en/of waardoor een botsing en/of aanrijding heeft plaatsgevonden tussen de door hem, verdachte, bestuurde personenauto en de door voornoemde [slachtoffer] bestuurde scooter, waarbij voornoemde [slachtoffer] is overleden, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd."
2.2.2.
Het Hof heeft de verdachte van het tenlastegelegde vrijgesproken en heeft daartoe het volgende overwogen:
"Schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994?
(...)Verdachte reed als bestuurder van zijn auto over de Kanaalweg en naderde de T-kruising met de Ravenstraat die gezien vanuit de rijrichting van verdachte van links uitmondt op Kanaalweg. Op beide wegen gold een maximumsnelheid van 60 km/u. Bestuurders op de Kanaalweg hebben voorrang op bestuurders op de Ravenstraat. Dit is op de Kanaalweg aangegeven door middel van bord B4 Bijlage I RVV 1990 en op de Ravenstraat door middel van bord B6 Bijlage I RVV 1990 en haaientanden, als bedoeld in artikel 1 onder p RVV 1990, voor het kruisingsvlak. Het slachtoffer reed op een bromfiets over de Ravenstraat, in de richting van de T-kruising. Hij reed zonder voorrang te verlenen, voor verdachte van links, het kruisingsvlak op en sloeg linksaf teneinde in de rijrichting van verdachte zijn weg over de Kanaalweg te vervolgen. Verdachte reed toen met de linkervoorzijde zijn auto tegen de rechterzijde van de bromfiets. Vaststaat dat het slachtoffer geen voorrang heeft verleend aan verdachte.
De vraag rijst of verdachte enig verwijt valt te maken. Verdachte heeft vanaf zijn eerste verhoor verklaard dat hij direct nadat hij zag dat de bromfietser de Kanaalweg opreed, onmiddellijk heeft geremd, maar toen niet meer een aanrijding met het slachtoffer kon voorkomen. Getuigen die het ongeval hebben waargenomen, hebben verklaard dat het slachtoffer zonder vaart te minderen en zonder uit te kijken de T-splitsing met de Kanaalweg op reed en dat verdachte de aanrijding niet had kunnen voorkomen.
Uit de verkeersongevallenanalyse blijkt dat verdachte mogelijk iets harder reed dan ter plaatse toegestaan vlak voorafgaand aan het ongeval. Verdachte heeft verklaard dat hij niet harder reed dan 60 km/u. Ook als ervan wordt uitgegaan dat verdachte wel harder reed dan de ter plaatse geldende maximum snelheid, namelijk de door de politie berekende snelheid (73-75 km/u), dan was, naar het oordeel van het hof, die snelheidsoverschrijding gezien die situatie ter plaatse niet van dien aard dat sprake is geweest van aanmerkelijk onvoorzichtig, onoplettend of onachtzaam rijgedrag van verdachte.
Verder zijn er evenmin andere gedragingen gebleken die zouden leiden tot een ander oordeel. Het hof is van oordeel dat verdachte er in beginsel op mocht vertrouwen dat hij voorrang zou krijgen van de bromfietser, het latere slachtoffer. Door zonder vaart te minderen en zonder uit te kijken de Kanaalweg op te rijden heeft [slachtoffer] zich plotseling en voor verdachte geenszins te verwachten gehandeld. Een botsing was als gevolg van de manoeuvre van het slachtoffer onvermijdelijk.
(...)
Schuld in de zin van artikel 5 WVW 1994?
Het hof acht evenmin buiten redelijke twijfel bewezen dat verdachte door zijn gedrag gevaar op de weg heeft veroorzaakt, althans kon veroorzaken, of het verkeer heeft gehinderd, althans kon hinderen. Het hof is van oordeel dat de aanrijding door het gedrag van het slachtoffer is veroorzaakt en is niet overtuigd dat verdachte de aanrijding heeft kunnen voorkomen. Het hof zal verdachte daarom ook van het subsidiair tenlastegelegde vrijspreken."
2.3.
De subsidiaire tenlastelegging is toegesneden op art. 5 WVW 1994. Dit artikel luidt:
"Het is een ieder verboden zich zodanig te gedragen dat gevaar op de weg wordt veroorzaakt of kan worden veroorzaakt of dat het verkeer op de weg wordt gehinderd of kan worden gehinderd."
2.4.
Het Hof heeft geoordeeld dat de verdachte, die als bestuurder van zijn auto met een snelheid van (volgens de eigen verklaring van de verdachte) 60 km/u dan wel (volgens de berekening van de politie) 73-75 km/u over de Kanaalweg reed terwijl hij de T-kruising met de Ravenstraat naderde, geen gevaar op de weg heeft veroorzaakt of het verkeer heeft gehinderd. Blijkens de in 2.2.2 weergegeven overwegingen heeft het Hof bij dat oordeel in aanmerking genomen dat de Kanaalweg een voorrangsweg is en de verdachte erop mocht vertrouwen dat de bromfietser die bij de T-splitsing vanuit de Ravenstraat kwam, hem voorrang zou verlenen, althans niet zonder vaart te minderen en uit te kijken de Kanaalweg zou oprijden. Die overwegingen van het Hof geven niet blijk van een onjuiste opvatting omtrent het begrip 'gevaar op de weg veroorzaken' als bedoeld in art. 5 WVW. Het oordeel van het Hof is ook niet onbegrijpelijk.
2.5.
Het middel is tevergeefs voorgesteld.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 februari 2015.
Conclusie 02‑12‑2014
Inhoudsindicatie
OM-cassatie. Dodelijk ongeval. Vrijspraak art. 5 WVW 1994. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte geen gevaar op de weg heeft veroorzaakt of het verkeer heeft gehinderd. Daarbij heeft het Hof in aanmerking genomen dat de X-weg een voorrangsweg is en verdachte erop mocht vertrouwen dat de bromfietser die bij de T-splitsing vanuit de Y-straat kwam, hem voorrang zou verlenen, althans niet zonder vaart te minderen en uit te kijken de X-weg zou oprijden. Die overwegingen geven niet blijk van een onjuiste opvatting omtrent het begrip “gevaar op de weg veroorzaken” a.b.i. art. 5 WVW.
Nr. 13/05070 Zitting: 2 december 2014 | Mr. Spronken Conclusie inzake: [verdachte] |
Verdachte is bij arrest van 27 juni 2013 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, vrijgesproken van de verdenking dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan - kort gezegd - 1. overtreding van primair art. 6 WVW 1994, subsidiair art. 5 WVW 1994 en 2. overtreding van art. 8 WVW 1994.
Mr. M. van der Horst, advocaat-generaal bij het hof, heeft één middel van cassatie voorgesteld.
Het middel keert zich tegen de vrijspraak van feit 1 subsidiair, de overtreding van art. 6 WVW 1994. Geklaagd wordt dat het hof de grondslag van de tenlastelegging heeft verlaten doordat het verdachte heeft vrijgesproken van iets anders dan hem is ten laste gelegd, althans dat het oordeel van het hof van een onjuiste rechtsopvatting getuigt, althans dat dit oordeel niet zonder meer begrijpelijk is en/of onvoldoende is gemotiveerd.
Aan verdachte is, voor zover van belang, ten laste gelegd dat:
“1 primair:
hij op of omstreeks 30 oktober 2009 in de gemeente Epe, althans in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, (zijnde een personenauto merk: Volkswagen) daarmede rijdende de over de weg, de Kanaalweg, althans enige weg, (komende uit de richting Heerde, gaande in de richting Apeldoorn), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden,
immers is hij, verdachte, zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam, de kruising/splitsing van de Kanaalweg en de Ravenstraat genaderd en/of opgereden met een hogere snelheid dan de wettelijke toegestane snelheid van 60 kilometer per uur, en/of met een te hoge snelheid voor een veilig verkeer ter plaatse,
terwijl een scooter, bestuurd door [slachtoffer] (geboren [geboortedatum] 1929), van links vanuit de Ravenstraat de kruising/splitsing op is gereden, en/of
is hij, verdachte, niet in staat geweest om zijn personenauto tijdig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij voornoemde weg en/of voornoemde kruising kon overzien en/of waarover deze vrij was/waren,
waarbij en/of waardoor een botsing en/of aanrijding heeft plaatsgevonden tussen de door hem, verdachte, bestuurde personenauto en de door voornoemde [slachtoffer] bestuurde scooter,
waardoor voornoemde [slachtoffer] werd gedood,
terwijl hij, verdachte, verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8 lid 1 Wegenverkeerswet 1994;
1. subsidiair:
hij op of omstreeks 30 oktober 2009 in de gemeente Epe als bestuurder van een voertuig (personenauto merk: Volkswagen), daarmee heeft gereden op de weg, de Kanaalweg, althans enige weg, (komende uit de richting Heerde, gaande in de richting Apeldoorn), waarbij hij, verdachte, de kruising/splitsing van de Kanaalweg en de Ravenstraat is genaderd en/of opgereden met een hogere snelheid dan de wettelijke toegestane snelheid van 60 kilometer per uur, en/of met een te hoge snelheid voor een veilig verkeer ter plaatse, terwijl een scooter, bestuurd door [slachtoffer] (geboren 19 juli 1929), van links vanuit de Ravenstraat de kruising/splitsing op is gereden,
en/of niet in staat is geweest om zijn personenauto tijdig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij voornoemde weg en/of voornoemde kruising kon overzien en/of waarover deze vrij was/waren,
waarbij en/of waardoor een botsing en/of aanrijding heeft plaatsgevonden tussen de door hem, verdachte, bestuurde personenauto en de door voornoemde [slachtoffer] bestuurde scooter,
waarbij voornoemde [slachtoffer] is overleden,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd”.
5. Het hof heeft verdachte van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde vrijgesproken en heeft daartoe het volgende overwogen:
“Schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994?
De vraag is of de feitelijke gedragingen, gegeven de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden, de conclusie kunnen rechtvaardigen dat verdachte schuld heeft aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW 1994. Het gedrag van verdachte moet daarvoor worden afgemeten aan dat wat van een automobilist in het algemeen en gemiddeld genomen mag worden verwacht.
Het hof neemt daarbij in aanmerking dat blijkens de tenlastelegging het feit dat verdachte onder invloed van drugshoudend stof zou verkeren, niet als factoren van het schuldverwijt in de zin van artikel 6 WVW 1994 is ten laste gelegd maar als de strafverzwarende omstandigheid waaronder de aanrijding is veroorzaakt. Volgens de tenlastelegging zijn - kort samengevat - de dragende schuldfactoren het rijden met een hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane snelheid en/of een te hoge snelheid voor een veilig verkeer ter plaatse en het niet tijdig tot stilstand (kunnen) brengen van de auto binnen de afstand die verdachte kon overzien en waarover deze vrij was.
Verdachte reed als bestuurder van zijn auto over de Kanaalweg en naderde de T-kruising met de Ravenstraat die gezien vanuit de rijrichting van verdachte van links uitmondt op Kanaalweg. Op beide wegen gold een maximumsnelheid van 60 km/u. Bestuurders op de Kanaalweg hebben voorrang op bestuurders op de Ravenstraat. Dit is op de Kanaalweg aangegeven door middel van bord B4 Bijlage I RVV 1990 en op de Ravenstraat door middel van bord B6 Bijlage I RVV 1990 en haaientanden, als bedoeld in artikel 1 onder p RVV 1990, voor het kruisingsvlak. Het slachtoffer reed op een bromfiets over de Ravenstraat, in de richting van de T-kruising. Hij reed zonder voorrang te verlenen, voor verdachte van links, het kruisingsvlak op en sloeg linksaf teneinde in de rijrichting van verdachte zijn weg over de Kanaalweg te vervolgen. Verdachte reed toen met de linkervoorzijde zijn auto tegen de rechterzijde van de bromfiets. Vaststaat dat het slachtoffer geen voorrang heeft verleend aan verdachte.
De vraag rijst of verdachte enig verwijt val[t] te maken[.] Verdachte heeft vanaf zijn eerste verhoor verklaard dat hij direct nadat hij zag dat de bromfietser de Kanaalweg opreed, onmiddellijk heeft geremd, maar toen niet meer een aanrijding met het slachtoffer kon voorkomen. Getuigen die het ongeval hebben waargenomen, hebben verklaard dat het slachtoffer zonder vaart te minderen en zonder uit te kijken de T-spIitsing met de Kanaalweg op reed en dat verdachte de aanrijding niet had kunnen voorkomen.
Uit de verkeersongevallenanalyse blijkt dat verdachte mogelijk iets harder reed dan ter plaatse toegestaan vlak voorafgaand aan het ongeval. Verdachte heeft verklaard dat hij niet harder reed dan 60 km/u. Ook als ervan wordt uitgegaan dat verdachte wel harder reed dan de ter plaatse geldende maximum snelheid, namelijk de door de politie berekende snelheid (73-75 km/u), dan was, naar het oordeel van het hof, die snelheidsoverschrijding gezien die situatie ter plaatse niet van dien aard dat is geweest van aanmerkelijk onvoorzichtig, onoplettend of onachtzaam rijgedrag van verdachte.
Verder zijn er evenmin andere gedragingen gebleken die zouden leiden tot een ander oordeel. Het hof is van oordeel dat verdachte er in beginsel op mocht vertrouwen dat hij voorrang zou krijgen van de bromfietser, het latere slachtoffer. Door zonder vaart te minderen en zonder uit te kijken de Kanaalweg op te rijden heeft [slachtoffer] zich plotseling en voor verdachte geenszins te verwachten gehandeld. Een botsing was als gevolg van de manoeuvre van het slachtoffer onvermijdelijk.
Het hof kan gelet op het vorenstaande niet buiten redelijke twijfel komen tot een bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994
Het hof zal verdachte daarom vrijspreken van het primair tenlastegelegde.
Schuld in de zin van artikel 5 WVW 1994?
Het hof acht evenmin buiten redelijke twijfel bewezen dat verdachte door zijn gedrag gevaar op de weg heeft veroorzaakt, althans kon veroorzaken, of het verkeer heeft gehinderd, althans kon hinderen. Het hof is van oordeel dat de aanrijding door het gedrag van het slachtoffer is veroorzaakt en is niet overtuigd dat verdachte de aanrijding heeft kunnen voorkomen. Het hof zal verdachte daarom ook van het subsidiair tenlastegelegde vrijspreken.”
6. In het middel wordt aangevoerd dat de vraag of verdachte de ontstane aanrijding kon voorkomen niet relevant is, maar slechts of verdachte door zijn rijgedrag, te weten de snelheid waarmee hij reed, in enige mate verwijtbaar heeft gehandeld en gevaar op de weg heeft veroorzaakt of kon veroorzaken. De steller van het middel stelt zich daarbij op het standpunt dat het het hof niet vrijstond in het midden te laten of verdachte harder reed dan de ter plaatse geldende maximumsnelheid toen hij de t-splitsing naderde.
7. Voorop staat dat het vaste rechtspraak van de Hoge Raad is dat in cassatie niet kan worden onderzocht of de feitenrechter die de verdachte op grond van zijn feitelijke waardering van het bewijsmateriaal heeft vrijgesproken, terecht tot dat oordeel is gekomen. Als de rechter die over de feiten oordeelt het ten laste gelegde bewezen acht, is het aan die rechter voorbehouden om, binnen de door de wet getrokken grenzen, van het beschikbare materiaal datgene tot bewijs te bezigen wat deze uit een oogpunt van betrouwbaarheid daartoe dienstig voorkomt en terzijde te stellen wat hij voor het bewijs van geen waarde acht. Deze beslissing inzake die selectie en waardering, die - behoudens bijzondere gevallen - geen motivering behoeft, kan in cassatie niet met vrucht worden bestreden. Hetzelfde geldt in het tegenovergestelde geval dat de rechter op grond van de aan hem voorbehouden selectie en waardering van het bewijsmateriaal tot de slotsom komt dat vrijspraak moet volgen. Hieruit volgt dat het oordeel over het al dan niet bewezen zijn van het ten laste gelegde, met de daartoe gegeven motivering, niet onbegrijpelijk genoemd zal kunnen worden als het beschikbare bewijsmateriaal - al dan niet in verband met een andere uitleg van gegevens van feitelijke aard - een andere (bewijs)beslissing toelaat.1.
8. Aan de steller van het middel kan worden toegegeven dat de korte motivering onder het kopje “schuld in de zin van artikel 5 WVW 1994” op het eerste gezicht niet direct hout snijdt. Maar de overweging van het hof betreffende de vrijspraak van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde in zijn geheel bezien,2.maakt naar mijn oordeel duidelijk dat het hof hierin tot uitdrukking heeft willen brengen dat het van oordeel is dat, zelfs als verdachte harder heeft gereden dan ter plaatse is toegestaan, hem geen strafrechtelijk relevant verwijt in de zin van de Wegenverkeerswet 1994 kan worden ge-maakt. Kennelijk is het hof van oordeel dat, gezien de situatie ter plaatse, een snelheid van 60 km/uur of zelfs een snelheid van 73-75 km/uur op zichzelf geen gevaar opleverde of kon opleveren als bedoeld in art. 5 WVW 1994.
9. Het OM is blijkbaar de opvatting toegedaan dat enkel de snelheid waarmee verdachte (mogelijk) de kruising is genaderd voldoende is om van gevaarzetting in de zin van art. 5 WVW 1994 te spreken. Dit uitgangspunt is echter onjuist. Aan het veroorzaken van gevaar als bedoeld in art. 5 WVW 1994 moet weliswaar ongeoorloofd gedrag ten grondslag liggen,3.zoals een overschrijding van de maximaal toegestane snelheid, maar een (mogelijk) enkele snelheidsovertreding is onvoldoende om het gevaar te construeren waarop in art. 5 WVW 1994 wordt gedoeld.4.Daar komt bij dat verdachte op een voorrangsweg reed en naar het niet onbegrijpelijke oordeel van het hof er in beginsel op mocht vertrouwen dat hij voorrang zou krijgen van verkeer van links. In cassatie staat verder niets vast omtrent de aard van de kruising en de mate van overzichtelijkheid daarvan en met welke regelmaat ter plaatse ander verkeer aanwezig placht te zijn.5.
10. Gezien de voorhanden feiten en omstandigheden, waarvan in cassatie behoort te worden uitgegaan, getuigt het oordeel van het hof dat het verkeersgedrag van verdachte, ongeacht of hij nu wel of niet te hard reed, geen gevaarzetting oplevert in de zin van art. 5 WVW 1994, niet van een onjuiste rechtsopvatting terwijl het evenmin onbegrijpelijk is. De klacht dat sprake is van grondslagverlating is ongegrond.
11. Het middel faalt.
12. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoort te geven.
13. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 02‑12‑2014
Hetgeen de steller van het middel klaarblijkelijk ook heeft gedaan.
Remmelink/Otte, bewerkt door Harteveld/Robroek, “Hoofdwegen door het verkeersrecht”, zesde druk 2012, p. 47-48.
Vgl. HR 6 november 1990, ECLI:NL:HR:1990:ZC8632, NJ 1991, 257 m.nt. Van Veen, rov. 5.1.
Beroepschrift 25‑11‑2013
CASSATIESCHRIFTUUR
Kenmerk: 21-003624-12
Aan de Hoge Raad der Nederlanden
Het beroep in cassatie van rekwirant is gericht tegen het arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, waarbij het Gerechtshof het vonnis van de Rechtbank Zutphen van 24 augustus 2012 heeft vernietigd en
[rekwirant]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984
heeft vrijgesproken van het hem tenlastegelegde.
Rekwirant kan zich met deze beslissing voor zover deze betreft het onder 1 subsidiair ten laste gelegde (art. 5 WVW1994) niet verenigen.
Rekwirant stelt daarom voor het volgende middel van cassatie.
Middel I
Schending van het recht en/of verzuim van vormen waarvan de niet-inachtneming nietigheid meebrengt als bedoeld in artikel 79, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, doordat het Hof de verdachte heeft vrijgesproken op gronden die deze beslissing niet kunnen dragen.
Toelichting
1.
Aan de verdachte is onder 1 subsidiair het volgende ten laste gelegd:
‘hij op omstreeks 30 oktober 2009 in de gemeente Epe als bestuurder van een voertuig (personenauto merk: Volkswagen), daarmee heeft gereden op de weg, de Kanaalweg, althans enige weg, (komende uit de richting Heerde, gaande in de richting Apeldoorn), waarbij hij, verdachte, de kruising/splitsing van de Kanaalweg en de Ravenstraat is genaderd en/of opgereden met een hogere snelheid dan de wettelijke toegestane snelheid van 60 kilometer per uur, en/of met een te hoge snelheid voor een veilig verkeer ter plaatse, terwijl een scooter, bestuurd door de heer [slachtoffer] (geboren [geboortedatum] 1929), van links vanuit de Ravenstraat de kruising/splitsing op is gereden,
en/of niet in staat is geweest om zijn personenauto tijdig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij voornoemde weg en/of voornoemde kruising kon overzien en/of waarover deze vrij was/waren,
waarbij en/of waardoor een botsing en/of aanrijding heeft plaatsgevonden tussen de door hem, verdachte, bestuurde personenauto en de door voornoemde heer [slachtoffer] bestuurde scooter,
waarbij voornoemde heer [slachtoffer] is overleden,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd’
2.
Het Hof heeft — voor zover hier relevant — het volgende overwogen1.:
‘Uit de verkeersongevallenanalyse blijkt dat verdachte mogelijk iets harder reed dan ter plaatse toegestaan vlak voorafgaand aan het ongeval. Verdachte heeft verklaard dat hij niet harder reed dan de ter plaatse toegestane 60 km/u. Ook als ervan wordt uitgegaan dat verdachte wel harder reed dan de ter plaatse geldende maximum snelheid, namelijk de door de politie berekende snelheid (73–75 km/u), dan was, naar het oordeel van het hof, die snelheidsoverschrijding gezien die situatie ter plaatse niet van dien aard is geweest dat van aanmerkelijk onvoorzichtig, onoplettend of onachtzaam rijgedrag van verdachte sprake was.’
(…)
‘Schuld in de zin van artikel 5 WVW 1994?
Het hof acht evenmin buiten redelijke twijfel bewezen dat verdachte door zijn gedrag gevaar op de weg heeft veroorzaakt, althans kon veroorzaken, of het verkeer heeft gehinderd, althans kon hinderen. Het hof is van oordeel dat de aanrijding door hetgedrag van het slachtoffer is veroorzaakt en is niet overtuigd dat verdachte de aanrijding heeft kunnen voorkomen. Het hof zal verdachte daarom ook van het subsidiair tenlastegelegde vrijspreken.’.
3.
Art. 5 WVW1994 luidt als volgt:
‘Het is een ieder verboden zich zodanig te gedragen dat gevaar op de weg wordt veroorzaakt of kan worden veroorzaakt of dat het verkeer op de weg wordt gehinderd of kan worden gehinderd.’
4.
Aan het veroorzaken of het kunnen veroorzaken van gevaar als bedoeld in art. 5 WVW 1994, dient ongeoorloofd gedrag als oorzaak ten grondslag te liggen. Eerst indien sprake is van uit verkeersoogpunt bezien ongeoorloofd gedrag kan worden nagegaan of daardoor gevaar is veroorzaakt of veroorzaakt had kunnen worden.2. Is vastgesteld dat door dat ongeoorloofd gedrag gevaar op de weg is veroorzaakt of veroorzaakt had kunnen worden, dan kan de verdachte onder omstandigheden worden ontslagen van alle rechtsvervolging wanneer sprake is van afwezigheid van alle schuld. De maatstaf voor afwezigheid van alle schuld is of feiten en/of omstandigheden aannemelijk zijn geworden dat verdachte niet anders kon of behoorde te handelen. Alle schuld aan de bewezenverklaarde overtreding zal bij een verdachte ontbreken, indien aannemelijk is geworden dat hem redelijkerwijze geen mogelijkheid heeft opengestaan om de in de bewezenverklaring bedoelde gevaarzetting te vermijden.3.
5.1
Het Hof heeft geoordeeld dat verdachte geen gevaar op de weg heeft veroorzaakt of had kunnen veroorzaken omdat het Hof er niet van overtuigd is dat verdachte de aanrijding heeft kunnen voorkomen. Naar de mening van rekwirant heeft het Hof, door aldus te overwegen, de verdachte vrijgesproken van iets anders dan hem is tenlastegelegd en aldus de grondslag van die tenlastelegging verlaten. Immers, de verdachte wordt niet verweten dat hij de aanrijding in verwijtbare zin heeft veroorzaakt, maar enkel dat hij met overschrijding van de maximumsnelheid ter plaatse een t-splitsing is opgereden of deze heeft genaderd, door welk handelen gevaar is veroorzaakt of in ieder geval had kunnen veroorzaken. Dat specifieke gevaar bestaat, aldus de tenlastelegging, uit het niet meer in staat zijn om de door de verdachte bestuurde personenauto tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg of kruising kon overzien en waarover deze vrij was. De vragen of de aanrijding door het gedrag van het slachtoffer is veroorzaakt en of de verdachte de aanrijding heeft kunnen voorkomen zijn niet van belang. Het vaststaan van de gevaarzetting is voldoende.
5.2
Het Hof heeft in het midden gelaten of de verdachte, naar diens eigen zeggen, niet harder heeft gereden dan de ter plaatse geldende maximum snelheid van 60 kilometer per uur, dan wel of de verdachte, zoals door de politie is vastgesteld tussen de 73 en 75 kilometer per uur heeft gereden toen hij de t-splitsing naderde. Dit stond het Hof naar de mening van rekwirant niet vrij. Indien het Hof is uitgegaan van de lezing van de verdachte dat hij niet harder dan 60 kilometer per uur heeft gereden, laat zulks onverlet de mogelijkheid dat deze snelheid te hoog is geweest voor een veilig verkeer ter plaatse. Indien het Hof is uitgegaan van de door de politie vastgestelde snelheid van 73–75 kilometer per uur, dan is niet zonder meer begrijpelijk 's Hofs oordeel dat het verkeer ter plaatse niet in gevaar is (kunnen worden) gebracht. In zoverre leidt de vrijspraak van het subsidiair ten laste gelegde dus aan een motiveringsgebrek.
5.3
Fouten van medeweggebruikers kunnen op zich de schuld bij de verdachte doen afnemen, zelfs in zodanige mate dat van een aanmerkelijk verwijtbare onvoorzichtigheid (noodzakelijk voor het primair ten laste gelegde) niet meer kan worden gesproken.4. Echter, het Hof lijkt uit het oog te verliezen dat voor een bewezenverklaring van art. 5 WVW geen culpa is vereist, maar slechts enige mate van verwijtbaarheid, 's Hofs oordeel getuigt derhalve van een onjuiste rechtsopvatting, dan wel is niet naar de eisen der Wet met redenen omkleed.
Indien het cassatiemiddel doel treft zal het arrest van het Gerechtshof niet in stand kunnen blijven. Rekwirant verzoekt de Hoge Raad der Nederlanden dan ook dit arrest te vernietigen en vervolgens te bevelen hetgeen overeenkomstig de bepalingen der wet behoort of had behoren te geschieden.
's‑Gravenhage, 25 november 2013
M. van der Horst, advocaat-generaal bij het Ressortsparket
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 25‑11‑2013
Rekwirant merkt op dat de feiten en omstandigheden, die besloten liggen in de overwegingen die het Hof ten grondslag heeft gelegd aan de gegeven vrijspraak van het primair tenlastegelegde dezelfde zijn die ook ten grondslag zijn gelegd aan zijn oordeel dat de verdachte van het subsidiair tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken.
Vgl.W.H. Vellinga, Gevaar en schuld op de weg, 1979, p. 30/31 en HR
HR 30 november 1971, LJN: AB6496, NJ 1972/313 en HR 3 juli 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW9975, NJ 2012/521 m.nt. Reijntjes
Zie de noot van Van Veen onder HR NJ 1989/719 en de conclusie van AG Machielse voor HR 31 oktober 2006, ECLI:NL:HR:2006:AX9180