Zie HR 30 november 1971, LJN: AB6496, NJ 1972/313.
HR, 03-07-2012, nr. 11/01478
ECLI:NL:HR:2012:BW9975
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
03-07-2012
- Zaaknummer
11/01478
- Conclusie
Mr. Silvis
- LJN
BW9975
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2012:BW9975, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 03‑07‑2012
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2012:BW9975
ECLI:NL:HR:2012:BW9975, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 03‑07‑2012; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BW9975
Beroepschrift, Hoge Raad, 28‑04‑2011
- Wetingang
- Vindplaatsen
NJ 2012/521 met annotatie van J.M. Reijntjes
VR 2013/116
NbSr 2012/300
Conclusie 03‑07‑2012
Mr. Silvis
Partij(en)
Nr. 11/01478
Mr. Silvis
Zitting 17 april 2012
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Verdachte is bij arrest van 6 januari 2011 door het Gerechtshof te Amsterdam ter zake van "overtreding van artikel 5 van de wegenverkeerswet 1994" ontslagen van alle rechtsvervolging.
2.
De plaatsvervangend advocaat-generaal bij het ressortsparket Amsterdam, mr. L. Plas, heeft een middel van cassatie voorgesteld.
3.
Het middel klaagt dat het Hof verdachte ter zake van het bewezenverklaarde feit heeft ontslagen van alle rechtsvervolging op gronden die niet, zonder meer, begrijpelijk zijn.
4.
Het Hof heeft ten laste van verdachte bewezenverklaard dat:
"hij op 9 december te Huizen als bestuurder van een voertuig, personenauto, daarmee rijdende op de weg, de Huizermaatweg, komende uit de richting van de Graaf Floris en gaande in de richting van de Fauna, alwaar verdachte in een flauwe bocht naar links met zijn rechtervoorband tegen de aldaar gelegen trottoirrand is aangebotst en met zijn rechtervoorband in de aldaar gelegen grasberm terecht is gekomen, waardoor hij, verdachte, de macht over het stuur is kwijtgeraakt en tegen een in de middenberm van de Huizermaatweg staande boom is aangebotst en vervolgens op de rijbaan bestemd voor het tegemoetkomende verkeer tot stilstand is gekomen, door welke gedraging van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, immers is hij, verdachte, toen aldaar tegen een boom aangebotst als gevolg waarvan inzittende [betrokkene 1] letsel heeft bekomen."
5.
Het Hof heeft ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte het volgende overwogen en beslist:
"De raadsman heeft aangevoerd dat, indien het hof tot een bewezenverklaring zou komen, er dan sprake is van afwezigheid van alle schuld en dat de verdachte op die grond moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Dienaangaande overweegt het Hof als volgt:
- -
bij het technisch onderzoek na het ongeval bleek een berekening van de snelheid waarmee de verdachte vlak voor het ongeval heeft gereden niet mogelijk en ook andere relevante gegevens heeft het technisch onderzoek niet opgeleverd. De auto vertoonde geen technische gebreken, die van invloed zouden kunnen zijn op het ontstaan dan wel het verloop van het ongeval. De weersomstandigheden waren goed;
- -
een drietal getuigen in de buurt van het ongeval heeft geen informatie kunnen geven die enig inzicht zou kunnen geven over de toedracht van het ongeval. Medepassagier [betrokkene 2], die rechtsvoor heeft gezeten, verklaart slechts dat de auto aan de rechterzijde de stoeprand heeft geraakt waardoor de auto iets omhoog kwam. De verdachte en de tweede inzittende kunnen zich van het ongeval niets herinneren;
- -
de verdachte heeft geen middelen gebruikt die de rijvaardigheid zouden kunnen beïnvloeden. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij nooit alcohol drinkt - daarom wordt hij vaak als chauffeur (BOB) gevraagd- en dat hij een rustige bestuurder is. Er zijn geen aanwijzingen dat de aandacht van verdachte door het gedrag van zijn medepassagiers, op het moment van het ongeval of vlak daarvoor zou zijn afgeleid.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat ten aanzien van de aanleiding voor dan wel de oorzaak van het raken van de stoeprand, welke aanraking onmiskenbaar de oorzaak is geweest van de botsing tegen de boom, geen enkele betrouwbare uitspraak kan worden gedaan, noch in technische zin, noch in de sfeer van de rijstijl van de verdachte. De vraag of de verdachte van het raken van de stoeprand ook maar enig verwijt kan worden gemaakt kan dus niet worden beantwoord.
Nu niet is gebleken dat de verdachte niet de maximaal te vergen zorg heeft betracht en ook overigens niet is gebleken van relevante schuld, komt het hof tot de slotsom dat de verdachte geen verwijt kan worden gemaakt van het veroorzaken van het ongeval. Hij is daarom niet strafbaar en hij moet van alle rechtsvervolging worden ontslagen."
6.
Het volgende kan worden vooropgesteld. In het geval van een bewezen verklaarde overtreding is de maatstaf voor alle afwezigheid van schuld of aannemelijk is geworden dat verdachte niet anders kon of behoorde te handelen. Alle schuld aan de bewezen verklaarde overtreding zou bij verdachte ontbreken, indien aannemelijk zou zijn, dat hem redelijkerwijze geen mogelijkheid heeft opengestaan om de in de bewezenverklaring bedoelde gevaarzetting te vermijden.1.
7.
Vellinga2. schrijft dat aan het veroorzaken van een belemmering of gevaar als bedoeld in art. 25 WVW (oud), de voorloper van het huidige art. 5 WVW 1994, ongeoorloofd gedrag als oorzaak ten grondslag moet liggen. Pas als er sprake is van uit verkeersoogpunt ongeoorloofd gedrag kan worden nagegaan of daardoor een belemmering of gevaar teweeg is gebracht.3. Dat is de bewijskwestie: is de veiligheid op de weg door van uit verkeersoogpunt ongeoorloofd gedrag van verdachte in gevaar gebracht? Als dat niet uit de bewijsmiddelen valt af te leiden, dient vrijspraak te volgen.4.
8.
Het Hof heeft geoordeeld dat het gevaar voor de veiligheid op de weg uit de bewijsmiddelen valt af te leiden en dat dit gevaar veroorzaakt werd door van uit verkeersoogpunt ongeoorloofd gedrag van verdachte. Het Hof heeft dit uitdrukkelijk in de bespreking van een (bewijs)verweer overwogen:
"Het hof is ten aanzien van het tweede onderdeel van het bewijsverweer van oordeel dat, nog daargelaten of de verdachte de bocht nu wel of niet te ruim heeft genomen, er sprake is geweest van een verkeersfout van de verdachte en dat dit gedrag van de verdachte er de oorzaak van is geweest dat gevaar op de weg is veroorzaakt. De door de verdachte bestuurde auto is immers door het weggedrag van de verdachte tegen een stoeprand gereden, waarna de auto, na een vergeefse stuurcorrectie, tegen een boom is gebotst, met voornoemd gevolg."
9.
Het Hof heeft bewezen kunnen achten dat verdachte een verkeersfout heeft gemaakt waardoor een ongeval ontstond. Om vervolgens nog tot afwezigheid van alle schuld te kunnen komen, moet aannemelijk zijn dat verdachte redelijkerwijze geen (aanvaardbare) mogelijkheid had om de in de bewezenverklaring bedoelde gevaarzetting te vermijden.
10.
Het hof heeft niet kunnen vaststellen of verdachte het feit heeft kunnen vermijden. Door op die grond afwezigheid van alle schuld aan de bewezen verklaarde overtreding aan te nemen, heeft het Hof een onjuiste maatstaf toegepast.
11.
Het is evenmin zo dat het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep naar 's Hofs oordeel het bestaan van feiten en omstandigheden, die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten, aannemelijk heeft gemaakt.5.
12.
Het middel is terecht voorgesteld.
13.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.
14.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, en tot terug- dan wel verwijzing van de zaak, opdat deze op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 03‑07‑2012
Mr. W.H. Vellinga, Gevaar en schuld op de weg, 1979, p. 30/31.
Vgl. HR 4 november 1975, LJN: AB3762, NJ 1976/192; HR 29 september 1953, VR 1954/12.
Mr. W.H. Vellinga, Gevaar en schuld op de weg, 1979, p. 69/70.
Zie HR 3 mei 1966, LJN: AB3609, NJ 1968/26.
Uitspraak 03‑07‑2012
Inhoudsindicatie
OM-cassatie. Beroep op avas. Bij een beroep op een strafuitsluitingsgrond moet de rechter de feitelijke grondslag van dat beroep onderzoeken. Voor aanvaarding van het beroep is vereist dat de rechter de feitelijke grondslag ervan voldoende aannemelijk acht. De last tot het aannemelijk maken van die feitelijke grondslag mag niet uitsluitend op de verdachte worden gelegd. Het Hof heeft dit beslissingskader miskend.
Partij(en)
3 juli 2012
Strafkamer
nr. S 11/01478
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 6 januari 2011, nummer 23/006108-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboortedatum] op [geboortedatum] 1988, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de Advocaat-Generaal bij het Hof. Deze heeft bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Silvis heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terug- dan wel verwijzing van de zaak, opdat deze op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt dat het Hof de verdachte ter zake van het bewezenverklaarde heeft ontslagen van alle rechtsvervolging op gronden die niet zonder meer begrijpelijk zijn.
2.2.
Het Hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
"hij op 9 december 2007 te Huizen als bestuurder van een voertuig, personenauto, daarmee rijdende op de weg, de Huizermaatweg, komende uit de richting van de Graaf Floris en gaande in de richting van de Fauna, alwaar verdachte in een flauwe bocht naar links met zijn rechtervoorband tegen de aldaar gelegen trottoirrand is aangebotst en met zijn rechtervoorband in de aldaar gelegen grasberm terecht is gekomen, waardoor hij, verdachte, de macht over het stuur is kwijtgeraakt en tegen een in de middenberm van de Huizermaatweg staande boom is aangebotst en vervolgens op de rijbaan bestemd voor het tegemoetkomende verkeer tot stilstand is gekomen, door welke gedraging van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, immers is hij, verdachte, toen aldaar tegen een boom aangebotst als gevolg waarvan inzittende [betrokkene 1] letsel heeft bekomen."
2.3.
Het Hof heeft de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging. Het Hof heeft daartoe het volgende overwogen:
"De raadsman heeft aangevoerd dat, indien het hof tot een bewezenverklaring zou komen, er dan sprake is van afwezigheid van alle schuld en dat de verdachte op die grond moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Dienaangaande overweegt het Hof als volgt:
- -
bij het technisch onderzoek na het ongeval bleek een berekening van de snelheid waarmee de verdachte vlak voor het ongeval heeft gereden niet mogelijk en ook andere relevante gegevens heeft het technisch onderzoek niet opgeleverd. De auto vertoonde geen technische gebreken, die van invloed zouden kunnen zijn op het ontstaan dan wel het verloop van het ongeval. De weersomstandigheden waren goed;
- -
een drietal getuigen in de buurt van het ongeval heeft geen informatie kunnen geven die enig inzicht zou kunnen geven over de toedracht van het ongeval. Medepassagier [betrokkene 2], die rechtsvoor heeft gezeten, verklaart slechts dat de auto aan de rechterzijde de stoeprand heeft geraakt waardoor de auto iets omhoog kwam. De verdachte en de tweede inzittende kunnen zich van het ongeval niets herinneren;
- -
de verdachte heeft geen middelen gebruikt die de rijvaardigheid zouden kunnen beïnvloeden. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij nooit alcohol drinkt - daarom wordt hij vaak als chauffeur (BOB) gevraagd - en dat hij een rustige bestuurder is. Er zijn geen aanwijzingen dat de aandacht van verdachte door het gedrag van zijn medepassagiers, op het moment van het ongeval of vlak daarvoor zou zijn afgeleid.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat ten aanzien van de aanleiding voor dan wel de oorzaak van het raken van de stoeprand, welke aanraking onmiskenbaar de oorzaak is geweest van de botsing tegen de boom, geen enkele betrouwbare uitspraak kan worden gedaan, noch in technische zin, noch in de sfeer van de rijstijl van de verdachte. De vraag of de verdachte van het raken van de stoeprand ook maar enig verwijt kan worden gemaakt kan dus niet worden beantwoord.
Nu niet is gebleken dat de verdachte niet de maximaal te vergen zorg heeft betracht en ook overigens niet is gebleken van relevante schuld, komt het hof tot de slotsom dat de verdachte geen verwijt kan worden gemaakt van het veroorzaken van het ongeval. Hij is daarom niet strafbaar en hij moet van alle rechtsvervolging worden ontslagen."
2.4.
Wanneer een beroep op een strafuitsluitingsgrond is gedaan, is de rechter gehouden de feitelijke grondslag van dat beroep te onderzoeken. Voor aanvaarding van het beroep op een strafuitsluitingsgrond is vereist dat de rechter de feitelijke grondslag ervan voldoende aannemelijk acht.
De last tot het aannemelijk maken van die feitelijke grondslag mag niet uitsluitend op de verdachte worden gelegd.
2.5.
De verdachte heeft naar het oordeel van het Hof terecht een beroep gedaan op afwezigheid van alle schuld ten aanzien van het verkeersongeval waarvan uit de vaststellingen van het Hof volgt dat dat ongeval door de verdachte als bestuurder van de auto is veroorzaakt. Het Hof heeft echter, in het bijzonder in de overweging dat "niet is gebleken dat de verdachte niet de maximaal te vergen zorg heeft betracht en ook overigens niet is gebleken van relevante schuld" - welke overweging erop neerkomt dat niet is gebleken dat de strafuitsluitingsgrond niet kan worden aanvaard - het hiervoor onder 2.4 weergegeven beslissingskader miskend.
2.6.
Het middel slaagt.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen, brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman, J. de Hullu, W.F. Groos en J. Wortel, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 3 juli 2012.
Beroepschrift 28‑04‑2011
Aan de Hoge Raad der Nederlanden:
Het beroep in cassatie van rekwirant is gericht tegen het arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof te Amsterdam van 6 januari 2011, waarbij het gerechtshof — met vernietiging van het vonnis van de Kantonrechter, sector kanton Hilversum van 27 november 2009 — in de zaak van tegen de verdachte
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988,
wonende aan de [adres], [postcode] [woonplaats]
de verdachte heeft ontslagen van alle rechtsvervolging.
Rekwirant kan zich met deze uitspraak en de motivering daarvan niet verenigen legt aan de Hoge Raad voor het volgende
Middel van cassatie
Schending van het recht en/of verzuim van vormen, waarvan de niet inachtneming nietigheid meebrengt als bedoeld in artikel 79, eerste lid, van de Wet op de Rechterlijke Organisatie, waarbij in het bijzonder is geschonden, althans niet is nageleefd de artikelen 350, 358, tweede lid en 359, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering in verbinding met, voor wat betreft de laatstgenoemde drie artikelen, artikel 415 van dat Wetboek,
aangezien het Hof de verdachte ter zake van het door het Hof bewezenverklaarde feit heeft ontslagen van alle rechtsvervolging op gronden die niet, zonder meer, begrijpelijk zijn.
Toelichting:
1.1
Het Hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
hij op 9 december 2007 te Huizen als bestuurder van een voertuig, personenauto, daarmee rijdende op de weg, de Huizermaatweg, komende uit de richting van de Graaf Floris en gaande in de richting van de Fauna, alwaar verdachte in een flauwe bocht naar links met zijn rechtervoorband tegen de aldaar gelegen trottoirrand is aangebotst en met zijn rechtervoorband in de aldaar gelegen grasberm terecht is gekomen, waardoor hij, verdachte, de macht over het stuur is kwijtgeraakt en tegen een in de middenberm van de Huizermaatweg staande boom is aangebotst, door welke gedraging van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, immers is hij, verdachte, toen aldaar tegen een boom aangebotst als gevolg waarvan inzittende [betrokkene 1] letsel heeft bekomen.
1.2
Het Hof heeft in het kader van een bewijsverweer het volgende vastgesteld:
Uit de bewijsmiddelen en stukken komt het volgende naar voren. De verdachte reed als bestuurder van een personenauto met zijn rechtervoorband tegen een stoeprand, waarbij het rechterachterwiel een bandenspoor in de grasberm veroorzaakt. Na een vergeefse stuurcorrectie vloog de personenauto van de verdachte over het middengedeelte van de rijbaan tegen een boom en kwam op de tegenovergestelde rijbaan tot stilstand. In de auto van de verdachte zaten twee passagiers, van wie de passagier die zich op de achterbank bevond als gevolg van het ongeval ernstig gewond raakte.
2.
Het hof heeft ten aanzien van de strafbaarheid van de verdachte het volgende overwogen en beslist:
‘De raadsman heeft aangevoerd dat, indien het hof tot een bewezenverklaring zou komen, er dan sprake is van afwezigheid van alle schuld en dat de verdachte op die grond moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Dienaangaande overweegt het hof als volgt:
- —
bij het technisch onderzoek na het ongeval bleek een berekening van de snelheid waarmee de verdachte vlak voor het ongeval heeft gereden niet mogelijk en ook andere relevante gegevens heeft het technisch onderzoek niet opgeleverd. De auto vertoonde geen technische gebreken, die van invloed zouden kunnen zijn op het ontstaan dan wel het verloop van het ongeval. De weersomstandigheden waren goed;
- —
een drietal getuigen in de buurt van het ongeval heeft geen informatie kunnen geven die enig inzicht zou kunnen geven over de toedracht van het ongeval. Medepassagier [betrokkene 2], die rechtsvóór heeft gezeten, verklaart slechts dat de auto aan de rechterzijde de stoeprand heeft geraakt waardoor de auto iets omhoog kwam. De verdachte en de tweede inzittende kunnen zich van het ongeval niets herinneren;
- —
de verdachte heeft geen middelen gebruikt die de rijvaardigheid zouden kunnen beïnvloeden. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij nooit alcohol drinkt — daarom wordt hij vaak als chauffeur (BOB) gevraagd — en dat hij een rustige bestuurder is. Er zijn geen aanwijzingen dat de aandacht van verdachte door het gedrag van zijn medepassagiers, op het moment van het ongeval of vlak daarvoor zou zijn afgeleid.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat ten aanzien van de aanleiding voor dan wel de oorzaak van het raken van de stoeprand, welke aanraking onmiskenbaar de oorzaak is geweest van de botsing tegen de boom, geen enkele betrouwbare uitspraak kan worden gedaan, noch in technische zin, noch in de sfeer van de rijstijl van de verdachte. De vraag of de verdachte van het raken van de stoeprand ook maar enig verwijt kan worden gemaakt kan dus niet worden beantwoord.
Nu niet is gebleken dat de verdachte niet de maximaal te vergen zorg heeft betracht en ook overigens niet is gebleken van relevante schuld, komt het hof tot de slotsom dat de verdachte geen verwijt kan worden gemaakt van het veroorzaken van het ongeval. Hij is daarom niet strafbaar en hij moet van alle rechtsvervolging worden ontslagen’.
3.1
Nog los van het feit dat de constatering van het Hof dat ‘De raadsman heeft aangevoerd dat, indien het hof tot een bewezenverklaring zou komen, er dan sprake is van afwezigheid van alle schuld en dat de verdachte op die grond moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging’ feitelijke grondslag ontbeert, nu noch uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep, noch uit de overgelegde pleitnotities blijkt dat de raadsman een dergelijk verweer heeft gevoerd, heeft het Hof blijkens de gemotiveerde bewezenverklaring vastgesteld dat verdachte in een flauwe bocht naar links met zijn rechtervoorband tegen de aldaar gelegen trottoirband is aangebotst, met zijn rechter voorband in de aldaar gelegen grasberm terecht is gekomen, de macht over het stuur is kwijtgeraakt, tegen een boom is gebotst en vervolgens op de rijbaan, bestemd voor het tegemoetkomende verkeer tot stilstand is gekomen.
In deze gemotiveerde en als overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 gekwalificeerde bewezenverklaring van het Hof ligt zijn oordeel besloten dat verdachte een verkeersfout heeft gemaakt en daardoor de grondnorm voor een veilig en ordelijk verloop van het verkeer heeft geschonden. Rekwirant wijst op De Hullu, Materieel Strafrecht, derde druk (2006), p. 340, die Modderman citeert:
‘Bij overtredingen (…) behoeft de regter naar het bestaan van opzet of zelfs van schuld geen bijzonder onderzoek in te stellen, noch daarover iets uitdrukkelijks te beslissen. Heeft beklaagde in strijd met de strafwet iets gedaan of iets nagelaten? Ziedaar de eenvoudige vraag wier toestemmende beantwoording tot veroordeling leiden moet, tenzij naar de, ook voor overtredingen toepasselijke, bepalingen van den derde titel van het eerste boek, de strafbaarheid mogt zijn uitgesloten’.
Het ligt vervolgens op de weg van de verdachte om feiten en omstandigheden aan te voeren die, indien aannemelijk, kunnen leiden tot de vaststelling dat aan de zijde van de verdachte alle schuld aan de overtreding ontbreekt en daarom dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging (De Hullu, Materieel Strafrecht, derde druk (2006), p. 343 en p. 354 e.V.).
Opmerking verdient dat ‘schuld’ geen bestanddeel is van de delictsomschrijving van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994. Dit behoeft derhalve ook geen bewijs. Evenmin behoeft de vraag of de verdacht in dit verband ‘de maximaal te vergen zorg heeft betracht’, dan wel dat er sprake is van ‘relevante schuld’, te worden beantwoord aan de hand van wettige bewijsmiddelen.
3.2
Het Hof heeft vastgesteld dat op grond van het feit dat:
- —
er geen berekening is kunnen worden gemaakt van de snelheid waarmee verdachte heeft gereden,
- —
de auto rijtechnisch in orde was,
- —
verdachte en een tweede inzittende geen herinneringen hebben aan het ongeval,
- —
drie getuigen evenmin iets over de toedracht kunnen verklaren,
- —
verdachte (naar eigen zeggen) geen alcohol drinkt en een rustig rijder is en
- —
dat er geen aanwijzingen zijn dat verdachte door de andere inzittenden is afgeleid,
geen betrouwbare uitspraak kan worden gedaan, noch in technische zin, noch in de sfeer van de rijstijl van de verdachte, ten aanzien van de aanleiding voor, dan wel de oorzaak van het raken van de stoeprand. Het Hof stelt vervolgens vast dat de vraag of de verdachte van het raken van de stoeprand ook maar enig verwijt kan worden gemaakt niet kan worden beantwoord.
3.3
Deze overwegingen van het Hof miskennen dat de rechter niet gehouden is ten aanzien van een tenlastegelegde overtreding aan de hand van wettige bewijsmiddelen vast te stellen of de verdachte enig verwijt kan worden gemaakt van de door hem begane overtreding.
3.4
Rekwirant is voorts van mening dat 's Hofs oordeel dat niet is gebleken ‘dat de verdachte niet de maximaal te vergen zorg heeft betracht en ook overigens niet is gebleken van relevante schuld’ niet zonder nadere motivering, die ontbreekt, begrijpelijk is. Daarbij moet allereerst in aanmerking worden genomen dat het Hof heeft bewezenverklaard dat, zonder dat er enige aanleiding voor of oorzaak van is vast komen te staan, verdachte met het door hem bestuurde voertuig tegen een stoeprand is gebotst. In dit afwijkende verkeersgedrag ligt besloten dat de verdachte niet de maximaal te vergen zorg heeft betracht. 's Hofs oordeel is derhalve innerlijk tegenstrijdig.
3.5
Voorts verdient opmerking dat nu niets kan worden vastgesteld omtrent de snelheid van het door verdachte bestuurder voertuig, er van het ongeval geen getuigen zijn en verdachte en een tweede inzittende geen herinneringen koesteren aan het ongeval, nog niet zonder nadere motivering, die ontbreekt, kan worden vastgesteld dat ten aanzien van verdachte niet is gebleken van ‘rechtens relevante schuld’ en dat verdachte geen enkel verwijt van het bewezenverklaarde ongeval kan worden gemaakt. Ook in zoverre is 's Hofs arrest niet zonder meer begrijpelijk.
Indien een of meer onderdelen van het cassatiemiddel doel treft of treffen zal het arrest van het gerechtshof te Amsterdam niet in stand kunnen blijven. Rekwirant verzoekt de Hoge Raad der Nederlanden dan ook dit arrest te vernietigen en vervolgens te bevelen hetgeen overeenkomstig de bepalingen der wet behoort of had behoren te geschieden.
's‑Gravenhage, 28 april 2011
L. Plas
Plaatsvervangend Advocaat-generaal bij het Ressortsparket Amsterdam.