Einde inhoudsopgave
Derdenbeslag (BPP nr. I) 2003/7.3.6.1
7.3.6.1 Art. 478 lid 2: bevrijdende betaling aan elke deurwaarder
Mr. L.P. Broekveldt, datum 31-03-2003
- Datum
31-03-2003
- Auteur
Mr. L.P. Broekveldt
- JCDI
JCDI:ADS398097:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Zie aldus Part Gesch. Wijz. Rv, p. 153 (Algemeen, onder b).
Zie aldus Part Gesch. Wijz. Rv, p. 183.
Zo kan bijv. onduidelijk zijn op welk moment precies het in beginsel 'oudste' conservatoire beslag is overgegaan in de executoriale fase (art. 704 lid 1 jo. art. 722). Het is immers mogelijk dat een later gelegd executoriaal beslag dan toch het 'oudste' is of wordt in de zin van art. 478 lid 1 (vgl. Parl. Gesch. Wijz. Rv, p. 183).
Zo'n aanwijzing zal overigens wel tijdig en op voldoende duidelijke wijze aan de derde-beslagene kenbaar moeten worden gemaakt. Het is ook mogelijk dat belanghebbenden een ander, bijv. de advocaat van de oudste beslaglegger, aanwijzen als innings- en verdelingsbevoegd, maar dat moet dan wel eenstemmig geschieden (vgl. Pres. Rb. 's-Gravenhage 18 jan. 2001, KG 2001, 90).
Over (o.m.) deze vraag is bij de Rechtbank Amsterdam (onder rolnummer: 2001/2424) een procedure aanhangig tussen de Ontvanger als oudste beslaglegger en een Bank die als derde-beslagene de geldsommen volledig heeft betaald aan de advocaat van een van de andere beslaglegger. Door de bank is de advocaat in vrijwaring opgeroepen voor het geval zij opnieuw moet betalen.
Zie ook Part Gesch. Boek 7, p. 320.
Daarnaast kennen enkele wetten nog bijzondere deurwaarders, zoals met name de belastingdeurwaarder die bij uitsluiting bevoegd is op te treden in zaken van rijksbelastingen (art. 4 Invorderingwet 1990).
Strekking van deze bepaling
469. Bij art. 478 lid 2 gaat het om een bepaling van voornamelijk juridisch-technische aard. Zij luidt als volgt:
'Een derde-beslagene die een betaling of afgifte heeft gedaan aan een deurwaarder die een der andere executoriale beslagen heeft gelegd, is niettemin bevrijd. De deurwaarder die de gelden of goederen heeft ontvangen, draagt deze onverwijld af aan de deurwaarder die ze had behoren te ontvangen.'
Met 'de deurwaarder die ze had behoren te ontvangen', is hier de 'deurwaarder die het oudste executoriale beslag heeft gelegd' bedoeld (art. 478 lid 1): deze int immers de door de derde-beslagene 'verschuldigde geldsommen (...) voor de gezamenlijke schuldeisers'. Deze bepaling heeft met name de strekking de derde te beschermen tegen de gevolgen van betaling aan de 'verkeerde' deurwaarder. Blijkens het algemene inleidende gedeelte van de MvT lnv geeft art. 478 lid 2 een1
'regeling die waarborgt dat de derde niet de dupe kan worden van conflicten tussen verschillende beslagleggers, als hij aan de deurwaarder van een van hen heeft betaald.'
In de MvT lnv bij art. 478 zelf heeft de wetgever een en ander nog als volgt nader toegelicht2:
'De derde behoeft zich evenwel in de vraag aan wie deze bevoegdheid3 toekomt niet te verdiepen. Het is aan de beslagleggers om onderling uit te maken welke deurwaarder haar zal uitoefenen. Volgens het tweede lid is de derde bevrijd, aan welke van de beslagleggende deurwaarders hij ook heeft betaald. Was dit aan de verkeerde, dan dient deze ervoor zorg te dragen dat het geïnde in handen van de juiste deurwaarder komt.'
Deze toelichtingen laten weinig aan duidelijkheid te wensen over. De derde lijkt zelfs geen poging te hoeven doen om aan de juiste deurwaarder - de 'oudste', of een in onderling overleg aangewezen andere deurwaarder, of de advocaat van een der beslagleggers4 - te betalen: hij wordt in alle gevallen beschermd.
Geen kwijting bij betaling aan een der beslagleggers
470. Een wezenlijk andere vraag is of de derde-beslagene óók gekweten is, als hij niet aan een van de deurwaarders, maar rechtstreeks aan een der executoriale beslagleggers zélf heeft betaald? Gelet op de nogal stellige tekst van art. 478 lid 2 zal deze vraag in beginsel ontkennend moeten worden beantwoord. Ook lijkt de derde zich in zo'n geval niet met succes op het bepaalde in art. 6:34 lid 1 te kunnen beroepen: er zal immers niet spoedig sprake zijn van 'redelijke gronden' waarop de derde heeft mogen aannemen dat een van de beslagleggers zélf bevoegd was om mede voor de anderen de geldsommen of andere goederen te innen. De derde loopt derhalve het risico opnieuw te moeten betalen5, met name wanneer de beslaglegger aan wie hij ten onrechte heeft betaald, niet meer in staat is het geïnde aan de juiste deurwaarder af te dragen.
Aan het voorgaande doet niet af dat betaling rechtstreeks aan de vertegenwoordigde in plaats van aan diens vertegenwoordiger als regel steeds bevrijdend zal werken. Afgezien van de vraag of de verhouding tussen de beslaglegger en de deurwaarder die het beslag voor hem heeft gelegd, in termen van civielrechtelijke vertegenwoordiging moet worden bezien - veeleer is sprake van opdracht (art. 7:400)6 - gaat het er hier echter om dat de wet in art. 478 lid 2 op de deurwaarders die de executoriale beslagen hebben gelegd, een bijzondere taak heeft gelegd: een van hen moet de geldsommen innen en, zo mogelijk in der minne, voor een juiste verdeling er van zorgdragen. Voor deze taak heeft de wetgever de (gerechts)deurwaarders7 als zodanig geschikt geoordeeld. Kwijt de deurwaarder zich niet naar behoren van deze innings- en verdelingstaak (zie hierna nr. 471), dan zal hij eventueel uit onrechtmatige daad kunnen worden aangesproken door de (executoriale of conservatoire) beslaglegger die daardoor schade heeft geleden. In dit systeem past dus niet dat de derde-beslagene óók gekweten is, wanneer hij rechtstreeks aan een van de beslagleggers heeft betaald.