Dat betekent dat tegen de onderhavige onbevoegdverklaring beroep in cassatie openstaat. Ik merk op dat in G. Knigge, Tot oordelen bevoegd, (D.H. de Jong-bundel), p. 250 e.v. en p. 264, wordt voorgesteld om een scherper onderscheid te maken tussen de ‘interne competentie’ en de bevoegdheid van het gerecht als zodanig.
HR, 14-12-2010, nr. 09/04408
ECLI:NL:PHR:2010:BN7753
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
14-12-2010
- Zaaknummer
09/04408
- Conclusie
Mr. Knigge
- LJN
BN7753
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht / Rechtsmiddelen
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2010:BN7753, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 14‑12‑2010; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BN7753
ECLI:NL:PHR:2010:BN7753, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 14‑12‑2010
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2010:BN7753
- Wetingang
art. 411 Wetboek van Strafvordering
- Vindplaatsen
NbSr 2011/46
Uitspraak 14‑12‑2010
Inhoudsindicatie
Ontvankelijkheid. Art. 411.3 Sv. Verdachte mist belang bij het cassatieberoep en wordt n.o. verklaard in zijn cassatieberoep. HR bespreekt niettemin de in het middel opgeworpen rechtsvraag: Omvat de zinsnede “ongeschikt voor behandeling en beslissing door de enkelvoudige kamer” in art. 411.3 Sv mede het geval dat een zaak in eerste aanleg door de Ktr of de Pr is behandeld en daarbij een gevangenisstraf van meer dan zes maanden is opgelegd? HR beantwoordt die vraag bevestigend. Ingeval aan de in art. 411.2.b Sv gestelde voorwaarde voor behandeling van een zaak door de enkelvoudige kamer niet is voldaan, zal die kamer dienen te verwijzen naar de meervoudige kamer.
14 december 2010
Strafkamer
Nr. 09/04408
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 16 oktober 2009, nummer 23/003596-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968, ten tijde van de betekening van de aanzegging uit anderen hoofde gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Amsterdam, locatie Havenstraat" te Amsterdam.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. B.P. de Boer, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het cassatieberoep
2.1. Het middel klaagt dat de enkelvoudige kamer van het Hof zich ten onrechte onbevoegd heeft verklaard en dat zij de zaak had moeten verwijzen naar de meervoudige kamer.
2.2. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt het volgende in:
"De raadsheer deelt voorts mee dat het vonnis waarvan beroep een veroordeling betreft van de politierechter tot een gevangenisstraf van 8 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De advocaat-generaal stelt zich op het standpunt dat de zaak ten onrechte is aangebracht bij de enkelvoudige kamer in hoger beroep, nu de combinatie van de enkelvoudige kamer ingevolge artikel 411 lid 2 sub b is beperkt tot vonnissen, waarbij de politierechter een gevangenisstraf van niet meer dan 6 maanden heeft opgelegd. De raadsheer verklaart het onderzoek gesloten en deelt mee terstond mondeling arrest te zullen wijzen.
De raadsheer spreekt het arrest uit ter openbare terechtzitting.
Aantekening van het mondeling arrest
Bevoegdheid enkelvoudige kamer
Het hof, enkelvoudige kamer:
Verklaart zich onbevoegd tot kennisneming van het tenlastegelegde, op de grond dat in eerste aanleg
8 maanden gevangenisstraf, waarvan 2 maanden voorwaardelijk is opgelegd."
2.3. Art. 411 Sv luidt:
"1. Bij het gerechtshof worden strafzaken, behoudens in de wet genoemde uitzonderingen, behandeld en beslist door een meervoudige kamer.
2. Een zaak kan in hoger beroep door een enkelvoudige kamer worden behandeld, indien:
a. de zaak naar het aanvankelijk oordeel van het openbaar ministerie van eenvoudige aard is en de verdachte ter zake van hetgeen in eerste aanleg te zijnen laste is bewezen verklaard, een straf of maatregel is opgelegd, en tevens
b. de zaak in eerste aanleg door de kantonrechter of de politierechter is behandeld, en daarbij niet een gevangenisstraf van meer dan zes maanden is opgelegd.
3. Indien de zaak naar het oordeel van de enkelvoudige kamer ongeschikt is voor behandeling en beslissing door de enkelvoudige kamer, verwijst zij deze naar de meervoudige kamer.
(...)"
2.4. Een uitspraak van de enkelvoudige kamer van een gerechtshof als de onderhavige heeft tot gevolg dat de zaak bij de meervoudige kamer van het hof wordt aangebracht. De met het middel beoogde vernietiging van de bestreden uitspraak door de Hoge Raad zou tot hetzelfde gevolg leiden. Dat brengt mee dat de verdachte bij het cassatieberoep belang mist en hij daarin niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
2.5. Niettemin vindt de Hoge Raad aanleiding de in het middel opgeworpen rechtsvraag te bespreken. Het middel stelt de vraag aan de orde of de zinsnede "ongeschikt voor behandeling en beslissing door de enkelvoudige kamer" in het derde lid van art. 411 Sv mede omvat het geval dat een zaak in eerste aanleg door de kantonrechter of de politierechter is behandeld en daarbij een gevangenisstraf van meer dan zes maanden is opgelegd. Noch aan de tekst van die bepaling noch aan haar totstandkomingsgeschiedenis valt een ondubbelzinnig antwoord op die vraag te ontlenen. In het belang dat is gemoeid met een doelmatige en eenduidige procesvoering vindt de Hoge Raad grond die in het middel aan de orde gestelde vraag bevestigend te beantwoorden. Ingeval aan de in art. 411, tweede lid onder b, Sv gestelde voorwaarde voor behandeling van een zaak door de enkelvoudige kamer niet is voldaan, zal die kamer de zaak dus dienen te verwijzen naar de meervoudige kamer.
3. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en C.H.W.M. Sterk, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 14 december 2010.
Conclusie 14‑12‑2010
Mr. Knigge
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
De enkelvoudige kamer van het Gerechtshof te Amsterdam heeft zich onbevoegd verklaard tot kennisneming van het hoger beroep tegen het vonnis van de Politierechter in de Rechtbank Amsterdam van 8 juli 2008, waarbij de verdachte wegens 1. ‘diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak’ en 2. ‘als vreemdeling in Nederland verblijven, terwijl hij weet, dat hij op grond van een wettelijk voorschrift tot ongewenst vreemdeling is verklaard’, werd veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, en de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk werd verklaard.
2.
Namens verdachte heeft mr. B.P. de Boer, advocaat te Amsterdam, één middel van cassatie voorgesteld.
3.
Het middel klaagt dat de enkelvoudige kamer van het Hof zich onbevoegd verklaard heeft, terwijl zij de zaak voor behandeling naar de meervoudige kamer had moeten verwijzen.
4.
Ik heb mij afgevraagd of de verdachte bij deze klacht een rechtens te respecteren belang heeft. Hoewel de vraag naar de bevoegdheid om van het ingestelde beroep kennis te nemen, niet als apart beslispunt in art. 422 Sv wordt genoemd, moet worden aangenomen dat een ontkennende beantwoording van die vraag een einduitspraak oplevert. Dat geldt neem ik aan ook als het, zoals in casu, niet gaat om de onbevoegdheid van het Hof zelf, maar om de onbevoegdheid van de enkelvoudige kamer van dat Hof.1. De consequentie daarvan is dat de zaak na deze onbevoegdverklaring opnieuw in hoger beroep aanhangig zal moeten worden gemaakt door middel van een appeldagvaarding. Dat is niet het geval als de zaak door de enkelvoudige kamer naar de meervoudige kamer wordt verwezen. Dan kan met een oproeping worden volstaan. Aangezien aan een dergelijke oproeping inhoudelijk gezien minder hoge eisen worden gesteld dan aan een dagvaarding, ontgaat me welk belang de verdachte in casu bij gegrondbevinding van de klacht heeft. De schriftuur maakt dat ook niet duidelijk. Toch meen ik, zij het niet zonder aarzeling, dat de verdachte in zijn beroep kan worden ontvangen. Dit omdat met de klacht het belang van de rechtseenheid en de rechtsontwikkeling is gediend. Dat belang is, zou ik zeggen, ook een beetje het belang van de verdachte.
5.
Het proces-verbaal van de zitting van het Hof en de aantekening mondeling arrest houden, voor zover voor de beoordeling van het middel relevant, in:
‘De raadsheer deelt voorts mee dat het vonnis waarvan beroep een veroordeling betreft van de politierechter tot een gevangenisstraf van 8 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De advocaat-generaal stelt zich op het standpunt dat de zaak ten onrechte is aangebracht bij de enkelvoudige kamer in hoger beroep, nu de combinatie van de enkelvoudige kamer ingevolge artikel 411 lid 2 sub b is beperkt tot vonnissen, waarbij de politierechter een gevangenisstraf van niet meer dan 6 maanden heeft opgelegd. (…)
Aantekening van het mondeling arrest
Bevoegdheid enkelvoudige kamer
Het hof, enkelvoudige kamer:
Verklaart zich onbevoegd tot kennisneming van het tenlastegelegde, op de grond dat in eerste aanleg 8 maanden gevangenisstraf, waarvan 2 maanden voorwaardelijk is opgelegd.’
6.
Artikel 411 Sv luidt, voor zover hier relevant:
- ‘1.
Bij het gerechtshof worden strafzaken, behoudens in de wet genoemde uitzonderingen, behandeld en beslist door een meervoudige kamer.
- 2.
Een zaak kan in hoger beroep door een enkelvoudige kamer worden behandeld, indien:
- a.
de zaak naar het aanvankelijk oordeel van het openbaar ministerie van eenvoudige aard is en de verdachte ter zake van hetgeen in eerste aanleg te zijnen laste is bewezen verklaard, een straf of maatregel is opgelegd, en tevens
- b.
de zaak in eerste aanleg door de kantonrechter of de politierechter is behandeld, en daarbij niet een gevangenisstraf van meer dan zes maanden is opgelegd.
- 3.
Indien de zaak naar het oordeel van de enkelvoudige kamer ongeschikt is voor behandeling en beslissing door de enkelvoudige kamer, verwijst zij deze naar de meervoudige kamer. (…)’
7.
Van de vraag of de zaak al dan niet geschikt is voor behandeling en beslissing door de enkelvoudige kamer, moet worden onderscheiden de vraag of de enkelvoudige kamer bevoegd is van de zaak kennis te nemen. Eerst als die bevoegdheid is gegeven, kan van verwijzing naar de meervoudige kamer sprake zijn. Zie in het bijzonder HR 1 juli 1982, NJ 1983, 67, waarin een zaak bij de Politierechter aanhangig was gemaakt hoewel de zaak zich naar het aanvankelijk oordeel van de OvJ niet leende voor een behandeling door de Politierechter. Dit misbruik van de mogelijkheid om op korte termijn te dagvaarden, werd door de Hoge Raad ‘afgestraft’ met een onbevoegdverklaring (waaraan de opheffing van de voorlopige hechtenis als consequentie was verbonden). Uit het arrest lijkt de algemene regel te kunnen worden afgeleid dat de politierechter zijn onbevoegdheid dient uit te spreken als aan de wettelijke voorwaarden voor het aanbrengen van de zaak bij de politierechter niet is voldaan.
8.
Hetzelfde zal hebben te gelden in hoger beroep als het gaat om het aanbrengen van de zaak bij de enkelvoudige kamer. 2. Ik wijs er daarbij nog op dat de wetgever er bij de behandeling van het wetvoorstel voor de Aanpassingswet modernisering rechterlijke organisatie (Stb. 2001, 584; inwtr. 1 januari 2002, Stb. 2001, 621), dat onder meer heeft geleid tot de invoering van art. 411 Sv, waarin ook de behandeling door enkelvoudige kamers van de Hoven een plaats heeft gekregen, geen blijk van heeft gegeven van de genoemde algemene regel te willen afwijken. Het tegendeel lijkt het geval: in de Memorie van Toelichting is opgemerkt dat ‘de systematiek [is] gehanteerd die inzake de politierechter geldt’3..
9.
Nu in de onderhavige zaak in eerste aanleg door de Politierechter een gevangenisstraf van acht maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, is opgelegd, is in casu, gelet op het bepaalde in art. 411 lid 2 sub b Sv, niet aan de wettelijke voorwaarden voor het aanbrengen van de zaak bij de enkelvoudige kamer voldaan. Derhalve heeft de enkelvoudige kamer van het Hof zich terecht onbevoegd verklaard van de zaak kennis te nemen.
10.
Het middel faalt.
11.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 14‑12‑2010
Zie HR 8 januari 1991, NJ 1991, 348, waarin de enkelvoudige appelkamer van de Rechtbank, waarbij de zaak ten onrechte was aangebracht, tot kennisneming van de zaak onbevoegd werd verklaard. A-G Fokkens had zich in zijn conclusie op het standpunt gesteld dat verwijzing van de zaak door de enkelvoudige kamer naar de meervoudige kamer in dit geval niet de aangewezen weg was.
TK 2000–2001, 27 878, nr. 3, p. 29.