Rb. Den Haag, 24-12-2019, nr. AWB - 18 , 8438
ECLI:NL:RBDHA:2019:14424
- Instantie
Rechtbank Den Haag
- Datum
24-12-2019
- Zaaknummer
AWB - 18 _ 8438
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDHA:2019:14424, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 24‑12‑2019; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHDHA:2020:2223, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
NLF 2020/0334 met annotatie van
NLF 2020/0334 met annotatie van
NTFR 2020/896 met annotatie van mr. M. Jansen
Uitspraak 24‑12‑2019
Inhoudsindicatie
Aan eiseres, een gemeente, zijn naheffingsaanslagen opgelegd. De naheffingsaanslagen hebben gedeeltelijk betrekking op bedragen die eiseres via het BTW-compensatiefonds had moeten terugvragen en ten onrechte in haar aangiften omzetbelasting heeft afgetrokken. De gecorrigeerde bedragen aan te betalen omzetbelasting zijn niet in geschil. Wel in geschil is of de belastingrente over de jaren 2012 tot en met 2015 terecht en tot de juiste bedragen in rekening zijn gebracht. De rechtbank oordeelt dat de wettelijke regeling mee brengt dat bij tegenover elkaar staande correcties de te betalen belastingrente en de te vergoeden belastingrente berekend worden over twee verschillende tijdvakken. Per saldo wordt er in gevallen als de onderhavige derhalve meer rente in rekening gebracht dan vergoed. Het primaire standpunt van eiseres slaagt dan ook niet. Het beroep van eiseres op begunstigend beleid van verweerder slaagt evenmin. Ook oordeelt de rechtbank dat er geen sprake is van onzorgvuldig handelen door verweerder waardoor de belastingrente gematigd zou moeten worden. Met betrekking tot de opgelegde verzuimboeten oordeelt de rechtbank dat deze voor de tijdvakken 2013 en 2014 vernietigd dienen te worden. Nu zowel het Horizontaal toezicht als het in rekening brengen van belastingrente gericht is op inscherping van de fiscale verplichtingen heeft verweerder bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid niet tot de beslissing kunnen komen om bij de naheffingsaanslagen ook verzuimboeten op te leggen
Partij(en)
Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummers: SGR 18/8438, SGR 18/8440, SGR 18/8442 en SGR 18/8443
uitspraak van de meervoudige kamer van 24 december 2019 in de zaken tussen
[eiseres] , gevestigd te [vestigingsplaats] , eiseres,
en
de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiseres over de jaren 2012 tot en met 2015 vier naheffingsaanslagen omzetbelasting opgelegd (de naheffingsaanslagen). Bij afzonderlijke beschikkingen is daarbij belastingrente (de rentebeschikkingen) in rekening gebracht. Daarnaast zijn bij beschikkingen voor de jaren 2013 tot en met 2015 verzuimboeten opgelegd (de boetebeschikkingen).
Eiseres heeft tegen de rentebeschikkingen en de boetebeschikkingen bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft bij een in één geschrift vervatte uitspraak op bezwaar van 21 november 2018 de naheffingsaanslag omzetbelasting over het tijdvak 2015 ambtshalve verminderd en de beschikking belastingrente dienovereenkomstig verminderd. De verzuimboete over het tijdvak 2015 is vernietigd. De overige naheffingsaanslagen, rentebeschikkingen en boetebeschikkingen zijn gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 november 2019.
Namens eiseres zijn mr. G.M.C. Waars en mr. P. Rijnberg verschenen.Namens verweerder zijn [A] , [B] , [C] en [D] verschenen.
Overwegingen
Feiten
1. Eiseres heeft suppletieaangiften omzetbelasting (de suppleties) ingediend over de jaren 2012 tot en met 2015.
2. Naar aanleiding van deze suppleties zijn de naheffingsaanslagen opgelegd.
3. De naheffingsaanslagen hebben gedeeltelijk betrekking op bedragen die eiseres via het BTW-compensatiefonds (BCF) had moeten terugvragen en ten onrechte in haar aangiften omzetbelasting heeft afgetrokken. Eiseres heeft deze bedragen via een aanvullende opgave BCF alsnog ingediend. De BCF-beschikkingen over de jaren 2012 tot en met 2015 hebben als dagtekening 1 augustus 2017. De aanvullende beschikkingen zijn als volgt samengesteld:
Jaar | Teruggaaf | Rente |
2012 | € 214.535 | € 13.326 |
2013 | € 2.167.087 | € 134.601 |
2014 | € 104.381 | € 488 |
2015 | € 83.862 | € 392 |
4. Na de uitspraak op bezwaar zijn de bedragen van de naheffingsaanslagen, beschikkingen belastingrente en verzuimboeten als volgt:
Jaar | Omzetbelasting | Belastingrente | Verzuimboete |
2012 | € 93.315 | € 16.045 | geen |
2013 | € 2.195.638 | € 311.658 | € 4.920 |
2014 | € 724.098 | € 75.628 | € 4.920 |
2015 | € 26.740 | € 1.723 | geen |
Geschil5. In geschil is of de belastingrente over de jaren 2012 tot en met 2015 terecht en tot de juiste bedragen aan eiseres in rekening zijn gebracht. Daarnaast zijn de verzuimboeten in geschil. Niet in geschil zijn de gecorrigeerde bedragen aan te betalen omzetbelasting.
6. Eiseres stelt primair dat ten onrechte belastingrente in rekening is gebracht dan wel dat de belastingrente tot een te hoog bedrag in rekening is gebracht. Door het berekenen van belastingrente wordt geen recht gedaan aan de ‘rente-neutraliteit’ zoals die is beoogd bij de invoering van het BCF. Als de wetgever zou hebben bedoeld bij spiegelcorrecties tussen het BCF en de omzetbelasting de ‘rente-neutraliteit’ te laten vervallen, zou hij dit expliciet in de toelichting van de wet op het BCF hebben opgenomen. De rente moet daarom in ieder geval worden beperkt tot het per saldo te betalen belastingbedrag. Subsidiair stelt eiseres dat het geld reeds bij de Belastingdienst stond en dat in die situatie geen belastingrente verschuldigd is. Eiseres verwijst in dat kader naar beleid van verweerder. Het geld van het BCF stond nog bij verweerder. Het begunstigend beleid is ook op het BCF van toepassing. Meer subsidiair stelt eiseres dat de lange behandeltermijn van de suppleties dient te leiden tot een matiging van de belastingrente en de boeten. Meer meer subsidiair doet eiseres een beroep op de redelijkheid en billijkheid. Tenslotte stelt eiseres dat zij dubbel wordt bestraft door zowel het in rekening brengen van belastingrente als het opleggen van verzuimboeten.
7. Verweerder stelt dat de belastingrente overeenkomstig de wettelijke bepalingen aan eiseres in rekening is gebracht. De door eiseres gestelde renteneutraliteit is niet in de wettelijke regeling opgenomen, de wetgever heeft het verschil in behandeling onderkend en aanvaard. Volgens verweerder is geen sprake van het door eiseres gestelde beleid. Zo daarvan al sprake is, is dat beleid per 7 juni 2017 ingetrokken. De naheffingsaanslagen dateren van na deze datum. De lange behandeltermijn van de suppleties is (deels) aan eiseres te wijten. De verzuimboeten zijn overeenkomstig de wetgeving en het beleid van de Belastingdienst vastgesteld. Het ne-bis-in-idem beginsel staat niet in de weg aan het zowel berekenen van belastingrente als het opleggen van een verzuimboete. Een verzuimboete is een sanctie en het berekenen van belastingrente is bedoeld als aansporing om op juiste wijze aangifte te doen.
Beoordeling van het geschil
Belastingrente en neutraliteit
8. In de Nota van Wijziging (Kamerstukken II 2011/12, 33 245, nr 8 (NvW), blz. 4 en 5) is met betrekking tot het huidige vijfde lid van artikel 9 van de wet op het BCF de volgende tekst opgenomen: “In het vierde lid van artikel 9 van de Wet op het BTW-compensatiefonds wordt de vervanging van het begrip heffingsrente door belastingrente geregeld. Het nieuwe vijfde lid regelt de wijze van toepassing van de belastingrente op teruggaven en terugvorderingen van de inspecteur naar aanleiding van de over een kalenderjaar vastgestelde bijdrage. Het aanvangstijdstip voor renteberekening blijft onveranderd 1 juli na afloop van het kalenderjaar. Daarmee wordt de op dit punt bestaande afwijking van het voor de omzetbelasting geldende renteregime gecontinueerd. Het einde van de renteperiode verandert wel omdat op dit punt niet van het voor de omzetbelasting geldende renteregime wordt afgeweken. In de huidige regeling heffingsrente wordt rente berekend tot de dagtekening van de teruggaaf-, onderscheidenlijk de terugvorderingsbeschikking van de inspecteur. Onder het regime van de regeling belastingrente eindigt de renteperiode 14 dagen later.De aansluiting op het voor de omzetbelasting geldende regime van de belastingrente brengt voorts met zich mee dat rente niet langer automatisch wordt vergoed bij teruggaafbeschikkingen. Rente zal alleen nog worden vergoed in situaties waarin de inspecteur na de ontvangst van een verzoek om een teruggaaf langer dan 8 weken doet over het geven van een teruggaafbeschikking. In dat geval wordt rente vergoed vanaf het tijdvak dat aanvangt 8 weken na de ontvangst van het verzoek maar niet eerder dan 1 juli volgend op het bijdragejaar. Ten slotte volgt uit de aansluiting op de regeling belastingrente dat voor wat betreft de hoogte van de rente voortaan wordt aangesloten op het percentage van de wettelijke rente voor niet-handelstransacties.”
9. Tussen partijen is niet in geschil dat de belastingrente overeenkomstig de wettelijke bepalingen is berekend. Het primaire standpunt van eiseres slaagt niet. De wettelijke regeling brengt immers mee dat bij tegenover elkaar staande correcties, waarbij suppleties leiden tot alsnog te betalen omzetbelasting versus alsnog te ontvangen vergoedingen uit het BCF, de te betalen belastingrente en de te vergoeden belastingrente berekend wordt over twee verschillende tijdvakken. Per saldo wordt er in gevallen als de onderhavige derhalve meer rente in rekening gebracht dan vergoed. Uit de onder 8 geciteerde Kamerstukken volgt dat de wetgever dit verschil ook heeft onderkend en de door eiser gestelde rente-neutraliteit niet heeft beoogd.
Beleid?
10. Naar aanleiding van een op 4 januari 2016 ingediend verzoek op grond van de Wet Openbaarheid Bestuur (WOB) heeft de Staatssecretaris bij besluit van 1 maart 2017 passages uit verslagen van de Landelijke vakgroep Formeel recht openbaar gemaakt. Uit het verslag van 23 november 2015 is de volgende tekst openbaar gemaakt: “In de praktijk kan het voorkomen dat belastingrente berekend wordt over een periode dat de Belastingdienst de beschikking had over het geld. Wij hebben dan geen rente nadeel en het zou reëel zijn de in rekening gebrachte rente op verzoek te verminderen. Voorgesteld is om in het BFB een passage op te nemen om in deze specifieke gevallen de rente op verzoek te verminderen. Naschrift: er zal geen passage opgenomen worden in het BFB. Met een beroep op een redelijke wetstoepassing en het licht van doel en strekking van de belastingrenteregeling kunnen we uitgaan van de lijn dat we geen rente berekenen over de periode dat het geld al bij de fiscus was. Mits er geen (andere)rentevergoeding heeft plaats gevonden bij de eerdere terugbetaling.”Uit het verslag van 30 september 2016 is de volgende tekst openbaar gemaakt: “De belastingrente blijft ons bezighouden. De Stas heeft op Kamervragen antwoorden gegeven; zie: http://Intranet.belastingdienst.nl/beeldkrant/2016/09/14/antwoorden-op-kamervragen-over-belastingrente/. Goed om deze te lezen. Uit de antwoorden blijkt de strakke interpretatie die we moeten hanteren. De regeling is bewust vormgegeven zoals hij is. De lijn die tot nu toe door de lavaco’s is uitgedragen: er wordt geen beleid gemaakt. Wel kan er in incidentele gevallen aanleiding zijn om de rente te matigen gelet op de bijzondere omstandigheden van het geval (zoals situaties waarbij rente werd berekend over periode waarin het geld al bij de fiscus stond).”
11. Verweerders standpunt, dat geen sprake is van beleid op grond waarvan de belastingrente wordt gematigd, indien het te betalen bedrag reeds op de bankrekening van de fiscus staat, volgt de rechtbank niet. De laatste twee regels van de onder 10 geciteerde passage uit het verslag van 23 november 2015 moet worden gezien als begunstigend beleid in de zin van artikel 1:3, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (vergelijk Hof Den Haag 14 november 2018, ECLI: GHDHA:2018:3106).
12. Het beroep van eiseres op dat begunstigend beleid slaagt echter niet. Hiertoe overweegt de rechtbank het volgende. Het BCF is geen belasting, maar een compensabele regeling, waarvan de uitvoering is neergelegd bij verweerder. Het beleid ziet op de situatie dat het bedrag dat wordt geheven reeds bij de fiscus was. Het gaat hier echter om twee verschillende middelen, namelijk de heffing van omzetbelasting en de compensabele regeling van het BCF.
Termijn waarover belastingrente is berekend
13. Eiseres heeft aangevoerd dat de lange behandeltermijn van de suppleties door verweerder, met name voor het tijdvak 2013, zou moeten leiden tot matiging van de belastingrente. Vaststaat dat de belastingrente is berekend overeenkomstig de wettelijke bepalingen. Er kan dan enkel reden tot matiging van de rente zijn, indien aan de kant van verweerder sprake is van verwijtbare onzorgvuldigheid. Eiseres heeft onvoldoende aangedragen om aannemelijk te achten dat hiervan sprake is. De suppleties riepen dermate veel vragen op, met name de suppletieaangifte over 2013, dat nader overleg tussen partijen heeft plaatsgevonden. Uit de mailwisseling van februari 2016 volgt dat beide partijen, gelet op hun agenda’s, pas eind tweede kwartaal 2016 ruimte hadden voor een nadere bespreking. Hieruit maakt de rechtbank op dat de lange behandeltermijn van de suppleties niet alleen te wijten is aan de handelwijze van verweerder. Van een matiging van de belastingrente in verband met onzorgvuldig handelen door verweerder kan dan ook geen sprake zijn.
Redelijkheid en billijkheid
14. De rechtbank is niet bevoegd om een juiste wetstoepassing op grond van de redelijkheid en billijkheid achterwege te laten. Op grond van artikel 11 van de Wet Algemene Bepalingen moet de rechter volgens de wet rechtspreken. Het is de rechter niet toegestaan de innerlijke waarde of de billijkheid van de wet te toetsen, behoudens voor zover de wettelijke regeling in strijd zou zijn met een ieder verbindende verdragsbepalingen. Gesteld noch gebleken is dat hiervan sprake is.
Boete
15. De boeten over de tijdvakken 2013 en 2014 zijn verzuimboeten op grond van artikel 67c, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) en paragraaf 24a, derde lid, onder d, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (BBBB). Op grond van genoemde paragraaf van het BBBB wordt bij vrijwillige verbetering een boete opgelegd van 5 procent met een maximum van het wettelijk maximum ingevolge artikel 67c, eerste lid, van de Awr. Voor de jaren 2013 en 2014 bedroeg dit wettelijk maximum € 4.920. De verzuimboeten zijn bedoeld om het nakomen van de fiscale verplichtingen in te scherpen.
16. Het opleggen van een verzuimboete is een discretionaire bevoegdheid van verweerder, waarvoor in het BBBB beleid is geformuleerd. Aangezien artikel 67c Awr een zogenoemde “kan-bepaling” is, dient verweerder op grond van artikel 4:84 van de Awb alle belangen af te wegen voordat hij overgaat tot het opleggen van een boete. Dit volgt ook uit het bepaalde in paragraaf 6, eerste lid van het BBBB. Partijen zijn een convenant Horizontaal Toezicht overeengekomen wat mede heeft geleid tot het indienen van de suppletieaangiften. Dit Horizontaal Toezicht heeft onder andere als doel om tot correcte en tijdige aangiften omzetbelasting te komen. Zoals uit de brief van de Staatssecretaris van Financiën aan de Voorzitter van de Tweede Kamer van 5 juli 2018 volgt, is ook de berekening van belastingrente bedoeld als prikkel tot het tijdig en correct voldoen aan de fiscale verplichtingen. Nu zowel het Horizontaal Toezicht als het in rekening brengen van belastingrente gericht is op inscherping van de fiscale verplichtingen heeft verweerder bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid niet tot de beslissing kunnen komen om bij de naheffingsaanslagen ook verzuimboeten op te leggen. De boetebeschikkingen voor de tijdvakken 2013 en 2014 dienen derhalve vernietigd te worden.
17. Gelet op wat hiervoor is overwogen, dienen de beroepen die betrekking hebben op de jaren 2013 en 2014 gegrond te worden verklaard.
Proceskosten
18. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart de beroepen met de zaaknummers SGR 18/8438 en SGR 18/8443 ongegrond;
- verklaart de beroepen met de zaaknummers SGR 18/8440 en SGR 18/8442 gegrond voor zover betrekking hebbend op de boeten;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover deze betrekking heeft op de boeten;
- vernietigt de boeten en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 338 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Kouwenhoven, voorzitter, en mr. G.J. Ebbeling enmr. A.J. van Doesum, leden, in aanwezigheid van mr. B. van Eeuwijk, griffier.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 december 2019.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht), Postbus 20302,
2500 EH Den Haag.