Hof Amsterdam, 25-10-2016, nr. 200.173.884/01
ECLI:NL:GHAMS:2016:4267, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
25-10-2016
- Zaaknummer
200.173.884/01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Verbintenissenrecht (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
Goederenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2016:4267, Uitspraak, Hof Amsterdam, 25‑10‑2016; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2018:148, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Vindplaatsen
NTE 2017/2, UDH:NTE/14180 met annotatie van mr. I. Brinkman, mr. L. Baljon en mr. drs. C. van der Woude
Uitspraak 25‑10‑2016
Inhoudsindicatie
Bungalowpark. Geschil tussen eigenaar algemene delen (receptie, wegen etc) en eigenaren van huisjes op het park. Kettingbeding. Parkbijdrage voor gebruik algemene delen. Welke kosten moeten uit parkbijdrage worden voldaan? Omvang parkbijdrage. Indexering parkbijdrage. Verbod op ander gebruik dan recreatief gebruik huisjes. Is weg op park openbare weg?
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.173.884/01
zaak-/rolnummer rechtbank Noord-Holland : C/14/150893/ HA ZA 13-373
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 25 oktober 2016
inzake
1. LECC VASTGOED B.V.,
gevestigd te Tuitjenhorn, gemeente Schagen,
2. LECC EXPLOITATIE DE HORN B.V.,
gevestigd te Dirkshorn, gemeente Schagen,
appellanten, tevens incidenteel geïntimeerden,
advocaat: mr. K. Straathof te Alkmaar,
tegen
1a. [geïntimeerde sub 1a] ,
wonend de [woonplaats 1] , gemeente [gemeente 1] ,
1b. [geïntimeerde sub 1b] ,
wonend te [woonplaats 1] , gemeente [gemeente 1] ,
2. [geïntimeerde sub 2] ,
wonend te [woonplaats 2] ,
3. [geïntimeerde sub 3] ,
wonend te [woonplaats 2] ,
4. [geïntimeerde sub 4] ,
wonend te [woonplaats 3] ,
5a. [geïntimeerde sub 5a] ,
wonend te [woonplaats 2] ,
5b. [geïntimeerde sub 5b] ,
wonend te [woonplaats 2] ,
6a. [geïntimeerde sub 6a] ,
wonend te [woonplaats 2] ,
6b. [geïntimeerde sub 6b] ,
wonend te [woonplaats 2] ,
7a. [geïntimeerde sub 7a] ,
wonend te [woonplaats 2] ,
7b. [geïntimeerde sub 7b] ,
wonend te [woonplaats 2] ,
8a. [geïntimeerde sub 8a] ,
wonend te [woonplaats 1] , gemeente [gemeente 1] ,
8b. [geïntimeerde sub 8b] ,
wonend te [woonplaats 1] , gemeente [gemeente 1] ,
9. [geïntimeerde sub 9] ,
wonend te [woonplaats 1] , gemeente [gemeente 1] ,
10. [geïntimeerde sub 10] ,
wonend te [woonplaats 1] , gemeente [gemeente 1] ,
11. [geïntimeerde sub 11] ,
wonend te [woonplaats 2] ,
(12. vervallen)
13. [geïntimeerde sub 13] ,
wonend te [woonplaats 4] , gemeente [gemeente 1] ,
14. [geïntimeerde sub 14] ,
wonend te [woonplaats 4] , gemeente [gemeente 1] ,
15. [geïntimeerde sub 15] ,
wonend te [woonplaats 5] ,
16a. [geïntimeerde sub 16a] ,
wonend te [woonplaats 6] , [land] ,
16b. [geïntimeerde sub 16b] ,
wonend te [woonplaats 6] , [land] ,
17a. [geïntimeerde sub 17a] ,
wonend te [woonplaats 7] ,
17b. [geïntimeerde sub 17b] ,
wonend te [woonplaats 2] ,
18. [geïntimeerde sub 18] ,
wonend te [woonplaats 1] , gemeente [gemeente 1] ,
19a. [geïntimeerde sub 19a] ,
wonend te [woonplaats 2] ,
19b. [geïntimeerde sub 19b] ,
wonend te [woonplaats 2] ,
20. [X] , handelend namens haar minderjarige dochter [geïntimeerde sub 20],
wonend te [woonplaats 8] , gemeente [gemeente 2] ,
21. [geïntimeerde sub 21] ,
wonend te [woonplaats 1] , gemeente [gemeente 1] ,
22. [geïntimeerde sub 22] ,
wonend te [woonplaats 9] , gemeente [gemeente 3] ,
23. [Y] , wonend te [woonplaats 2] , voor huisje [nummer 1] op basis van volmacht van de juridische eigenaar [geïntimeerde sub 23], wonend te [woonplaats 2] , ten deze rechtsgeldig vertegenwoordigd in het kader van de onderbewindstelling van 16 maart 2000 door haar ouders [A] en [B] ,
24. [geïntimeerde sub 24]voorheen [C] ,
gevestigd te [woonplaats 1] , gemeente [gemeente 1] ,
25. [geïntimeerde sub 25] ,
wonend te [woonplaats 10] , gemeente [gemeente 1] ,
26. [geïntimeerde sub 26] ,
wonend te [woonplaats 10] , gemeente [gemeente 1] ,
27. [geïntimeerde sub 27] ,
wonend te [woonplaats 1] , gemeente [gemeente 1] ,
28a. [geïntimeerde sub 28a] ,
wonend te [woonplaats 11] , [land] ,
28b. [geïntimeerde sub 28b] ,
wonend te [woonplaats 11] , [land] ,
29a. [geïntimeerde sub 29a] ,
wonend te [woonplaats 4] , gemeente [gemeente 1] ,
29b. [geïntimeerde sub 29b] ,
wonend te [woonplaats 4] , gemeente [gemeente 1] ,
30. [geïntimeerde sub 30] ,
wonend te [woonplaats 2] ,
31. [geïntimeerde sub 31] ,
wonend te [woonplaats 12] , gemeente [gemeente 4] ,
32a. [geïntimeerde sub 32a] ,
wonend te [woonplaats 1] , gemeente [gemeente 1] ,
32b. [geïntimeerde sub 32b] ,
wonend te [woonplaats 1] , gemeente [gemeente 1] ,
33. [geïntimeerde sub 33] , wonend te [woonplaats 10] , gemeente [gemeente 1] , ten deze op basis van volmacht ten behoeve van onderhavige procedure rechtsgeldig vertegenwoordigd door [geïntimeerde sub 14] (geïntimeerde sub 14)
geïntimeerden, tevens incidenteel appellanten,
advocaat: mr. O. Diemel te Rosmalen,
1. Het geding in hoger beroep
1.1
Partijen worden hierna enerzijds (in enkelvoud) Lecc of afzonderlijk Lecc Vastgoed en Lecc Exploitatie genoemd en anderzijds (gezamenlijk) de eigenaren, dan wel afzonderlijk bij initialen en achternaam of voornoemd volgnummer aangeduid.
1.2
Lecc is bij dagvaarding van 6 mei 2015 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, van 18 februari 2015, onder bovenvermeld zaak-/rolnummer gewezen tussen de eigenaren als eisers in conventie, tevens verweerders in reconventie en Lecc als gedaagde in conventie tevens eiseres in reconventie.
1.3
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel appel, tevens wijziging van eis, met producties;
- memorie van antwoord in incidenteel appel, met productie.
1.4
Partijen hebben de zaak ter zitting van 14 juli 2016 doen bepleiten door hun voornoemde advocaten, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd.
1.5
Beide partijen hebben nog producties in het geding gebracht.
1.6
Ten slotte is arrest gevraagd.
1.7
Lecc heeft (na vermeerdering/wijziging van eis) in het principaal appel geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen waar het betreft de afwijzing van de vorderingen van Lecc en opnieuw rechtdoende voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
A. zal verklaren voor recht
primair
1. dat de eigenaren vanaf 1 januari 2012 aan Lecc Exploitatie tegen behoorlijk bewijs van kwijting, per bij afzonderlijke akte aan hen geleverd object of aantal objecten, een jaarlijkse parkbijdrage hebben te voldoen zoals die is beschreven in artikel 2, leden 1 t/m 8, van de door de eigenaren in eerste aanleg in reconventie als productie 21 overgelegde beheerovereenkomst, althans
subsidiair
2. dat de eigenaren vanaf 1 januari 2012, naast betaling van de in hun respectieve leveringsakten opgenomen parkbijdrage per bij afzonderlijke akte aan hen geleverd object of aantal objecten, gehouden zijn tot betaling aan Lecc Exploitatie, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, een door het hof in goede justitie te bepalen bijdrage in de reeds gemaakte, dan wel de te maken kosten inzake de vervanging van tot de algemene delen behorende voorzieningen dan wel inzake de aanbrenging van nieuwe voorzieningen;
B. geïntimeerden met de nummers 1a, 1b, 8a, 8b, 9, 18, 21, 27, 32a en 32b zal verbieden vanaf het betekenen van het ten deze te wijzen arrest hun bungalow(s) voor andere doeleinden dan recreatief gebruik te gebruiken of te doen gebruiken op straffe van een dwangsom van € 1.000,-- per dag of dagdeel dat deze geïntimeerden in strijd handelen met deze veroordeling;
C. de eigenaren zal veroordelen uiterlijk twee weken voor een voorgenomen overdracht van een of meerdere bungalows en/of parkeerplaatsen die zij in eigendom hebben, Lecc Exploitatie en Lecc Vastgoed, zowel gezamenlijk als ieder voor zich, daarvan in kennis te stellen door tijdstip en plaats van de voorgenomen overdracht schriftelijk kenbaar te maken alsmede hun te verbieden over te dragen zonder dat zij Lecc Exploitatie en Lecc Vastgoed, zowel gezamenlijk als ieder voor zich, op genoemde wijze tijdig schriftelijk in kennis hebben gesteld van de voorgenomen overdracht, alles op straffe van een dwangsom van € 22.700,-- voor het geval de eigenaren deze veroordeling niet, niet tijdig en/of niet volledig nakomen;
D. zal verklaren voor recht dat de eigenaren gehouden zijn tot betaling van de
toepasselijke indexering over de parkbijdrage vanaf de datum die in de respectieve
leveringsakten van geïntimeerden is opgenomen;
E. zal verklaren voor recht
primair
1. dat ten behoeve van de jaarlijkse indexering bij geïntimeerden 31, 32a en 32b
kan worden uitgegaan van de reeksen “Cao-lonen per maand incl. bijz.
beloningen Particuliere bedrijven” vanaf het moment dat niet meer kan worden
gerekend met de in de respectieve akten omschreven (combinatie van) reeksen,
alsmede
2. dat ten behoeve van de jaarlijkse indexering bij geïntimeerden la, 1b, 2, 3, 4, 5a, 5b, 6a, 6b, 7a, 7b, 8a, 8b, 9, 10, 11, 13, 14, 15, 16a, 16b, 17a, 17b, 18, 19a, 19b, 20, 21, 22, 23, 24, 25, 26, 27, 28a, 28b, 29a, 29b, 30, en 33 kan worden uitgegaan van het gemiddelde van de reeksen “Cao-lonen per maand incl. bijz. beloningen Particuliere bedrijven” en “Consumentenprijsindexcijfer”
subsidiair
dat ten behoeve van de jaarlijkse indexering kan worden uitgegaan van een door het hof in goede justitie te bepalen indexcijfer (of combinatie van een reeks daarvan);
F. zal verklaren voor recht dat de eigenaren gehouden zijn bij te dragen in de kosten van afvalverwerking door een bijdrage te voldoen voor de afvalstoffenbijdrage en voor het afvalstoffenverbruik conform de (sinds jaar en dag gehanteerde) methode zoals
weergegeven in productie 33 bij conclusie van antwoord in conventie tevens houdende
eis in reconventie, inhoudende dat een vast bedrag van € 50,-- per jaar per huisje
(bungalow) wordt betaald, te vermeerderen met een variabel bedrag gekoppeld aan het
waterverbruik, althans dat de eigenaren gehouden zijn bij te dragen in de kosten van
afvalverwerking door een bijdrage te voldoen, die het hof in goede justitie zal bepalen, alsmede
G. zal verklaren voor recht dat geïntimeerden de parkbijdrage en bijkomende kosten die zij verschuldigd zijn bevrijdend kunnen/moeten betalen aan Lecc Exploitatie,
een en ander met veroordeling van de eigenaren hoofdelijk in de kosten van het geding in beide instanties, inclusief de nakosten.
1.8
De eigenaren hebben geconcludeerd als volgt:
principaal appel en wijziging van eis
dat het hof het hoger beroep en de (vermeerderde) eis in hoger beroep van Lecc zal afwijzen, met veroordeling van Lecc in de kosten van de procedure, inclusief de nakosten en met wettelijke rente, een en ander zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad;
incidenteel appel en wijziging van eis
dat het hof het vonnis gedeeltelijk zal vernietigen en in zoverre opnieuw rechtdoende:
inzake groep A:
a. a) bij wijze van verklaring voor recht in goede justitie, met inachtneming van de bedoeling van de desbetreffende indexeringsbepaling in de akte van levering, de hoogte van de indexering - de indexcijfers - vaststelt, bij voorkeur na raadpleging van het CBS;
b) voor recht verklaart dat de eigenaren primair niet eerder dan in het jaar 2012 indexering over de parkbijdrage genoemd in de akte van levering aan Lecc verschuldigd zijn; subsidiair niet eerder dan vanaf 1 januari 2008; meer subsidiair dat vanaf een jaar na de datum van de eigendomsoverdracht van het desbetreffende huisje mag worden geïndexeerd, maar niet verder terug dan 2004 (dus op zijn vroegst in 2004);
c) de vorderingen in eerste aanleg, genummerd VII-IX (onderdeel 3) alsnog toewijst;
d) de beslissing in rechtsoverweging 4.4.6, dat de kosten van vervanging van voorzieningen dan wel het aanbrengen van nieuwe voorzieningen niet in de parkbijdrage zijn inbegrepen c.q. deze kosten naast de parkbijdrage bij de eigenaren in rekening mogen worden gebracht, vernietigt;
e) de vorderingen in eerste aanleg, genummerd XXII en XXIII (onderdeel 7) alsnog toewijst;
inzake groep B:
primair:
f) de beslissing in rechtsoverweging 5.3 ter zake van de eigenaren van groep B vernietigt, en opnieuw rechtdoende voor recht verklaart dat de eigenaren van groep B niet gehouden zijn tot betaling van enig bedrag aan parkbijdrage aan geïntimeerde(n) in incidenteel appel of haar rechtsopvolgers;
g) voor recht verklaart dat geïntimeerde(n) in incidenteel appel alle reeds door de eigenaren aan geïntimeerde(n) in incidenteel appel betaalde parkbijdrage vanaf 27 januari 2012 tot en met 18 februari 2015 aan de eigenaren dien(t)(en) terug te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf de datum van betaling, althans vanaf de dag van deze memorie, tot de dag der algehele voldoening.
h) dat het hof [D] primair hoofdelijk, subsidiair separaat, veroordeelt in de vorderingen inzake grief 5-7 in incidenteel appel.
subsidiair:
i. i) indien grief 1 en de daarmee samenhangende wijziging van eis niet wordt toegewezen, ten aanzien van groep B zal toewijzen wat inzake groep A wordt gevorderd, namelijk:
- dat het hof bij wijze van verklaring voor recht in goede justitie, met inachtneming van de bedoeling van de desbetreffende indexeringsbepaling in de akte van levering, de hoogte van de indexering - de indexcijfers - vaststelt, bij voorkeur na raadpleging van het CBS;
- dat het hof voor recht verklaart dat de eigenaren primair niet eerder dan in het jaar 2012 indexering over de parkbijdrage genoemd in de akte van levering aan Lecc verschuldigd zijn; subsidiair niet eerder dan vanaf 1 januari 2008; meer subsidiair dat vanaf een jaar na de datum van de eigendomsoverdracht van het desbetreffende huisje mag worden geïndexeerd, maar niet verder terug dan 2004 (dus op zijn vroegst in 2004);
- dat het hof de vorderingen in eerste aanleg, genummerd VII-IX (onderdeel 3) alsnog toewijst;
- dat het hof de beslissing in rechtsoverweging 4.4.6, dat de kosten van vervanging van voorzieningen dan wel het aanbrengen van nieuwe voorzieningen niet in de parkbijdrage zijn inbegrepen c.q. deze kosten naast de parkbijdrage bij de eigenaren in rekening mogen worden gebracht, vernietigt;
- dat het hof de vorderingen in eerste aanleg, genummerd XXII en XXIII (onderdeel 7) alsnog toewijst;
Inzake groep A en B:
j) de vorderingen in eerste aanleg, genummerd XXI (onderdeel 7), XXIV (onderdeel 7) en XXV en XXVI (onderdeel 8) alsnog toewijst,
met veroordeling van geïntimeerde(n) in incidenteel appel in de kosten van deze procedure, een en ander zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, inclusief de nakosten en met rente.
1.9
In het incidenteel appel heeft Lecc geconcludeerd tot afwijzing daarvan, met veroordeling, uitvoerbaar bij voorraad, van de eigenaren in de kosten, inclusief de nakosten en met rente.
1.10
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.
2. Feiten
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.6 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Die feiten zijn de volgende.
2.1
Bungalowpark De Horn (hierna het bungalowpark) is gelegen in Dirkshorn. Het bungalowpark bestaat uit circa 250 houten en circa 90 stenen huisjes. De 250 houten huisjes stonden oorspronkelijk op gehuurde grond, de 90 stenen huisjes, gebouwd vanaf 1990, op koopgrond. Naast deze huisjes omvat het bungalowpark een aantal algemene delen, zoals een receptie, wegen en dergelijke. De eigenaren van de huisjes betaalden een vergoeding voor het onderhoud van de algemene delen en voor zaken als renovatie van de algemene voorzieningen op grond van een bepaling van een in de akte van levering opgenomen kettingbeding.
2.2
Op enig moment hebben de toenmalige eigenaren van het bungalowpark dit
verkocht aan De Horn BV. De Horn BV heeft in 2003 de algemene delen van het bungalowpark verkocht en geleverd aan VVE De Horn, een vereniging als bedoeld in Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Daarnaast ging De Horn BV over tot verkoop en overdracht van houten huisjes met ondergrond en parkeerplaatsen aan particulieren. Ook bij die overdracht van de huisjes werd voorzien in een regeling voor het gebruik en de kosten van de algemene delen van het bungalowpark door opname van een kettingbeding in de akte van levering van het desbetreffende huisje.
2.3
Op 27 januari 2012 heeft VVE De Horn de algemene delen van het bungalowpark geleverd aan [D] . De in de algemene delen van het bungalowpark begrepen registergoederen heeft [D] nog dezelfde dag doorgeleverd aan Lecc Vastgoed. De activa en passiva van het bungalowpark (behoudens de registergoederen en daaraan verbonden leningen) zijn dezelfde dag door [D] geleverd aan Lecc Exploitatie. Op 1 februari 2012 is tussen Lecc Vastgoed en Lecc Exploitatie een overeenkomst gesloten, waarbij aan Lecc Exploitatie het alleenrecht van exploitatie van het bungalowpark is gegeven.
2.4
In de kettingbedingen zoals die aan de eigenaren van de huisjes zijn opgelegd, is onder meer geregeld welk bedrag de desbetreffende eigenaar dient te betalen aan parkbijdrage en welke kosten en voorzieningen zijn begrepen in die parkbijdrage. Daarnaast bevatten de kettingbedingen bepalingen over de wijze van indexeren van de parkbijdrage, de wijze van gebruik van de huisjes en over de wijze waarop het betreffende kettingbeding moet worden doorgegeven aan opvolgende eigenaren.
2.5
De eigenaren zijn eigenaar of eigenaar geweest van een of meer van de hiervoor bedoelde huisjes op het bungalowpark, dan wel rechtsgeldig vertegenwoordiger van een eigenaar.
2.6
Nadat Lecc de algemene delen en de exploitatie van het bungalowpark had overgenomen, is Lecc Exploitatie met een meerderheid van de huisjeseigenaren op het
bungalowpark een Beheerovereenkomst Bungalowpark “De Horn” aangegaan. Daarin is, kort gezegd, een beheervergoeding van € 1.200,-- exclusief btw per jaar opgenomen. De eigenaren hebben geweigerd een dergelijke overeenkomst met Lecc te sluiten.
3. Beoordeling
3.1
Voor zover hier van belang hebben de eigenaren in eerste aanleg in conventie soortgelijke vorderingen ingesteld als groep A in hoger beroep heeft ingesteld (in eerste aanleg is geen onderscheid gemaakt tussen groep A en groep B). In reconventie heeft Lecc toen eveneens soortgelijke vorderingen ingesteld als thans in hoger beroep. In conventie heeft de rechtbank voor recht verklaard dat de eigenaren niet gehouden zijn tot betaling aan Lecc van een hoger bedrag aan parkbijdrage dan zoals vastgesteld in de respectieve akten van levering van de eigenaren en tevens voor recht verklaard dat Lecc Vastgoed verplicht is om gas (indien van toepassing), water, elektra, riolering en kabel TV op de te doen gebruikelijke wijze, op deugdelijke wijze en conform de toepasselijke wettelijke bepalingen aan alle huisjes van de eigenaren te leveren en geleverd te houden. De overige vorderingen van de eigenaren heeft de rechtbank afgewezen, net als de vorderingen van Lecc in reconventie. De rechtbank heeft voorts de proceskosten tussen partijen gecompenseerd. Tegen deze beslissingen en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt Lecc in principaal appel met zeven en komen de eigenaren in incidenteel appel met negen grieven op. Het hof stelt bij de beoordeling van de grieven voorop dat in de diverse akten van levering met betrekking tot de desbetreffende huisjes enigszins verschillend geformuleerde kettingbedingen voorkomen, maar dat deze in essentie niet wezenlijk van elkaar verschillen. Hierna zal dan ook in enkelvoud over “(het) kettingbeding” worden gesproken. Voor zover specifieke passages van onderscheiden kettingbedingen daartoe aanleiding geven zal daaraan afzonderlijk aandacht worden besteed.
Positie [D]
3.2
De eigenaren hebben in incidenteel appel een grief (grief 9) gericht tegen een beslissing aangaande [D] , die in eerste aanleg naast Lecc als eiser in conventie en verweerder in reconventie optrad. Zij vorderen dat ten laste van [D] alsnog een aantal vorderingen zal worden toegewezen. [D] is echter in de onderhavige procedure geen partij, aangezien hij zelf niet in hoger beroep is gekomen en de eigenaren evenmin bij dagvaarding hoger beroep hebben ingesteld tegen het ten aanzien van hem gewezen vonnis. Met het feit dat [D] in dit geding geen partij is, is hierboven in de kop al rekening gehouden. De eigenaren zullen niet ontvankelijk worden verklaard in hun hoger beroep, voor zover dat betrekking heeft op het vonnis jegens [D] . Grief 9 in incidenteel appel faalt bij gebrek aan belang. De door groep B ingestelde vordering onder h. wordt reeds hierom afgewezen.
Gebondenheid aan kettingbeding groep B
3.3
In hoger beroep heeft een deel van de eigenaren (groep B) het standpunt ingenomen in het geheel geen parkbijdrage aan Lecc verschuldigd te zijn. Het hof ziet aanleiding dit standpunt, dat is neergelegd in grief 1 in incidenteel appel, als eerste te behandelen.
3.3.1
Het verschil tussen groep A en groep B is niet zozeer gelegen in de feiten, als wel in de wijze waarop beide groepen eigenaren die feiten interpreteren en de consequenties die zij aan die feiten verbinden. Groep B stelt zich op het standpunt dat bij de onder 2.2 vermelde verkoop en levering van de algemene delen door De Horn BV aan VVE De Horn in 2003 het kettingbeding zijdens de verkoper is doorbroken, doordat in de akte van levering van 29 december 2003 geen enkel kettingbeding is opgenomen.
3.3.2
Het meergenoemde kettingbeding bestaat uit vijf artikelen. Het eerste artikel heeft betrekking op het gebruik door de huisjeseigenaar van de hiervoor onder 2.2 genoemde algemene delen (hierna: de algemene delen) en de verplichting daarvoor een parkbijdrage te betalen aan de eigenaar/beheerder van de algemene delen. Het derde artikel ziet op het verplichte recreatieve gebruik van de opstal. Het vijfde artikel legt aan de huisjeseigenaar de plicht op bij overdracht van het huisje de vijf artikelen bij wijze van kettingbeding op te leggen aan zijn rechtsopvolger.
3.3.3
Het betoog van groep B dat het kettingbeding aan de zijde van de verkoper is doorbroken gaat niet op. De verplichting het kettingbeding op te leggen aan de verkrijger rust op de huisjeseigenaren, niet op de eigenaar van de algemene delen als partij te wier behoeve het beding strekt. Verbreking van de ketting als waarop groep B zich beroept kan dan ook slechts aan de zijde van de schuldenaar van het beding plaats hebben.
3.3.4
Bij gelegenheid van de eerste opneming van het kettingbeding in de leveringsakten van de huisjes verkreeg de toenmalige eigenaar van de algemene delen een aanspraak uit dat beding. In de leveringsakte van 29 december 2003 is bepaald: “Alle rechten en verplichtingen jegens De Horn BV en jegens de driehonderdeenenveertig (341) eigenaren/gebruikers van het gemelde bungalowpark worden gecedeerd aan de vereniging (…)”. Deze cessie betreft dus in beginsel ook de aanspraak van De Horn B.V. uit het kettingbeding. Groep B heeft aangevoerd dat die cessie niet geldig is omdat bij de akte van 29 december 2003 geen stukken waren gevoegd waarin de overgedragen vorderingen nader waren omschreven (cessielijsten of lijsten met activa en passiva). Het hof begrijpt dat daarmee wordt betoogd dat zonder dergelijke lijsten de overgedragen vorderingen in de akte van cessie niet voldoende zijn bepaald. Het hof deelt dat standpunt niet. De akte van 29 december 2003 bevat voldoende gegevens aan de hand waarvan, eventueel achteraf, kan worden vastgesteld om welke vorderingen het gaat. Uit de akte blijkt immers wie de schuldenaren van de overgedragen vorderingen zijn en, door de samenhang met de verkoop van de algemene delen, ook uit welke rechtsverhouding die vorderingen voortvloeien.
3.3.5
Tijdens het pleidooi in hoger beroep is door groep B voor het eerst het verweer gevoerd dat van de cessie geen mededeling is gedaan, zoals tot 1 oktober 2004 was vereist. Deze uitbreiding van de grief is echter tardief, omdat zij in strijd met tweeconclusieregel is voorgedragen. Het hof gaat aan dit verweer dan ook voorbij. Hetzelfde geldt voor het eerst bij gelegenheid van het pleidooi in hoger beroep opgeworpen verweer dat ook bij de latere levering door [D] aan Lecc Exploitatie geen geldige cessie van het onderhavige recht zou hebben plaatsgehad.
3.3.6
Hetgeen hiervoor werd overwogen leidt tot de slotsom dat het verweer van groep B dat het kettingbeding door de overdracht in december 2003 is opgehouden te gelden, moet worden verworpen. Daaraan kan niet afdoen dat De Horn BV in 2010 een volmacht zou hebben verstrekt voor het laten vervallen van de verplichtingen en verboden uit het kettingbeding. Na de cessie in 2003 was De Horn BV daartoe immers in het geheel niet meer gerechtigd. Alle andere door groep B in de toelichting op de eerste incidentele grief opgesomde omstandigheden die zouden bevestigen dat de ketting in 2003 is verbroken, laat het hof verder onbesproken, aangezien voor al die omstandigheden andere verklaringen denkbaar zijn en groep B haar stellingen daarom onvoldoende heeft gemotiveerd.
3.3.7
De door groep B ingestelde vorderingen f. en g. zullen derhalve worden afgewezen. De groepen A en B zullen in het vervolg van dit arrest over een kam worden geschoren, hetgeen betekent dat de resterende incidentele grieven en de vorderingen a. tot en met e. – welke vorderingen onder i. zijn herhaald als subsidiaire vordering van groep B – met betrekking tot alle eigenaren gezamenlijk zullen worden beoordeeld, evenals vordering j. De vorderingen onder i. behoeven derhalve geen afzonderlijke bespreking.
Verlaging jaarlijkse parkbijdrage tot € 450,--
3.4
In de toelichting op grief 1 in incidenteel appel is nog melding gemaakt van een wijziging van eis inhoudende het vorderen van een aanvullende verklaring voor recht dat de eigenaren met een akte van levering van voor 2003 niet meer parkbijdrage verschuldigd zijn dan € 450,-- per jaar. Het hof stelt echter vast dat een dergelijke vordering geen deel uitmaakt van het petitum aan het slot van de memorie van de eigenaren. Het hof zal aan dit formele punt voorbijgaan, omdat de vordering hoe dan ook niet toewijsbaar is.
3.4.1
Met “eigenaren met een akte van levering van voor 2003” bedoelen de eigenaren kennelijk eigenaren in wier akte van levering een kettingbeding is opgenomen dat voor het eerst is opgelegd voor 2003 (hierna ook: het oude kettingbeding). In de desbetreffende akten is steeds een parkbijdrage tussen ƒ 1.250,-- en ƒ 1.531,10 per jaar genoemd, met indexering. De eigenaren betogen dat ook aan deze groep eigenaren slechts een parkbijdrage van € 450,-- per jaar in rekening kan worden gebracht; de parkbijdrage had voor 2003 een geheel ander karakter, omdat toen nog geen sprake was van privé eigendom van de huisjes met ondergrond van particulieren, maar van erfpacht. Sinds 2003 is ook nooit een parkbijdrage overeenkomstig het kettingbeding van voor 2003 geïncasseerd, aldus de eigenaren, die ten bewijze een verklaring hebben overgelegd uit 2011 van De Horn BV, waarin is vermeld: “De Horn BV (…) is in de periode 2002 en 2003 eigenaar geweest van Bungalowpark “De Horn”. De koop en leveringsakte is gebaseerd op € 450,- ex btw aan parkbijdrage. Bungalowpark “De Horn” heeft 341 recreatiewoningen waarbij de recreanten 341 keer parkbijdrage betalen van € 450,- ex btw”.
3.4.2
Hetgeen de eigenaren over de aard van de parkbijdrage voor 2003 hebben aangevoerd is niet juist. Ook voor 2003 konden reeds huisjes met ondergrond in particuliere eigendom worden verkregen, namelijk de stenen bungalows, die vanaf 1990 zijn gebouwd. In de akten van die stenen bungalows is het hiervoor genoemde (hogere) guldenbedrag aan parkbijdrage genoemd. Alleen de eigenaren 8a en 8b hebben, blijkens de daarvan opgemaakte rectificatieakte en hetgeen op vragen van het hof is verklaard, bij gelegenheid van de aankoop in 2003 van een stuk grond en twee parkeerplaatsen van De Horn BV een verlaging gekregen van de parkbijdrage voor de bungalow tot € 450,-- per jaar. Met erfpacht of huur van grond heeft de parkbijdrage ook voor 2003 dus nooit te maken gehad. Het karakter van de parkbijdrage is na 2003 niet veranderd, maar de hoogte van de parkbijdrage die bij de verkoop vanaf 2003 aan de eigenaren van de houten bungalows is opgelegd is wel aanzienlijk lager, namelijk € 450,-- per jaar.
3.4.3
De stelling dat na 2003 nooit een parkbijdrage is geïncasseerd overeenkomstig het oudere kettingbeding is niet alleen betwist en niet voldoende concreet te bewijzen aangeboden, maar is bovendien betrekkelijk nietszeggend, omdat in 2003 VVE De Horn eigenaar van de algemene delen is geworden, die, zoals bekend is uit de overgelegde vonnissen, een hogere parkbijdrage incasseerde op grond van een verenigingsbesluit. De inhoud van de hiervoor geciteerde verklaring van De Horn BV uit 2011 valt niet te rijmen met die van de hiervoor genoemde rectificatieakte uit hetzelfde jaar, waarbij zij partij was en waarin is verklaard dat De Horn BV en de eigenaren 8a en 8b in 2003 een verlaging van de parkbijdrage voor de bungalow zijn overeengekomen. Een dergelijke afspraak, die blijkens de bij gelegenheid van het pleidooi in hoger beroep gegeven antwoorden een “beloning” was voor het feit dat door de aanschaf van grond en parkeerplaatsen werd “geïnvesteerd” in het park, zou immers zinledig zijn als alle eigenaren reeds een bedrag van € 450,-- verschuldigd waren.
3.4.4
Voorts blijkt uit de verklaring van De Horn BV uit 2011 niet op welke wijze de eigenaren van de stenen bungalows een verlaging van de parkbijdrage zouden hebben verkregen. De opmerking dat “de” koop- en leveringsakte is gebaseerd op € 450,-- exclusief btw aan parkbijdrage roept ook meer vragen op dan zij beantwoordt. Aan de te vage stellingen van de eigenaren op dit punt moet dan ook worden voorbijgegaan.
Dit alles leidt tot de slotsom dat de eigenaren met een oud kettingbeding in hun leveringsakte geen aanspraak kunnen maken op verlaging van de parkbijdrage. Al met al is grief 1 in incidenteel appel tevergeefs voorgedragen.
Verhoging jaarlijkse parkbijdrage tot € 1.200,--
3.5
Uit het voorgaande volgt dat alle eigenaren gehouden zijn de parkbijdrage te betalen die voortvloeit uit het kettingbeding in hun akte van levering. Het primaire standpunt van Lecc, neergelegd in grief 4 in principaal appel, is echter dat de eigenaren gehouden zijn tot betaling van een hogere parkbijdrage voor de in het kettingbeding opgenomen voorzieningen dan voortvloeit uit het kettingbeding in hun akten van levering en wel een bedrag van € 1.200,-- per jaar, zoals 80% van de huisjeseigenaren betaalt op grond van de door hen met Lecc Exploitatie gesloten Beheerovereenkomst.
3.5.1
Ter toelichting op de grief heeft Lecc aangevoerd dat het park in zeer slechte staat verkeert en verregaande maatregelen noodzakelijk zijn om de normale basisvoorzieningen in orde te maken. De kostenpost voor onderhoud is groter dan de opbrengsten, zodat de vijf eigenaren bij wie in het kettingbeding de passage voorkomt: “Indien de werkelijke kosten als hiervoor bedoeld structureel hoger blijken te zijn dan de in rekening gebrachte vergoeding is de ondernemer gerechtigd om het jaarlijkse bedrag te verhogen en aan te passen aan de hand van de daadwerkelijke kosten”, in ieder geval een aanvullende bijdrage zullen moeten betalen. Maar dat laatste geldt ook voor de andere eigenaren, op grond van de in alle akten voorkomende zin: “De eventueel vanwege de overheid op te leggen belastingen en dergelijke - welke niet per eigenaar afzonderlijk worden opgelegd - worden per wooneenheid omgeslagen in verhouding tot het aantal aanwezige bungalows”. Ook de eisen van redelijkheid en billijkheid vergen dat ten behoeve van een rendabele exploitatie van (de algemene delen van) het park alle eigenaren de bijdrage van € 1.200,-- per jaar gaan betalen. Op dit moment bestaat er ongelijkheid tussen de verschillende huisjeseigenaren en worden de huisjeseigenaren die minder betalen dan € 1.200,-- per jaar (geïndexeerd) ongerechtvaardigd verrijkt, aldus nog steeds Lecc.
3.5.2
Naar het oordeel van het hof bestaat geen grond de eigenaren te verplichten de bijdrage van € 1.200,-- uit de Beheerovereenkomst te betalen. Weliswaar staat in de leveringsakten van vijf van de eigenaren dat de door hen te betalen bijdrage kan worden verhoogd als die niet kostendekkend is, maar de vorderingen van Lecc zijn niet toegespitst op de toepassing van deze bepaling (er wordt immers één gelijkluidende verklaring voor recht gevorderd voor alle eigenaren), zodat het hof deze bepaling, die bovendien de overige eigenaren niet bindt, buiten beschouwing laat. Dat in alle akten is bepaald dat “belastingen en dergelijke” worden omgeslagen, geeft evenmin grond voor het opleggen van een hogere jaarlijkse bijdrage ten behoeve van de renovatie van de voorzieningen van het park. Renovatie van de voorzieningen is immers een geheel andere kwestie dan belastingheffing.
3.5.3
Het is merkwaardig en wellicht zelfs onwenselijk dat sommige huisjeseigenaren op hetzelfde bungalowpark een hogere parkbijdrage betalen dan anderen. Die situatie is echter het gevolg van de overeenkomsten die in de loop van de tijd door de verschillende partijen zijn gesloten en als zodanig dus ook niet in strijd met de eisen van redelijk en billijkheid. Tot ongerechtvaardigde verrijking leidt het ook niet, omdat de verschillende overeenkomsten de rechtvaardiging van de verrijking of verarming vormen. Als Lecc Exploitatie jegens de eigenaren geen aanspraak kan maken op een bijdrage die voor haar een kostendekkende exploitatie van de algemene delen mogelijk maakt, betekent dat slechts, dat het aankopen van die delen een economisch niet verantwoorde beslissing is geweest. De gevolgen van die keuze kunnen echter niet voor rekening van de eigenaren worden gebracht. Het hof concludeert dat grief 4 in principaal appel faalt en vordering A primair van Lecc moet worden afgewezen.
3.5.4.
Voor zover grief 3 in principaal appel, die zich richt tegen het oordeel van de rechtbank dat de eigenaren geen hogere parkbijdrage hoeven te betalen voor de in het kettingbeding opgenomen voorzieningen dan zoals vastgesteld in de respectieve aktes van levering van de eigenaren, met grief 4 in principaal appel samenhangt, faalt zij op dezelfde gronden.
Wat is inbegrepen in de parkbijdrage?
3.6.
Grief 3 in principaal appel hangt ook samen met grief 1 in principaal appel. Die grief richt zich tegen het oordeel van de rechtbank dat niet is gebleken dat Lecc tot op heden kosten heeft gemaakt met betrekking tot de algemene delen die niet in de parkbijdrage zitten.
3.6.1
Lecc heeft gesteld dat het oordeel van de rechtbank onbegrijpelijk is, omdat de rechtbank – volgens Lecc terecht – heeft overwogen dat het kettingbeding niet ziet op kosten die zij maakt wegens vervanging van voorzieningen (bijvoorbeeld in geval van technische afschrijving of wegens veranderende regelgeving), dan wel het aanbrengen van nieuwe voorzieningen, en Lecc facturen in het geding heeft gebracht die nu juist zien op dergelijke kosten. Zo blijkt dat een netwerk is aangelegd voor internet. De factuur daarvoor bedraagt ruim € 10.000,--. Ook is een factuur overgelegd van ruim € 6.000,-- die betrekking heeft op het aanbrengen van diverse technische installaties. Als productie 5 bij de memorie van grieven is een overzicht overgelegd waaruit blijkt dat substantieel is geïnvesteerd in vervanging van voorzieningen dan wel het aanbrengen van voorzieningen tot een bedrag van ruim € 94.600,-- waarvoor de procederende eigenaren niet betalen maar de anderen wel. De noodzaak tot vervanging blijkt eveneens uit tal van notulen van de VVE De Horn, aldus telkens Lecc.
3.6.2
De eigenaren klagen op hun beurt met grief 3 in incidenteel appel tegen de overweging van de rechtbank dat de kosten van vervanging van voorzieningen dan wel het aanbrengen van nieuwe voorzieningen niet in de parkbijdrage zijn inbegrepen en bij de eigenaren in rekening mogen worden gebracht. Volgens de eigenaren geldt dat, indien een voorziening is afgeschreven of wegens veranderde wetgeving moet worden vervangen, de kosten daarvan in de parkbijdrage zijn inbegrepen en voor risico van Lecc blijven. Volgens hen is de formulering van de rechtbank te breed en biedt deze teveel ruimte voor discussie.
3.6.3
Het hof sluit zich aan bij de door de rechtbank gehanteerde beoordelingsmaatstaf voor de uitleg van het kettingbeding, zoals geformuleerd in rechtsoverweging 4.4.5. van het bestreden vonnis, met die nuancering dat van beslissende betekenis zijn alle omstandigheden van het geval, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen. In praktisch opzicht is echter, gelet op de aard van het beding, de taalkundige betekenis van de bewoordingen waarin het kettingbeding is opgesteld, gelezen in de context van de akte als geheel, bij de uitleg wel van groot belang. Hierna zal worden gesproken van de geobjectiveerde partijbedoeling. Tegen deze achtergrond is het hof met de rechtbank, op de in rechtsoverweging 4.4.6. van dat vonnis weergegeven gronden, van oordeel dat de term “onderhoud” in het kettingbeding verder gaat dan klein, dagelijks onderhoud en mede omvat groot onderhoud. Anders dan de rechtbank is het hof echter van oordeel dat het kettingbeding ook ziet op kosten van vervanging van bestaande voorzieningen zoals zij op het bungalowpark aanwezig zijn. Bepaalde voorzieningen, zoals verlichting, camera’s en klimrek, worden immers gedurende de periode dat zij worden onderhouden afgeschreven en op zeker moment dienen zij te worden vervangen. Het ligt niet in de rede dat de oorspronkelijke partijen bij de totstandkoming van het kettingbeding hebben bedoeld dat zodanige vervanging niet als onderhoud in de parkbijdrage begrepen is en dat indien daarvoor niet afzonderlijk door de eigenaren van de huisjes zou worden betaald, het voorzieningenniveau van het bungalowpark de facto af zou nemen. Ook in het normale spraakgebruik impliceert onderhoud in veel gevallen vervanging: oud en kapot worden vervangen door nieuw. Daar komt nog bij dat vervanging in sommige gevallen goedkoper is dan het oude in stand houden. Dit brengt mee dat de kosten voor maatregelen die getroffen zijn of moeten worden om de basisvoorzieningen van het bungalowpark op orde te brengen en te houden, dan wel voor een grondige renovatie (teneinde het park aan normale veiligheidsnormen te laten voldoen) in de parkbijdrage zijn inbegrepen.
3.6.4
Wel is het hof het met de rechtbank eens dat de kosten voor het aanleggen van nieuwe voorzieningen niet in de parkbijdrage zijn begrepen. Te denken valt aan de aanleg van een zwembad, een nieuw en andersoortig leidingnetwerk dan het huidige om het voorzieningenniveau in zoverre op een hoger plan te brengen of een wifi-netwerk. Het kettingbeding geeft, naar het oordeel van het hof, voor dat soort gevallen geen voorziening en in die gevallen kan sprake zijn van een leemte in de afspraak tussen partijen die middels de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid zou kunnen worden ingevuld, dan wel zou sprake kunnen zijn van ongerechtvaardigde verrijking.
3.6.5
Er zijn geen feiten of omstandigheden gesteld die aanleiding geven voor een andere uitleg van dit onderdeel van het kettingbeding, noch kan aanleiding voor een andere uitleg worden gevonden in het kettingbeding als geheel of de context van de akten als geheel.
3.6.6
Lecc heeft, mede gelet op de betwisting door de eigenaren, onvoldoende toegelicht waarom de redelijkheid en billijkheid in dit geval tot aanvulling van de overeenkomsten moeten leiden in die zin dat de eigenaren dienen mee te betalen voor de aanleg van nieuwe voorzieningen op het bungalowpark. Dat dit nodig is vanwege de economische rentabiliteit is in dit verband onvoldoende, te meer daar de noodzaak van de aanleg van dergelijke voorzieningen onvoldoende is onderbouwd. Met betrekking tot het wifi-netwerk geldt daarbij nog dat onvoldoende is toegelicht dat en op welke wijze de eigenaren daar gebruik van (kunnen) maken. Hetzelfde geldt ten aanzien van de gestelde ongerechtvaardigde verrijking. Ook op dat punt is onvoldoende toegelicht op welke onderdelen en in welke mate de eigenaren ten koste van Lecc zijn of worden verrijkt door de aanleg/het aanbrengen van nieuwe voorzieningen en geldt overigens dat, zoals hiervoor overwogen, de vorderingen niet zijn toegespitst op de aanvulling van het kettingbeding. Aanknopingspunten die het hof in staat stellen om “in goede justitie” een bijdrage aan de eigenaren op te leggen ontbreken. Voor zover het gaat om eigenaren in wier overeenkomst een voorziening is getroffen om de parkbijdrage te verhogen indien de werkelijke kosten structureel hoger blijken te zijn dan de in rekening gebrachte vergoeding, geldt dat - onverminderd de bevoegdheid van Lecc om van die contractuele mogelijkheid op zichzelf gebruik te maken - ook hier, in het licht van de gevorderde verklaring voor recht, onvoldoende is onderbouwd om welke kosten het gaat en in het verlengde daarvan welke (verhoogde) bijdrage het hof “in goede justitie” ten aanzien van deze eigenaren zou kunnen bepalen. De overzichten die als producties 5 en 7 bij memorie van grieven zijn overgelegd, noch de door Lecc in het geding gebrachte facturen gelden als een dergelijke onderbouwing. Wat betreft de onder 3.5.2 reeds besproken passage: “De eventueel vanwege de overheid op te leggen belastingen en dergelijke - welke niet per eigenaar afzonderlijk worden opgelegd - worden per wooneenheid omgeslagen in verhouding tot het aantal aanwezige bungalows” geldt ook in dit verband dat onvoldoende is toegelicht dat de woorden “en dergelijke” op kosten duiden die niet vanwege de overheid worden opgelegd en geïnd. Met inachtneming van hetgeen hierboven in 3.6.3 is gezegd kan dit niet worden aangenomen. Grief 1 in principaal appel en het hier besproken onderdeel van grief 3 in principaal appel falen dus. De vordering A subsidiair van Lecc wordt in zoverre afgewezen. Grief 3 (uitmondend in vordering d.) in incidenteel appel slaagt voor zover het gaat om de vervanging van voorzieningen. De beslissing van de rechtbank dat de kosten daarvan niet onder de parkbijdrage vallen houdt geen stand. De grief faalt voor zover het gaat om het aanbrengen van nieuwe voorzieningen. In zoverre heeft de vordering onder d. geen succes.
Kosten van afvalverwerking
3.7.
Tevens zijn partijen verdeeld over de vraag of en in hoeverre een vergoeding voor de verwijdering van huis-, groen- en grofvuilafval en afvalstoffenverbruik is verdisconteerd in de parkbijdrage.
3.7.1
Met grief 5 in principaal appel richt Lecc zich tegen het oordeel van de rechtbank dat niet duidelijk is gemaakt wat de grondslag is voor vergoeding van een vast en een variabel bedrag ter zake en dat geen inzicht is gegeven in die kosten. Lecc is van oordeel dat die kosten betaald moeten worden door de vervuiler en dat sprake is van ongerechtvaardigde verrijking als Lecc die kosten betaalt, terwijl ook de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid meebrengt dat de eigenaren die kosten verschuldigd zijn. Zij heeft een overzicht van de kosten verstrekt en volgens dit overzicht bedragen deze ruim € 22.000,-- per jaar. Daarvan brengt Lecc een vast bedrag aan afvalstoffenbijdrage van € 50,-- per bungalow per jaar in rekening omdat zij kosten voor de containers heeft ongeacht de mate van gebruik van de bungalows. Voor de rest worden de kosten wegens afvalstoffenverbruik omgeslagen naar rato van het gebruik door de eigenaar, op basis van het watergebruik. Die methode heeft de VVE De Horn in 2008 zelf vastgesteld, aldus telkens Lecc.
3.7.2
In de (meeste) akten is over de kosten van afvalverwerking niets vermeld. Dat geldt in het bijzonder de akten waarin het nieuwe kettingbeding is opgenomen en voor een aantal akten met een zogenoemd oud kettingbeding. Bij uitleg van die bedingen volgens de geobjectiveerde partijbedoeling kan niet worden aangenomen dat de kosten ter zake zijn inbegrepen in de parkbijdrage. Niet valt in te zien waarom de eigenaar van de algemene delen, thans Lecc, en niet de vervuiler zelf de kosten van afvalverwerking voor haar rekening zou moeten nemen, zoals Lecc terecht stelt. Dit naar analogie van het gebruik van gas, water en elektra, waarvoor de eigenaren ook betalen. Lecc heeft voldoende inzichtelijk gemaakt dat zij voor afvalafverwerking moet betalen en welke bedragen daarmee gemoeid zijn. De eigenaren hebben ook niet betwist dat zij sinds jaar en dag hiervoor hebben moeten betalen, ook toen de VVE De Horn, voor Lecc, eigenaar van de algemene delen was en dat ook toen de kosten werden omgeslagen volgens de redelijk te achten methode die Lecc thans hanteert en die voldoende rekening houdt met de hoeveelheid afval die door iedere eigenaar wordt geproduceerd. Een andere opvatting zou, zoals Lecc terecht stelt, meebrengen dat de eigenaren ongerechtvaardigd worden verrijkt. Grief 5 in principaal appel slaagt in zoverre. Dit betekent dat de op dit punt onder F gevorderde verklaring voor recht zal worden toegewezen. Hetgeen de eigenaren in dit verband naar voren hebben gebracht is onvoldoende om tot een andere uitkomst te komen.
3.7.3
Dit is slechts anders ten aanzien van de eigenaren van de huisjes [nummer 2] , [nummer 3] , [nummer 4] en [nummer 5] (eigenaren 8, 16, 31 en 18). In die gevallen gelden enkele oude kettingbedingen waarin met zoveel woorden is vermeld dat in de parkbijdrage de kosten voor huisvuilafvoer zijn inbegrepen. In die gevallen is omtrent de kosten van huisvuilafvoer dus een duidelijke afspraak gemaakt die afwijkt van bovenvermeld uitgangspunt. Dat met de term huisvuilafvoer in de desbetreffende akten iets anders is bedoeld dan het hier aan de orde zijnde huis-, groen- en grofvuilafval en afvalstoffenverbruik is gesteld noch gebleken. Grief 5 in principaal appel faalt derhalve ten aanzien van deze huisjes(eigenaren) en de vordering onder F strekkende tot het geven van een verklaring voor recht is jegens hen niet toewijsbaar.
Gebruikskosten van kabel tv
3.8
Met grief 4 in incidenteel appel komen de eigenaren op tegen het oordeel van de rechtbank dat voor kabelgebruik moet worden betaald. Zij stellen dat er geen onderscheid te maken is tussen aansluiting op de kabel en het gebruik van het signaal en dat verbruik ook niet te meten valt. Verder blijkt volgens hen niet van kosten.
De grief faalt op grond van het hiervoor besproken beginsel dat de gebruiker betaalt voor zijn gebruik. Hetgeen de rechtbank in rechtsoverweging 4.6.3. heeft overwogen neemt het hof daarbij over. De eigenaren hebben geen concrete feiten en omstandigheden aangevoerd die tot een ander oordeel moet leiden. Grief 4 in incidenteel appel faalt. De vordering onder c. van de eigenaren wordt afgewezen.
Indexering parkbijdrage
3.9.
Hoe de parkbijdrage moet worden geïndexeerd stelt Lecc in de memorie van grieven in het kader van de desbetreffende wijziging van eis aan de orde. De eigenaren keren zich met grief 2 in incidenteel appel tegen het oordeel van de rechtbank op dit punt en koppelen daar ook op hun beurt een wijziging van eis aan.
3.9.1
Lecc heeft gesteld en onderbouwd dat geïndexeerd moet worden vanaf het moment dat is opgenomen in de afzonderlijke leveringsakten van de eigenaren. De indexcijfers waarvan volgens Lecc moet worden uitgegaan volgen uit die akten maar een praktisch probleem daarbij is dat die cijfers niet meer worden aangeleverd door het CBS. Volgens Lecc moet daarom vanaf het moment dat niet meer met de in de akte genoemde combinatie van reeksen kan worden gerekend, uitgegaan worden van de alternatieven die door het CBS zijn aangereikt en die in de vordering zijn verwoord. Volgens de eigenaren mag pas vanaf 2012 worden geïndexeerd, het moment dat Lecc de overige delen in eigendom heeft gekregen. Voorts kan volgens de eigenaren niet verder dan vijf jaar terug worden geïndexeerd omdat het recht daartoe is verjaard. Subsidiair stellen zij dat niet eerder dan vanaf januari 2008 kan worden geïndexeerd omdat vanaf 2003 voor alle eigenaren dezelfde bepaling inzake de parkbijdrage en indexering van toepassing is waarin zulks is vermeld. Meer subsidiair stellen de eigenaren dat kan worden geïndexeerd vanaf een jaar na de datum van de eigendomsoverdracht van het betreffende huisje, maar niet verder terug dan 2004 omdat de eigendomsconstructie van de huisjes pas in 2003 is ontstaan.
3.9.2
Met Lecc is het hof van oordeel, uitgaande van de beoordelingsmaatstaf als omschreven in 3.6.3, dat voor het moment vanaf wanneer kan worden geïndexeerd de bewoordingen in de desbetreffende akte doorslaggevend zijn. Dat de oorspronkelijk contracterende partijen een andere bedoeling hebben gehad is niet gebleken. Wanneer Lecc eigenaar van de algemene delen is geworden is daarbij irrelevant. Van verjaring is geen sprake omdat het hier gaat om de vaststelling van de juiste parkbijdrage voor de toekomst en niet om een vordering tot betaling van achterstallige bijdragen. De bevoegdheid om de indexatie te berekenen met ingang van de in de respectieve akten genoemde datum verjaart niet, ongeacht de sinds die datum verstreken tijd. De stelling dat vanaf 2003 voor alle eigenaren dezelfde bepaling inzake de parkbijdrage en de indexering gold is feitelijk onjuist zoals hiervoor onder 3.4.1 en volgende al aan de orde kwam. Verder is reeds overwogen dat de eigendomsconstructie van de huisjes niets van doen heeft met de parkbijdrage. Wat de eigenaren naar voren hebben gebracht kan dus niet aan voormeld oordeel afdoen. De eigenaren hebben voorts de door Lecc (op aangeven van het CBS) aangereikte wijze van indexeren op zichzelf niet betwist zodat het hof daarvan ook zal uitgaan. Dit betekent dat de door Lecc gevorderde verklaringen voor recht (vorderingen D en E) toewijsbaar zijn en de grief van de eigenaren (grief 2 in incidenteel appel) faalt. Hun vorderingen a. en b. worden afgewezen.
Parkbijdrage voor parkeerplaatsen
3.10
Grief 2 in principaal appel is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat de eigenaren die een of meer parkeerplaatsen geleverd hebben gekregen bij een afzonderlijke akte waarin het kettingbeding van toepassing is verklaard, wat betreft die afzonderlijk geleverde parkeerplaats(en) niet aan dat beding gebonden zijn, zodat zij voor die parkeerplaats(en) geen afzonderlijke parkbijdrage verschuldigd zijn. De rechtbank heeft dit oordeel gemotiveerd met de overweging dat de tekst van het kettingbeding in de leveringsakte van de parkeerplaats gelijkluidend is aan het nieuwe kettingbeding en vrijwel geheel ziet op het gebruik van het eigendom als huisje/bungalow en Lecc niet heeft onderbouwd waarom desondanks het gehele kettingbeding op de desbetreffende eigenaar van een parkeerplaats toepasselijk zou zijn. De rechtbank heeft uit die omstandigheden geconcludeerd dat de eigenaren van de desbetreffende parkeerplaatsen niet erop bedacht hebben hoeven zijn dat zij voor die parkeerplaatsen een afzonderlijke parkbijdrage verschuldigd zouden zijn.
3.10.1
In de toelichting op de grief heeft Lecc aangevoerd dat op grond van de naar objectieve maatstaven uit te leggen partijbedoeling van de akte aangaande de betalingsverplichting geen onduidelijkheid kan bestaan. Bovendien is in de parkbijdrage ook een vergoeding opgenomen voor zaken die de parkeerplaats wel degelijk aangaan, zoals onderhoud van openbare wegen en paden, verlichting en beplanting. De afwijkende uitleg van de rechtbank is in strijd met de rechtszekerheid, aldus Lecc.
3.10.2
De grief slaagt. Bij een uitleg volgens de geobjectiveerde partijbedoeling, die hiervoor als de uitlegwijze is aangemerkt kan er geen twijfel over bestaan dat een leveringsakte waarin het kettingbeding van toepassing is verklaard, ertoe strekt dat de eigenaar ook voor de desbetreffende onroerende zaak een parkbijdrage verschuldigd is. Die parkbijdrage ziet immers wel degelijk, zoals Lecc terecht aanvoert, mede op voorzieningen die de gebruiker van de parkeerplaats als zodanig aangaan. Het argument dat dat onredelijk zou zijn, omdat de positie van deze eigenaar niet afwijkt van die van de eigenaar die huisje en parkeerplaats(en) bij één leveringsakte heeft verkregen, is onvoldoende om het beding in feite als geheel ongeschreven te beschouwen. Dat De Horn BV in 2011 heeft verklaard dat iedere eigenaar slechts één keer de parkbijdrage is verschuldigd, is op zichzelf onvoldoende om aan de duidelijke tekst van de leveringsakte af te doen. En ook in dit verband geldt weer dat, gelet op de omstandigheid dat in 2003 de eigendom van de algemene delen op de VVE De Horn is overgegaan, die op grond van verenigingsbesluiten een geheel eigen parkbijdragebeleid voerde, de stelling dat na 2003 nooit een dubbele bijdrage is geïnd, het hof niet veel zegt.
3.10.3
Grief 2 in principaal appel slaagt dus. De door Lecc gevorderde verklaring voor recht (onderdeel van vordering A subsidiair, die voor het overige hierboven al is behandeld), zal worden toegewezen als na te melden.
Aan wie moet parkbijdrage etc worden betaald?
3.11
Bij wijze van eisvermeerdering in hoger beroep heeft Lecc onder G. gevorderd dat voor recht wordt verklaard dat de eigenaren de parkbijdrage en hetgeen zij overigens verschuldigd zijn, bevrijdend kunnen en moeten betalen aan Lecc Exploitatie. Zij heeft aangevoerd dat zij belang heeft bij deze verklaring voor recht, omdat sommige eigenaren ook na het bestreden vonnis, waarin de rechtbank ervan is uitgegaan dat aan Lecc Exploitatie moet worden betaald, in twijfel blijven trekken dat Lecc Exploitatie de tot de betaling gerechtigde partij is. De eigenaren hebben een en ander niet betwist, zodat de verklaring voor recht zal worden gegeven.
Recreatief gebruik huisjes
3.12
Grief 6 in principaal appel is gericht tegen de overweging van de rechtbank dat het verbod op ander gebruik dan recreatief gebruik slechts in het kettingbeding is opgenomen met het oog op de eisen die de gemeente Harenkarspel stelt aan gebruik van huisjes op het park, hetgeen ook blijkt uit de in alle kettingbedingen opgenomen verplichting voor de eigenaren mee te werken aan controles door de gemeente. Omdat niet is gesteld of gebleken dat de betreffende eigenaren handelen in strijd met regelgeving dan wel gedoogbeleid van de gemeente kan eventuele niet-recreatieve bewoning niet als toerekenbare tekortkoming jegens Lecc worden gezien. Van onrechtmatig handelen kan evenmin worden gesproken. De rechtbank heeft ten slotte overwogen dat de omstandigheid dat Lecc thans ook eigen belangen zou kunnen hebben om niet-recreatief gebruik tegen te gaan, aan een en ander niet afdoet.
3.12.1
Vordering B van Lecc behelst een verbod tegen een aantal nader genoemde eigenaren om hun huisjes anders dan recreatief te (doen) gebruiken. Het kettingbeding bevat de volgende passage: “Het is koper bekend dat door de gemeente Harenkarspel is bepaald dat de in het park De Horn gebouwde huisjes slechts mogen dienen als recreatiehuisjes en derhalve niet bestemd zijn of bestemd mogen worden voor permanente bewoning. De koper verbindt zich daarom ten behoeve van de verkopers (…) de door hem gekochte bungalow slechts voor recreatieve doeleinden te gebruiken of te laten gebruiken.”
3.12.2
Voor zover de desbetreffende eigenaren hebben betwist dat zij permanent op het park wonen, is dat niet te rijmen met de omstandigheid dat zij in de inleidende dagvaarding “Park De Horn” onder vermelding van het nummer van hun respectieve huisjes als woonadres hebben vermeld. Nu zij hun betwisting niet nader hebben toegelicht, gaat het hof ervan uit dat zij hun huisje permanent bewonen.
3.12.3
Gelet op de hiervoor geciteerde passage van het kettingbeding is juist dat de eigenaar zich jegens – thans – Lecc heeft verbonden het desbetreffende huisje slechts voor recreatieve doeleinden te (laten) gebruiken. Dat neemt echter niet weg dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat het kettingbeding is opgenomen met het oog op de eisen die de gemeente Harenkarspel stelt aan het gebruik van de huisjes op het park en dat niet is gebleken dat de eigenaren waarop het gevorderde verbod ziet in strijd handelen met regelgeving dan wel gedoogbeleid van de gemeente met betrekking tot permanente bewoning. Lecc heeft in hoger beroep niet gemotiveerd gesteld dat dit anders is. In zoverre bestaat dan ook geen aanleiding voor oplegging van het gevorderde verbod.
3.12.4
Lecc heeft in hoger beroep ter onderbouwing van haar stelling dat zij een zelfstandig belang heeft bij het gevorderde verbod, inhoudend dat zij hinder ondervindt van de permanente bewoning, allereerst verwezen naar een aan haar verleende milieuvergunning. Zij heeft deze vergunning niet in het geding gebracht. Tegenover de betwisting daarvan door de eigenaren is niet gebleken dat Lecc daadwerkelijk de in dit verband geschetste risico’s loopt (last onder dwangsom, intrekking milieuvergunning) door de permanente bewoning van de desbetreffende huisjes en inschrijving van een aantal ondernemingen op het adres van het park.
3.12.5
Gelet op de inhoud van het kettingbeding waarop Lecc zich ter onderbouwing van de vordering beroept, valt voorts niet in te zien dat als gevolg van het permanente gebruik door de desbetreffende eigenaren een postsysteem ontstaat dat er eerder niet was, zoals Lecc heeft aangevoerd. Het feitelijke permanente gebruik dat de desbetreffende eigenaren van hun huisjes maken, wijkt slechts in zeer beperkte mate af van het toegestane recreatieve gebruik. Voor een aantal eigenaren (vijf huisjes) geldt immers het oude kettingbeding waarin in aanvulling op de hiervoor geciteerde passage in essentie is opgenomen dat recreatief gebruik gedurende slechts één maand per kalenderjaar niet is toegestaan. Met betrekking tot een aantal andere eigenaren (drie huisjes) geldt het nieuwe kettingbeding met de hiervoor geciteerde passage, waaraan echter is toegevoegd: “De gemeente Harenkarspel heeft vrijstelling verleend van het bestemmingsplan “recreatieterrein De Horn” zodat het verkochte het gehele jaar volgens de bestemming kan worden gebruikt”. Alleen met betrekking tot huisje [nummer 9] , eigenaren 8.a en 8.b, geldt het nieuwe kettingbeding met de hiervoor geciteerde passage, waaraan is toegevoegd dat in het huisje uitsluitend van 15 maart tot en met 31 oktober van elk jaar recreatief mag worden verbleven. Een en ander is onvoldoende voor de conclusie dat de permanente bewoning door de eigenaren jegens wie het verbod wordt gevorderd heeft geleid tot een ander postsysteem dan Lecc op grond van het kettingbeding (in zijn diverse vormen) had mogen verwachten.
3.12.6
Het hof kan Lecc evenmin volgen in haar betoog dat zij hinder ondervindt van de permanente bewoning omdat haar administratie zwaarder wordt belast doordat het hoogheemraadschap permanente bewoners die in de gemeentelijke basisadministratie op het park staan ingeschreven rechtstreeks aanslaat en voor Lecc niet meer duidelijk is over welke eigenaren zij de door het hoogheemraadschap aan haar gestuurde aanslagen (betreffende de eigenaren die niet op het park staan ingeschreven) moet omslaan. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, is dit betoog niet te rijmen met stellingen van Lecc in eerste aanleg, die inhouden (i) dat zij een lijst hanteert waarop eigenaren staan die rechtstreeks worden aangeslagen en dat zij hun ter zake niet factureert en (ii) dat, wanneer een eigenaar “wel rechtstreeks wordt aangeslagen en ook door Lecc wordt gefactureerd, (…) Lecc daarvan geen weet [heeft] en (…) Lecc de lijst [zal] aanpassen als de betreffende bewoner zulks ook aantoont” (conclusie van antwoord/eis, nummer 70-72). Een zodanige verzwaring van de administratie dat deze hinder oplevert voor Lecc kan het hof uit haar stellingen dan ook niet afleiden.
3.12.7
Lecc heeft voorts, in het licht van de diverse in dit verband geldende versies van het kettingbeding, onvoldoende gemotiveerd gesteld voor de conclusie dat de permanente bewoning door deze eigenaren afbreuk doet aan de vakantiesfeer op het park, wat verder ook zij van deze stelling.
3.12.8
Nu het feitelijke permanente gebruik slechts in zeer beperkte mate afwijkt van het aan deze eigenaren toegestane recreatieve gebruik, kan ook niet op goede gronden worden volgehouden dat zij het park daadwerkelijk zwaarder belasten dan hun is toegestaan op grond van het voor hen geldende kettingbeding. Eventuele ongelijkheid op het park vindt zijn oorzaak in de uiteenlopende kettingbedingen, die in de loop der tijd door de verschillende partijen zijn overeengekomen.
3.12.9
Eigenaren 8a en 8b, die op grond van het voor hen geldende kettingbeding van november tot half maart geen gebruik mogen maken van hun huisje, hebben een gedoogbeschikking van de gemeente Harenkarspel voor huisje [nummer 9] (conclusie van antwoord in reconventie, productie 61). Lecc heeft in het licht van het voorgaande onvoldoende gesteld om tot de conclusie te kunnen komen dat zij zelfstandig belang heeft bij toewijzing van het jegens hen gevorderde verbod.
3.12.10
De conclusie is dat grief 6 in principaal appel faalt en dat vordering B van Lecc niet toewijsbaar is, omdat niet is gebleken dat Lecc op dit moment voldoende belang heeft bij het gevorderde verbod. Het hof wijst erop dat dit oordeel niet impliceert dat vanaf heden niet-recreatief gebruik onbeperkt zou zijn toegestaan.
Schriftelijke melding aan Lecc bij overdracht
3.13
Grief 7 in principaal appel is gericht tegen de afwijzing door de rechtbank van de vordering van Lecc om de eigenaren te veroordelen om haar uiterlijk twee weken van tevoren schriftelijk op de hoogte te stellen van een voorgenomen overdracht van huisje(s) en/of parkeerplaats(en) door de eigenaren. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat niet in geschil is dat de eigenaren op grond van het kettingbeding verplicht zijn Lecc tijdig op de hoogte te stellen van een voorgenomen overdracht, maar dat geen rechtens te respecteren grond bestaat om daarvoor een termijn van twee weken te hanteren.
3.13.1
De grief slaagt. Vast staat dat op de eigenaren de verplichting rust Lecc tijdig schriftelijk van een voorgenomen overdracht op de hoogte te stellen om zich bij de overdracht te kunnen laten vertegenwoordigen teneinde het ten behoeve van haar te maken kettingbeding aan te nemen. Het hof is van oordeel dat Lecc een in redelijkheid te respecteren belang heeft bij de vaststelling van een concrete termijn voor het doen van de schriftelijke mededeling van een overdracht, reeds omdat inmiddels is gebleken dat (een of twee van de) eigenaren hetzij als koper hetzij als verkoper hebben meegewerkt aan leveringsakten waarin is opgenomen dat het kettingbeding is vervallen, waarmee de ketting definitief is verbroken. In de door de eigenaren als productie 5 en 6 bij de memorie van antwoord/grieven gevoegde leveringsakten wordt daartoe verwezen naar de hiervoor besproken volmacht van De Horn BV uit 2010. Ten onrechte, zoals volgt uit hetgeen daarover in rechtsoverweging 3.3.6 is overwogen. Hierop stuit ook af het verweer van de eigenaren dat de belangen van Lecc voldoende worden gewaarborgd door het kettingbeding en dat het de taak van de notaris is om erop toe te zien dat het kettingbeding in een leveringsakte wordt opgenomen. Tegen deze achtergrond is het hof van oordeel dat uit de aard van het kettingbeding en de redelijkheid en de billijkheid voortvloeit dat het beding tussen enerzijds Lecc en anderzijds de eigenaren wordt aangevuld in die zin dat nader wordt omschreven wat een tijdige melding in de onderlinge verhoudingen tussen partijen inhoudt, te weten een termijn van tenminste twee weken voorafgaand aan de voorgenomen overdracht door de desbetreffende eigenaar. Het verweer van de eigenaren dat Lecc de termijn oneigenlijk zal gebruiken door met kopers in onderhandeling te treden over de hoogte van de parkbijdrage, kan, wat daar verder ook van zij, niet tot een ander oordeel leiden, reeds omdat de verplichting tot tijdige melding van een overdracht op grond van het kettingbeding reeds op de eigenaren rust en het kettingbeding slechts wordt aangevuld door een concrete redelijke termijn te bepalen.
3.13.2
Grief 7 in principaal appel slaagt. De vordering onder C van Lecc is toewijsbaar, met dien verstande dat de gevorderde dwangsom wordt gematigd tot € 2.500,--.
Levering gas, water, elektriciteit, riolering en kabel tv; schade? alsnog dwangsom?
3.14
De rechtbank heeft voor recht verklaard dat Lecc Vastgoed verplicht is om gas (indien van toepassing), water, elektriciteit, riolering en kabel tv op de te doen gebruikelijke wijze, op deugdelijke wijze en conform de toepasselijke wettelijke bepalingen aan alle huisjes van de eigenaren te leveren en geleverd te houden.
Grief 6 in incidenteel appel is gericht tegen de afwijzing van de gevorderde dwangsom (vordering XXI in eerste aanleg), waartoe de rechtbank heeft overwogen dat de eigenaren onvoldoende hebben gesteld om te kunnen oordelen dat Lecc eigenaren heeft afgesloten als incassomaatregel. Grief 5 in incidenteel appel betreft de afwijzing van vordering XXII van de eigenaren die ertoe strekt dat Lecc wordt veroordeeld tot hervatting (kosteloos) van de levering van gas, water en elektriciteit aan een aantal nader genoemde eigenaren, die stellen door Lecc te zijn afgesloten van die voorzieningen, (met betrekking tot een ontploft huisje omvat de vordering ook riolering en kabel tv) en die levering vervolgens te continueren. De rechtbank heeft deze vordering afgewezen omdat (i) de meeste van de huisjes alweer zijn aangesloten en onvoldoende is gebleken welk belang de desbetreffende eigenaren nog hebben bij de gevorderde veroordeling, (ii) voor zover nog huisjes zijn afgesloten, waarover partijen twisten, onvoldoende vast staat dat dit is te wijten aan Lecc Vastgoed en (iii) Lecc Vastgoed met betrekking tot het ontplofte huisje de bereidheid heeft uitgesproken dit op de collectieve voorzieningen aan te sluiten zodra dat huisje daarvoor klaar is. Grief 5 is ook gericht tegen de afwijzing van de onder XXIII gevorderde verklaring voor recht dat Lecc aansprakelijk is voor de door deze eigenaren wegens de afsluiting geleden schade, met verwijzing van de schadevordering naar de schadestaat procedure. De rechtbank heeft deze vordering afgewezen omdat onvoldoende concreet is aangevoerd dat de desbetreffende eigenaren schade hebben geleden, nog daargelaten dat niet vaststaat dat Lecc voor die schade aansprakelijk is.
Aangezien de eigenaren in hun toelichting op grief 6 verwijzen naar de toelichting op grief 5, zal het hof laatstgenoemde grief eerst behandelen.
3.14.1
De eigenaren hebben in hun toelichting op grief 5 in incidenteel appel grotendeels volstaan met een herhaling van hun stellingen uit de eerste aanleg. Zij hebben daarmee niet duidelijk gemaakt welke bezwaren zij hebben tegen de overwegingen van de rechtbank naar aanleiding van die stellingen. Dat zij die duidelijkheid niet hebben geboden, komt voor hun rekening. Het hof zal de desbetreffende stellingen slechts in de beoordeling betrekken voor zover daarvoor aanleiding bestaat, gelet op (de inhoud van) de in het kader van deze grief in het geding gebrachte producties.
3.14.2
Het hof is van oordeel dat uit de producties met betrekking tot de huisjes [nummer 6] en [nummer 7] van eigenaar 29 (betreffende foto’s van meterkasten, een verklaring van een elektricien inhoudende dat geen spanning op de groepskasten is vastgesteld en een verklaring van een loodgieter dat het water voor de watermeter is afgesloten door derden) niet kan worden afgeleid dat de gestelde afsluiting van gas, water en elektriciteit van deze twee huisjes, of van een van de andere huisjes waarop de vordering ziet, aan Lecc is te wijten. Verder hebben de eigenaren “ter illustratie”, maar zonder nadere toelichting, een brief van Lecc Exploitatie van 20 maart 2015 in het geding gebracht. In die brief gericht aan een niet nader genoemde eigenaar deelt Lecc Vastgoed, onder verwijzing naar het bestreden vonnis, mee dat de infrastructuur zal worden vervangen en dat onder meer de levering van gas, water en elektriciteit via de oude kabels zal worden beëindigd, met verzoek om betaling van een voorschot, bij gebreke waarvan Lecc Exploitatie aanneemt dat de desbetreffende eigenaar niet op de nieuwe kabels en leidingen wenst te worden aangesloten. Wat hiervan verder ook zij, hieraan kan niet worden ontleend dat de gestelde eerdere afsluiting van een aantal huisjes aan Lecc is te wijten. Hierop stuiten vorderingen XXII en XXIII reeds af.
3.14.3
Ook overigens kan in de brief van 20 maart 2015 geen aanleiding worden gevonden voor toewijzing van deze vorderingen. Het gedeeltelijk slagen van grief 3 in incidenteel hoger beroep en de vernietiging van het bestreden vonnis voor zover daarin is overwogen dat de kosten van vervanging van voorzieningen niet onder de parkbijdrage vallen, maakt mede gezien de gegeven motivering voldoende duidelijk wat als vervanging en wat als vernieuwing moet worden verstaan en in hoeverre de kosten daarvoor zijn inbegrepen in de parkbijdrage.
3.14.4
De conclusie is dat grief 5 in incidenteel appel faalt en dat vordering e. in incidenteel hoger beroep niet voor toewijzing in aanmerking komt.
3.14.5
Gelet op hetgeen naar aanleiding van grief 5 in incidenteel appel is overwogen, faalt ook grief 6 in incidenteel appel. Nu uit de stellingen van de eigenaren niet blijkt dat Lecc een verwijt treft met betrekking tot de gestelde afsluitingen, kan evenmin worden aangenomen dat Lecc “doelbewust aansluitingen [heeft] afgesloten”, zoals de eigenaren in de toelichting op grief 6 concluderen. Het hof ziet dan ook net zo min als de rechtbank aanleiding voor het verbinden van een dwangsom aan de bij het bestreden vonnis uitgesproken verklaring voor recht, zoals hiervoor onder 3.14 weergegeven. Ook overigens bieden de stellingen van de eigenaren onvoldoende concrete aanknopingspunten voor het opleggen van een dwangsom. Voor zover de vordering onder j. van de eigenaren in hoger beroep ziet op de dwangsom in vordering XXI uit de eerste aanleg is deze vordering niet toewijsbaar.
Netbeheerder elektriciteit aanwijzen?
3.15
Grief 7 in incidenteel appel is gericht tegen de overweging van de rechtbank dat het niet mogelijk is om een juridische eigenaar van het elektriciteitsnet vast te stellen. Voorts staat in de grief dat “de rechtbank ten onrechte [heeft] overwogen dat, als wel een eigenaar in de zin van de Elektriciteitswet kan worden aangewezen, dat dan een veroordeling van Lecc om een netbeheerder aan te wijzen onuitvoerbaar zou zijn.”
3.15.1
Het hof stelt voorop dat het hiervoor geciteerde deel van de grief niet valt terug te vinden in het bestreden vonnis en neemt aan, mede gelet op de formulering van en toelichting op de grief, dat deze zich richt tegen de volgende passage aan het slot van rechtsoverweging 4.9.7 van het vonnis, betreffende de vordering tot aanwijzing van een netbeheerder van het elektriciteitsnet: “Nu voldoende aannemelijk is dat het niet mogelijk is om een netbeheerder te vinden die bereid is om als netbeheerder op te treden, zou een veroordeling van Lecc c.s. om een netbeheerder aan te wijzen onuitvoerbaar zijn.”
3.15.2
De eigenaren hebben in hun toelichting op grief 7 in incidenteel appel eveneens grotendeels volstaan met een herhaling van hun stellingen uit de eerste aanleg en daarbij zelfs passages uit de inleidende dagvaarding overgenomen die zien op de vordering een netbeheerder aan te wijzen voor het transport van gas, terwijl de grief slechts betrekking heeft op de aanwijzing van een netbeheerder voor het transport van elektriciteit, hetgeen bij gelegenheid van het pleidooi desgevraagd door mr. Diemel uitdrukkelijk is bevestigd. Ook in dit verband geldt dat de eigenaren met de herhaling van hun stellingen uit de eerste aanleg niet duidelijk hebben gemaakt welke bezwaren zij hebben tegen de overwegingen van de rechtbank naar aanleiding van die stellingen. Dat zij die duidelijkheid niet hebben geboden, komt voor hun rekening. Het hof zal de desbetreffende stellingen van de eigenaren in de beoordeling betrekken voor zover de toelichting op de grief daartoe aanleiding geeft.
3.15.3
De eigenaren hebben in hun toelichting gewezen op een als productie 1 bij memorie van antwoord/grieven in het geding gebrachte brief van Primagaz van 18 oktober 2012 aan de eigenaar van huisje [nummer 8] . Deze brief betreft het propaangasnetwerk en zegt dus niets over de bereidheid van een netbeheerder om als netbeheerder van het elektriciteitsnet op te treden. De eigenaren hebben voorts gesteld dat Liander bereid is elektriciteit te leveren en dat er een KPN-netwerk ligt. Tegenover de betwisting daarvan door Lecc blijkt uit deze, niet nader toegelichte en niet gestaafde, stelling niet van de daadwerkelijke onvoorwaardelijke bereidheid van een netbeheerder om als zodanig op te treden met betrekking tot het elektriciteitsnet. Voor zover de eigenaren in het kader van de onderhavige grief menen een beroep te kunnen doen op hun stelling dat de weg op het bungalowpark een openbare weg is, verwijst het hof naar de bespreking van grief 8 in incidenteel appel, waaruit blijkt dat de eigenaren (ook in hoger beroep) niet in deze stelling kunnen worden gevolgd.
3.15.4
Grief 7 in incidenteel appel faalt. Het desbetreffende onderdeel van vordering j. (vordering XXIV uit de eerste aanleg) is niet toewijsbaar.
Openbare weg?
3.16
Met grief 8 in incidenteel appel beogen de eigenaren hun door de rechtbank verworpen stelling dat de weg op het bungalowpark een openbare wegen is andermaal ingang te doen vinden.
3.16.1
Ter voorkoming van verdere doublures verwijst het hof naar hetgeen hiervoor onder 3.14.1 en 3.15.2 is overwogen over de herhaling van stellingen uit de eerste aanleg in de toelichting op grieven in hoger beroep. Hetgeen daar is overwogen geldt ook in het kader van grief 8 in incidenteel hoger beroep.
3.16.2
In de toelichting op de grief hebben de eigenaren in aanvulling op de in eerste aanleg betrokken stellingen aangevoerd dat hun stellingen verder worden bevestigd door in hoger beroep in het geding gebrachte stukken, betreffende besluitvorming van de gemeente Schagen (voorheen: gemeente Harenkarspel) in het kader van de wet Basisregistraties Adressen en Gebouwen (BAG) en het antwoord op veel gestelde vragen BAG bij Stelselpedia. Deze stelling en producties kunnen de eigenaren niet baten. De rechtbank heeft immers, terecht, overwogen dat de wet BAG een eigen definitie van “openbare ruimte” hanteert en dat daartoe niet alleen alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen behoren, maar ook “daarmee vergelijkbare ruimten”. Aan de door de eigenaren in eerste aanleg (en in hoger beroep) aangehaalde besluitvorming van de gemeente Harenkarspel, thans gemeente Schagen in het kader van de wet BAG niet kan niet worden ontleend dat de weg op het bungalowpark een openbare weg is in de zin van artikel 4 lid 1 van de Wegenwet, waartoe op grond van artikel 5 van de Wegenwet is vereist dat de openbare bestemming wordt gegeven met medewerking van de gemeenteraad en middels formele besluitvorming. Besluitvorming in het kader van de wet BAG is niet als zodanig aan te merken. Ook overigens is niet gebleken dat daadwerkelijk besluitvorming in de zin van de Wegenwet ter zake van de weg op het bungalowpark in 2006 of in enig ander jaar heeft plaatsgevonden.
3.16.3
Ook grief 8 in incidenteel appel faalt en vordering j. is in zoverre (vorderingen XXV en XXVI uit de eerste aanleg) evenmin toewijsbaar.
Slotsom
3.17
De conclusie van al het voorgaande is als volgt.
3.17.1
In principaal appel falen de grieven 1, 3, 4, 5 (deels, ten aanzien van in het dictum nader genoemde eigenaren) en 6, en slagen de grieven 2, 5 (voor het overige) en 7. De vorderingen van Lecc onder A subsidiair, C en F worden als na te melden alsnog toegewezen. De in hoger beroep door Lecc bij vermeerdering van eis ingestelde vorderingen D, E en G zijn eveneens als na te melden toewijsbaar.
3.17.2
In incidenteel appel worden de eigenaren niet ontvankelijk verklaard in hun hoger beroep voor zover dat betrekking heeft op het ten aanzien van [D] gewezen vonnis. De grieven 1, 2 en 4 tot en met 9 falen. Grief 3 (uitmondend in vordering d.) slaagt in die zin dat de kosten van vervanging van voorzieningen, anders dan de rechtbank heeft overwogen, wel onder de parkbijdrage vallen. Voor het overige faalt grief 3.
3.17.3.
Nu partijen over en weer in het ongelijk zijn gesteld zijn de kosten van de eerste aanleg zowel in conventie als in reconventie terecht gecompenseerd en zullen ook de kosten in principaal appel en die in incidenteel appel tussen partijen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. Het (dictum van het) vonnis waarvan beroep zal om doelmatigheidsredenen geheel worden vernietigd. Voor zover het dictum van het bestreden vonnis in stand blijft, wordt dat hieronder opnieuw geformuleerd.
3.17.4
Voor bewijslevering is geen plaats omdat geen bewijs is aangeboden van feiten en omstandigheden die tot een ander oordeel dan het voorgaande kunnen leiden.
4. Beslissing
Het hof:
verklaart de eigenaren niet ontvankelijk in hun hoger beroep voor zover dat betrekking heeft op het ten aanzien van [D] gewezen vonnis;
vernietigt het vonnis waarvan beroep;
en opnieuw rechtdoende:
verklaart voor recht dat de eigenaren niet gehouden zijn tot betaling aan Lecc van een hoger bedrag aan parkbijdrage dan zoals vastgesteld in hun respectieve akten van levering;
verklaart voor recht dat Lecc Vastgoed verplicht is om gas (indien van toepassing), water, elektriciteit, riolering en kabel tv op de te doen gebruikelijke wijze, op deugdelijke wijze en conform alle toepasselijke wettelijke bepalingen aan alle huisjes van de eigenaren te leveren en geleverd te houden;
verklaart voor recht dat de eigenaren gehouden zijn tot betaling aan Lecc Exploitatie van een parkbijdrage per object of samenstel van objecten dat aan hen is geleverd bij een afzonderlijke leveringsakte waarin het kettingbeding is opgenomen;
veroordeelt de eigenaren uiterlijk twee weken voor een voorgenomen overdracht van een of meerdere bungalows en/of parkeerplaatsen die zij in eigendom hebben zowel Lecc Exploitatie als Lecc Vastgoed daarvan in kennis te stellen door tijdstip en plaats van de voorgenomen overdracht schriftelijk kenbaar te maken en verbiedt de eigenaren tot de desbetreffende overdracht over te gaan zonder dat zij zowel Lecc Exploitatie als Lecc Vastgoed op voornoemde wijze schriftelijk in kennis hebben gesteld van de voorgenomen overdracht, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 2.500,= voor het geval de desbetreffende eigenaar deze veroordeling niet, niet tijdig en/of niet volledig nakomt;
verklaart voor recht voor recht dat de eigenaren gehouden zijn tot betaling van de
toepasselijke indexering over de parkbijdrage vanaf de datum die in de respectieve
leveringsakten van de eigenaren is opgenomen;
verklaart voor recht dat ten behoeve van de jaarlijkse indexering bij eigenaren 31, 32a en 32b kan worden uitgegaan van de reeksen “Cao-lonen per maand incl. bijz.
beloningen Particuliere bedrijven” vanaf het moment dat niet meer kan worden
gerekend met de in de respectieve akten omschreven (combinatie van) reeksen,
alsmede dat ten behoeve van de jaarlijkse indexering bij eigenaren la, 1b, 2, 3, 4, 5a, 5b, 6a, 6b, 7a, 7b, 8a, 8b, 9, 10, 11, 13, 14, 15, 16a, 16b, 17a, 17b, 18, 19a, 19b, 20, 21, 22, 23, 24, 25, 26, 27, 28a, 28b, 29a, 29b, 30, en 33 kan worden uitgegaan van het gemiddelde van de reeksen “Cao-lonen per maand incl. bijz. beloningen Particuliere bedrijven” en “Consumentenprijsindexcijfer”;
verklaart voor recht dat de eigenaren, met uitzondering van de eigenaren 8 (huisje [nummer 2] ), 16 (huisje [nummer 3] ), 31 (huisje [nummer 4] ) en 18 (huisje [nummer 5] ), gehouden zijn bij te dragen in de kosten van afvalverwerking door een bijdrage te voldoen voor de afvalstoffenbijdrage en voor het afvalstoffenverbruik conform de (sinds jaar en dag gehanteerde) methode zoals weergegeven in productie 33 bij conclusie van antwoord in conventie tevens houdende eis in reconventie, inhoudende dat een vast bedrag van € 50,-- per jaar per huisje (bungalow) wordt betaald, te vermeerderen met een variabel bedrag gekoppeld aan het waterverbruik;
verklaart voor recht dat de eigenaren de parkbijdrage en bijkomende kosten die zij verschuldigd zijn bevrijdend kunnen en moeten betalen aan Lecc Exploitatie;
verklaart voormelde veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat ieder der partijen de eigen proceskosten draagt van de eerste aanleg, in conventie en in reconventie, en van het principale hoger beroep en het incidentele hoger beroep;
wijst af het door Lecc respectievelijk de eigenaren in eerste aanleg en in hoger beroep meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.A.J. Dun, J.C.W. Rang en C. Uriot en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 25 oktober 2016.