Hof Arnhem-Leeuwarden, 13-06-2016, nr. 21-005932-14
ECLI:NL:GHARL:2016:4622, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
13-06-2016
- Zaaknummer
21-005932-14
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2016:4622, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 13‑06‑2016; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2017:646, (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGEL:2014:6467, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Uitspraak 13‑06‑2016
Inhoudsindicatie
Na 2 eerdere OH-veroordelingen voor belaging en bedreiging van het zelfde slachtoffer heeft het hof 1 jaar gevangenisstraf opgelegd met een niet gemaximeerde TBS met dwangverpleging, dit omdat verdachte niet wil meewerken aan een TBS met voorwaarden.
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005932-14
Uitspraak d.d.: 13 juni 2016
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland van 13 oktober 2014 met parketnummer 05-720396-13 in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [1989] ,
thans verblijvende in de penitentiaire inrichtingen [PI verblijfplaats] .
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 30 mei 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. F.A.J. van Rijthoven, naar voren is gebracht.
Verzoeken
Verdachte en zijn raadsman hebben verzocht om aanhouding van de behandeling van de zaak, om:
- -
de beslissing van de wrakingskamer af te wachten op het door verdachte ingediende wrakingsverzoek tegen [raadsheer] ;
- -
de beslissing(en) van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondsheidszorg af te wachten op de door verdachte ingediende klacht(en);
- -
inzage dan wel afgifte van het rapport van het psychomotorisch onderzoek te verkrijgen;
- -
het rapport van dr. [deskundige] aan de stukken van de zaak toe te voegen;
- -
de groepsleiders van het Pieter Baancentrum als getuigen te horen.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot afwijzing van alle verzoeken.
Het hof acht het niet noodzakelijk de behandeling van de zaak aan te houden totdat de wrakingskamer heeft beslist op het wrakingsverzoek tegen [raadsheer] . [raadsheer] is niet belast met enige te geven beslissing in deze zaak. Ook het heroverwegen van het eerdere wrakingsverzoek is niet aan de orde, omdat het hof het onderzoek ter terechtzitting opnieuw is aangevangen. De eerder afgewezen verzoeken zijn herhaald en zullen opnieuw worden beoordeeld.
Het hof heeft kennisgenomen van de door verdachte aangevoerde argumenten met betrekking tot de klachtprocedure(s). Het hof constateert dat de bezwaren van verdachte zich richten op detailniveau van de uitgebrachte rapportages. Het hof acht het niet noodzakelijk de afdoening van de klachtprocedure(s) af te wachten en daarvoor de behandeling van de zaak aan te houden, omdat de door verdachte geuite kritiek niet wezenlijk afdoet aan de kwaliteit en (daarmee) de bruikbaarheid van de rapportages van in het bijzonder het Pieter Baan Centrum (PBC). Dat er (op onderdelen) afwijkende meningen zijn geuit, maakt niet dat de onderzoeken van het PBC niet zouden voldoen aan de daaraan te stellen eisen.
Het hof acht ook niet de noodzaak aanwezig de behandeling aan te houden voor inzage dan wel afgifte aan verdachte van het rapport van het psychomotorisch onderzoek en voor de toevoeging aan de stukken van het rapport van dr. [deskundige] . Het psychomotorisch onderzoek maakt slechts een ondergeschikt deel uit van het totale PBC-onderzoek en bovendien blijkt uit de laatste PBC-rapportage dat met dit onderzoek door de rapporterende deskundigen rekening is gehouden.
De deskundige [deskundige] is mede niet tot de vaststelling van een stoornis kunnen komen doordat zij niet kon beschikken over een hetero-anamnese, omdat verdachte en/of personen uit zijn sociale omgeving niet wensten mee te werken aan het onderzoek. Het toevoegen van haar rapport vult deze leemte in het onderzoek niet op.
Bovendien is de opdracht tot rapportage gegeven aan de deskundigen van het Pieter Baancentrum en niet aan degenen, die zij daarvoor ter assistentie hebben aangezocht.
Ook voor toewijzing van het herhaalde verzoek tot het horen van groepsleiders van het PBC acht het hof de noodzaak niet aanwezig. De groepsleiders maken weliswaar deel uit van het multidisciplinaire onderzoeksteam, maar deze groepsleiders zijn geen deskundigen van wie het oordeel zelfstandig iets toe of af kan doen aan de conclusies van de rapporterend psychiater en psycholoog. Ook hier geldt overigens dat de klachten van verdachte zich richten op detailniveau en dat zijn kritiek niet wezenlijk afdoet aan de kwaliteit en (daarmee) de bruikbaarheid van de PBC-rapportages.
Gelet op voorgaande wijst het hof de verzoeken af.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en zal daarom opnieuw recht doen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 10 augustus
2013 tot en met 16 november 2013 te Zutphen en/of te Voorst, gemeente Voorst,
in elk geval in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk
heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer] , in elk geval
van een ander, met het oogmerk die [slachtoffer] , in elk geval die ander te
dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen, immers
heeft verdachte in voornoemde periode
- meermalen, althans eenmaal, (telkens) geld (1 eurocent, althans enig
geldbedrag) overgemaakt aan die [slachtoffer] en/of (daarbij en/of met als
achterliggend doel) op/in de (bank)overschrijving (sexueel getinte) kwetsende
en/of beledigende en/of intimiderende en/of bedreigende teksten geplaatst
en/of
- meermalen, althans eenmaal, (telkens) (sexueel getinte) kwetsende en/of
beledigende en/of intimiderende en/of bedreigende teksten geplaatst op de
facebookpagina en/of op de/een social mediapagina van die [slachtoffer] , althans
aan die [slachtoffer] gericht en/of
- zich meermalen, althans eenmaal, zichtbaar en/of hinderlijk opgehouden voor
en/of nabij de woning van de ouders van die [slachtoffer] en/of
- zich meermalen, althans eenmaal, zichtbaar en/of hinderlijk opgehouden in de
directe nabijheid van die [slachtoffer] en/of
- meermalen, althans eenmaal, (vanuit detentie)(hinderlijk) meerdere, althans
een brie(f)ven geschreven aan die [slachtoffer] en/of de ouders van die [slachtoffer] ,
welke brieven in ieder geval waren gericht aan de familie [slachtoffer] .
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 10 augustus
2013 tot en met 16 november 2013 te Zutphen en/of te Voorst, gemeente Voorst,
in elk geval in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk
heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer] , in elk geval
van een ander, met het oogmerk die [slachtoffer], in elk geval die ander te
dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen, immers
heeft verdachte in voornoemde periode
- meermalen, althans eenmaal, (telkens) geld (1 eurocent, althans enig
geldbedrag) overgemaakt aan die [slachtoffer] en/of (daarbij en/of met als
achterliggend doel) op/in de (bank)overschrijving (sexueel getinte) kwetsende
en/of beledigende en/of intimiderende en/of bedreigende teksten geplaatst
en/of
- meermalen, althans eenmaal, (telkens) (sexueel getinte) kwetsende en/of
beledigende en/of intimiderende en/of bedreigende teksten geplaatst op de
facebookpagina en/of op de/een social mediapagina van die [slachtoffer], althans
aan die [slachtoffer] gericht en/of
- zich meermalen, althans eenmaal, zichtbaar en/of hinderlijk opgehouden voor
en/of nabij de woning van de ouders van die [slachtoffer] en/of
- zich meermalen, althans eenmaal, zichtbaar en/of hinderlijk opgehouden in de
directe nabijheid van die [slachtoffer] en/of
- meermalen, althans eenmaal, (vanuit detentie)(hinderlijk) meerdere, althans
een brie(f)ven geschreven aan die [slachtoffer] en/of de ouders van die [slachtoffer] ,
welke brieven in ieder geval waren gericht aan de familie [slachtoffer] .
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
Belaging.
Strafbaarheid van de verdachte
In het kader van een observatie is verdachte in mei/juni 2014 opgenomen geweest in het Pieter Baan Centrum (PBC). Verdachte heeft beperkt meegewerkt aan het onderzoek van het PBC. Door het PBC is op 6 juni 2014 een multidisciplinair rapport uitgebracht door psychiater [psychiater] en psycholoog [psycholoog] .
In opdracht van dit hof is verdachte nogmaals ter observatie opgenomen geweest in het PBC van 21 april tot 2 juni 2015 en hebben de genoemde deskundigen aanvullend gerapporteerd op 27 augustus 2015. Verdachte heeft selectief meegewerkt aan dit aanvullend onderzoek. De geactualiseerde conclusies en adviezen van de deskundigen wijken in het laatste rapport niet af van die in het rapport van 6 juni 2014, in die zin dat zij een autismespectrumstoornis (ASS) bij verdachte het meest waarschijnlijk achten, terwijl een eventueel aanvullende persoonlijkheidsstoornis niet kan worden uitgesloten, en dat hij voor de ten laste gelegde feiten als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd.
De deskundigen zijn volgens hun rapportages van mening dat er bij verdachte ten tijde van het plegen van het hem tenlastegelegde feit sprake was van een ziekelijk stoornis in de vorm van een autistiforme stoornis. Deze stoornis, die vanaf de geboorte aanwezig is, kenmerkt zich bij verdachte door beperkingen in de communicatie, beperkingen in de non-verbale communicatie, de sociale interactie, alsmede rigide patronen van denken en handelen. In het rapport wordt geconcludeerd dat gezien het langdurige en constante karakter van een autistiforme stoornis kan worden aangenomen dat deze aanwezig was ten tijde van het tenlastegelegde. Geadviseerd wordt verdachte bij een bewezenverklaring als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
Het hof neemt deze conclusies over.
Overeenkomstig genoemde conclusies kan niet gezegd worden dat verdachte niet strafbaar is. Omstandigheden welke zijn strafbaarheid zouden opheffen dan wel uitsluiten zijn ook overigens niet aannemelijk geworden. Verdachte is strafbaar.
Oplegging van straf en/of maatregel
De rechtbank heeft verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van één jaar en terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat er in de onderhavige zaak sprake is van een gemaximeerde terbeschikkingstelling.
De advocaat-generaal heeft in hoger beroep gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van één jaar en dat aan verdachte tevens wordt opgelegd een niet gemaximeerde maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en op grond van de persoon van verdachte. Daarbij is het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich gedurende een periode van drie maanden herhaaldelijk schuldig gemaakt aan het lastig vallen van zijn ex-vriendin. Ondanks verschillende waarschuwingen van de politie is verdachte doorgegaan met het lastigvallen van zijn ex-vriendin omdat hij contact met haar wilde. Zelfs lopende deze strafzaak, terwijl hij in voorlopige hechtenis verbleef, heeft verdachte brieven verstuurd aan aangeefster en haar familie. Een dergelijke stelselmatige inbreuk op de privacy raakt de persoon en het welbevinden van de betrokkenen. De ervaring leert dat slachtoffers van belaging hiervan nog geruime tijd nadelige psychische gevolgen kunnen ondervinden, zoals ter terechtzitting ook in deze zaak is gebleken.
Uit het uittreksel Justitiële Documentatie blijkt dat verdachte reeds twee keer onherroepelijk was veroordeeld voor belaging en bedreiging/mishandeling van dezelfde aangeefster, met veroordeling tot deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraffen. De eerdere veroordelingen hebben verdachte er blijkbaar niet van weerhouden opnieuw hetzelfde slachtoffer op ingrijpende wijze te belagen. Het hof is van oordeel dat de ernst van de door verdachte gepleegde feiten oplegging van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf noodzakelijk maakt.
Een verdachte bij wie tijdens het begaan van een feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond, kan op last van de rechter ter beschikking worden gesteld, indien het door hem begane feit een misdrijf is dat wordt genoemd in artikel 37a, eerste lid, aanhef en onder 1o, van het Wetboek van Strafrecht en de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen het opleggen van die maatregel eist.
Zoals hiervoor vermeld is verdachte tweemaal geobserveerd in het PBC. Op 6 juni 2014 is een multidisciplinair rapport uitgebracht door psychiater [psychiater] en psycholoog [psycholoog] . Dezelfde deskundigen hebben op 27 augustus 2015 aanvullend over verdachte gerapporteerd.
De deskundigen concluderen in het rapport van 6 juni 2014 in het bijzonder:
“Bij betrokkene is sprake van een ziekelijke stoornis in de vorm van een autistiforme stoornis. Bij betrokkene is sprake van een chronische aandoening die niet te ‘genezen’ is. Wel kan met behulp van psycho-educatie en gedragsinterventies gewerkt worden aan het vergroten van zelfinzicht, het problematiseren van (delict)gedrag, het vergroten van copingstrategieën, het vergroten van sociale en communicatieve vaardigheden en het adequater hanteren en uiten van emoties. Betrokkene heeft tot op heden echter een negatieve houding getoond ten opzichte van interventies gericht op verandering. Hij vertelt bij herhaling niet met psychologen en psychiaters te willen spreken en bleek ook aan het huidige onderzoek maar beperkt bereid zijn medewerking te verlenen.
Mocht uw college besluiten aan betrokkene een behandeling in een strafrechtelijk kader op te leggen dan zou, op basis van chroniciteit van de problematiek en betrokkenes houding ten opzichte van interventies gericht op verandering, een behandeltraject van jaren nodig zijn om het recidiverisico in soortgelijke feiten te reduceren. Een behandeling met een klinische start wordt hierbij noodzakelijk geacht. Tijdens de behandeling zal aandacht moeten zijn voor psycho-educatie betreffende de diagnostiek, het problematiseren van gedrag met betrekking tot het tenlastegelegde en het vergroten van copingstrategieën. Ondergetekenden zijn van mening dat een behandeling in het kader van een bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk op te leggen strafgedeelte, onvoldoende garanties en behandelmogelijkheden biedt en in onvoldoende mate het behandelbelang onderstreept. Gezien ons advies over de mate van toerekeningsvatbaarheid, resteert in een strafrechtelijk kader de maatregel terbeschikkingstelling.“
Ter terechtzitting van de rechtbank van 10 juli 2014 heeft psychiater [psychiater] bevestigd dat in het rapport bewust is gekozen voor de zware maatregel van een terbeschikkingstelling met voorwaarden, omdat het zware vangnet noodzakelijk is.
De deskundigen concluderen in het rapport van 27 augustus 2015 in het bijzonder:
“Betrokkene heeft selectief meegewerkt aan het aanvullend onderzoek. In het huidige aanvullende onderzoek heeft betrokkene niet met ondergetekenden over het tenlastegelegde willen praten, ook niet voor wat betreft eventuele nieuwe inzichten ten aanzien van het tenlastegelegde en/of zijn relatie met aangeefster. Voor ondergetekenden is dan ook niet te beoordelen of betrokkene al dan niet meer inzicht in zijn handelen ten tijde van het tenlastegelegde heeft gekregen en/of hij hier nu een andere mening over is toegedaan. Bovenstaand overziend zien ondergetekenden dan ook geen mogelijkheid de door hen beschreven risicofactoren anders te wegen en schatten zij het recidiverisico ten aanzien van soortgelijke feiten als hoog in. Met name weegt daarbij zwaar dat betrokkenes problematiek zich kenmerkt door een beperkt inlevingsvermogen en communicatieve barrières, gecombineerd met rigiditeit in denken en handelen en een onvermogen om zaken los te laten of te relativeren.
Ondergetekenden zijn nog steeds van mening dat de problematiek van betrokkene behandeling behoeft. Zij achten het juridisch kader van een terbeschikkingstelling met voorwaarden het meest aangewezen kader om deze behandeling te kunnen verankeren en daarmee het gevaar op recidive te verminderen. Mocht betrokkene zich echter niet willen conformeren aan een dergelijk kader dan resteert naar de mening van ondergetekenden alleen nog de maatregel van een terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege.”
Het hof stelt op grond van bovengenoemde rapportages vast dat de kans groot is dat verdachte wederom de bewezen verklaarde feiten zal plegen, of andere feiten waarbij de veiligheid van personen in het geding is, en dat een behandeling van verdachte in een dwingend kader noodzakelijk is.
In het reclasseringsadvies van 16 september 2014 is naar voren gebracht dat verdachte weigert mee te werken aan een terbeschikkingstelling met voorwaarden. Ook gedurende de behandeling in hoger beroep is duidelijk geworden dat de houding van verdachte ten opzichte van de diagnostisering en de noodzakelijke behandeling van zijn problematiek niet is gewijzigd.
Nu verdachte weigert mee te werken aan een terbeschikkingstelling met voorwaarden, is het hof met de advocaat-generaal van oordeel dat het noodzakelijk is om de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging aan verdachte op te leggen, opdat verdachte in een dwingend kader behandeld kan worden en er voldoende mogelijkheden zijn om de veiligheid van personen te borgen. Het hof zal derhalve de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege van verdachte bevelen, nu de door het hof bewezen verklaarde belaging behoort tot de misdrijven die worden genoemd in artikel 37a, eerste lid, aanhef en onder 1o, van het Wetboek van Strafrecht en de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen het opleggen van de maatregel en de verpleging eist.
De maatregel wordt opgelegd wegens een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon, zodat de duur van de terbeschikkingstelling niet op voorhand gemaximeerd is.
Het hof is van oordeel dat, mede gelet op de lange duur van het voorarrest en de omstandigheid dat verdachte de op te leggen gevangenisstraf reeds in voorlopige hechtenis heeft ondergaan, de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege zo spoedig mogelijk dient aan te vangen.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 4.752,50, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.917,50. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat verdere behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 37a, 37b en 285b van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Wijst af de verzoeken van de verdediging tot aanhouding van de behandeling in afwachting van de beslissing in parallel lopende (klacht-)procedures en om de processtukken aan te vullen en getuigen te horen, zoals hiervoor weergegeven.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) jaar.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van € 2.917,50 (tweeduizend negenhonderdzeventien euro en vijftig cent) bestaande uit € 1.917,50 (duizend negenhonderdzeventien euro en vijftig cent) materiële schade en € 1.000,-- (duizend euro) immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële en immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 16 november 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 2.917,50 (tweeduizend negenhonderdzeventien euro en vijftig cent) bestaande uit € 1.917,50 (duizend negenhonderdzeventien euro en vijftig cent) materiële schade en € 1.000,-- (duizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 39 (negenendertig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële en immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 16 november 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Aldus gewezen door
mr. M.H.M. Boekhorst Carrillo, voorzitter,
mr. R. van den Heuvel en mr. M.S. Koppert, raadsheren,
in tegenwoordigheid van G. Heeres, griffier,
en op 13 juni 2016 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 13 juni 2016.
Tegenwoordig:
mr. J.P. Bordes, voorzitter,
mr. W. Stienen, advocaat-generaal,
mr. F.A.A.M. van der Veen, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
De voorzitter geeft verdachte kennis, dat daartegen binnen 14 dagen na heden beroep in cassatie kan worden ingesteld.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.