Wanneer hierna verwezen wordt naar dossierpagina’s, betreft dit delen van in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij (stam)proces-verbaal, nummer 2013136086, politie Oost-Nederland, district Noord- en Oost Gelderland, recherche, gesloten en ondertekend op 25 november 2013 door [verbalisant], brigadier van politie.
Rb. Gelderland, 13-10-2014, nr. 05/720396-13
ECLI:NL:RBGEL:2014:6467, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Gelderland
- Datum
13-10-2014
- Zaaknummer
05/720396-13
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBGEL:2014:6467, Uitspraak, Rechtbank Gelderland, 13‑10‑2014; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2016:4622, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Uitspraak 13‑10‑2014
Inhoudsindicatie
Verdachte is veroordeeld voor belaging. Hij heeft zijn ex-vriendin gedurende een periode van ruim vier maanden, terwijl zij duidelijk had laten weten daar geen prijs op te stellen, stelselmatig lastiggevallen en inbreuk gemaakt op haar persoonlijke levenssfeer. Ondanks verschillende waarschuwingen van de politie is verdachte niettemin doorgegaan met het lastigvallen van zijn ex-vriendin, omdat hij (blijkbaar) contact met haar wilde. Zelfs lopende de strafzaak en terwijl verdachte in voorlopige hechtenis verbleef, heeft hij aangeefster en haar familie brieven gestuurd. De rechtbank legt op een gevangenisstraf voor de duur van 1 jaar met aftrek van de tijd die door verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht. Daarnaast heeft de rechtbank een zogenoemde gemaximeerde terbeschikkingstelling met dwangverpleging opgelegd. Dit betekent dat de terbeschikkingstelling niet langer dan vier jaren mag duren. Ten slotte moet de verdachte het slachtoffer schadevergoeding betalen.
RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Meervoudige kamer
Parketnummer: 05/720396-13
Uitspraak d.d. 13 oktober 2014
Tegenspraak
VONNIS
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
ingeschreven te [woonplaats],
thans verblijvende in de [verblijfplaats].
Raadsman: mr. F.A.J. van Rijthoven, advocaat te Oirschot.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 21 januari 2014, 19 maart 2014, 13 juni 2014, 10 juli 2014 en 29 september 2014.
De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 10 augustus 2013 tot en met 16 november 2013 te Zutphen en/of te Vooorst, gemeente Voorst, in elk geval in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer], in elk geval van een ander, met het oogmerk die [slachtoffer], in elk geval die ander te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen, immers
heeft verdachte in voornoemde periode
-meermalen, althans eenmaal, (telkens) geld (0,01 eurocent, althans enig geldbedrag) overgemaakt aan die [slachtoffer] en/of (daarbij en/of met als achterliggend doel) op/in de (bank)overschrijving (sexueel getinte) kwetsende en/of beledigende en/of intimiderende en/of bedreigende teksten geplaatst en/of
-meermalen, althans eenmaal, (telkens) (sexueel getinte) kwetsende en/of beledigende en/of intimiderende en/of bedreigende teksten geplaatst op de facebookpagina en/of op de/een social mediapagina van die [slachtoffer], althans aan die [slachtoffer] gericht en/of
-zich meermalen, althans eenmaal, zichtbaar en/of hinderlijk opgehouden voor en/of nabij de woning van de ouders van die [slachtoffer];
-zich meermalen, althans eenmaal, zichtbaar en/of hinderlijk opgehouden in de directe nabijheid van die [slachtoffer] en/of
-meermalen, althans eenmaal, (vanuit detentie)(hinderlijk) meerdere, althans een brie(f)ven geschreven aan die [slachtoffer] en/of de ouders van die [slachtoffer],
welke brieven in ieder geval waren gericht aan de familie [slachtoffer].
art 285b lid 1 Wetboek van Strafrecht.
Taal- en/of schrijffouten
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs1.
Aanleiding van het onderzoek
Op 7 oktober 2013 heeft [slachtoffer] aangifte tegen verdachte gedaan.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde. Ter terechtzitting heeft de officier van justitie de bewijsmiddelen opgesomd en toegelicht een en ander zoals verwoord in haar overgelegde schriftelijk requisitoir.
Standpunt van de verdachte / de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring van het tenlastegelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte het ten laste gelegde feit op de bewezenverklaarde wijze heeft begaan en baseert zich hierbij op de redengevende feiten en omstandigheden die zijn ontleend aan de volgende bewijsmiddelen:
- een proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer]2.;
- een proces-verbaal van bevindingen3.;
- brieven4.;
- ( (stam) proces-verbaal5.;
- een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige]6.;
- een proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer]7.;
- de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 21 januari 20148..
Gelet op verdachtes duidelijke en ondubbelzinnige bekennende verklaring wordt met deze opsomming volstaan.
Bewezenverklaring
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op tijdstippen in de periode van 10 augustus 2013 tot en met 16 november 2013 te Zutphen en te Voorst, gemeente Voorst, in elk geval in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer] met het oogmerk die [slachtoffer] te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en vrees aan te jagen, immers
heeft verdachte in voornoemde periode
-meermalen, telkens geld (0,01 eurocent, althans enig geldbedrag) overgemaakt aan die [slachtoffer] en (daarbij en met als achterliggend doel) op/in de (bank)overschrijving (seksueel getinte) kwetsende en/of beledigende en/of intimiderende en/of bedreigende teksten geplaatst en/of
-meermalen, (telkens) (seksueel getinte) kwetsende en/of beledigende en/of intimiderende en/of bedreigende teksten geplaatst op de Facebookpagina en op een social mediapagina van die [slachtoffer], en
-zich meermalen zichtbaar en/of hinderlijk opgehouden voor en/of nabij de woning van de ouders van die [slachtoffer];
-zich meermalen zichtbaar en/of hinderlijk opgehouden in de directe nabijheid van die [slachtoffer] en
-meermalen, (vanuit detentie)(hinderlijk) meerdere brieven geschreven aan die [slachtoffer] en/of de ouders van die [slachtoffer], welke brieven in ieder geval waren gericht aan de familie [slachtoffer].
Vrijspraak van het meer of anders ten laste gelegde
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf:
Belaging.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is ter observatie opgenomen in het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC), de forensische observatiekliniek van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie in Utrecht. Aan het onderzoek in het PBC heeft de verdachte beperkt meegewerkt. Zo heeft hij niet meegewerkt aan het test- en neuropsychologisch en medisch onderzoek. Het onderzoeksteam van het PBC heeft een rapport van 6 juni 2014 uitgebracht, waarin de forensisch‑gedragskundige vragen zijn beantwoord door psychiater [psychiater] en psycholoog [psycholoog 1].
In dit rapport wordt het volgende geconstateerd/geconcludeerd:
“Bij betrokkene is sprake van een ziekelijke stoornis in de vorm van een autistiforme stoornis
(te classificeren als een pervasieve ontwikkelingsstoornis niet anderszins omschreven).
Deze stoornis, die vanaf de geboorte aanwezig is, kenmerkt zich bij betrokkene door beperkingen in de communicatie (waaronder bijzonderheden in het gebruik van taal en een gebrek aan begrip van taal), beperkingen in de non-verbale communicatie (weinig gebruik van non-verbale communicatie en moeite met het interpreteren van de non-verbale communicatie van de ander), de sociale interactie (een beperkte wederkerigheid in het contact en een mate van solisme), alsmede rigide patronen van denken en handelen (betrokkene kan moeilijk van onderwerp wisselen en heeft een voorliefde voor gestructureerde activiteiten).
Ook kan betrokkene vanuit deze stoornis slecht op zijn eigen gevoelens en gedrag reflecteren en kan hij zich slecht inleven in een ander. Wanneer hem gevraagd wordt naar beschrijvingen van zijn gedrag of het gevoelsleven van een ander, gebruikt hij citaten die hij
elders gelezen heeft. Het lukt hem niet hier zelf woorden aan te geven. Ondergetekenden zien, in tegenstelling tot eerdere rapportages, momenteel onvoldoende aanwijzingen om naast de autistiforme stoornis, een separate persoonlijkheidsstoornis te diagnosticeren. Hierbij moet opgemerkt worden dat betrokkene maar deels heeft meegewerkt en het onderzoek daardoor beperkingen kende. (…) Hoewel betrokkenes intelligentie niet gekwantificeerd kon worden middels psychologisch testonderzoek, wordt deze in het huidige onderzoek als bovengemiddeld geschat. Er is geen sprake van een intellectuele beperking. Er zijn ook geen aanwijzingen voor een aandachtstekortstoornis, middelenproblematiek of anderszins verslavingsgedrag. Hoewel betrokkene zegt één maand problematisch gegokt te hebben, gokt hij nu (naar eigen zeggen) al langdurig niet meer. Een diagnose pathologisch gokken is dan ook niet aan de orde.
Omdat betrokkene al geruime tijd geen partnerrelatie heeft, is niet duidelijk in hoeverre eventuele seksuele problematiek binnen relaties nog actueel is en buiten een relationele context ervaart hij geen seksuele problemen. De diagnose erectiestoornis wordt nu dan ook niet gesteld.
(...) De mogelijkheid dat er in het verleden sprake is geweest van een depressieve episode kan door ondergetekenden dan ook niet verworpen worden. (…)
Gezien het langdurige en constante karakter van een autistiforme stoornis kan aangenomen
worden dat deze aanwezig was ten tijde van het ten laste gelegde.
Geadviseerd wordt betrokkene bij een bewezenverklaring als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.”
Door en namens verdachte is betwist dat verdachte een autistiforme stoornis zou hebben. Daarom zijn op hun verzoek de twee voornoemde gedragsdeskundigen als deskundige gehoord. Zij zijn toen bij hun conclusies gebleven.
De rechtbank neemt voormelde bevindingen en conclusies van de psychiater en de psycholoog over zodat zij de verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar zal beschouwen. Anders dan de verdediging heeft de rechtbank geen reden om aan hun bevindingen en conclusies te twijfelen. Zij acht deze bevindingen en conclusies voldoende onderbouwd en ook passend hij het beeld dat de rechtbank van verdachte heeft gekregen.
De verminderde toerekenbaarheid sluit de strafbaarheid van de verdachte niet uit. Nu ook overigens geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, is hij strafbaar.
Oplegging van straf en/of maatregel
De officier van justitie heeft gevorderd verdacht te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van één jaar met aftrek van de tijd doorgebracht in voorarrest. De officier van justitie heeft aangegeven dat behandeling van de verdachte noodzakelijk is om recidive te voorkomen. Daartoe heeft zij verwezen naar het rapport van het PBC en het reclasseringsrapport van 16 september 2014. Gelet op die rapporten heeft de officier van justitie oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging gevorderd.
De raadsman heeft primair andermaal bepleit nader onderzoek naar de geestvermogens van verdachte te doen verrichten nu verdachte thans wel wil meewerken aan een dergelijk onderzoek. Verdachte heeft niet volledig meegewerkt aan het onderzoek in het PBC en daardoor kon er geen juiste diagnose worden gesteld en zijn de mogelijkheden van een passende behandeling niet onderzocht. De raadsman heeft ter onderbouwing van zijn standpunt een brief van [psycholoog 2], GZ-psycholoog, verbonden aan de forensische poli- en dagkliniek De Tender te Deventer, van 29 september 2014 overgelegd. Subsidiair heeft de raadsman bepleit geen maatregel van terbeschikkingstelling op te leggen. Een mogelijkheid zou kunnen zijn dat verdachte wordt geplaatst in De Boog op de afdeling autistische stoornissen en dat na een jaar wordt gekeken hoe het met verdachte gaat. Daartoe zou het onderzoek in deze zaak kunnen worden geschorst voor een periode van een jaar.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zijn ex-vriendin gedurende een periode van ruim vier maanden, terwijl zij duidelijk had laten weten daar geen prijs op te stellen, stelselmatig lastiggevallen en inbreuk gemaakt op haar persoonlijke levenssfeer. Ondanks verschillende waarschuwingen van de politie is verdachte niettemin doorgegaan met het lastigvallen van zijn ex-vriendin, omdat hij (blijkbaar) contact met haar wilde. Zelfs lopende de strafzaak en terwijl verdachte in voorlopige hechtenis verbleef, heeft hij aangeefster en haar familie brieven gestuurd. Een dergelijke stelselmatige inbreuk op de privacy raakt de persoon en het welbevinden van de betrokkene. De ervaring leert dat slachtoffers van belaging hiervan nog geruime tijd nadelige psychische gevolgen kunnen ondervinden, zoals ook is gebleken uit de ter terechtzitting voorgehouden schriftelijke verklaring van aangeefster.
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van de door verdachte gepleegde feiten in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur rechtvaardigt.
De rechtbank heeft rekening gehouden met de hiervoor vastgestelde verminderde toerekeningsvatbaarheid.
De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte reeds tot twee maal toe is veroordeeld voor strafbare feiten, waaronder belaging en bedreiging van hetzelfde slachtoffer. Verdachte vertoont dus buitengewoon hardnekkig recidivegedrag ten aanzien van een en dezelfde persoon. Dat baart grote zorgen.
De rechtbank ziet in het voorgaande alsmede in de hierna te bespreken rapporten aanleiding om een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één jaar op te leggen, met aftrek van de tijd die door verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht. De rechtbank acht een gevangenisstraf voor een langere duur niet zinvol gelet op de persoonlijke problematiek van verdachte. De rechtbank acht uit oogpunt van recidivevermindering, mede gelet op die problematiek bij verdachte, een behandeling absoluut noodzakelijk.
De rechtbank hecht met betrekking tot de op te leggen straf en/of maatregel aan verdachte tevens belang aan het voormelde rapport van het PBC. Daarin is onder meer het volgende naar voren gebracht:
“Bij betrokkene is sprake van een ziekelijke stoornis in de vorm van een autistiforme stoornis. (…) Bij betrokkene is sprake van een chronische aandoening die niet te ‘genezen’ is. Wel kan met behulp van psycho-educatie en gedragsinterventies gewerkt worden aan het vergroten van zelfinzicht, het problematiseren van (delict)gedrag, het vergroten van copingstrategieën, het vergroten van sociale en communicatieve vaardigheden en het adequater hanteren en uiten van emoties. Betrokkene heeft tot op heden echter een negatieve houding getoond ten opzichte van interventies gericht op verandering. Hij vertelt bij herhaling niet met psychologen en psychiaters te willen spreken en bleek ook aan het huidige onderzoek maar beperkt bereid zijn medewerking te verlenen.
Mocht Uw College besluiten aan betrokkene een behandeling in een strafrechtelijk kader op
te leggen dan zou, op basis van de chroniciteit van de problematiek en betrokkenes houding
ten opzichte van interventies gericht op verandering, een behandeltraject van jaren nodig zijn om het recidive in soortgelijke feiten te reduceren. Een behandeling met een klinische start wordt hierbij, gezien bovengenoemde factoren noodzakelijk geacht. Tijdens behandeling zal, zoals bovengenoemd, aandacht moeten zijn voor psycho-educatie betreffende de diagnostiek, het problematiseren van gedrag met betrekking tot het ten laste gelegde en het vergroten van copingstrategieën.
(…) zijn ondergetekenden van mening dat een behandeling in het kader van een bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk op te leggen strafgedeelte, onvoldoende garanties en behandelmogelijkheden biedt en in onvoldoende mate het behandelbelang onderstreept. (…)
Gezien ons advies over de mate van toerekeningsvatbaarheid, resteert in een strafrechtelijk
kader dan alleen de maatregel terbeschikkingstelling.
Ondergetekenden hebben vervolgens de maatregel van een tbs met voorwaarden over
wogen.”.
Ter terechtzitting van 10 juli 2014 heeft [psychiater], psychiater voornoemd, bevestigd dat in het rapport bewust is gekozen voor de zware maatregel van een terbeschikkingstelling met voorwaarden, omdat het zware vangnet noodzakelijk is.
De psychiater en psycholoog komen tot de conclusie dat een onvoorwaardelijke terbeschikkingstelling met voorwaarden dan wel terbeschikkingstelling met dwangverpleging, gelet op verdachtes complexe problematiek en het recidiverisico, de enige adequate behandeling is voor verdachte. In het reclasseringsadvies van 16 september 2014 is naar voren gebracht dat verdachte weigert mee te werken aan een terbeschikkingstelling met voorwaarden. De reclassering acht een klinische behandeling noodzakelijk om het recidiverisico te verminderen.
De rechtbank is, alles afwegende, van oordeel dat naast een gevangenisstraf van de aangegeven duur aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling moet worden opgelegd nu de behandeling die verdachte nodig heeft niet anders dan binnen het dwingend kader van de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging kan worden uitgevoerd. Hierbij is van belang geacht de hardnekkige problematiek van verdachte en de omstandigheid dat verdachte op geen enkele wijze heeft willen meewerken aan een terbeschikkingstelling met voorwaarden.
Een terbeschikkingstelling met dwangverpleging wordt door de rechtbank niet disproportioneel geacht. De rechtbank heeft in aanmerking genomen dat voldaan wordt aan de eisen die de wet aan een terbeschikkingstelling met dwangverpleging stelt. Het feit waarvoor verdachte wordt veroordeeld, te weten belaging is door de wetgever aangemerkt als een feit waarvoor de maatregel van terbeschikkingstelling mogelijk is. Bij verdachte bestond daarnaast ten tijde van het plegen van het feit een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens. De rechtbank zal derhalve de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege van verdachte bevelen nu het bewezenverklaarde feit een misdrijf is dat wordt genoemd in artikel 37a, eerste lid, onder 1 van het Wetboek van Strafrecht en de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van die maatregel eist.
De rechtbank dient vervolgens ambtshalve de vraag te beantwoorden of de terbeschikkingstelling gemaximeerd moet worden tot vier jaar, of onbeperkt kan worden verlengd. Daartoe dient te worden vastgesteld of de maatregel is opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen, of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Is dat het geval dan is de terbeschikkingstelling niet gemaximeerd.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de bewezenverklaring, kwalificatie en strafmotivering, in onderling verband en samenhang bezien, niet kan worden vastgesteld dat sprake is van een misdrijf als bedoeld in artikel 38e, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht. In deze strafzaak zijn er alleen verbale en schriftelijke bedreigingen geuit, maar is geenszins sprake van een geweldscomponent. Gelet op deze omstandigheden komt de rechtbank tot de conclusie dat er geen sprake was van een misdrijf dat gericht was tegen, of gevaar veroorzaakte voor, de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen zoals bedoeld in artikel 38e, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht. Hieruit volgt dat er in de onderhavige zaak sprake is van een gemaximeerde terbeschikkingstelling en dat de totale duur van de maatregel een periode van vier jaar niet te boven mag gaan.
Voor zover verdachte zich niet kan vinden in de door de psychiater en psycholoog vastgestelde stoornis en hij daartoe heeft verwezen naar de brief van GZ-psycholoog [psycholoog 2], overweegt de rechtbank dat deze omstandigheid kan worden betrokken bij een behandeling in het kader van een terbeschikkingstelling. Zeker nu voor een passende behandeling een nader onderzoek naar de geestvermogens van verdachte niet is uitgesloten.
De zaak aanhouden ter fine van nader gedragsdeskundig onderzoek acht de rechtbank derhalve niet noodzakelijk.
Vordering tot schadevergoeding
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 4.752,50 (€ 2.752,50,- aan materiële schade en € 2.000,- aan immateriële schade), vermeerderd met de wettelijke rente, gevoegd in het strafproces.
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van het materiële deel van de vordering op het standpunt gesteld dat de verzochte vergoeding van extra studiekosten dient te worden gematigd tot een bedrag van € 917,50, gelet op de ten laste gelegde pleegperiode. Ten aanzien van het immateriële deel van de vordering heeft de officier van justitie zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De raadsman heeft zich ten aanzien van de materiële schade op het standpunt gesteld dat de verzochte vergoeding voor extra studiekosten dient te worden gematigd tot een vergoeding voor een periode van een half jaar gelijk aan de ten laste gelegde periode. De raadsman heeft zich ten aanzien van de immateriële schade op het standpunt gesteld dat de schade dient te worden gematigd nu verdachte bij eerdere veroordelingen is veroordeeld tot het betalen van schade aan deze benadeelde partij.
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden.
De ervaring leert dat een slachtoffer door het handelen zoals ten laste is gelegd immateriële schade lijdt. Zulks blijkt ook uit de aangifte. Uit de toelichting op haar vordering, is naar voren gekomen welke psychische gevolgen de gedragingen van verdachte op de benadeelde partij hebben gehad. Dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden, staat voor de rechtbank derhalve vast. De rechtbank zal de verzochte immateriële schade van € 2.000,-- toewijzen. Daarbij heeft de rechtbank de bijzondere ernst en de intensiteit van de belaging in aanmerking genomen en zij heeft mede gelet op min of meer soortgelijke gevallen. De omstandigheid dat verdachte eerder is veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan deze benadeelde partij, mag naar het oordeel van de rechtbank niet in de weg staan aan toewijzing van dit bedrag nu elke casus op zijn eigen merites moet worden beoordeeld. De rechtbank honoreert het verzoek van de raadsman om matiging derhalve niet.
Ten aanzien van de gevorderde materiële schadevergoeding overweegt de rechtbank het volgende. De benadeelde partij heeft een bedrag van € 2.752,50 aan materiële schade verzocht als vergoeding van anderhalf jaar collegegeld. Gelet op de pleegperiode acht de rechtbank een vergoeding voor een periode van een half jaar alleszins redelijk. De rechtbank zal daarom een bedrag van € 917,50 toewijzing als vergoeding van extra studiekosten. De benadeelde partij [slachtoffer] zal voor het overige niet-ontvankelijk verklaard worden in haar vordering, nu de beoordeling van de vordering naar het oordeel van de rechtbank voor het overige een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren.
De vordering van de benadeelde partij wordt derhalve toegewezen voor een bedrag van € 2.917,50 (€ 2.000,- + € 917,50), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 november 2013. De verdachte is voor de schade – naar burgerlijk recht – aansprakelijk.
Schadevergoedingsmaatregel
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van een som gelds ten behoeve van genoemd slachtoffer.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze strafoplegging/beslissing is gegrond op de artikelen 10, 27, 36f, 37b en 285b van het Wetboek van Strafrecht. Beslissing
De rechtbank:
wijst af het verzoek tot het laten verrichten van een nader gedragsdeskundig onderzoek;
verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als:
Belaging.
verklaart verdachte strafbaar;
veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van een (1) jaar;
beveelt, dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
gelast dat verdachte ter beschikking wordt gesteld;
beveelt dat de ter beschikking gestelde van overheidswege zal worden verpleegd;
veroordeelt verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer], van een bedrag van € 2.917,50 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 november 2013, met veroordeling van verdachte in de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], een bedrag te betalen van € 2.917,50 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 november 2013 met bevel dat bij gebreke van betaling en verhaal 39 dagen hechtenis zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering.
Aldus gewezen door mr. Ouweneel, voorzitter, mr. Gilhuis en mr. O. de Jong, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Buitenhuis, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 13 oktober 2014.
Mr. O. de Jong is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 13‑10‑2014
Proces-verbaal van aangifte door aangeefster [slachtoffer], p. 37-40 en met bijlagen p. 42-112.
Proces-verbaal van bevindingen van 8 oktober 2013, p. 126 en 127.
Brieven, p. 140-151.
(Stam)proces-verbaal, p. 12.
Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige], p. 152.
Proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer], p. 154.
Proces-verbaal van de terechtzitting van 21 januari 2014.