Rb. Den Haag, 15-10-2019, nr. 19, 549
ECLI:NL:RBDHA:2019:10986
- Instantie
Rechtbank Den Haag
- Datum
15-10-2019
- Zaaknummer
19_549
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDHA:2019:10986, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 15‑10‑2019; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHDHA:2020:789, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
NLF 2020/0194 met annotatie van
NTFR 2020/542 met annotatie van E.P. Hageman LLM
Uitspraak 15‑10‑2019
Inhoudsindicatie
Eiser heeft voor het jaar 2008 niet de vereiste aangifte gedaan nu hij zijn betrokkenheid bij een doelvermogen niet kenbaar heeft gemaakt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder terecht een navorderingsaanslag opgelegd ter zake van een betaling die eiser in 2008 van een vennootschap heeft ontvangen. Nu eiser geen duidelijkheid verschaft omtrent de aard van de betaling en sprake is van omkering en verzwaring van de bewijslast, kan niet in redelijkheid van verweerder worden verlangd dat hij aannemelijk maakt welke bron van inkomen aan de navordering ten grondslag ligt. Verweerder heeft de betaling terecht in aanmerking genomen als belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden. Beroep ongegrond.
Partij(en)
Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 19/549
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 oktober 2019 in de zaak tussen
[eiser], wonende te [plaats], eiser
(gemachtigde: mr. L.F. Delfgaauw),
en
de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2008 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd. Daarbij is heffingsrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft het bezwaar tegen de navorderingsaanslag bij uitspraak op bezwaar van 20 juni 2018 wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard. Eiser heeft daartegen beroep ingesteld welk beroep is geregistreerd onder zaaknummer SGR 18/5113.
De rechtbank heeft op 21 november 2018 op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan in zaak SGR 18/5113. Het beroep is gegrond verklaard waarbij verweerder is opgedragen opnieuw uitspraak op bezwaar te doen.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 14 december 2018 de navorderingsaanslag gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 september 2019.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [A] en [B].
Overwegingen
Feiten
1. Eiser is in 2008 bestuurder van [B.V.] B.V. (H BV). De aandelen in H BV worden via onder meer [Ltd. 1] Ltd. ([Ltd. 1] Ltd.) (middellijk) gehouden door [Ltd. 2] ([Ltd. 2] Ltd.). De aandelen in [Ltd. 2] Ltd. worden (middellijk) gehouden door de naar Panamees recht opgerichte [Foundation] ([Foundation] Foundation).
2. Tot de stukken van het geding behoort de op 2 januari 2008 gedagtekende oprichtingsakte van [Foundation] Foundation. In de daarbij behorende Engelse vertaling is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen, waarbij [Foundation] Foundation als “the Foundation” is aangeduid:
“Sixth: Aims. The Foundation’s aim is to defray the costs for the education, upbringing, training and assistance, as well as the general maintenance or other similar aims of one or more members of one or several families as established in the Regulations. In addition to the members of one or several families, the Foundation may benefit other natural or juridical persons or institutions of any nature and make all necessary provisions for the orderly succession to its assets. To achieve its objectives, the Foundation shall preserve, manage and invest its assets in an appropriate manner.”
3. Eiser heeft vermogen afgezonderd in en is adviseur van [Foundation] Foundation.
4. Met dagtekening 21 oktober 2008 heeft [Ltd. 2] Ltd. een leningsovereenkomst gesloten met Sovereign Trust (Gibraltar) Limited (S Ltd.) voor een bedrag van maximaal € 600.000 tegen een rentepercentage van 8% per jaar. In de leningsovereenkomst heeft eiser zich voor het gehele bedrag (inclusief rente) in privé borg gesteld.
5. Eiser heeft in 2008 een bedrag van € 5.200 ontvangen van [Ltd. 2] Ltd.
6. Eiser heeft voor het jaar 2008 aangifte IB/PVV gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 42.486. Het aangegeven belastbaar inkomen uit werk woning bestaat uit loon van H BV. Op het aangifteformulier is de volgende vraag opgenomen:
“Als u, uw fiscale partner of de minderjarige kinderen betrokken waren bij een trust of ander doelvermogen, kruis dan het hokje aan en vermeld de volledige naam van het doelvermogen.”
Eiser heeft in zijn aangifte het hokje bij deze vraag niet aangekruist. Ook is geen naam van een doelvermogen vermeld en is het van [Ltd. 2] Ltd. ontvangen bedrag van € 5.200 niet als belastbaar inkomen uit werk en woning in de aangifte opgenomen.
7. Voor het jaar 2008 is een aanslag IB/PVV opgelegd conform de ingediende aangifte.
8. Op 7 april 2011 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen eiser en zijn adviseurs. In het gespreksverslag dat door de adviseurs is opgesteld is ter zake van [Foundation] Foundation het volgende opgenomen:
“[Eiser] is voor 97% gerechtigd tot de baten uit [[Foundation] Foundation].”Over de onder 4 genoemde borgstelling is in het verslag het volgende opgenomen:
“Bij deze leningovereenkomst heeft [eiser] zich voor het gehele bedrag (inclusief rente) in privé borggesteld en welke borgstelling blijkt uit de leningoverenkomst. Er is geen separate borgstellingovereenkomst aanwezig tussen [eiser] en [[Ltd. 2] Ltd.] en er is ook geen borgstellingsprovisie berekend/vergoed.
(…)
De gelden van [de lening van S Ltd. aan [Ltd. 2] Ltd.] zijn dan ook nagenoeg geheel door [[Ltd. 2] Ltd.] betaald aan [H BV] en binnen [H BV] in de jaren 2008, 2009 en 2010 besteed aan de kosten van het kantoor en personeel inclusief [eiser].
Ook is er een bedrag van +/- € 2.600 per maand door [[Ltd. 2] Ltd.] rechtstreeks uitbetaald aan [eiser]. Dit bedrag is in Nederland in de betrokken jaren niet opgenomen in de aangifte IB/PVV van [eiser].”
9. De FIOD is een onderzoek gestart bij [Ltd. 1] Ltd., waarbij kennis is gedeeld met verweerder. Vervolgens is door verweerder met dagtekening 21 januari 2016 aangekondigd dat voor het jaar 2008 een navorderingsaanslag zou worden opgelegd. In deze aankondiging is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
“Uit de inbeslaggenomen administratie en/of bescheiden kan ik opmaken dat het inkomen van [eiser] in de jaren 2008 en 2009 te laag is vastgesteld.
(…)
Volgens het gesprekverslag is een bedrag van ± € 2.600 per maand door [[Ltd. 2] Ltd.] rechtstreeks aan [eiser] uitbetaald. Uitgaande van de datum van de leningovereenkomst van 21 oktober 2008, heeft [eiser] in het jaar 2008 in de maanden november en december iedere maand € 2.600 van [[Ltd. 2] Ltd.] ontvangen. Deze bedragen heeft hij niet verantwoord in zijn aangifte inkomstenbelasting, premie volksverzekeringen en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet.
Correctie
Box 1
Aangegeven verzamelinkomen volgens de aangifte € 42.486
Bij: Belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden € 5.200
Het verzamelinkomen box 1 zal nader worden vastgesteld op € 47.686.”
10. De navorderingsaanslag voor het jaar 2008 is opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 47.686 (€ 42.486 + € 5.200). Daarbij is het bedrag van€ 5.200 dat eiser van [Ltd. 2] Ltd. heeft ontvangen aangemerkt als belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden. De in rekening gebrachte heffingsrente bedraagt € 561.
11. Ook voor het jaar 2009 is een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd. Die navorderingsaanslag is bij uitspraak van 20 december 2018 (SGR 18/5630) door de rechtbank vernietigd. De rechtbank heeft in die procedure overwogen dat verweerder, met de enkele verwijzing naar het onder overweging 8 genoemde gespreksverslag, niet aannemelijk heeft gemaakt dat de van [Ltd. 2] Ltd. ontvangen bedragen dienden te worden aangemerkt als resultaat uit overige werkzaamheden.
Geschil
12. In geschil is of de navorderingsaanslag IB/PVV voor het jaar 2008 terecht is opgelegd. Het geschil spitst zich toe op de vraag of door eiser de vereiste aangifte is gedaan nu hij de op het aangifteformulier het hokje over betrokkenheid bij een trust of ander doelvermogen niet aangekruist heeft. Daarnaast is in geschil of het door eiser van [Ltd. 2] Ltd. ontvangen bedrag moet worden aangemerkt als resultaat uit overige werkzaamheden.
13. Eiser stelt zich op het standpunt dat de navorderingsgaanslag ten onrechte is opgelegd. Volgens eiser is de vereiste aangifte gedaan en bestaat geen grond voor omkering en verzwaring van de bewijslast. Voorts voert eiser aan dat het door [Ltd. 2] Ltd. aan hem betaalde bedrag van € 5.200 een borgstellingsprovisie betreft en geen resultaat uit overige werkzaamheden.
14. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de navorderingsaanslag terecht is opgelegd. Daartoe voert verweerder aan dat eiser niet de vereiste aangifte heeft ingediend zodat sprake is van omkering en verzwaring van de bewijslast. Volgens verweerder heeft eiser niet doen blijken dat het van [Ltd. 2] Ltd. ontvangen bedrag een borgstellingsprovisie betreft.
Beoordeling van het geschil
15. De rechtbank stelt voorop dat betrokkenheid van een belastingplichtige bij een trust of ander doelvermogen van dien aard kan zijn dat deze gevolgen heeft voor de heffing van inkomstenbelasting van betreffende belastingplichtige. Kennisneming van betrokkenheid is derhalve van belang voor de belastingheffing en naar eventuele betrokkenheid mag worden gevraagd.
16. Gelet op het doel van [Foundation] Foundation zoals geformuleerd in de onder overweging 2 geciteerde oprichtingsakte dient [Foundation] Foundation te worden aangemerkt als doelvermogen. Voorts staat vast dat eiser vermogen heeft afgezonderd in en adviseur is van [Foundation] Foundation. Volgens het gespreksverslag van 7 april 2011 was eiser daarbij gerechtigd tot 97% van de baten van [Foundation] Foundation. Gelet hierop had eiser tenminste een wezenlijke betrokkenheid bij [Foundation] Foundation. Naar het oordeel van de rechtbank had eiser de vraag of hij betrokken was bij een trust of ander doelvermogen dan ook niet onbeantwoord mogen laten. Eiser heeft nog gesteld dat de vraag niet behoefde te worden beantwoord omdat zijn betrokkenheid bij [Foundation] Foundation voor het jaar 2008 niet zou resulteren in belastbaar inkomen. De rechtbank kan deze stelling, wat daar ook van zij, niet volgen. Doordat eiser zijn betrokkenheid niet kenbaar heeft gemaakt, heeft verweerder niet kunnen vaststellen of sprake is van belastbaar inkomen uit deze bron.
17. Met de vraag naar betrokkenheid bij een trust of ander doelvermogen werd opgave verlangd van een gegeven waarvan de kennisneming van belang kan zijn voor de onderhavige heffing. Met inachtneming van artikel 7, eerste lid van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) in verbinding met artikel 8, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Awr was eiser dan ook gehouden die vraag duidelijk, stellig en zonder voorbehoud te beantwoorden. Nu belanghebbende niet aan deze verplichting heeft voldaan heeft hij niet de vereiste aangifte gedaan.
18. Nu eiser de vereiste aangifte niet heeft gedaan, dient ingevolge artikel 27e, eerste lid, van de Awr het beroep ongegrond te worden verklaard, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar van verweerder (omkering en verzwaring van de bewijslast) onjuist is. Daarbij is uitgangspunt dat de berekening van het nagevorderde bedrag jegens de belanghebbende redelijk en dus niet willekeurig behoort te zijn. Voor de beoordeling of aan deze maatstaf wordt voldaan dient mede in aanmerking te worden genomen in hoeverre de inspecteur beschikt over gegevens voor het opleggen van een (navorderings)aanslag en in hoeverre ervan mag worden uitgegaan dat de belastingplichtige in staat is opening van zaken te geven (vgl. HR 15 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BN6324). In een geval waarin sprake is van omkering en verzwaring van de bewijslast behoeft verweerder dus niet onder iedere omstandigheid te stellen en aannemelijk te maken welke bron van inkomen aan de navorderingsaanslag ten grondslag ligt (vgl. HR 17 augustus 2018, ECLI:NL:HR:2018:1311).
19. De rechtbank acht de omvang van het nagevorderde bedrag redelijk en niet willekeurig nu door eiser in 2008 € 5.200 is ontvangen van [Ltd. 2] Ltd. en in het gespreksverslag van 7 april 2011 is opgenomen dat de van [Ltd. 2] Ltd. ontvangen bedragen niet in de aangifte IB/PVV voor het jaar 2008 zijn opgenomen. Dat het gespreksverslag, dat door de fiscaal adviseur van eiser is opgesteld, op dit punt niet accuraat zou zijn, is niet aannemelijk gemaakt.
20. Aangezien de betaling niet met stukken is onderbouwd en door eiser ook anderszins geen duidelijkheid is verschaft omtrent de aard van de betaling, kan niet in redelijkheid van verweerder worden gevraagd dat hij aannemelijk maakt welke bron van inkomen aan de navorderingsaanslag ten grondslag ligt. Door eiser wordt gesteld dat het bedrag ziet op een mondeling overeengekomen borgstellingscommissie, maar deze stelling is niet met stukken onderbouwd. Eiser heeft ook niet anderszins doen blijken dat het bedrag van € 5.200 ten onrechte door verweerder in aanmerking is genomen als belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden. Naar het oordeel van de rechtbank is de navorderingsaanslag IB/PVV voor het jaar 2008 terecht en naar een juist bedrag opgelegd.
21. Tegen de in rekening gebrachte heffingsrente heeft eiser geen afzonderlijke gronden aangevoerd. Gesteld noch gebleken is dat deze rente naar een onjuist bedrag of in strijd met enige regel van geschreven of ongeschreven recht in rekening is gebracht.
22. Gelet op het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
23. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.E. Schotte, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Blauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 oktober 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht), Postbus 20302,
2500 EH Den Haag.