Met uitzondering van drie voetnoten heb ik de door het hof gebruikte voetnoten weggelaten.
HR, 12-07-2022, nr. 20/03425
ECLI:NL:HR:2022:1065
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
12-07-2022
- Zaaknummer
20/03425
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2022:1065, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 12‑07‑2022; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2022:353
ECLI:NL:PHR:2022:353, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 12‑04‑2022
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2022:1065
- Vindplaatsen
Uitspraak 12‑07‑2022
Inhoudsindicatie
Tweemaal medeplegen van valsheid in geschrift (art. 225.1 Sr) en oplichting (art. 326.1 Sr) door als hypotheekadviseur samen met een ander valselijk een inkomensverklaring op te maken en daarmee een hypothecaire geldlening te verkrijgen. Bewijs- en uos-klachten over o.m. valsheid van de opgegeven jaarinkomens. HR: art. 81.1 RO. Samenhang met 20/03419, 20/03447, 20/03461, 20/003468 en 20/03510.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 20/03425
Datum 12 juli 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 19 oktober 2020, nummer 20-002378-15, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1962,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft E.E.W.J. Maessen, advocaat te Maastricht, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van de cassatiemiddelen
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren J.C.A.M. Claassens en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 juli 2022.
Conclusie 12‑04‑2022
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Veroordeling tussenpersoon wegens medeplegen van valsheid in geschrift en medeplegen van oplichting (hypotheekfraude). Middelen bevatten o.m. (1) bewijsklacht m.b.t. valsheid van inkomensverklaringen en (2) bewijsklachten m.b.t. onjuistheid van vermelding dat woning door koper als primaire woning gebruikt zou gaan worden en wetenschap van verdachte daarvan. Conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 20/03425
Zitting 12 april 2022
CONCLUSIE
D.J.M.W. Paridaens
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1962,
hierna: de verdachte.
Inleiding
1. De verdachte is bij arrest van 19 oktober 2020 door het gerechtshof 's-Hertogenbosch wegens 1. en 3. telkens “medeplegen van: valsheid in geschrift” en 2. en 4. telkens “medeplegen van: oplichting” veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met een proeftijd van twee jaren, alsmede tot een taakstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest.
2. Er bestaat samenhang met de zaken met nr. 20/03419, 20/03447, 20/03461, 20/03510 en 20/03468. In deze zaken zal ik vandaag ook concluderen.
3. Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. E.E.W.J. Maessen, advocaat te Maastricht, heeft vier middelen van cassatie voorgesteld.
4. De middelen keren zich tegen de bewezenverklaring van het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde en de bewijsvoering. Daarom geef ik hierna eerst de bewezenverklaring en de relevante bewijsoverwegingen van het hof weer.
Bewezenverklaring en bewijsvoering
5. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“1.
hij op 20 augustus 2007 te Papenhoven, in de gemeente Sittard-Geleen, tezamen en in vereniging met een ander, een inkomensverklaring, zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt, immers hebben hij, verdachte, en zijn mededader opzettelijk in strijd met de waarheid op die inkomensverklaring vermeld dat [medeverdachte 1] een jaarinkomen genoot van € 25.920,00 en dat geschrift ondertekend, zulks ter bevestiging van de juistheid van de inhoud van dat geschrift, zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken;
2.
hij in de periode van 20 augustus 2007 tot en met 24 oktober 2007, in de gemeente Sittard-Geleen en/of in de gemeente Stein, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door listige kunstgrepen de SNS-Bank heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag (€ 100.000,00 voor een hypothecaire geldlening), hebbende hij, verdachte, en zijn mededader met vorenomschreven oogmerk – zakelijk weergegeven – opzettelijk valselijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid
- zich voorgedaan als een bonafide tussenpersoon bij de aanvraag voor een hypothecaire geldlening en
- bij de aanvraag voor een hypothecaire geldlening een valse inkomensverklaring overgelegd, bestaande die valsheid hierin dat in strijd met de waarheid op die inkomensverklaring was vermeld dat [medeverdachte 1] een jaarinkomen genoot van € 25.920,00 euro en
- bij de aanvraag voor een hypothecaire geldlening een vals formulier 'Aanvraag hypothecaire geldlening' overgelegd, bestaande die valsheid hierin dat in strijd met de waarheid was vermeld dat [medeverdachte 1] een jaarinkomen genoot van € 25.920,00, en was vermeld als reden voor de koop dat het pand als primaire woning gebruikt zou gaan worden,
waardoor genoemde SNS-Bank werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
3.
hij op 23 januari 2008, in de gemeente Sittard-Geleen, tezamen en in vereniging met een ander, een inkomensverklaring, zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt, immers hebben hij, verdachte, en zijn mededader opzettelijk in strijd met de waarheid op die inkomensverklaring vermeld dat [medeverdachte 2] een jaarinkomen genoot van € 22.500,00 en dat geschrift ondertekend, zulks ter bevestiging van de juistheid van de inhoud van dat geschrift, zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken;
4.
hij in de periode van 23 januari 2008 tot en met 29 februari 2008, in de gemeente Sittard-Geleen en/of in de gemeente Stein, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door listige kunstgrepen de SNS-Bank heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag (€ 91.000,00 voor een hypothecaire geldlening) aan [medeverdachte 2] , hebbende hij, verdachte, en zijn mededader met vorenomschreven oogmerk – zakelijk weergegeven – opzettelijk valselijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid
- zich voorgedaan als een bonafide tussenpersoon bij de aanvraag voor een hypothecaire geldlening en
- bij de aanvraag voor een hypothecaire geldlening een valse inkomensverklaring overgelegd, bestaande die valsheid hierin dat in strijd met de waarheid op die inkomensverklaring was vermeld dat [medeverdachte 2] een jaarinkomen genoot van € 22.500,00, en
- bij de aanvraag voor een hypothecaire geldlening een vals formulier 'Aanvraag hypothecaire geldlening' overgelegd, bestaande die valsheid hierin dat in strijd met de waarheid was vermeld als reden voor de koop dat het pand als primaire woning gebruikt zou gaan worden,
waardoor genoemde SNS-Bank werd bewogen tot bovenomschreven afgifte.”
6. Het hof heeft deze bewezenverklaring, voor zover voor de beoordeling van de middelen van belang, als volgt gemotiveerd:1.
“De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierna bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Feit 1 en 2
De SNS-bank heeft aangifte gedaan van oplichting. In de aangifte is opgenomen dat zij door het inleveren van vals opgemaakte stukken bewogen is tot de afgifte van € 100.000,00.
De aangifte houdt onder andere het volgende in:
‘M = mededeling verbalisant;
V = vraag verbalisant;
A = antwoord aangever.
Ik ben senior adviseur veiligheidszaken in dienst bij SNS Reaal en uit hoofde daarvan bevoegd tot het doen van aangifte.
Ik doe namens de SNS Bank aangifte terzake valsheid in geschrifte en oplichting.
SNS Bank is een dochteronderneming van SNS Reaal.
M:
Door de SNS Bank is met betrekking tot het [a-straat 1] [plaats] een hypothecaire geldlening verstrekt aan [medeverdachte 1] geboren [geboortedatum] 1989.
V:
Wat kunt u daarover verklaren?
A:
De maandelijkse lasten staan in de offerte. Het betreft 437,50 euro rente per maand. Het betreft een aflossingsvrije hypotheek. De hoogte van de hypotheek was 100.000,00 euro. Deze werd aangevraagd en toegekend met betrekking tot [a-straat 1] [plaats] . Tussenpersoon in deze was [A] te Sittard.
V:
Welke inkomensbescheiden of eventuele andere bescheiden heeft [medeverdachte 1] overlegd om aan te tonen dat zij financieel draagkrachtig genoeg was om een hypothecaire geldlening te kunnen afsluiten?
A:
Deze werd verstrekt op basis van een inkomensverklaring en de financieel adviseur dient op basis van het werkelijke inkomen van [medeverdachte 1] deze inkomensverklaring mee te ondertekenen.
Zowel [medeverdachte 1] als de adviseur hebben verklaard dat [medeverdachte 1] eenjaarinkomen had van 25.920,00 euro.
V:
Bij de Belastingdienst is niet bekend dat [medeverdachte 1] over 2007 en 2008 inkomen geniet/genoot. Hoe kan het dan dat toch een hypothecaire geldlening werd verstrekt?
A:
Als u mij zegt dat [medeverdachte 1] volgens de belastingdienst in 2007 en 2008 geen inkomen genoot dan heeft [medeverdachte 1] en [verdachte] aan de SNS Bank een valse opgave gedaan van het inkomen aangezien op de inkomensverklaring uitdrukkelijk staat vermeld dat het opgegeven inkomen gelijk is aan het werkelijke inkomen. Daar hebben beiden voor getekend.
M:
Het pand [a-straat 1] [plaats] bleek verhuurd te zijn en wordt niet gebruikt voor eigen bewoning.
V:
Had u als u geweten had dat het [a-straat 1] [plaats] verhuurd was in plaats van dat dit voor eigen bewoning gebruikt werd de hypothecaire geldlening überhaupt wel verstrekt of was er dan een verstrekking geweest onder (andere en/of aanvullende) voorwaarden?
A:
De lening zou niet verstrekt zijn als de SNS had geweten dat het object verhuurd was of zou worden.
V:
Wat wordt in relatie tot een aanvraag voor een hypothecaire geldlening verstaan onder jaarinkomen?
A:
Ik zal de acceptatienormen toezenden. Hieruit is onder meer af te leiden wat verstaan wordt onder jaarinkomen.
V:
Waarom maakt de SNS Bank gebruik van een formulier waarop inkomensgegevens ingevuld worden in plaats van verstrekking van salarisstroken?
A:
Dit gebeurd in het kader van de Wet financiële dienstverlening. Een adviseur (tussenpersoon) moet in zijn dossier in het kader van zijn advies vaststellen wat het beste advies is voor een cliënt op basis van inkomen en draagkracht.
Aangezien alle stukken dan in het dossier van de tussenpersoon zitten is gekozen voor efficiency, waardoor de SNS Bank minder administratieve handelingen hoeft te verrichten.
Het dossier bevat verder onder andere de volgende stukken:
- Bij de stukken bevindt zich op 20 augustus 2007 ondertekende hypotheekaanvraag.2.
- Tevens gedateerd op 20 augustus 2007 is een inkomensverklaring aanwezig waarop een jaarinkomen van € 25.290,00 is ingevuld. In deze verklaring wordt verklaard dat dit bedrag op basis van de inkomensbescheiden is vastgesteld. Het document is ondertekend door verdachte [verdachte] , (hypotheek)adviseur, en medeverdachte [medeverdachte 1] . Het betreft volgens de verklaring inkomen uit loondienst en er wordt melding gemaakt van een (vast) dienstverband met ingang van 1 januari 2007. Er zijn geen andere bronnen van inkomen aangekruist. Op dit formulier is aangekruist dat het gaat om een pand voor primaire bewoning.
- Daarnaast bevindt zich bij de stukken een offerte van de SNS-bank ter zake van een te verstrekken hypotheek gedateerd 14 augustus 2007, die door [medeverdachte 1] voor akkoord is getekend.
- Het dossier bevat ook de koopovereenkomst ter zake van het betreffende pand. Op deze koopovereenkomst is geen datum vermeld. In de koopovereenkomst is in art. 5 onder ten tweede, opgenomen dat het pand wordt gekocht als beleggingspand.
- Daarnaast bevat het dossier een door [medeverdachte 1] ondertekende verklaring inhoudende een specificatie van de verbeteringskosten van een het pand.
- Bij de stukken bevindt zich ook een taxatierapport van [betrokkene 1] , makelaar en taxateurs.
- Voorts bevindt zich bij de stukken een aanvraag woonlastenverzekering waarop is aangekruist dat de aanvrager een dienstverband heeft voor onbepaalde tijd (voor tenminste 16 uur per week). Dit document is ondertekend door [medeverdachte 1] op 20 augustus 2007.
- Op 21 augustus is door [medeverdachte 1] een akkoord voor een woonlastenverzekering ondertekend.
- De ondertekende hypotheekakte, waarvan zich een afschrift in het dossier bevindt wordt op 25 oktober 2007 ingeschreven.
- De overeenkomst voor het vestigen van een bouwdepot wordt op 24 oktober 2007 door [medeverdachte 1] ondertekend.
Op 10 juni 2009 is er een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt waarin is gerelateerd dat over de jaren 2007 en 2008 de gegevens van [medeverdachte 1] zijn opgevraagd. Door de Belastingdienst is bericht dat er over de jaren 2007 en 2008 geen loongegevens zijn. Er zijn van de zijde van [medeverdachte 1] geen stukken overgelegd waaruit naar voren komt dat zij in de betreffende jaren een dienstverband of zelfs maar enig inkomen heeft gehad.
Verdachte is ten behoeve van de hypotheekaanvraag opgetreden voor de toen achttienjarige [medeverdachte 1] . In de hypotheekaanvraag is ingevuld dat het om een pand voor primaire bewoning zou gaan. In de koopovereenkomst is opgenomen dat het om een beleggingspand gaat en uit het dossier is niet gebleken dat de medeverdachte [medeverdachte 1] het pand op enig moment heeft bewoond. Bij de politie heeft [medeverdachte 1] zich op haar zwijgrecht beroepen. Bij de rechter-commissaris heeft zij gesteld dat zij van plan was om daar met een vriend te gaan samenwonen maar dat de relatie is verbroken. Het hof gaat aan deze verklaring van [medeverdachte 1] voorbij. Deze verklaring strookt niet met de koopovereenkomst waarin is opgenomen dat het om een beleggingspand gaat. Daarnaast is de verklaring geruime tijd na de datum van het plegen van de feiten afgelegd, nadat [medeverdachte 1] kennis had genomen van het procesdossier. Bovendien wordt deze verklaring niet ondersteund door enige getuigenverklaring of ander stuk uit het procesdossier.
Valsheid
De conclusie van het hof is dan ook dat de stukken vals zijn opgemaakt. De stukken zijn verder niet door de bank gecontroleerd. De reden hiervan is dat door de bank wordt gewerkt met een tussenpersoon, de verdachte. Het is de taak van de tussenpersoon om de bijbehorende stukken te controleren. Uit de aangifte volgt dat de bank vertrouwde op de controleactiviteiten van de verdachte als tussenpersoon en deze controle niet nogmaals deed.
Bewogen tot afgifte
Zoals uit de aangifte naar voren komt, is de bank door de aangeleverde stukken bewogen om
een hypotheekakte op te maken en een bedrag van € 100.000,00 af te geven.
Met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen
Door medeverdachte [medeverdachte 1] wordt een pand gekocht, waarbij de financiering goeddeels plaatsvindt door het verkrijgen van een hypotheek waarbij aan haar een bedrag van € 100.000,00 wordt uitgekeerd. Op basis van de werkelijke gegevens – [medeverdachte 1] had geen dienstbetrekking (voor onbepaalde tijd) en geen (aantoonbare) betalingen van loon – kwam zij niet in aanmerking voor een hypotheek. Door als tussenpersoon de gegevens vals in te vullen en vervolgens ook bij de bank in te dienen waarop een hypotheekakte is gevolgd die is getekend door de medeverdachte, bewerkstelligen verdachte en zijn medeverdachte dat een bedrag van € 100.000,00 aan hypotheek kon worden verkregen en het pand kon worden gekocht.
Verdachte wist dat medeverdachte [medeverdachte 1] niet het vermelde bedrag aan arbeidsinkomen had, hetgeen wel op het formulier was ingevuld. Door niettemin een document, waarin een aanmerkelijk hoger inkomen stond opgenomen, te ondertekenen, heeft hij willens en wetens een valse inkomensverklaring ondertekend.
Het doel van het opmaken van de valse geschriften is geweest een hypotheekverstrekking van € 100.000,00 te verkrijgen en daarmee te bewerkstelligen dat de medeverdachte het pand heeft kunnen kopen. Het hof concludeert dan ook dat deze bescheiden werden opgemaakt met het oogmerk om zichzelf en/of een ander te bevoordelen.
Medeplegen
[…]
Uitgaande van bovenstaand toetsingskader komt het hof tot het oordeel dat er sprake is geweest van medeplegen van verdachte met medeverdachte [medeverdachte 1] . Verdachte heeft door zijn hulp en bemiddeling bewerkstelligt dat [medeverdachte 1] een huis heeft gekocht. Daartoe is een koopcontract opgesteld dat door [medeverdachte 1] is ondertekend en vervolgens is ter zake van de levering van de woning een afspraak gemaakt bij de notaris. Deze levering is vergezeld gegaan met het opmaken van een hypotheekakte. Er is bij de bank een hypotheek aangevraagd, daartoe zijn een hypotheekaanvraag en inkomensgegevens aangeleverd. Er is tevens een woonlastenverzekering en een bouwdepot aangevraagd. De valse bescheiden die hiervoor nodig waren, zijn tot stand gekomen in samenwerking met medeverdachte [medeverdachte 1] en zijn door medeverdachte [medeverdachte 1] ondertekend, waarbij verdachte de inkomensverklaring heeft ondertekend. Doordat verdachte een erkende tussenpersoon was, kunnen de bedragen worden opgeschreven zonder dat er controle van de bank plaatsvindt.
Verdachte is betrokken bij het opstellen dan wel invullen van de valse bescheiden en heeft de inkomensverklaring mede ondertekend, waarmee de hypotheek is aangevraagd. Verdachte heeft zijn stempel op de stukken gezet en de inkomensverklaring mede ondertekend. Verdachte bereidde alles voor en stelde de medeverdachte [medeverdachte 1] daardoor in staat de woning te kopen. Zonder medewerking van [verdachte] was het medeverdachte [medeverdachte 1] niet gelukt om de SNS-bank op te lichten. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] hebben hiermee naar het oordeel van het hof in nauwe en bewuste samenwerking de feiten gepleegd, waarbij ieders intellectuele en materiële bijdrage van voldoende gewicht was.
Bij de rechter-commissaris heeft medeverdachte [medeverdachte 1] verklaard dat zij haar werkuren aan [verdachte] heeft doorgegeven en dat hij toen een rekensom heeft gemaakt.
Door de verdachte is betoogd dat er onduidelijkheid is over het inkomensbegrip en dat hij derhalve niet onjuist heeft gehandeld.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt:
De verdachte is een professionele tussenpersoon ten behoeve van het aanvragen van een hypotheek, zijn bedrijfsnaam is [A] .
Om als hypotheekadviseur te kunnen beoordelen of een persoon dat ook kan betalen moeten er inkomensgegevens worden aangeleverd. Deze inkomensgegevens moeten juist zijn, omdat anders de bank niet kan beoordelen of de aan de hypotheek verbonden maandelijkse kosten door de verdachte kunnen worden opgebracht gedurende de looptijd van de hypotheek. Het is de taak van de hypotheekadviseur om dat te controleren.
Door de medeverdachte [medeverdachte 1] is in de hypotheekaanvraag, in de inkomensverklaring en overigens ook in de aanvraag woonlastenverzekering ingevuld dat zij een inkomen uit dienstbetrekking genoot en daarbij is vermeld dat zij deze dienstbetrekking had vanaf 1 januari 2007. Dat is onjuist. Zij had geen dienstbetrekking, laat staan voor onbetaalde tijd. Het was de taak van verdachte om dit te controleren.
Ook het bedrag van het inkomen van € 25.290,00 is onjuist. Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft zelf verklaard dat zij ongeveer € 1.000,00 per maand zou verdienen inclusief fooien, maar deze verklaring is geruime tijd na de verdenking en zonder enige schriftelijke onderbouwing, afgelegd. Zelfs wanneer van dat bedrag wordt uitgegaan, dan is dat jaarlijks veel minder dan het opgegeven bedrag van € 25.290,00. Daar komt bij dat de toenmalig werkgever van [medeverdachte 1] , Van den Broek, heeft verklaard dat zijn bedrijf een seizoensbedrijf is dat van april tot en met oktober, derhalve maar zeven maarden per jaar, geopend is. Hij heeft geen inkomensgegevens betreffende [medeverdachte 1] verstrekt.
Feit is dat bij de Belastingdienst geen enkel inkomen van [medeverdachte 1] over deze jaren bekend is. De formulieren die door verdachte en de medeverdachte zijn ondertekend en de inkomensverklaring zijn glashelder. Er wordt uitgegaan van een inkomen van € 25.290. Dit terwijl [medeverdachte 1] een jonge vrouw is van 18 jaar. Door de bemiddeling van verdachte koopt deze jonge vrouw een woning en moet zij gedurende 30 jaar elke maand een aanzienlijk bedrag ophoesten aan hypotheeklasten. Het kan niet dan dat voor verdachte duidelijk is geweest dat [medeverdachte 1] met haar beperkte verdiensten uit een bijbaantje in de horeca, dit niet kon opbrengen.
Ten overvloede merkt het hof nog op dat nergens is gesteld of gebleken dat de verdachte (ik begrijp: medeverdachte [medeverdachte 1] , DP) een ander inkomen dat relevant is voor de inkomensverklaring zou hebben gehad.
Uit de getuigenverhoren komt naar voren dat bij de hypotheekverstrekking een eventuele bijdrage van de ouders voor het verkrijgen van de hypotheek (door middel van bijvoorbeeld borg- of garantstelling of een maandelijkse toelage) een rol kan spelen. Uiteraard is dat een mogelijkheid, maar zoals de getuigen [betrokkene 2] en [betrokkene 3] hebben verklaard moet dit expliciet uit de stukken blijken. Getuige [betrokkene 4] verklaart dat denkbaar zou zijn dat een borgstelling meegenomen kan worden, maar dat dit niet kon bij de inkomensverklaring (zoals i.c. aan de orde). Bij een dergelijke constructie moeten uiteraard de ouders aantonen dat zij voldoende inkomen hebben om borg te staan dan wel om een bijdrage te leveren. Een en ander is bij deze hypotheekverstrekking niet gebeurd.
Dat maakt dat het hof, anders dan de rechtbank, tot het oordeel komt dat er geen onduidelijkheid over het inkomensbegrip heeft kunnen zijn.
Het hof wil weliswaar aannemen dat er in de tenlastegelegde periode meer mogelijk was dan nu het geval is, maar het hof heeft op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting de overtuiging bekomen dat het uitgangspunt steeds was en is dat de bron van het inkomen op juiste wijze vermeld moest worden. Ook in de periode waar het hier om handelt was valsheid in geschrift niet toegestaan. Uit de bij SNS-bank ingediende stukken blijkt dat het bedrag van € 25.920,00 enkel als inkomen uit arbeid is opgegeven en niet (deels) uit vermogen of uit andere bronnen.
Feit 3 en 4
Uit het Kadaster blijkt dat door [medeverdachte 2] op 29 februari 2008 een appartement gelegen aan de [b-straat 1] te [plaats] wordt gekocht voor de prijs van € 81.250,-. Door de SNS-bank wordt een hypothecaire geldlening verstrekt van € 91.000,-.
Door de SNS-bank is aangifte gedaan van oplichting. In deze aangifte is onder andere het volgende vermeld:
Door de SNS Bank is met betrekking tot de [b-straat 1] [plaats] een hypothecaire geldlening van euro 91.000,00 verstrekt aan [medeverdachte 2] geboren [geboortedatum] 1990.
V = vraag verbalisant;
A = antwoord aangever.
V:
Wat kunt u daarover verklaren?
A:
Aan haar werd een hypothecaire geldlening verstrekt van 91.000,00 euro. Het betrof een aflossingsvrije hypotheek.
V:
Welke inkomensbescheiden of eventuele andere bescheiden heeft [medeverdachte 2] overlegd om aan te tonen dat zij financieel draagkrachtig genoeg was om een hypothecaire geldlening te kunnen afsluiten?
A:
Deze werd verstrekt op basis van een inkomensverklaring en de financieel adviseur dient op basis van het werkelijk inkomen van [medeverdachte 2] deze inkomensverklaring mede te ondertekenen.
Zowel [medeverdachte 2] als de adviseur hebben verklaard dat [medeverdachte 2] een jaarinkomen had van 22.500,00 euro.
Buiten de inkomensverklaring werden geen stukken overlegd. In deze vorm is het namelijk gebruikelijk dat de financieel adviseur op basis van de aan hem ter beschikking gestelde documenten aangaande het inkomen, de inkomensverklaring mede ondertekent.
In de inkomensverklaring staat ook dat [A] en de aanvraagster, [medeverdachte 2] , een adequate afweging hebben gemaakt om deze lening aan te gaan en dat het opgegeven jaarinkomen gelijk is aan het werkelijk inkomen.
Bij de aanvraag is opgegeven dat [medeverdachte 2] een inkomen had van 19.440,00 euro.
Het acceptatiesysteem gaat dan een offerte uitbrengen op basis van dat inkomen.
Bij de berekening blijkt dat haar inkomen niet voldoende was om de lasten te kunnen dragen conform de destijds geldende normen.
In de offerte wordt dat aan de aanvraagster, [medeverdachte 2] , ook medegedeeld.
Echter SNS Bank heeft daarna op 01 februari 2008 een inkomensverklaring ontvangen waarin de tussenpersoon en [medeverdachte 2] verklaren dat zij een werkelijk inkomen heeft van 22.500,00 euro.
SNS Bank heeft op basis van dit nieuwe gegeven een nieuwe berekening gemaakt.
Achteraf voldeed deze aanvraag aan de toetsnorm van de SNS.
V:
Onder de offerte staan op elk blad aan de rechterzijde 3 parafen.
Van wie zijn die parafen?
A:
Dat zijn de parafen van de ouders van [medeverdachte 2] . Dat betreft [medeverdachte 3] en [betrokkene 5] .
Daar is niets van bekend.
V:
Bij de Belastingdienst is niet bekend dat [medeverdachte 2] over 2007 en 2008 inkomen geniet/genoot. Hoe kan het dan dat toch een hypothecaire geldlening werd verstrekt?
A:
Als u mij zegt dat [medeverdachte 2] volgens de belastingdienst in 2007 en 2008 geen inkomen genoot dan hebben [medeverdachte 2] en [verdachte] aan de SNS Bank een valse opgave gedaan van het inkomen, aangezien op de inkomensverklaring uitdrukkelijk staat vermeld dat het opgegeven inkomen gelijk is aan het werkelijke inkomen.
Daar hebben beiden voor getekend.
V:
Heeft het overleggen van de bescheiden/documenten, waaruit de financiële draagkracht van [medeverdachte 2] moest blijken – al dan niet in samenhang met de bemiddeling door een tussenpersoon U (de SNS Bank) bewogen tot het verstrekken van de hypothecaire geldlening?
A:
Ja, uiteraard.
V:
Voelt u zich door [medeverdachte 2] en/of [A] opgelicht?
A:
De SNS bank is inderdaad opgelicht door [medeverdachte 2] en/of de tussenpersoon en/of de makelaar taxateur.
Het pand [b-straat 1] [plaats] bleek verhuurd te zijn en wordt niet gebruikt voor eigen bewoning.
V:
Had u als u geweten had dat de [b-straat 1] [plaats] verhuurd was in plaats van dat dit voor eigen bewoning gebruikt werd de hypothecaire geldlening überhaupt wel verstrekt of was er dan een verstrekking geweest onder (andere en/of aanvullende) voorwaarden?
A:
De lening zou niet verstrekt zijn als de SNS Bank had geweten dat het object verhuurd was of zou worden. De reden daarvoor is dat bij een verhuurovereenkomst ouder dan de hypotheekakte de rechten van de SNS Bank worden beperkt.
De rechten van een huurder zouden dan zwaarder wegen dan de rechten van de SNS Bank.
De waarde van het pand in verhuurde staat is ook lager dan bij vrij van huur en gebruik.
Als de taxateur weet dat het pand verhuurd was op het moment van taxatie dan heeft hij valsheid in geschrifte gepleegd, aangezien in het taxatierapport aangegeven wordt dat het object niet door derden wordt bewoond,
De aanvraagster, [medeverdachte 2] , heeft bij de notaris, een authentieke akte (hypotheekakte) laten opmaken waarin zij verklaart c.q. laat opnemen dat het pand niet verhuurd of verpacht is of anderszins in gebruik is bij derden.
Als zij weet heeft van verhuur dan is dat strafbaar volgens artikel 227 wetboek van strafrecht (valselijk laten opmaken van een authentieke akte)
V:
Door [medeverdachte 2] werd een aanvraag SNS woonlastenverzekering ingediend door tussenkomst van haar tussenpersoon. Wat kunt u daarover verklaren?
A:
Deze verzekering wordt afgesloten als de aanvraagster buiten haar schuld om niet meer in staat is om de lasten te dragen. Het is een inkomensbescherming.
Op de aanvraag woonlastenverzekering heeft [medeverdachte 2] opgegeven dat zij een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd had.
V:
Met de wetenschap die u nu achteraf heeft – dat de hypothecaire geldlening op basis van een valse inkomensverklaring werd verstrekt – kan dan ook de aanvraag en/of het aangaan van de SNS woonlastenverzekering als zodanig gezien worden?
A:
Aangezien nu blijkt dat zij in 2008 geen inkomen had dan is de aanvraag, gedateerd 12-02-2008, valselijk opgemaakt.
V:
Waarom maakt de SNS Bank gebruik van een formulier waarop inkomensgegevens ingevuld worden in plaats van verstrekking van salarisstroken?
A:
Dit gebeurt in het kader van de Wet financiële dienstverlening. Een adviseur (tussenpersoon) moet in zijn dossier in het kader van zijn advies vaststellen wat het beste advies is voor een cliënt op basis van inkomen en draagkracht.
Aangezien alle stukken dan in het dossier van de tussenpersoon zitten is gekozen voor efficiency, waardoor de SNS bank minder administratieve handelingen hoeft te verrichten.
V:
Is een formulier van de SNS Bank waarop de inkomensgegevens van de aanvrager(s) vermeld worden voldoende om een geldlening te kunnen krijgen?
A:
Ja.
Het dossier bevat verder onder andere de volgende stukken:
- Een proces-verbaal opgemaakt door [verbalisant 1] d.d. 10 juni 2009 inhoudende dat navraag is gedaan bij de Belastingdienst en dat er geen loongegevens beschikbaar zijn over de jaren 2007 en 2008.
- Een hypotheekaanvraag op naam van [medeverdachte 2] waarin een inkomen van € 19.440 is vermeld, alsmede dat zij horecamedewerkster is en dat zij in vaste dienst is sinds 1 maart 2007.3.
- Een door [medeverdachte 2] en [verdachte] ondertekende inkomensverklaring gedateerd 13 januari 2008 (ik begrijp: 23 januari 2008, DP) met als vermelding dat het inkomen € 22.500.00 bedraagt. Hierop is vermeld dat de geldnemer dit bedrag (samen met de (hypoptheek)adviseur, medeverdachte [verdachte] ) op basis van de inkomensbescheiden heeft vastgesteld.4.
- Een door [medeverdachte 2] als koper ondertekende koopakte d.d. 23 december 2017.
- Een taxatierapport van [betrokkene 1] , makelaar en taxateur van 20 december 2017, waarin is vermeld dat het object onbewoond is en bedoeld is voor bewoning door de eigenaar, dat aan de bank is overgelegd.
- Een door [medeverdachte 2] ondertekende aanvraag woonlastenverzekering waarin is aangekruist dat zij een arbeidsovereenkomst heeft voor onbepaalde tijd (voor ten minste 16 uur).
- Een op 3 maart 2008 door [medeverdachte 2] ondertekende hypotheekakte waarin is opgenomen dat het pand niet is verhuurd.
- Een inkomensverklaring van 18 december 2007, die ondertekend is door [medeverdachte 2] . Op de inkomensverklaring staat een bedrag van € 6.834,- vermeld als haar jaarinkomen. Daarnaast staat haar vader als geldnemer vermeld.
- Een proces-verbaal van bevindingen, proces-verbaal nr. 29-446520 Onroerend Goed [b-straat 1] , opgemaakt door [verbalisant 2] , brigadier van politie, waarin onder andere het volgende is opgenomen:
1. Uit het onderzoek Kerilia, blijkt dat [medeverdachte 2] nooit op het adres [b-straat 1] [plaats] heeft gewoond.
2. Door [betrokkene 1] werd in juli 2005 in opdracht van [medeverdachte 3] inzake de te stichten appartementen aan de [b-straat 1] en [b-straat 2] [plaats] een taxatierapport opgemaakt. In deze taxatie wordt aangegeven dat de appartementen na gereedkoming worden verhuurd als woonhuis. De huurinkomsten worden geschat op respectievelijk € 725,- voor het appartement [b-straat 1] en op € 700,- voor het appartement op [b-straat 2] .
3. Uit een verklaring van [betrokkene 6] blijkt dat [medeverdachte 3] (het hof begrijpt: de vader van verdachte) de appartementen voor de verhuur wilde hebben, (bron 29-084518)
4. In dit proces-verbaal wordt onder 'onderzoek naar verhuur [b-straat 1] [plaats] ' beschreven dat de woning reeds op het moment van koop/levering aan [medeverdachte 2] verhuurd was. De huurder staat al vanaf 12 november 2007 ingeschreven en huurt volgens een huurcontract de woning vanaf november 2007. [medeverdachte 2] kocht de woning echter pas op 21 december 2008.
Naar de verhuur van dit appartement werd een onderzoek ingesteld. De huurder van [b-straat 1] [plaats] betreft [betrokkene 7] geboren op [geboortedatum] 1941, die blijkens de gegevens uit de gemeentelijke basisadministratie, sedert 12 november 2007 aldaar staat ingeschreven.
Bij de doorzoeking van de woning van [medeverdachte 3] werd onder beslagnummer JL6-2303-19 een huurovereenkomst aangetroffen. Blijkens deze huurovereenkomst huurde [betrokkene 7] met ingang van 1 november 2007 het appartement [b-straat 1] [plaats] (huurovereenkomst, beslagnummer JL6-2303-1).
Uit onderzoek blijkt dat in de periode gelegen tussen 28 november 2007 en 28 december 2009 door [betrokkene 7] maandelijks een huurbedrag van € 550,00 werd overgemaakt naar de gezamenlijke rekening [001] van [betrokkene 5] . Dit betreft een totaalbedrag van € 14.300,00.
Het hof merkt op dat in het taxatierapport van [betrokkene 1] niet het pand [b-straat 1] staat vermeld, maar [b-straat 2] . Het hof gaat ervan uit dat dit op een vergissing berust. Het hof merkt hierbij op, dat ter zake van beide panden [b-straat 1] en [b-straat 2] een taxatierapport is opgemaakt door [betrokkene 1] , waarin staat vermeld dat het pand niet is verhuurd. Het pand [b-straat 2] is verkocht aan medeverdachte [betrokkene 5] , de moeder van verdachte (ik begrijp: medeverdachte [medeverdachte 2] , DP), en ook dat pand werd verhuurd vóór de datum waarop de hypotheekakte voor het pand [b-straat 1] werd afgesloten. Dit pand is verhuurd vanaf 1 december 2007. Bij onderzoek van rekeningnummer [001] ten name van [betrokkene 5] blijkt dat sedert 3 december 2007 door [betrokkene 8] maandelijks een huurbedrag van € 575,00 werd overgemaakt.
Valsheid
De door verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] ondertekende inkomensverklaring is vals. Bij de Belastingdienst is geconstateerd dat er geen inkomen is uit loon en ook voor het overige is niet gesteld of gebleken dat medeverdachte [medeverdachte 2] een jaarinkomen van € 22.500.00 had. Daarbij neemt het hof in het bijzonder in overweging dat binnen één jaar twee andere inkomensverklaringen zijn opgesteld met afwijkende, lagere bedragen.
De conclusie van het hof is dan ook dat de in het onder 3. tenlastegelegde genoemde inkomensverklaring en ook de overige in feit 4 opgesomde stukken vals zijn opgemaakt. De stukken zijn verder niet door de bank gecontroleerd. De reden hiervan is dat door de bank wordt gewerkt met verdachte als professionele tussenpersoon. Het is de taak van verdachte als professionele tussenpersoon om de bijbehorende stukken en onderliggende bescheiden te controleren. Uit de aangifte volgt dat de bank vertrouwde op de controleactiviteiten van de verdachte en deze niet nogmaals deed.
Bewogen tot afgifte
Zoals uit de aangifte naar voren komt, is de bank door de aangeleverde stukken bewogen om een hypotheekakte op te maken en een bedrag van € 91.000,00 af te geven.
Met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen
Door medeverdachte [medeverdachte 2] wordt een pand gekocht, waarbij de financiering goeddeels plaatsvindt door het verkrijgen van een hypotheek waarbij aan medeverdachte [medeverdachte 2] een bedrag van € 91.000,00 wordt uitgekeerd. Op basis van de werkelijke gegevens – [medeverdachte 2] was een scholier met een bijbaantje – kwam zij niet in aanmerking voor een hypotheek. Daarbij is voorts valselijk op de stukken vermeld dat het pand niet verhuurd zou zijn. Door de gegevens vals in te vullen en vervolgens ook als tussenpersoon bij de bank in te dienen bewerkstelligde verdachte dat een hypotheekakte is opgemaakt en dat aan medeverdachte [medeverdachte 2] een bedrag van € 91.000.00 aan hypotheek werd verstrekt om een pand te kopen.
Verdachte wist bij het opstellen van de inkomensverklaring dat hij geen enkel bescheid, waaruit maar enig inkomen van de medeverdachte zou kunnen blijken, tot zijn beschikking had.
Het doel van het opmaken van de valse geschriften is geweest een hypotheekverstrekking van € 91.000,00 te verkrijgen zodat daarmee het pand door [medeverdachte 2] kon worden gekocht. Het hof concludeert dan ook dat deze bescheiden werden opgemaakt met het oogmerk om zichzelf en/of een ander te bevoordelen.
Medeplegen
Uitgaande van het hiervóór reeds opgenomen toetsingskader met betrekking tot medeplegen komt het hof tot het oordeel dat er sprake is geweest van medeplegen van verdachte met medeverdachte [medeverdachte 2] . Door de hulp en bemiddeling van verdachte heeft [medeverdachte 2] een huis gekocht. Daartoe is een koopcontract opgesteld dat door [medeverdachte 2] is ondertekend en vervolgens is ter zake van de levering van de woning een afspraak gemaakt bij de notaris. Deze levering is vergezeld gegaan van het opmaken van een hypotheekakte. Er is bij de bank een hypotheek aangevraagd, daartoe zijn een hypotheekaanvraag en inkomensgegevens aangeleverd. Er is een woonlastenverzekering aangevraagd. De valse bescheiden die hiervoor nodig waren zijn tot stand gekomen in samenwerking tussen de verdachte als tussenpersoon en [medeverdachte 2] en zijn door medeverdachte [medeverdachte 2] ondertekend, waarbij verdachte de inkomensverklaring mede heeft ondertekend.
Doordat verdachte een erkende tussenpersoon was, konden de bedragen worden genoteerd zonder dat er controle van de bank plaatsvond. Het is de verdachte die de valse bescheiden mede heeft ondertekend waarmee de hypotheek voor [medeverdachte 2] is aangevraagd.
Verdachte bereidde alles voor en stelde medeverdachte [medeverdachte 2] daardoor in staat de woning te kopen. Zonder medewerking van verdachte was het zijn medeverdachte [medeverdachte 2] niet gelukt om de SNS-bank op te lichten. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] hebben hiermee naar het oordeel van het hof in nauwe en bewuste samenwerking de feiten gepleegd, waarbij ieders intellectuele en materiële bijdrage van voldoende gewicht was.
Door de verdachte is ook ten aanzien van dit feit betoogd dat er onduidelijkheid is over het inkomensbegrip en hij derhalve niet onjuist heeft gehandeld.
Voor wat betreft de verwerping van dit verweer verwijst het hof haar hetgeen hierboven bij de overwegingen omtrent de feiten 1 en 2 is opgenomen.
In aanvulling daarop overweegt het hof nog het volgende. In casu bevinden zich van medeverdachte [medeverdachte 2] drie inkomensverklaringen in het dossier. Door de verdachte wordt een hypotheekaanvraag ingediend en nadat deze aanvraag is afgewezen komt er een nieuwe aanvraag met een hoger bedrag aan inkomen.
In de notariële akte is opgenomen dat het pand vrij van huur was, terwijl het pand reeds verhuurd was toen verdachte het kocht. Daarmee is een valsheid opgenomen in een notariële akte. Het moet de verdachte als professionele tussenpersoon bekend zijn dat de vraag of het pand onbewoond is van belang is voor de vaststelling van de executiemogelijkheden van het pand. Desalniettemin is de bank hieromtrent verkeerd voorgelicht.
Door bemiddeling van verdachte koopt medeverdachte [medeverdachte 2] op haar 18e verjaardag een woning, waaraan een hypotheek is verbonden van € 91,000 waardoor zij gedurende 30 jaar belast is met aanzienlijke woonlasten. Het moet voor de verdachte als professionele bemiddelaar toch onmiddellijk duidelijk zijn geweest, dat zij, nu zij geen vast inkomen maar uitsluitend (niet aantoonbare) inkomsten had uit een bijbaantje in de horeca, deze lasten in het geheel niet zou kunnen dragen.”
Eerste middel
7. Het middel klaagt dat het hof de bewezenverklaring van de feiten 1, 2, 3 en 4, voor zover inhoudende dat telkens valselijk en/of in strijd met de waarheid op een inkomensverklaring en/of Aanvraag hypothecaire geldlening is ingevuld dat er een jaarinkomen van € 25.920,00 respectievelijk € 22.500,00 is genoten, ontoereikend heeft gemotiveerd.
8. Aan deze klacht is ten grondslag gelegd dat het hof aan zijn oordeel dat er op de inkomensverklaringen onjuiste bedragen zijn ingevuld met name ten grondslag heeft gelegd dat uit in 2009 opgevraagde gegevens van de Belastingdienst niet blijkt van enig inkomen over de jaren 2007 en 2008 van de aanvragers van de hypotheken, terwijl deze vaststelling ontoereikend is om het oordeel te kunnen dragen dat er over de jaren 2007 en 2008 geen inkomen door de aanvragers van de hypotheken is genoten. Zo kunnen er volgens de steller van het middel tot vijf of twaalf jaren nadien navorderingen worden opgelegd.
9. Met betrekking tot het onder 1 en 2 bewezenverklaarde houdt de bewijsvoering van het hof in dat op de inkomensverklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] is ingevuld dat haar jaarinkomen € 25.920,00 bedroeg. Daarnaast heeft zij bij haar hypotheekaanvraag opgegeven dat zij een inkomen uit dienstbetrekking genoot en dat zij deze dienstbetrekking had vanaf 1 januari 2007. Het hof heeft vastgesteld dat de hypotheekaanvraag en de inkomensverklaring aldus onjuist zijn ingevuld, aangezien medeverdachte [medeverdachte 1] geen dienstbetrekking had, laat staan voor onbepaalde tijd, en dat ook het bedrag van € 25.920,00 onjuist is. Bij dat oordeel heeft het hof blijkens zijn overwegingen allereerst in aanmerking genomen dat door de Belastingdienst is bericht dat er geen loongegevens over de jaren 2007 en 2008 zijn. Verder heeft het hof in aanmerking genomen dat er van de zijde van medeverdachte [medeverdachte 1] geen stukken zijn overgelegd waaruit naar voren komt dat zij in de betreffende jaren een dienstverband of zelfs maar enige inkomsten heeft gehad. Daarnaast heeft het hof met betrekking tot de geruime tijd na de verdenking en zonder enige schriftelijke onderbouwing afgelegde verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] dat zij ongeveer € 1.000,00 per maand zou verdienen, overwogen dat zelfs wanneer van dat bedrag wordt uitgegaan dat jaarlijks veel minder is dan het opgegeven bedrag van € 25.920,00, dat het bedrijf waarvoor zij werkzaam zou zijn geweest een seizoensbedrijf is dat maar zeven maanden per jaar geopend is en dat de (gestelde) toenmalige werkgever geen inkomensgegevens betreffende medeverdachte [medeverdachte 1] heeft verstrekt.
10. Aldus heeft het hof de bewezenverklaring van het onder 1 en 2 tenlastegelegde, voor zover inhoudende dat op de inkomensverklaring en/of het formulier ‘Aanvraag hypothecaire geldlening’ valselijk en/of in strijd met de waarheid is vermeld dat medeverdachte [medeverdachte 1] een jaarinkomen genoot van € 25.920,00, naar mijn mening toereikend gemotiveerd. Het middel faalt in zoverre.
11. Ten aanzien van het onder 3 en 4 bewezenverklaarde houdt de bewijsvoering van het hof in dat op een inkomensverklaring van medeverdachte [medeverdachte 2] gedateerd 23 januari 2008 is vermeld dat het inkomen € 22.500,00 bedraagt. Het hof heeft vastgesteld dat deze inkomensverklaring vals is. Bij dat oordeel heeft het hof blijkens zijn bewijsoverwegingen allereerst in aanmerking genomen dat bij navraag bij de Belastingdienst bleek dat er geen loongegevens beschikbaar zijn over de jaren 2007 en 2008. Verder heeft het hof in het bijzonder in aanmerking genomen dat er binnen één jaar twee andere inkomensverklaringen zijn opgesteld met afwijkende, lagere bedragen. Dat betreft allereerst een hypotheekaanvraag op naam van medeverdachte [medeverdachte 2] waarin een inkomen van € 19.440,00 is vermeld. In een offerte van de SNS Bank is aan medeverdachte [medeverdachte 2] bericht dat dit inkomen onvoldoende was om de lasten te kunnen dragen. Vervolgens heeft de SNS Bank op 1 februari 2008 de inkomensverklaring van 13 januari 2008 ontvangen waarin een inkomen van € 22.500,00 is vermeld, waardoor de hypotheekaanvraag wel voldeed aan de toetsnorm van de SNS Bank. Het betreft in de tweede plaats een door medeverdachte [medeverdachte 2] ondertekende inkomensverklaring gedateerd 18 december 2007 waarin een bedrag van € 6.834,00 is vermeld als haar jaarinkomen.
12. Aldus heeft het hof de bewezenverklaring van het onder 3 en 4 tenlastegelegde, voor zover inhoudende dat op de inkomensverklaring in strijd met de waarheid is vermeld dat medeverdachte [medeverdachte 2] een jaarinkomen genoot van € 22.500,00 naar mijn mening toereikend gemotiveerd. Daarbij neem ik in het bijzonder in aanmerking dat uit de bewijsvoering van het hof naar voren komt dat het ontbreekt aan objectieve gegevens omtrent het jaarinkomen van medeverdachte [medeverdachte 2] , dat een eerdere hypotheekaanvraag was afgewezen omdat het opgegeven jaarinkomen te laag was en dat op een door medeverdachte [medeverdachte 2] ondertekende inkomensverklaring die slechts enkele weken eerder was opgemaakt een jaarinkomen is ingevuld dat minder dan een derde bedroeg van het op de inkomensverklaring van 23 januari 2008 ingevulde jaarinkomen van € 22.500,00. Het middel faalt ook in zoverre.
13. Het middel faalt in al zijn onderdelen.
Tweede middel
14. Het middel komt met twee klachten op tegen de bewezenverklaring van de feiten 2 en 4. De eerste klacht houdt in dat het hof de bewezenverklaring van de feiten 2 en 4 ontoereikend heeft gemotiveerd, aangezien uit de bewijsoverwegingen van het hof niet kan volgen dat telkens op een formulier ‘Aanvraag hypothecaire geldlening’ in strijd met de waarheid was vermeld dat het betreffende pand als primaire woning gebruikt zou gaan worden.
15. Aan deze klacht is ten grondslag gelegd dat ten aanzien van feit 2 uit het bestreden arrest volgt dat op een inkomensverklaring is aangekruist dat het pand bestemd was voor primaire bewoning en dat ten aanzien van feit 4 uit het arrest van het hof volgt dat uit een taxatierapport en een hypotheekakte volgt dat het betreffende pand niet is c.q. wordt verhuurd. Dit betreft volgens de steller van het middel andere geschriften dan de in de bewezenverklaring van de feiten 2 en 4 genoemde ‘Aanvraag hypothecaire geldlening’.
16. Ik merk op dat het arrest van het hof een zogenoemd Promis-arrest betreft. Daarbij gaat het om een wijze van bewijsvoering waarbij de redengevende feiten en omstandigheden waarop de beslissing steunt dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, in een terstond uitgewerkt arrest zijn vermeld in een bewijsredenering waarbij wordt volstaan met een verwijzing naar de wettige bewijsmiddelen waaraan die feiten en omstandigheden zijn ontleend. Bij deze werkwijze is noodzakelijk dat de verwijzing naar de wettige bewijsmiddelen waaraan de redengevende feiten en omstandigheden zijn ontleend, zo nauwkeurig is dat kan worden beoordeeld of de bewezenverklaring in toereikende mate steunt op de inhoud van wettige bewijsmiddelen en of de samenvatting geen ongeoorloofde conclusies of niet redengevende onderdelen inhoudt dan wel of het bewijsmiddel niet is gedenatureerd.5.
17. Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde stel ik vast dat de bewijsoverwegingen van het hof inhouden dat zich bij de stukken van het geding een op 20 augustus 2007 ondertekende hypotheekaanvraag bevindt. Daarbij heeft het hof in een voetnoot, in het bestreden arrest genummerd als voetnoot 3, verwezen naar de Aanvraag hypothecaire geldlening d.d. 20 augustus 2007. Het hof heeft met andere woorden vastgesteld dat de hypotheekaanvraag het in de bewezenverklaring van het onder 2 tenlastegelegde genoemde formulier 'Aanvraag hypothecaire geldlening' betreft. Vervolgens houden de bewijsoverwegingen van het hof in dat in de hypotheekaanvraag ten behoeve van [medeverdachte 1] is ingevuld dat het zou gaan om een pand voor primaire bewoning. Tegen de achtergrond van de eerdere verwijzing naar het formulier 'Aanvraag hypothecaire geldlening', meen ik dat hieruit kan volgen dat, zoals onder 2 is bewezenverklaard, in het bij de hypotheekaanvraag van medeverdachte [medeverdachte 1] overgelegde formulier ‘Aanvraag hypothecaire geldlening’ als reden voor de koop was vermeld dat het pand als primaire woning gebruikt zou gaan worden.
18. Gelet op het voorgaande is de bewezenverklaring van het onder 2 tenlastegelegde, voor zover inhoudende dat in het bij de aanvraag voor een hypothecaire geldlening overgelegde formulier ‘Aanvraag hypothecaire geldlening’ als reden voor de koop was vermeld dat het pand als primaire woning gebruikt zou gaan worden, naar mijn mening toereikend gemotiveerd. De klacht faalt in zoverre.
19. Ten aanzien van het onder 4 bewezenverklaarde houdt de bewijsvoering van het hof in dat in een aan de bank overgelegd taxatierapport is vermeld dat het object onbewoond is en bedoeld is voor bewoning door de eigenaar. Verder heeft het hof overwogen dat in de hypotheekakte is opgenomen dat het pand niet is verhuurd. Daaruit volgt echter niet dat in de ‘Aanvraag hypothecaire geldlening’ als reden voor de koop was vermeld dat het pand als primaire woning gebruikt zou gaan worden, zoals het hof heeft bewezenverklaard. Ook overigens houdt de bewijsvoering van het hof niets in waaruit kan volgen dat, zoals onder 4 is bewezenverklaard, in het bij de hypotheekaanvraag van medeverdachte [medeverdachte 2] overgelegde formulier ‘Aanvraag hypothecaire geldlening’ als reden voor de koop was vermeld dat het pand als primaire woning gebruikt zou gaan worden.
20. Het voorgaande brengt mee dat de bewezenverklaring van het 4 tenlastegelegde, voor zover inhoudende dat in het bij de aanvraag voor een hypothecaire geldlening overgelegde formulier ‘Aanvraag hypothecaire geldlening’ als reden voor de koop was vermeld dat het pand als primaire woning gebruikt zou gaan worden, ontoereikend is gemotiveerd. De klacht is in zoverre terecht voorgesteld.
21. Tot cassatie kan het voorgaande evenwel niet leiden bij gebrek aan belang. Een blik achter de papieren muur wijst namelijk uit dat op het betreffende formulier ‘Aanvraag hypothecaire geldlening’ als reden voor koop ‘primaire woning’ is aangekruist.6.
22. De eerste klacht faalt.
23. De tweede klacht houdt in dat het hof de bewezenverklaring van de feiten 2 en 4 ontoereikend heeft gemotiveerd, aangezien uit de bewijsoverwegingen van het hof niet kan volgen dat de verdachte wist dat de panden, waarop door SNS Bank een recht van hypotheek is gevestigd, niet als primaire woning gebruikt werden en in zoverre uit de bewijsoverwegingen van het hof niet kan volgen dat de verdachte de SNS Bank (tezamen en in vereniging met een ander) opzettelijk heeft bewogen tot de afgifte van geldbedragen doordat aan die bank onjuiste informatie is verstrekt met betrekking tot het gebruik van de woningen.
24. Aan deze klacht is ten grondslag gelegd dat het door de in de art. 326 Sr genoemde oplichtingsmiddelen bewegen van een ander tot afgifte van enig goed impliceert dat er sprake moet zijn van opzettelijk handelen, zodat de verdacht minst genomen bewust de aanmerkelijke kans moet hebben aanvaard dat er aan de bank onjuiste informatie is verstrekt met betrekking tot het al dan niet verhuurd zijn of worden van de woningen. Het hof heeft in zijn bewijsoverwegingen wel vastgesteld dat de woningen verhuurd zijn, maar niet dat de verdachte hiervan enige wetenschap zou hebben gehad. Bovendien duidt de overweging van het hof dat het de taak van de verdachte als tussenpersoon is om de bijbehorende stukken en onderliggende besheiden te controleren meer op een verwijtbare mate van onvoorzichtigheid dan op opzettelijk handelen, zodat dit gegeven onvoldoende is om (voorwaardelijk) opzet op de onjuiste informatieverschaffing aan de bank te kunnen.
25. Ten laste van de verdachte is onder 2 en 4 telkens onder meer bewezenverklaard dat hij en zijn mededader opzettelijk valselijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid een vals formulier ‘Aanvraag hypothecaire geldlening’ hebben overgelegd waarin in strijd met de waarheid als reden voor de koop is vermeld dat het pand als primaire woning gebruikt zou gaan worden. Daaruit volgt dat het opzet van de verdachte onder meer gericht moet zijn geweest op het aan de SNS Bank overleggen van een formulier ‘Aanvraag hypothecaire geldlening’ waarin in strijd met de waarheid als reden voor de koop is vermeld dat het pand als primaire woning gebruikt zou gaan worden.
26. Met betrekking tot het onder 2 bewezenverklaarde houden de bewijsoverwegingen van het hof in dat in de hypotheekaanvraag en de inkomensverklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] is vermeld dat het om een pand voor primaire bewoning zou gaan, dat in de koopovereenkomst is opgenomen dat het gaat om een beleggingspand, dat uit het dossier niet is gebleken dat medeverdachte [medeverdachte 1] het pand op enig moment heeft bewoond en dat als de SNS Bank had geweten dat het pand verhuurd was of zou worden, de hypothecaire lening niet zou zijn verstrekt. Het hof heeft echter niet vastgesteld dat de verdachte wist dat het, anders dan in de hypotheekaanvraag en de inkomensverklaring is vermeld, niet ging om een pand voor primaire bewoning. Over de eventuele wetenschap van de verdachte hieromtrent houden de bewijsoverwegingen van het hof niets in. Uit de bewijsvoering van het hof kan daarom niet volgen dat de verdachte opzet had op het overleggen van een formulier ‘Aanvraag hypothecaire geldlening’ waarin in strijd met de waarheid als reden voor de koop is vermeld dat het pand als primaire woning gebruikt zou gaan worden. Dat brengt mee dat de bewezenverklaring van het onder 2 tenlastegelegde, voor zover inhoudende dat de verdachte en zijn mededader opzettelijk bij de aanvraag voor een hypothecaire geldlening een vals formulier 'Aanvraag hypothecaire geldlening' hebben overgelegd, bestaande die valsheid hierin dat in strijd met de waarheid als reden voor de koop was vermeld dat het pand als primaire woning gebruikt zou gaan worden, ontoereikend is gemotiveerd. Daarover klaagt het middel op zich terecht. Tot cassatie hoeft dit mijns inziens echter niet te leiden. Ik licht dat toe.
27. Onder 2 is, voor zover hier van belang, bewezenverklaard dat de verdachte en zijn mededader de SNS Bank hebben bewogen tot de afgifte van een geldbedrag door opzettelijk valselijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid (a) zich voor te doen als een bonafide tussenpersoon bij de aanvraag voor een hypothecaire geldlening, (b) bij de aanvraag voor een hypothecaire geldlening een valse inkomensverklaring over te leggen, bestaande die valsheid hierin dat in strijd met de waarheid op die inkomensverklaring was vermeld dat [medeverdachte 1] een jaarinkomen genoot van € 25.920,00 en (c) bij de aanvraag voor een hypothecaire geldlening een vals formulier 'Aanvraag hypothecaire geldlening' over te leggen, bestaande die valsheid hierin dat in strijd met de waarheid was vermeld dat [medeverdachte 1] een jaarinkomen genoot van € 25.920,00 en was vermeld als reden voor de koop dat het pand als primaire woning gebruikt zou gaan worden. Gelet op hetgeen ik hiervoor heb opgemerkt, kan deze bewezenverklaring wat betreft het onderdeel “en was vermeld als reden voor de koop dat het pand als primaire woning gebruikt zou gaan worden” naar mijn mening niet in stand blijven. Dat doet er echter niet aan af dat, zoals voor het overige is bewezenverklaard, de verdachte en zijn mededader de SNS Bank hebben bewogen tot de afgifte van een geldbedrag door opzettelijk valselijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid (a) zich voor te doen als een bonafide tussenpersoon bij de aanvraag voor een hypothecaire geldlening, (b) bij de aanvraag voor een hypothecaire geldlening een valse inkomensverklaring over te leggen, bestaande die valsheid hierin dat in strijd met de waarheid op die inkomensverklaring was vermeld dat [medeverdachte 1] een jaarinkomen genoot van € 25.920,00 en (c) bij de aanvraag voor een hypothecaire geldlening een vals formulier 'Aanvraag hypothecaire geldlening' over te leggen, bestaande die valsheid hierin dat in strijd met de waarheid was vermeld dat [medeverdachte 1] een jaarinkomen genoot van € 25.920,00. Door weglating van het onderdeel “en was vermeld als reden voor de koop dat het pand als primaire woning gebruikt zou gaan worden” worden de aard en de ernst van het bewezenverklaarde in zijn geheel beschouwd dan ook niet aangetast, terwijl ook de kwalificatie ongewijzigd blijft, zodat voor terugwijzing of verwijzing van de zaak voor een nieuwe behandeling naar mijn mening onvoldoende grond bestaat.
28. De tweede klacht is in zoverre tevergeefs voorgesteld.
29. Met betrekking tot het onder 4 bewezenverklaarde houden de bewijsoverwegingen van het hof in dat in een aan de bank overgelegd taxatierapport is vermeld dat het object onbewoond is en bedoeld is voor bewoning door de eigenaar en dat in de door medeverdachte [medeverdachte 2] ondertekende hypotheekakte is opgenomen dat het pand niet is verhuurd. Verder heeft het hof vastgesteld dat medeverdachte [medeverdachte 2] nooit in de woning heeft gewoond en dat de woning reeds verhuurd was op het moment van de koop/levering aan medeverdachte [medeverdachte 2] . Daarnaast heeft het hof vastgesteld dat, als de SNS Bank had geweten dat het pand verhuurd was of zou worden, de hypothecaire lening niet zou zijn verstrekt.
30. Het hof heeft echter niet vastgesteld dat de verdachte wist dat de woning, anders dan in het taxatierapport en de hypotheekakte is vermeld, in werkelijkheid verhuurd was en niet bedoeld was voor bewoning door medeverdachte [medeverdachte 2] . De overweging van het hof dat in de notariële akte is opgenomen dat het pand vrij van huur was, terwijl het pand reeds was verhuurd toen medeverdachte [medeverdachte 2] het kocht, dat de verdachte als professionele tussenpersoon bekend moet zijn dat de vraag of het pand onbewoond is van belang is voor de vaststelling van de executiemogelijkheden van het pand en dat de bank hieromtrent desalniettemin verkeerd is voorgelicht, maakt dat mijns inziens niet anders. Uit de enkele omstandigheid dat de verdachte als professionele tussenpersoon bekend moet zijn dat de vraag of het pand onbewoond is van belang is voor de vaststelling van de executiemogelijkheden van het pand en dat de bank hieromtrent desalniettemin verkeerd is voorgelicht, volgt immers niet dat de verdachte wist dat de woning in werkelijkheid verhuurd was en niet bedoeld was voor bewoning door medeverdachte [medeverdachte 2] .
31. Gelet op het voorgaande kan ook ten aanzien van het onder 4 bewezenverklaarde uit de bewijsvoering van het hof niet volgen dat de verdachte opzet had op het overleggen van een formulier ‘Aanvraag hypothecaire geldlening’ waarin in strijd met de waarheid als reden voor de koop is vermeld dat het pand als primaire woning gebruikt zou gaan worden. Dat brengt mee dat de bewezenverklaring van het onder 4 tenlastegelegde, voor zover inhoudende dat de verdachte en zijn mededader opzettelijk bij de aanvraag voor een hypothecaire geldlening een vals formulier 'Aanvraag hypothecaire geldlening' hebben overgelegd, bestaande die valsheid hierin dat in strijd met de waarheid als reden voor de koop was vermeld dat het pand als primaire woning gebruikt zou gaan worden, ontoereikend is gemotiveerd. Daarover klaagt het middel op zich terecht. Om redenen die vergelijkbaar zijn met de redenen die zijn weergegeven onder randnummer 27 behoeft dit evenmin tot cassatie te leiden. Ik licht dat voor de volledigheid als volgt toe.
32. Onder 4 is, voor zover hier van belang, bewezenverklaard dat de verdachte en zijn mededader de SNS Bank hebben bewogen tot de afgifte van een geldbedrag door opzettelijk valselijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid (a) zich voor te doen als een bonafide tussenpersoon bij de aanvraag voor een hypothecaire geldlening, (b) bij de aanvraag voor een hypothecaire geldlening een valse inkomensverklaring over te leggen, bestaande die valsheid hierin dat in strijd met de waarheid op die inkomensverklaring was vermeld dat [medeverdachte 2] een jaarinkomen genoot van € 22.500,00 en (c) bij de aanvraag voor een hypothecaire geldlening een vals formulier 'Aanvraag hypothecaire geldlening' over te leggen, bestaande die valsheid hierin dat in strijd met de waarheid was vermeld als reden voor de koop dat het pand als primaire woning gebruikt zou gaan worden. Gelet op hetgeen ik hiervoor heb opgemerkt, kan de bewezenverklaring wat betreft het onderdeel “bij de aanvraag voor een hypothecaire geldlening een vals formulier 'Aanvraag hypothecaire geldlening' overgelegd, bestaande die valsheid hierin dat in strijd met de waarheid was vermeld als reden voor de koop dat het pand als primaire woning gebruikt zou gaan worden” naar mijn mening niet in stand blijven. Dat doet er echter niet aan af dat, zoals voor het overige is bewezenverklaard, de verdachte en zijn mededader de SNS Bank hebben bewogen tot de afgifte van een geldbedrag door opzettelijk valselijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid (a) zich voor te doen als een bonafide tussenpersoon bij de aanvraag voor een hypothecaire geldlening, (b) bij de aanvraag voor een hypothecaire geldlening een valse inkomensverklaring over te leggen, bestaande die valsheid hierin dat in strijd met de waarheid op die inkomensverklaring was vermeld dat [medeverdachte 2] een jaarinkomen genoot van € 22.500,00. Door weglating van het onderdeel “bij de aanvraag voor een hypothecaire geldlening een vals formulier 'Aanvraag hypothecaire geldlening' overgelegd, bestaande die valsheid hierin dat in strijd met de waarheid was vermeld als reden voor de koop dat het pand als primaire woning gebruikt zou gaan worden” worden de aard en de ernst van het bewezenverklaarde in zijn geheel beschouwd dan ook niet aangetast, terwijl ook de kwalificatie ongewijzigd blijft, zodat voor terugwijzing of verwijzing van de zaak voor een nieuwe behandeling naar mijn mening onvoldoende grond bestaat. De tweede klacht is ook in zoverre tevergeefs voorgesteld.
33. De tweede klacht is tevergeefs voorgesteld.
34. Het middel faalt in al zijn onderdelen.
Derde middel
35. Het derde middel klaagt dat het hof de bewezenverklaring van feit 4 ontoereikend heeft gemotiveerd, aangezien het voor de bewezenverklaring van dit feit redengevend heeft geacht dat [medeverdachte 2] een scholier met een bijbaantje was, terwijl het hof niet met voldoende mate van nauwkeurigheid in zijn overweging heeft aangegeven aan welk wettig bewijsmiddel het deze omstandigheid heeft ontleend.
36. Aan de steller van het middel kan worden toegegeven dat het hof in zijn bewijsoverwegingen in een bijzin heeft overwogen dat medeverdachte [medeverdachte 2] een scholier met een bijbaantje was, terwijl het hof heeft verzuimd met voldoende mate van nauwkeurigheid het wettige bewijsmiddel aan te geven waaraan het dat redengevende feit heeft ontleend.7.Daarover klaagt het middel op zich terecht. Tot cassatie hoeft dit mijns inziens echter niet te leiden, aangezien de bewezenverklaring van het onder 4 tenlastegelegde blijkens de bewijsvoering van het hof ook met weglating van deze bijzin toereikend is gemotiveerd.
37. Het middel faalt.
Vierde middel
38. Het vierde middel klaagt dat het hof ten aanzien van de bewezenverklaring van feit 4 is afgeweken van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt van de verdediging, terwijl het hof niet in het bijzonder de redenen hiervoor in het arrest heeft opgenomen.
39. Volgens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 3 en 7 september 2020 en 5 oktober 2020 heeft de raadsman van de verdachte aldaar het woord tot verdediging gevoerd overeenkomstig de door hem aan het hof overgelegde pleitnota. Deze pleitnota houdt voor zover voor de beoordeling van het middel van belang het volgende in:
“(Bewogen tot afgifte geld door een) onjuiste voorstelling van zaken?
Ten aanzien van de hypotheekaanvraag voor [medeverdachte 2] speelt bovendien nog het volgende:
Als feit 4 is tenlastegelegd dat cliënt de SNS Bank zou hebben opgelicht, onder andere door het vermelden van het bedrag van € 22.500,00 op de inkomensverklaring. Daarmee beoogt het Openbaar Ministerie te zeggen, dat - hoewel dit eigenlijk niet expressis verbis door Sierra Perez in de aangifte wordt gesteld - de SNS Bank de hypothecaire geldlening niet zou hebben verstrekt als de bank zou hebben geweten dat er sprake zou zijn geweest van geen of een lager inkomen.
De verdediging beschikt over prints van e-mailcorrespondentie tussen cliënt en [betrokkene 9] van de SNS Bank (reeds in eerste aanleg overgelegd). In deze correspondentie, die blijkens de onderwerp-regel (offerte 657.464 tnv [medeverdachte 1] ) ziet op de aanvraag voor de hypothecaire geldlening van [medeverdachte 2] (zie p. 7203 p-v politie), stelde [betrokkene 9] van de SNS Bank op 11 januari 2008 dat het inkomen van de dochter niet toereikend is. Cliënt antwoordde op 13 januari 2008 dat de dochter inkomen uit arbeid heeft en een ruime maandelijkse toelage ontvangt van de ouders. Vervolgens wordt de inkomensverklaring, gedateerd 23 januari 2008, met daarop het jaarinkomen ad € 22.500,00 aan de SNS Bank overgelegd.
Hoezo zou de SNS-Bank dan niet op de hoogte zijn geweest dat er - behoudens inkomsten uit arbeid - ook andere bronnen van inkomen zijn meegenomen in het bedrag van € 22.500,00? Dat wist de SNS-Bank, gelet op het emailbericht van cliënt aan [betrokkene 9] , maar al te goed!
Daarnaast heeft SNS Bank medewerker [betrokkene 10] bij de Rechter-Commissaris verklaard dat hij het toetsinkomen - doelend op inkomsten van vader [medeverdachte 1] - heeft bepaald. Waarom zou [betrokkene 10] dat hebben gedaan, indien het inkomen van vader [medeverdachte 3] niet relevant zou zijn te achten bij het aanvragen van een hypothecaire geldlening voor [medeverdachte 2] ? Andermaal een belangrijke aanwijzing dat het bij de SNS Bank gewoon bekend was dat inkomsten van vader werden meegenomen bij de aanvraag van [medeverdachte 2] .
Het is dan ook absoluut niet zo dat de SNS Bank door de overgelegde inkomensverklaring zou zijn opgelicht. Men wist daar dat er andere vermogenscomponenten bij het jaarinkomen werden meegerekend dan alleen het inkomen uit arbeid.
De verdediging komt tot de slotsom dat niet wettig en overtuigend bewezen is te achten dat cliënt de SNS Bank zou hebben opgelicht door onjuiste informatie te verstrekken bij de hypotheekaanvragen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Vandaar wordt verzocht cliënt in hoger beroep vrij te spreken van de feiten 2 en 4 op de inleidende dagvaarding."
40. Aan het middel is ten grondslag dat door de raadsman een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt, namelijk dat de verdachte zou moeten worden vrijgesproken van het onder 4 tenlastegelegde omdat de SNS Bank wist dat – behoudens inkomen uit arbeid – ook vermogen van de vader van de aanvrager van de hypotheek bij de aanvraag voor een hypotheek werd betrokken en dat de SNS Bank dus niet door een onjuiste voorstelling van zaken tot de afgifte van het geldbedrag is bewogen. Op dit standpunt heeft het hof volgens de steller van het middel niet gerespondeerd, althans heeft het hof niet in het bijzonder de redenen opgegeven waarom het niet tot aanvaarding van dit standpunt is gekomen.
41. Bij de beoordeling van het middel moet het volgende worden vooropgesteld. De rechter die in zijn beslissing afwijkt van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt dient, ingevolge art. 359 tweede lid, tweede volzin, Sv in het bijzonder de redenen op te geven die daartoe hebben geleid. Deze plicht tot nadere motivering houdt in dat het standpunt in de uitspraak beargumenteerd moet worden weerlegd. De omvang van de motiveringsplicht is afhankelijk van de aard van het onderwerp alsmede de inhoud en indringendheid van de argumenten. Ook kan zich het geval voordoen dat, wanneer het naar voren gebrachte, door de rechter niet aanvaarde standpunt niet uitdrukkelijk wordt weerlegd, de uitspraak voldoende gegevens bevat, bijvoorbeeld in de gebezigde, voor de verwerping van het standpunt relevante, bewijsmiddelen en/of in een aanvullende bewijsmotivering, waarin de weerlegging van het standpunt besloten ligt.8.
42. Hetgeen de raadsman ter terechtzitting heeft aangevoerd, zoals hiervoor onder 40 weergegeven, kan bezwaarlijk anders worden verstaan dan als een standpunt dat duidelijk, door argumenten geschraagd en voorzien van een ondubbelzinnige conclusie ten overstaan van de feitenrechter naar voren is gebracht. Het hof is in zijn arrest van dit standpunt afgeweken door tot een bewezenverklaring te komen van het onder 4 tenlastegelegde, maar heeft dit standpunt in het bestreden arrest niet uitdrukkelijk weerlegd. Wel heeft het hof, zoals bij de bespreking van het eerste middel reeds aan de orde is gekomen, in zijn bewijsoverwegingen vastgesteld dat de door de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] ondertekende inkomensverklaring vals is. Verder heeft het hof de aangifte door de senior adviseur veiligheidszaken in dienst bij SNS Reaal is gedaan namens SNS Bank voor het bewijs gebezigd. Deze aangifte houdt onder meer in als verklaring van de aangever dat als medeverdachte [medeverdachte 2] volgens de belastingdienst in 2007 en 2008 geen inkomen genoot en dat de medeverdachte [medeverdachte 2] en de verdachte aan de SNS Bank een valse opgave hebben gedaan van het inkomen, aangezien op de inkomensverklaring uitdrukkelijk staat vermeld dat het opgegeven inkomen gelijk is aan het werkelijke inkomen. Verder heeft de aangever verklaard dat het overleggen van de bescheiden/documenten waaruit de financiële draagkracht van medeverdachte [medeverdachte 2] moest blijken de SNS Bank heeft bewogen tot het verstrekken van de hypothecaire geldlening. Het hof heeft vervolgens overwogen dat, zoals uit de aangifte naar voren komt, de bank door de aangeleverde stukken is bewogen om een hypotheekakte op te maken en een bedrag van € 91.000,00 af te geven.
43. In het bestreden arrest heeft het hof met andere woorden gemotiveerd uiteengezet dat de inkomensverklaring vals is, dat in de inkomensverklaring, anders dan aan het door de raadsman ingenomen standpunt ten grondslag was gelegd, een onjuiste voorstelling van zaken is gegeven met betrekking tot het jaarinkomen van medeverdachte [medeverdachte 2] en dat de SNS Bank (onder meer) door het overleggen van deze valse inkomensverklaring is bewogen tot de afgifte van het geldbedrag van € 91.000,00. Aldus bevat de bestreden uitspraak voldoende gegevens waarin de nadere motivering voor het niet aanvaarden van het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt besloten ligt.
44. Het middel faalt.
Slotsom
45. De middelen falen en kunnen worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende motivering.
46. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
47. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 12‑04‑2022
Aanvraag hypothecaire geldlening d.d. 20 augustus 2007, pagina 6238-6243.
Aanvraag hypothecaire geldlening […], pagina 7068-7072.
Inkomensverklaring d.d. 23 januari 2008, pagina 7078.
Vgl. HR 15 mei 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA0424, NJ 2007/387 m.nt. Buruma.
Aanvraag hypothecaire geldlening, dossierpagina 15634. Ik merk op dat de dossierpagina’s waarnaar het hof verwijst (p. 7068-7072) geen deel uitmaken van de stukken van het geding die door het hof aan de Hoge Raad zijn toegezonden. De Aanvraag hypothecaire geldlening is echter ook als bijlage gevoegd bij het proces-verbaal verstrekking gevorderde gegevens ex art. 126nd lid 1 Sv met betrekking tot de door de SNS Bank verstrekte gegevens met betrekking tot medeverdachte [medeverdachte 2] en als zodanig opgenomen op dossierpagina’s 15633-15637, welke wel deel uitmaken van de stukken van het geding die door het hof aan de Hoge Raad zijn toegezonden.
Vgl. HR 9 februari 2021, ECLI:NL:HR:2021:192, rov. 2.3.
HR 11 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9130, NJ 2006/393 m.nt. Buruma, rov. 3.8.