De registratiekaart die ik heb doen opvragen, bevestigt dat de verdachte van 10 februari 2014 tot en met 15 februari 2014 was gedetineerd.
HR, 20-01-2015, nr. 14/01046
ECLI:NL:HR:2015:98
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
20-01-2015
- Zaaknummer
14/01046
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:98, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 20‑01‑2015; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:2709, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2014:2709, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 02‑12‑2014
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:98, Gevolgd
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2015-0026
Uitspraak 20‑01‑2015
Inhoudsindicatie
Onjuiste verstekverlening. Geen afstand van aanwezigheidsrecht. Indien de dagvaarding aan een verdachte in persoon is uitgereikt en verdachte noch zijn raadsman op de tz. is verschenen, kan de rechter - behoudens duidelijke aanwijzingen van het tegendeel - uitgaan van het vermoeden dat verdachte vrijwillig afstand heeft gedaan van zijn recht om in zijn tegenwoordigheid te worden berecht. Nochtans bestaat de mogelijkheid dat achteraf moet worden vastgesteld dat aan het recht van verdachte om in zijn tegenwoordigheid te worden berecht, is tekortgedaan. Dit kan zich voordoen indien verdachte t.t.v. de behandeling van zijn zaak i.v.m. een andere strafzaak was gedetineerd zonder dat dit de rechter bekend was. In cassatie is overgelegd een “bewijs van ontslag”, inhoudende als verklaring van de directeur van het detentiecentrum dat verdachte in detentie heeft gezeten van 10 t/m 15 februari 2014. Uit dit stuk moet worden afgeleid dat verdachte t.t.v. de behandeling van zijn strafzaak in h.b. i.v.m. met een andere zaak was gedetineerd, zodat ’s Hofs beslissing om tegen verdachte verstek te verlenen en het ottz. voort te zetten, achteraf bezien onjuist was.
Partij(en)
20 januari 2015
Strafkamer
nr. 14/01046
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 10 februari 2014, nummer 23/002714-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. Het middel is schriftelijk toegelicht.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Amsterdam teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel strekt ten betoge dat het Hof ten onrechte verstek heeft verleend tegen de niet verschenen verdachte aangezien deze ten tijde van de behandeling van zijn zaak ter terechtzitting in hoger beroep uit anderen hoofde was gedetineerd en hij niet vrijwillig afstand heeft gedaan van zijn recht om bij de behandeling van zijn zaak aanwezig te zijn.
2.2.1.
Bij de op de voet van art. 434, eerste lid, Sv aan de Hoge Raad gezonden stukken bevinden zich:
(i) een akte van uitreiking - gehecht aan het dubbel van de dagvaarding om te verschijnen op de terechtzitting in hoger beroep van 10 februari 2014 - inhoudende dat die dagvaarding op 27 december 2013 in persoon aan de verdachte is uitgereikt;
(ii) het proces-verbaal van voormelde terechtzitting inhoudende dat aldaar de verdachte noch een raadsman is verschenen, dat tegen de verdachte verstek is verleend en dat het onderzoek is gesloten.
2.2.2.
In cassatie is - door middel van aanhechting aan de schriftuur - overgelegd een "bewijs van ontslag" van 15 februari 2014, inhoudende als verklaring van de directeur van het detentiecentrum Alphen aan den Rijn dat de verdachte in detentie heeft gezeten van 10 februari 2014 tot en met 15 februari 2014.
2.3.
Uitgangspunt is dat indien de dagvaarding aan een verdachte in persoon is uitgereikt en de verdachte noch zijn raadsman op de terechtzitting is verschenen, de rechter - behoudens duidelijke aanwijzingen van het tegendeel - kan uitgaan van het vermoeden dat de verdachte vrijwillig afstand heeft gedaan van zijn recht om in zijn tegenwoordigheid te worden berecht. Nochtans bestaat de mogelijkheid dat achteraf moet worden vastgesteld dat aan het recht van de verdachte om in zijn tegenwoordigheid te worden berecht, is tekortgedaan. Dit kan zich voordoen indien de verdachte, zoals naar moet worden aangenomen hier het geval is geweest, ten tijde van de behandeling van zijn zaak in verband met een andere strafzaak was gedetineerd zonder dat dit de rechter bekend was.
2.4.
Uit het hiervoor onder 2.2.2 vermelde stuk - aan de herkomst en betrouwbaarheid waarvan in redelijkheid niet behoeft te worden getwijfeld - moet worden afgeleid dat de verdachte ten tijde van de behandeling van zijn strafzaak in hoger beroep in verband met een andere zaak was gedetineerd, zodat de beslissing van het Hof om tegen de verdachte verstek te verlenen en het onderzoek ter terechtzitting voort te zetten, achteraf bezien onjuist was. Gelet op het grote belang van de verdachte om bij de behandeling van zijn zaak aanwezig te zijn brengt het vorenoverwogene mee dat de verdachte de mogelijkheid dient te hebben om zijn zaak alsnog in hoger beroep in zijn tegenwoordigheid te doen behandelen. Dit leidt ertoe dat het bestreden arrest moet worden vernietigd en dat de zaak moet worden teruggewezen opdat deze opnieuw wordt berecht en afgedaan.
2.5.
Het middel is dus terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 januari 2015.
Conclusie 02‑12‑2014
Inhoudsindicatie
Onjuiste verstekverlening. Geen afstand van aanwezigheidsrecht. Indien de dagvaarding aan een verdachte in persoon is uitgereikt en verdachte noch zijn raadsman op de tz. is verschenen, kan de rechter - behoudens duidelijke aanwijzingen van het tegendeel - uitgaan van het vermoeden dat verdachte vrijwillig afstand heeft gedaan van zijn recht om in zijn tegenwoordigheid te worden berecht. Nochtans bestaat de mogelijkheid dat achteraf moet worden vastgesteld dat aan het recht van verdachte om in zijn tegenwoordigheid te worden berecht, is tekortgedaan. Dit kan zich voordoen indien verdachte t.t.v. de behandeling van zijn zaak i.v.m. een andere strafzaak was gedetineerd zonder dat dit de rechter bekend was. In cassatie is overgelegd een “bewijs van ontslag”, inhoudende als verklaring van de directeur van het detentiecentrum dat verdachte in detentie heeft gezeten van 10 t/m 15 februari 2014. Uit dit stuk moet worden afgeleid dat verdachte t.t.v. de behandeling van zijn strafzaak in h.b. i.v.m. met een andere zaak was gedetineerd, zodat ’s Hofs beslissing om tegen verdachte verstek te verlenen en het ottz. voort te zetten, achteraf bezien onjuist was.
Nr. 14/01046 Zitting: 2 december 2014 | Mr. T.N.B.M. Spronken Conclusie inzake: [verdachte] |
Bij arrest van 10 februari 2014 heeft het Gerechtshof Amsterdam de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het door hem ingestelde hoger beroep tegen het vonnis van de Politierechter in de Rechtbank waarbij hij wegens – kort gezegd – de belediging van een ambtenaar in functie, was veroordeeld tot een geldboete voor een bedrag van € 650,- te vervangen door dertien dagen hechtenis.
Mr. J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, heeft namens verdachte een middel van cassatie voorgesteld.
Het middel klaagt dat het hof verstek heeft verleend tegen de verdachte terwijl hij ten tijde van de behandeling van zijn zaak ter terechtzitting in hoger beroep uit anderen hoofde gedetineerd was.
De stukken van het geding houden, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:(i) de dagvaarding van de verdachte om op 10 februari 2014 te 16.10 uur te verschijnen ter terechtzitting van het gerechtshof Amsterdam is op 27 december 2013 aan de verdachte in persoon uitgereikt;(ii) een aan de schriftuur gehecht ‘Bewijs van ontslag’ afgegeven door de directeur van Detentiecentrum Alphen aan den Rijn te Alphen aan den Rijn, gedateerd 15 februari 2014, houdt in dat de verdachte van 10 februari 2014 tot en met 15 februari 2014 in detentie heeft gezeten;1.(iii) blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting van het Hof van 10 februari 2014 is de verdachte noch een raadsman verschenen, is tegen de verdachte verstek verleend en is het onderzoek in de strafzaak van de verdachte gesloten.
5. Uitgangspunt is dat indien de dagvaarding aan een verdachte in persoon is betekend en de verdachte noch zijn raadsman op de terechtzitting is verschenen, de rechter — behoudens duidelijke aanwijzingen van het tegendeel — kan uitgaan van het vermoeden dat de verdachte vrijwillig afstand heeft gedaan van zijn recht om in zijn tegenwoordigheid te worden berecht.2.
6. In het geval de rechter van het onder 5 bedoelde vermoeden is uitgegaan, bestaat de mogelijkheid dat achteraf moet worden vastgesteld dat feitelijk aan het recht van de verdachte om in zijn tegenwoordigheid te worden berecht, is tekortgedaan. Dit kan zich voordoen indien de verdachte, zoals naar moet worden aangenomen hier het geval is geweest, ten tijde van de behandeling van zijn strafzaak voor een andere strafzaak in verzekering was gesteld en op het politiebureau verbleef zonder dat dit de rechter bekend was. Daarbij komt geen bijzondere betekenis toe aan de omstandigheid of de verdachte in persoon is gedagvaard voor de terechtzitting.3.
7. Uit het hiervoor onder 4 onder (ii) weergegeven bewijs van ontslag – aan de herkomst en betrouwbaarheid waarvan in redelijkheid niet kan worden getwijfeld – moet worden afgeleid dat de verdachte ten tijde van de behandeling van zijn zaak in hoger beroep voor een andere zaak was gedetineerd, zodat de beslissing van het Hof om verstek tegen de verdachte te verlenen en het onderzoek ter terechtzitting voort te zetten, achteraf bezien, onjuist was.
8. In aanmerking genomen het grote belang van de verdachte om bij de behandeling van zijn zaak aanwezig te zijn, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat de verdachte de mogelijkheid dient te hebben om zijn zaak alsnog in hoger beroep in zijn tegenwoordigheid te doen behandelen. Dit brengt mee dat het bestreden arrest moet worden vernietigd en dat de zaak moet worden teruggewezen opdat deze opnieuw wordt berecht en afgedaan.
9. Het middel is terecht voorgesteld.
10. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoort te geven.
11. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Amsterdam ten einde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 02‑12‑2014
HR 12 maart 2002, LJN AD5163, NJ 2002/317, rov. 3.33.
HR 22 januari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY8984 r.o. 2.4.