HR, 20-06-2014, nr. 12/05525
ECLI:NL:HR:2014:1468, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
20-06-2014
- Zaaknummer
12/05525
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
Beroepschrift, Hoge Raad, 20‑06‑2014
ECLI:NL:HR:2014:1468, Uitspraak, Hoge Raad, 20‑06‑2014; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2012:BY2299, (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:CA1574, Gevolgd
Terugverwijzing naar: ECLI:NL:GHAMS:2015:2161
- Vindplaatsen
V-N 2014/31.8 met annotatie van Redactie
BNB 2014/213 met annotatie van M.J.W. van Casteren
Douanerechtspraak 2014/72 met annotatie van Hollebeek, J.A.H.
NTFR 2014/1791 met annotatie van mr. B.A. Kalshoven
Beroepschrift 20‑06‑2014
1. Feiten
[X] B.V. verzorgt al een aantal jaren de invoeraangiften voor haar in Duitsland gevestigde klant/importeur [A] GmbH; importeur van bevroren groenten.
Deze importeur importeert al zeker 20 jaar bevroren, gepelde knoflook, onder GN-code 0710 8095 (voorheen GN code 0710 8095 80). Eerst via Hamburg, later via Rotterdam, omdat voor haar kosten verbonden aan invoer en transport lager zijn.
Sinds 2004 zijn de volgende invoeraangiften gedaan (BIJLAGE 4):
2004 | aanv datum | einde verificatie | ||||
1. | […] 3356 | 1-11-2004 | 17-11-2004 | € | 8.852,42 | |
2. | […] 3421 | 16-12-2004 | 16-12-2004 | € | 8.857,35 | |
2005 | ||||||
3. | […] 3497 | 20-01-2005 | 20-01-2005 | € | 9.444,12 | |
4. | […] 3553 | 18-02-2005 | 18-02-2005 | € | 12.809,35 | |
5. | […] 3656 | 08-04-2005 | 18-02-2005 | € | 12.985,69 | (containerscan) |
6. | […] 3671 | 15-04-2005 | 15-04-2005 | € | 12.985,69 | |
7. | […] 3767 | 27-05-2005 | 30-05-2005 | € | 30.117,07 | (adhv bescheiden) |
2006 | ||||||
8. | […] 4376 | 09-02-2006 | 09-02-2006 | € | 14.116,17 | (containerscan) |
9. | […] 4438 | 30-03-2006 | 30-06-2006 | € | 13.828,61 | |
10. | […] 4519 | 18-05-2006 | 16-12-2006 | … | (containerscan + labonderzoek) | |
11. | […] 4561 | 16-06-2006 | 16-06-2006 | € | 14.132,10 | (fysieke controle) |
12. | […] 4654 | 26-07-2006 | 26-07-2006 | € | 14.127,49 | |
13. | […] 4687 | 10-08-2006 | 04-12-2006 | … | (fysieke controle + labonderzoek) | |
TOTAAL UTB | € | 152.256,05 |
De invoeraangifte […] 4687 (13) is niet in de onderhavige UTB opgenomen, omdat er een fysieke controle heeft plaatsgevonden, waarbij de goederencode 0710.8095.80 is gevolgd. De reden dat deze toch wordt opgenomen in deze procedure is omdat blijkt dat er fysieke controle door de Douane is uitgevoerd, in opvolging van profiel 9196, ingegeven door AM-melding 2006/005, waarbij gekeken moest worden of het juiste douanetarief was toegepast. Oftewel of er daadwerkelijk sprake was van bevroren knoflook of toch niet van verse knoflook.
Hof Amsterdam heeft reden gezien om artikel 220, lid 2, letter b CDW toe te passen op invoeraangiften […] 3767 (7) en . […] 4561 (11), en de UTB
dienovereenkomstig met € 44.249,17 te verlagen tot een bedrag van € 108.006,88.
Chronologische volgorde van de gebeurtenissen (zoals verwoord in beroepschrift voor Hof Amsterdam en de pleitnota).
Augustus 2006
legt de Engelse Douane de vraag wat onder ‘bevroren’ knoflookteentjes dient te worden verstaan voor aan de Customs Code Committee van de Europese Commissie, waarin ook de Nederlandse Douane vertegenwoordigd is.
De Engelse Douane zegt hier het volgende over:
‘The subject of chilled/frozen garlic later came up for further discussion due to the fact that the text of the regulation referred to garlic not being ‘frozen throughout’ but did not define what that term meant. For this reason the UK asked that further consideration be given.’
Op 15 augustus 2006
heeft [A] een BTI aangevraagd in Duitsland.
Op 6 september 2006
wordt deze BTI afgegeven, waarin wordt bevestigd dat knoflookteentjes tot een temperatuur van − 2,3 graad Celsius als bevroren knoflook wordt aangemerkt en ingedeeld dient te worden onder GN-code 0710 8095 80.
Op 9 december 2006 wordt deze BTI ingetrokken, maar behoudt zijn gelding tot 22 maart 2007 (BIJLAGE 8 bij het beroepschrift voor Hof Amsterdam).
Dat er verschil van mening was tussen de diverse lidstaten omtrent wat onder bevroren knoflookteentjes dient te worden verstaan blijkt uit hetgeen de Nederlandse Douane hierover op 13 september 2007 aan cliënte schrijft (BIJLAGE 9 bij het beroepschrift voor Hof Amsterdam):
‘Daarnaast heb ik de Duitse autoriteiten gevraagd naar de verscheidene temperaturen in vak 7 en vak 8 van de betreffende BTI. In hun beantwoording verklaren zij, dat er sprake is geweest van een verschillende interpretatie tussen de Engelse en de Duitse versie van de toelichting GN van het begrip ‘vriespunt’.’
Op 9 oktober 2006
wordt een controle na invoer gehouden bij cliënte (BIJLAGE 11 bij het beroepschrift voor Hof Amsterdam).
Op dit moment ligt de vraag aangaande wanneer er sprake is van ‘bevroren’ knoflookteentjes reeds voor het Customs Code Committee van de Europese Commissie.
Op basis van de aanwezige bescheiden in de per invoeraangifte aangemaakte hangmappen, waaronder de bills of lading, is direct duidelijk dat het om knoflookteentjes gaat ingevoerd bij een temperatuur van circa − 1,5 graad Celsius.
Indien de Nederlandse Douane van mening is dat de litigieuze knoflook dient te worden ingedeeld als verse knoflook, GN-code 0703 2000, is er in beginsel niets wat haar tegenhoudt aangaande het direct opleggen van een UTB.
Op 10 april 2007
wordt tijdens de vergadering van de Customs Code Committee, nr 418, overeenstemming tussen de lidstaten bereikt wanneer sprake is van ‘bevroren’en wanneer sprake is van verse knoflook(teentjes). Bevroren zijn knoflookteentjes bij − 5o graden Celsius of lager.
Voorgaande overeenstemming tussen de lidstaten resulteert, zoals gebruikelijk indien een indelingskwestie wordt voorgelegd aan de Customs Code Committee in een indelingsverordening. Te weten Verordening Nr. 902/2007 van 27 juli 2007. (BIJLAGE 7 bij het beroepschrift voor Hof Amsterdam)
Op 23 mei 2007
werd de op 9 oktober 2006 gestarte Controle Na Invoer (CNI) afgerond.
Meer dan 7 maanden later, terwijl direct bij de CNI — volgens de Nederlandse Douane — duidelijk was, dat het hier niet handelde om bevroren doch om verse knoflook. Waar moest het dan meer dan 7 maanden duren alvorens de CNI af te ronden????? De enige logische verklaring is dat de Nederlandse Douane heeft afgewacht wat de beslissing van de Customs Code Committee zou zijn.
Op 27 juli 2007
(9 maanden later) komt Verordening nr. 902/2007 van de Commissie tot stand aangaande de indeling van bepaalde goederen in de gecombineerde nomenclatuur.
Op 13 september 2007
schrijft de Nederlandse Douane aan cliënte (BIJLAGE 9 bij het beroepschrift voor Hof Amsterdam):
‘Daarnaast heb ik de Duitse autoriteiten gevraagd naar de verscheidene temperaturen in vak 7 en vak 8 van de betreffende BTI. In hun beantwoording verklaren zij, dat er sprake is geweest van een verschillende interpretatie tussen de Engelse en de Duitse versie van de toelichting GN van het begrip ‘vriespunt’.’
Waarom wachtte de Nederlandse Douane zolang met deze brief, oftewel tot na de inwerkingtreding van de indelingsverodening. Immers de Duitse BTI werd 9 december 2006 reeds ingetrokken.
Op 13 november 2007
wordt de UTB van € 152.256,05 opgelegd (meer dan 13 maanden ná de controle na invoer, gehouden op 9 oktober 2006). (BIJLAGE 5 bij het beroepschrift voor Hof Amsterdam).
Begin 2006 wordt profiel 9196 ingesteld, naar aanleiding van AM-melding 2006/005.(BIJLAGE 4, blz 062, bij het beroepschrift voor het Hof Amsterdam).
In dit profiel wordt speciale aandacht gevraagd voor indeling in het tarief.
In de hiervoor genoemde AM-melding staat vermeld dat verse knoflook wordt geïmporteerd als zijnde bevroren knoflook.
Tot de aangifte eindigend op 3552 (nr 4) vindt er geen enkele douanecontrole aan de grens plaats. Vanaf de aangifte eindigend op 3656 (nr 5), d.d. 08-04-2005, worden er van de 9 invoeraangiften 6 gecontroleerd. Controle van bescheiden en/of fysieke controle en/of containerscan en/of labonderzoek. Al deze controles vloeien voort uit het hiervoor genoemde profiel 9196, waarbij moet worden gecontroleerd of verse knoflook niet als bevroren knoflook wordt geïmporteerd.
Het voorgaande ‘fraudepatroon’ wordt bevestigd door een persbericht van de OLAF, d.d. 10 oktober 2006 (BIJLAGE 13 bij het beroepschrift voor het Hof Amsterdam), waarin de OLAF schrijft:
‘Garlic smugglers use different methods to illegally introduce their merchandise into the EU, their main aim being to conceal the fact that China is the product's real country of origin. The methods used to date include the following:
(…)
- —
Fresh garlic is also being misdeclared to the customs authorities as dried or frozen garlic for which far lower customs duties apply.’
Duitsland
Dat de indeling van knoflook complex is moge ook blijken uit het feit dat Duitse Douane een BTI op 6 september 2006 heeft afgegeven op goederencode 0710 8095 80, zijnde bevroren knoflook voor knoflookteentjes bij een temperatuur van −2,3oC, en in de BTI vermeld dat ‘Der Kern der Zehen ist dabei unter 0oC gefroren.’(BIJLAGE 8 bij het beroepschrift voor Hof Amsterdam).
België
Op 31 december 2007 vraagt een importeur in België een BTI aan voor knoflookteentjes bij een temperatuur van −1oC tot −5oC en verkrijgt een BTI met refentie BED.T.256.494 voor goederencode 0710 8095, zijnde bevroren knoflook (BIJLAGE 10 bij het beroepschrift voor Hof Amsterdam).
Engeland
Engelang twijfelt augustus 2006 eveneens over wanneer knoflookteentjes als bevroren dienen te worden aangemerkt en wanneer niet en legt de zaak voor aan de Customs Code Committee van TAXUD, onderdeel van de Europese Commissie, in welk Committee alle lidstaten derhalve ook Nederland zitting hebben.
2. Cassatiemiddelen
Als cassatiemiddelen draag ik voor:
Cassatiemiddel 1:
Schending van het recht, in het bijzonder onjuiste toepassing van Europese regelgeving en jurisprudentie, waaruit blijkt dat verordeningen waarin de voorwaarden voor de indeling onder een post of een postonderverdeling worden vastgesteld, constitutief van aard is en geen terugwerkende kracht kan hebben.
Cassatiemiddel 2:
Schending van het recht, in het bijzonder onjuiste toepassing van Europese regelgeving en jurisprudentie, in het bijzonder het feit dat
3. Cassatiemiddel 1 strijd met het rechtszekerheids- en zorgvuldigheidsbeginsel
Op 27 juli 2007 komt Verordening nr. 902/2007 van de Commissie tot stand aangaande de indeling van bepaalde goederen in de gecombineerde nomenclatuur, in casu knoflook bewaard bij een temperatuur van 0 tot en met −5 graden Celsius (BIJLAGE 7 bij het beroepschrift voor Hof Amsterdam ).
In deze Verordening wordt bepaald dat hele knoflookbollen op een temperatuur tussen 0 en −5 graden Celsius dienen te worden ingedeeld onder goederencode 0703 2000, als zijnde verse knoflook.
In verband met het rechtszekerheidsbeginsel is in rechtsoverweging (4) van de verordening bepaald:
‘Het is wenselijk dat een beroep kan worden gedaan op een door de douaneautoriteiten van de lidstaten verstrekte bindende tariefinlichting betreffende de indeling van goederen in de gecombineerde nomenclatuur die niet in overeenstemming is met de bepalingen van onderhavige verordening, door de rechthebbende, gedurende drie maanden, overeenkomstig de bepalingen van artikel 12, lid 6, van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek.’
Een indelingsverordening komt tot stand omdat verschillende lidstaten de betreffende knoflookteentjes verschillend indeelden. Sommige lidstaten hebben de knoflookteentjes ingedeeld als verse knoflook, omdat de kern niet door-en-door was bevroren en sommige lidstaten hebben de knoflookteentjes als bevroren knoflook ingedeeld.
De vaststelling van tariefindelingsverordeningen heeft tot doel duidelijk te maken onder welke tariefpost het goed moet worden ingedeeld, teneinde de complexiteit van de materie die onder meer voortvloeit uit de divergenties tussen de lidstaten ter zake van de tariefindeling weg te nemen.
(Hof van Justitie, 1 april 1993, Hewlett Packard France, C-250/91, r.o. 28).
Hieruit volgt dat de complexiteit van de wetgeving alleen voor het tijdvak na de vaststelling van de indelingsverordening en in het licht van bepalingen van deze verordening moet worden beoordeeld.
(Hof van Justitie, 30 november 2006, Heuschen & Schrouff Oriental Foods Trading B.V., T-382/04 en de volgende beschikkingen van de Europese Commissie: REC 4/1997, REC 01/1990, REC 6/1996 en REC 03/2002).
In dit verband zij eraan herinnerd dat een verordening waarin de voorwaarden voor de indeling onder een post of een postonderverdeling worden vastgesteld, constitutief van aard is en geen terugwerkende kracht kan hebben.
(Hof van Justitie, 28 maart 1979, Biegi, 158/78, punt 11, Hof van Justitie, 7 juni 2001, CBA Computer, C-479/99, punt 31, en Hof van Justitie, 27 november 2008, Metherma, C-403/07, punt 39).
Zoals uit de chronologische volgorde van gebeurtenissen blijkt, is de controle na invoer bij cliënte ingesteld, nadat de kwestie inzake indeling aan de orde was gesteld bij de Customs Code Committee, en heeft de Nederlandse Douane gewacht met het uitbrengen van een controlerapport tot er overeenstemming was bereikt over de tekst van de Verordening. De UTB werd vervolgens pas opgelegd op het moment dat de Verordening was gepubliceerd.
Augustus 2006
legt de Engelse Douane de vraag wat onder ‘bevroren’ knoflookteentjes dient te worden verstaan voor aan de Customs Code Committee van de Europese Commissie, waarin ook de Nederlandse Douane vertegenwoordigd is.
De Engelse Douane zegt hier het volgende over:
‘The subject of chilled/frozen garlic later came up for further discussion due to the fact that the text of the regulation referred to garlic not being ‘frozen throughout’ but did not define what that term meant. For this reason the UK asked that further consideration be given.’
Op 15 augustus 2006
heeft [A] een BTI aangevraagd in Duitsland.
Op 6 september 2006
wordt deze BTI afgegeven, waarin wordt bevestigd dat knoflookteentjes tot een temperatuur van −2,3 graad Celsius als bevroren knoflook wordt aangemerkt en ingedeeld dient te worden onder GN-code 0710 095 80.
Op 9 december 2006 wordt deze BTI ingetrokken, maar behoudt zijn gelding tot 22 maart 2007 (BIJLAGE 8 bij het beroepschrift voor Hof Amsterdam).
Dat er verschil van mening was tussen de diverse lidstaten omtrent wat onder bevroren knoflookteentjes dient te worden verstaan blijkt uit hetgeen de Nederlandse Douane hierover op 13 september 2007 aan cliënte schrijft (BIJLAGE 9 bij het beroepschrift voor Hof Amsterdam):
‘Daarnaast heb ik de Duitse autoriteiten gevraagd naar de verscheidene temperaturen in vak 7 en vak 8 van de betreffende BTI. In hun beantwoording verklaren zij, dat er sprake is geweest van een verschillende interpretatie tussen de Engelse en de Duitse versie van de toelichting GN van het begrip ‘vriespunt’.’
Op 9 oktober 2006
wordt een controle na invoer gehouden bij cliënte (BIJLAGE 11 bij het beroepschrift voor Hof Amsterdam).
Op dit moment ligt de vraag aangaande wanneer er sprake is van ‘bevroren’ knoflookteentjes reeds voor het Customs Code Committee van de Europese Commissie.
Op basis van de aanwezige bescheiden in de per invoeraangifte aangemaakte hangmappen, waaronder de bills of lading, is direct duidelijk dat het om knoflookteentjes gaat ingevoerd bij een temperatuur van circa − 1,5 graad Celsius.
Indien de Nederlandse Douane van mening is dat de litigieuze knoflook dient te worden ingedeeld als verse knoflook, GN-code 0703 2000, is er in beginsel niets wat haar tegenhoudt aangaande het direct opleggen van een UTB.
Op 10 april 2007
wordt tijdens de vergadering van de Customs Code Committee, nr 418, overeenstemming tussen de lidstaten bereikt wanneer sprake is van ‘bevroren’ en wanneer sprake is van verse knoflook(teentjes). Bevroren zijn knoflookteentjes bij − 5o graden Celsius of lager.
Voorgaande overeenstemming zal resulteren in een indelingsverordening.
Op 23 mei 2007
werd de op 9 oktober 2006 gestarte Controle Na Invoer (CNI) afgerond.
Meer dan 7 maanden later, terwijl direct bij de CNI — volgens de Nederlandse Douane — duidelijk was, dat het hier niet handelde om bevroren doch om verse knoflook. Waar moest het dan meer dan 7 maanden duren alvorens de CNI af te ronden????? De enige logische verklaring is dat de Nederlandse Douane heeft afgewacht wat de beslissing van de Customs Code Committee zou zijn.
Op 27 jull 2007
(9 maanden later) komt Verordening nr. 902/2007 van de Commissie tot stand aangaande de indeling van bepaalde goederen in de gecombineerde nomenclatuur.
Op 13 september 2007
schrijft de Nederlandse Douane aan cliënte (BIJLAGE 9 bij het beroepschrift voor Hof Amsterdam):
‘Daarnaast heb ik de Duitse autoriteiten gevraagd naar de verscheidene temperaturen in vak 7 en vak 8 van de betreffende BTI. In hun beantwoording verklaren zij, dat er sprake is geweest van een verschillende interpretatie tussen de Engelse en de Duitse versie van de toelichting GN van het begrip ‘vriespunt’.’
Waarom wachtte de Nederlandse Douane zolang met deze brief, oftewel tot na de inwerkingtreding van de indelingsverodening. Immers de Duitse BTI werd 9 december 2006 reeds ingetrokken.
Op 13 november 2007
wordt de UTB van € 152.256,05 opgelegd (meer dan 13 maanden ná de controle na invoer, gehouden op 9 oktober 2006).
Hof amsterdam
Hof Amsterdam zegt hierover:
Gelijkheids-, rechtszekerheids- en zorgvuldigheidsbeginsel
‘6.4.
In haar indelingsverordening 902/2007 van 27 juli 2007 heeft de Europese Commissie verduidelijkt dat knoflook op een temperatuur tussen 0oC en −5oC als ‘gekoelde knoflook’ onder post 0703 moet worden ingedeeld, omdat deze niet geheel bevroren is.
Belanghebbende heeft gesteld dat de inspecteur het gelijkheids-, rechtszekerheids- en zorgvuldigheidsbeginsel heeft geschonden door een controle na invoer in te stellen nadat de indelingskwestie reeds was aangekaart bij de Europese Commissie en door de indelingsverordening met terugwerkende kracht toe te passen op de onderwerpelijke aangiften. Het Hof overweegt als volgt. De omstandigheid dat een indelingskwestie door een lidstaat bij de Europese Commissie is aangekaart, vormt geen beletsel voor het instellen van administratieve nacontroles op de betreffende goederensoort. Uit de dagtekening van het controlerapport volgt dat de inspecteur zijn controle reeds heeft afgerond op 23 mei 2007. Blijkens de onder 2.3. aangehoolde tekst van dit rapport was de inspecteur op genoemde datum, ruim twee maanden voor de publicatie van de verordening de mening toegedaan dat de knoflook met een temperatuur van −0,5oC, −1oC of −l,5oC niet als ‘bevroren’ kan worden aangemerkt. De stelling dat de inspecteur dat de verordening met terugwerkende kracht heeft toegepast mist daarmee feitelijke grondslag, nog daargelaten dat op het aanslagbiljet op geen enkele wijze wordt gerefereerd aan verordening 902/2007. Ook anderszins is niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een schending van het gelijkheids-, rechtszekerheids- of zorgvuldigheidsbeginsel.’
Toelichting cassatiemiddel 1
Er bestond tussen de diverss lidstaten verschil van mening over wanneer sprake was van bevroren knoflookteentjes. Knoflookteentjes bij een temperatuur van −1,5oC zijn aan de buitenkant bevroren, maar niet door en door.
De Engelse, Duitse en Belgische Douane waren van mening dat knoflook bij de hiervoor genoemde termperatuur als bevroren kon worden aangemerkt. Door AM-melding 2006/005 ontstond bij de Engelse Douane autoriteiten echter twijfel, reden om deze zaak in augustus 2006 voor te leggen aan TAXUD, Customs Code Committee.
Nederland had in navolging van AM-melding 2006/005, begin 2006 profiel 9196 ingesteld, waarbij gekeken moestworden of verse knoflook niet als bevroren knoflook werd geïmporteerd.
Dit profiel werd in 6 van de 9 invoeraangiften opgevolgd door de Nederlandse Douane.
In geen van de 6 gevallen zag de Nederlandse Douane reden om tot correctie over te gaan.
Pas toen de zaak werd voorgedragen aan het Customs Code Committee, Begon de Nederlandse Douane zich kritisch af te vragen of knoflookteentjes bij −1,5oC wel kon worden aangemerkt als bevroren knoflook. Na intern beraad kwam men blijkbaar tot de conclusie van niet en werd op 9 oktober 2006 een controle na invoer aangekondigd bij cliënte.
Gelet op de aanwezige bescheiden in de invoeraangiftedossiers, waaronder de bill of lading, waarop de temperatuur stond vermeld, was binnen een dag duidelijk dat de knoflook was geïmporteerd bij een temperatuur tussen de 0oC en −2oC. De controle had dan ook direct afgerond kunnen worden, als de Nederlandse Douane inderdaad de mening was toegedaan dat het hier niet om bevroren knoflook handelde maar om verde knoflook.
De Nederlandse Douane heeft echter het definitief standpunt van de Customs Code Committee afgewacht, welke tijdens de vergadering nr 418, d.d. 10 april 2007 kwam. Tussen de lidstaten was overeenstemming bereikt dat pas over bevroren knoflook(teentjes) kon worden gepraat bij een temperatuur lager dan −5oC.
Op 23 mei 2007 werd de controle na invoer afgerond en het controlerapport opgemaakt.
Pas op 27 juli 2007 werd het standpunt van het Customs Code Committee geformaliseerd in Verordening 902/2007.
Theoretisch heeft het Hof Amsterdam gelijk als zij stelt dat de Nederlandse Douane geen terugwerkende kracht heeft verleend aan de Verordening omdat deze ten tijde van de totstandkoming van het controlerapport nog niet bestond.
Uit de feiten blijkt echter dat de lidstaten vóór de totstandkoming van het controlerapport, overeenstemming hadden bereikt over bij welke temperatuur er sprake is van bevroren en bij welke temperatuur niet.
De handelwijze van de Nederlandse Douane druist in tegen het zorgvuldigheidsbeginsel en rechtszekerheidsbeginsel. Immers zij was zich in ieder geval vanaf begin 2006, door het verschijnen van AM-melding 2006/005, bewust van het feit dat verse knoflook werd aangegeven als bevroren knoflook. Zij heeft in dit kader een profiel opgesteld welk heeft geleld tot controle van 6 van de 9 invoeraangiften, welk in geen van de gevallen heeft geleid tot een correctie van de opgegeven goederencode 0710 8095 80, zijnde bevroren knoflook.
Pas toen de indelingskwestie door Engeland bij het Customs Code Committee aan de orde werd gesteld, begon de Nederlandse Douane zelf te twijfelen of de bevroren knoflookteentjes, aangegeven ten invoer door cliënte wel als bevroren kon worden aangemerkt. Zij stelt dan ook een controle na invoer in bij cliënte. Indien de Nederlandse Douane de mening was toegedaan dat de knoflookteentjes niet als bevroren kon worden aangemerkt, had zij op dat moment de UTB kunnen opleggen. Nee zij wacht eerst het unanieme besluit van het Customs Code Committee af, en maakt dan pas haar controlerapport af. Zij wacht met het opleggen van de UTB tot ná verschijning van de Verordening.
Uit voorgaande feiten blijkt duidelijk dat hoewel de Verordening nog niet formeel tot stand was gekomen, er toch overeenstemming was bereikt tussen de lidstaten over de voorwaarden voor de indeling van bevroren knoflook(teentjes). Deze overeenstemming hoefde alleen nog maar geformaliseerd te worden in een Verordening.
Gelet op het voorgaande ben ik van mening dat in casu toch sprake is van het verlenen van terugwerkende kracht aan Verordening 902/2007, die op het moment van het controlerapport nog niet formeel van kracht was, maar waar over de inhoud al wel overeenstemming was bereikt.
Ik verzoek de Hoge Raad daarom ook de rest van de UTB à € 108.006,88 te vernietigen.
4. Cassatiemiddel 2 vergissing van de autoriteiten in de zin van art 220, lid 2, letter b cdw
4.1. Wettelijke bepalingen: controle en risicoanalyse
Artikel 4 CDW in de zin van dit wetboek wordt verstaan onder:
lid 13 toezicht van de douaneautoriteiten:
de activiteiten die door deze autoriteiten in het algemeen worden ontplooid ten einde te zorgen voor de naleving van de douanewetgeving en, in voorkomend geval, van de andere bepalingen die op goederen onder douanetoezicht van toepassing zijn.
lid 14 douanecontroles:
specifieke handelingen die worden verricht door de douaneautoriteiten, met het oog op de correcte toepassing van de douanewetgeving en andere wetgeving betreffende binnenbrengen, uitgang, doorvoer, overbrengen en bijzondere bestemming van goederen welke vervoerd worden tussen het douanegebied van de Gemeenschap en derde landen, en betreffende de aanwezigheid van goederen die niet de status van communautaire goederen hebben; dergelijke handelingen kunnen onder meer inhouden verificatie van de goederen, controle van de aangiftegegevens en de aanwezigheid en de echtheid van elektronische of papieren documenten, onderzoek van de boekhouding van ondernemingen en onderzoek van andere bescheiden, (…), en het verrichten van administratief onderzoek en andere soortgelijke handelingen.
lid 25 risico:
de waarschijnlijkheid dat zich in relatie tot binnenbrengen, uitgang, doorvoer, overbrengen en bijzondere bestemming van goederen welke vervoerd worden tussen het douanegebied van de Gemeenschap en derde landen, en met betrekking tot de aanwezigheid van goederen die niet de status van communautaire goederen hebben, een gebeurtenis voordoet die:
- —
de correcte toepassing van communautaire of nationale maatregelen in de weg staat, of
- —
de financiële belangen van de Gemeenschap en haar lidstaten schaadt, of
- —
een gevaar vormt voor de veiligheid in de Gemeenschap, de volksgezondheid, het milieu of de consument
lid 26 risicobeheer:
het systematisch in kaart brengen van risico's en het toepassen van alle maatregelen die vereist zijn om de blootstelling aan risico's te beperken. Dit omvat activiteiten zoals het verzamelen van gegevens en informatie, het analyseren en beoordelen van risico's, het voorschrijven en ondernemen van actie, en het regelmatig toezien op en herzien van het proces en de procesresultaten, op basis van internationale, communautaire en nationale bronnen en strategieën.
Artikel 13. CDW
lid 2 Douanecontroles, andere dan steekproefcontroles, moeten gebaseerd zijn op een door middel van geautomatiseerde gegevensverwerkingstechnieken uitgevoerde risicoanalyse, die ertoe strekt de risico's in kaart te brengen en te kwantificeren alsmede de nodige maatregelen te ontwikkelen om de risico's te beoordelen op basis van criteria die op nationaal, op communautair, en, indien beschikbaar, op internationaal niveau zijn vastgesteld.
Volgens de procedure van het comité worden een gemeenschappelijk kader voor risicobeheer, gemeenschappelijke criteria en prioritaire controlegebieden vastgesteld.
De lidstaten zetten in samenwerking met de Commissie een elektronisch systeem op voor de uitvoering van het risicobeheer.
Artikel 68. CDW
Ten einde de juistheid van de door hen aanvaarde aangiften te verifiëren kunnen de douaneautoriteiten overgaan tot:
- a)
controle van de aangifte en de daarbij gevoegde documenten. De Douaneautoriteiten kunnen van de aangever eisen dat nog andere documenten worden overgelegd met het oog op de verificatie van de juistheid van de in de aangifte voorkomende vermeldingen.
- b)
het onderzoek van de goederen het eventueel nemen van monsters voor analyse of grondige controle.
Artikel 247. TCDW
lid 1 Wanneer de douaneautoriteiten overgaan tot verificatie van de aangifte en de daarbij
gevoegde bescheiden of tot onderzoek van de goederen, geven zij in ieder geval op het voor deze autoriteiten bestemde exemplaar van de aangifte of op een daarbij gevoegd bescheid aan waarop deze verificatie of dit onderzoek betrekking had, alsmede de resultaten hiervan.(…)
lid 2 Indien de resultaten van de verificatie van de aangifte en de daarbij gevoegde bescheiden of van het onderzoek van de goederen niet in overeenstemming is met de aangifte, vermelden de douaneautoriteiten in ieder geval op het voor deze autoriteiten bestemde exemplaar van de aangifte of op een daarbij gevoegd bescheid de grondslagen welke in aanmerking moeten worden genomen voor het vaststellen van de heffing op de betrokken goederen en, in voorkomend geval, de grondslagen voor de berekening van de restituties en de andere bedragen bij uitvoer en voor de toepassing van de andere bepalingen van de douaneregeling waaronder de goederen zijn geplaatst.
4.2. Controle en risicoanalyse in de praktijk
Douane informatiecentrum (DIC)
Vanzelfsprekend is voor de douanier het ‘douane-instinct’ nog altijd van belang, maar de huidige omvang van de goederenstromen vraagt om een andere controleaanpak, simpelweg omdat niet alle containers kunnen worden uitgepakt. Bij de moderne aanpak van de controle maakt de Douane gebruik van alle technologische middelen die hem tegenwoordig ter beschikking staan. Hoewel fysieke controle nog altijd een belangrijk element vormt in het douanewerk, is het noodzakelijk dat er een selectie wordt gemaakt van de goederen die daadwerkelijk worden gecontroleerd. Die selectie geschiedt op basis van een zogenaamderisicoanalyse,een controlemethode waarbij aan de hand van in de loop der tijd vergaarde en bewerkte informatie, risico's worden ingeschat.
Op basis van deze risicoanalyse wordt beoordeeld of een goederenzending fysiek of administratief moet worden gecontroleerd, of ongemoeid kan worden doorgelaten.
Eencentrale rolin het verzamelen en analyseren — veredelen — van de gegevens die van belang zijn voor een goede risicoanalyse wordt gespeeld door het Douane Informatiecentrum(DIC)te Rotterdam. Het DIC verzamelt, verwerkt en verspreidt informatie ter ondersteuning van de douanetaken. Daarbij wordt niet alleen gebruik gemaakt van nationaal beschikbare informatie, maar ook van gegevens uit internationale bron.
Het DIC dat eenverzoek wederzijdse bijstand(Verordening 515/97)van de OLAF ontvangt,heeft totprimaire taak de douane en de Fiscale Inlichtingen en Opsporingsdienst (FIOD)te ondersteunen door wetgeving op fraudegevoeligheid te analyseren en branches en goederenstromen op afwijkende patronen te bezien, met behulp van welke kennis de douane gerichter onderzoek kan doen (TK 1995–1996, 24072, nr. 15, blz. 183 e.V.)
Risicoanalyse /ministerie van financiën, NR DA96/290, 5-9-1996
Volgens de staatssecretaris zijn de controles waaraan containers worden onderworpen het resultaat van voorafgaande risicoanalyse. Deze risicoanalyse vindt plaats op alle aangebrachte containers. Op alle schepen die hun lading in Nederlandse havens aan wal brengen, vindt vooraf risico-analyse van de ladingsmanifesten plaats, met inachtneming van alle overige relevante informatie.
Containerscan
Artikel 13, lid 2 CDW bepaalt dat douanecontroles moeten zijn gebaseerd op een door middel van een geautomatiseerde gegevensverwerkingstechnieken uitgewerkte risicoanalyse.
(Voor definities zie artikel 4, lid 13, lid 14, lid 25 en 26 CDW).
Volgens het Ministerie van Financiën, 16-10-2007, vinden het merendeelvan de scancontroles plaats na risicoanalyse. (dudu20070568) Hoe werkt dit in de praktijk?
De informatie-uitwisseling in het Douane scan proces omvat een aantal stappen. Alle partijen kunnen het traject online volgen.
- 1.
Al voor de aankomst van het zeeschip stuurt de Douane een bericht naarhet Port Community System met daarin de bill of lading en container(s)die zij wil controleren.
Deze informatie wordt via het Port Community System verwerkt in de service Douane scan proces.
- 2.
vanuit het Douane scan proces gaat vervolgens automatisch een e-mail naar de rederij/cargadoor met de mededeling dat één of meerdere containers zijn geselecteerd voor de scan.
- 3.
(…)
- 4.
(…)
- 5.
Na de scan meldt de Douane via een bericht aan het Port Community System of een container is vrijgegeven dan wel nadere controle is vereist. Hiervan gaat automatisch een e-mail naar de rederij/cargadoor.
In 2007 kreeg de Nederlandse Douane een boete van 26,7 miljoen euro opgelegd omdat zij de containerscan (in plaats van fysieke controles) had uitgevoerd op de export van restitutiegoederen.
In beantwoording op Kamervragen gaf het Ministerie van Financiën als antwoord dat met de scan visueel kan worden nagegaan of de goederen overeenstemmen met de begeleidende documenten.
(Ministerie van Financiën, nr. DGB 2007-02920 U, 20-06-2007, duda 20070381)
Uit het voorgaande kan derhalve geconcludeerd worden dat de containerscan ook wordt ingezet bij controle van de opgegeven goederen met hetgeen op debescheiden (o.a. bills of lading) staat vermeld.
4.3. Toelichting Cassatiemiddel 2
Hof amsterdam
Hof Amsterdam zegt hierover:
‘Artikel 220, tweede lid, aanhef en letter b CDW
6.1
Het Hof stelt voorop dat de inspecteur, op grond van artikel 220, tweede lid, aanhef en letter b, CDW, gehouden is af te zien van navordering, indien drie cumulatieve voorwaarden zijn vervuld:
- (1)
sprake moet zijn van een vergissing van de douaneautoriteiten zelf,
- (2)
die de belastingschuldige, die te goeder trouw is, redelijkerwijs niet kon ontdekken en
- (3)
de belastingschuldige heeft voldaan aan alle voorwaarden inzake de douaneaangifte.
Het ligt op de weg van belanghebbende om, bij betwisting door de inspecteur, aannemelijk te maken dat deze voorwaarden zijn vervuld.
6.2.
De inspecteur heeft voor alle aangiften gemotiveerd betwist dat sprake is van een vergissing. Ter onderbouwing van haar stelling dat wel sprake is van een vergissing van de inspecteur, heeft belanghebbende in haar appelschrift gewezen op de behandeling van de aangiften 3656, 3767, 4376, 4519 en 4687.
6.2.1
De containers welke zijn aangegeven met de aangiften 3656 en 4376 zijn door de douane geïnspecteerd met behulp van een containerscan in het kader van de zgn. ‘stop-functie’ van de douane. Naar de inspecteur ter zitting onweersproken heeft gesteld is op een containerscan niet zichtbaar wat de temperatuur is van goederen welke zich in de container bevinden. Nu de betreffende aangiften overigens niet aan enige verificatie zijn onderworpen dient naar 's Hofs oordeel reeds om die reden de stelling dat de inspecteur zich bij de behandeling van deze aangiften heeft vergist in de zin van artikel 220 CDW, te worden verworpen.
6.2.2.
Aangifte 4519 maakt geen deel uit van de bestreden navordering. Voormelde aangifte is aanvaard op 18 mei 2006, doch de verificatie is pas op 14 december beëindigd. Gelet op deze omstandigheid is aangifte 4519 niet van betekenis voor de beoordeling of de inspecteur zich heeft vergist ten aanzien van de onderwerpelijke 11 aangiften, welke zijn aanvaard in de periode 12 november 2004 tot en met 26 juli 2006, nog daargelaten dat bij de beëindiging van de verificatie de tariefpost is gecorrigeerd van post 0710 (bevroren) naar 0703 (gekoeld).
6.2.3
Aangifte 4687 maakt geen deel uit van de bestreden navordering. Voormelde aangifte is ingediend po 10 augustus 2006, derhalve eerst nádat de aangiften zijn ingediend welke onderwerp vormen van de bestreden navordering. Reeds om die reden is deze aangifte niet van betekenis voor de beoordeling of de inspecteur zich heeft vergist ten aanzien van de 11 aangiften welke het onderwerp van de bestreden navordering zijn.
6.2.4.
Aangifte 3767 is geverifieerd aan de hand van bescheiden. Deze verificatie heeft niet geleid tot een correctie van de aangegeven tariefpost 0710 (bevroren). Naar 's Hofs oordeel heeft de inspecteur zich daarmee vergist in de zin van artikel 220 CDW. Het Hof overweegt ter zake als volgt. Blijkens het onder 2.3 aangehaalde controlerapport is de bestreden navordering, voor alle betrokken aangiften, uitsluitend gebaseerd op de vervoerstemperatuur welke op de bills of lading is vermeld. De inspecteur heeft ter zitting uitdrukkelijk bevestigd dat deze vrachtpapieren ook bij aangifte 3767 zijn overgelegd ten behoeve van de verificatie.
De inspecteur heeft ter zitting daarenboven gesteld dat hij ten tijde van de onderwerpelijke invoeren een grens van −7oC hanteerde voor de kwalificatie van knoflook als ‘bevroren’.
Naar 's Hofs oordeel had, gelet op deze omstandigheden, de onjuiste tariefindeling reeds bij de verificatie van aangifte 3767 op eenvoudige wijze onderkend kunnen worden.
Hetzelfde heeft te gelden voor aangifte 4561, welke aangifte — naar de inspecteur in zijn pleitnota uitdrukkelijk heeft bevestigd — eveneens is geverifieerd aan de hand van bescheiden.
6.2.5.
Naar 's Hofs oordeel kan, anders dan belanghebbende bepleit, aan het vorenoverwogene niet de gevolgtrekking worden verbonden dat de inspecteur zich ten aanzien van alle aangiften heeft vergist. Het Hof volgt belanghebbende evenmin in haar stelling dat een begane vergissing bij de behandeling van één aangifte doorwerkt alle in daarop volgende aangiften. Deze stelling vindt geen steun in het recht, ook niet in het door belanghebbende aangehaalde arrest van de Hoge Raad van 25 september 2009, 07/10290 (LJN: BD4373).
6.3.
De inspecteur heeft voor het Hof niet betwist dat de overige voorwaarden voor toepassing Man artikel 220, lid 2, letter b, van het CDW zijn vervuld, zodat ten aanzien van de aangiften 3767 en 4561 is voldaan aan alle onder 6.1. genoemde voorwaarden voor het afzien van navordering.’
Toelichting cassatiemiddel 2
Zoals blijkt uit artikel 13, lid 2 CDW, moeten douanecontroles, andere dan steekproefcontroles, gebaseerd zijn op een door middel van geautomatiseerde gegevensverwerkingstechnieken uitgevoerde risicoanalyse, die ertoe strekt de risico's in kaart te brengen en te kwantificeren alsmede de nodige maatregelen te ontwikkelen om de risico's te beoordelen op basis van criteria die op nationaal, op communautair, en, indien beschikbaar, op internationaal niveau zijn vastgesteld.
Begin 2006 vaardigt OLAF AM-melding 2006/005 uit waarin staat dat verse knoflook onjuist wordt aangegeven als bevroren knoflook.
Elke lidstaat ontvangt de hiervoor genoemde AM-melding, zo ook Nederland.
De AM-melding komt bij het Douane Informatie Centrum (DIC) binnen.
Het DIC dat een verzoek wederzijdse bijstand (Verordening 515/97) van de OLAF ontvangt, heeft tot primaire taak de douane en de FIOD te ondersteunen door wetgeving op fraudegevoeligheid te analyseren en branches en goederenstromen op afwijkende patronen te bezien, met behulp van welke kennis de douane gerichter onderzoek kan doen (TK 1995–1996, 24072, nr. 15, blz 183 e.V.)
Een verzoek wederzijdse bijstand van de OLAF = AM-melding.
AM is Assistance Mutual, wat Frans is voor wederzijdse bijstand.
Naar aanleiding van AM-melding 2006/005, zet het DIC profiel 9196 uit op goederencode 0710 8095 80, waarbij in het profiel staat om te controleren of er daadwerkelijk sprake is van bevroren knoflook.
Dit resulteert erin dat voor cliënte vanaf 9 februari 2006 vier van de zes invoeraangiften worden gecontroleerd op de vraag of sprake is van bevroren knoflookteentjes of niet.
Dat dit het geval is wordt bevestigd door invoeraangifte eindigend op 4687 (welke weliswaar geen deel uitmaakt van de UTB, maar waar de AM-melding, het profiel en het feit dat moeten worden beoordeeld of er sprake is van bevroren knoflookteentjes wordt bevestigd).
Door een fout van de douane kwam deze knoflook aan bij een temperatuur van −18oC aan bij het douanelaboratorium. Het bevreemdt cliënte, de importeur en mij nog steeds dat het douanelaboratorium hier verder geen onderzoek naar heeft gedaan (indien het voorgaande al waar is). Immers voor knoflook bij −18oC hoeft niet onderzocht te worden of deze al dan niet bevroren is.
Zoals hiervoor gemeld, kan een containerscan worden ingezet voor meer dan alleen ‘stop-functie’. Dat dit in casu is geschied, blijkt uit invoeraangifte eindigend op 4519, aanvaardingsdatum 18 mei 2006. Hier is een containerscan geweest, welk heeft geresulteerd in monstername en waarbij de goederen zijn onderzocht in het kader van ‘indeling in het tarief’.
Deze aangifte maakt ook geen onderdeel uit van de UTB, maar is van belang omdat de stukken bevestigen dat de Douane gericht keek naar de indeling van de knoflook. Wel of niet bevroren.
Deze knoflook kwam bij het douanelaboratorium aan bij een temperatuur van + 1,5oC. Het is derhalve geen wonder dat indeling als vers volgde. (De temperatuur volgens de bill of lading was − 1,5oC).
Cassatiemiddel 2 betoogt dan ook dat belanghebbende een dertiental invoeraangiften heeft gedaan voor haar importeur [A], welke invoeraangiften vanaf invoeraangifte eindigend op 3656, 8 april 2005 werden gecontroleerd op de juiste goederencode. Gelet op het feit dat er vanaf dat moment de bevroren knoflookteentjes van 6 invoeraangiften van de 9 aan enigerlei controle werd onderworpen, waaronder een fysieke controle, waarbij dit tot 26-07-2006 (laatsteinvoeraangifte) nimmer tot een correctie heeft geleid, rechtvaardigt toepassing van artikel 220, lid 2, letter b CDW.
Immers uit de arresten van het Hof van Justitie van 23 mei 1989, Top Hit Holzvertrieb GmbH 378/87 en 19 oktober 2000, Hans Sommer GmbH & Co, C-15/99 volgt dat de douaneautoriteiten ingevolge artikel 220, lid 2, letter b, van het CDW moeten afzien van navordering indien bij een eerdere controle ter plaatse van de importen in een eerder tijdvak voor gelijksoortige transacties geen bezwaar hebben gemaakt tegen de — achteraf gezien onjuiste — vermelding van een tariefpost in de aangifte, mits niet blijkt dat de ondernemer, die voor zijn douaneaangifte aan alle voorschriften van de geldende regelgeving heeft voldaan, twijfels kon hebben over de juistheid van de resultaten van de controle.
Gelet op het voorgaande verzoek ik u de UTB te verminderen met de volgende nagevorderde bedragen:
5. | […] 3656 | 08-04-2005 | 18-02-2005 | € | 12.985,69 | (containerscan) |
6. | […] 3671 | 15-04-2005 | 15-04-2005 | € | 12.985,69 | |
7. | […] 3767 | 27-05-2005 | 30-05-2005 | € | 30.117,07 | (adhv bescheiden) |
2006 | ||||||
8. | […] 4376 | 09-02-2006 | 09-02-2006 | € | 14.116,17 | (containerscan) |
9. | […] 4438 | 30-03-2006 | 30-06-2006 | € | 13.828,61 | |
10. | […] 4519 | 18-05-2006 | 16-12-2006 | … | (containerscan + labonderzoek) | |
11. | […] 4561 | 16-06-2006 | 16-06-2006 | € | 14.132,10 | (fysieke controle) |
12. | […] 4654 | 26-07-2006 | 26-07-2006 | € | 14.127,49 | |
13. | […] 4687 | 10-08-2006 | 04-12-2006 | … | (fysieke controle + labonderzoek) |
Hof Amsterdam heeft de invoeraangiften reeds met de geel gearceerde bedragen verminderd, resteert derhalve een totaalbedrag van € 68.043,65 (12.985,69 + 12.985,69 + 14.116,17 + 13.828,61 + 14.127,49) welke nog in mindering dient te worden gebracht op het restant van de UTB van € 108.006,88 zijnde € 39.963,23.
5. Conclusie
Gelet op hetgeen ik hiervoor heb gesteld verzoek ik uw College de uitspraak van Hof Amsterdam
- —
te vernietigen (cassatiemiddel 1)
- —
de UTB verder te verminderen tot € 39.963,23 (cassatiemiddel 2).
Uitspraak 20‑06‑2014
Inhoudsindicatie
Douanerechten; art. 220, lid 2, letter b, CDW; een vergissing van de douane bij de afhandeling van één invoeraangifte wekt bij een beroepsaangever in beginsel niet het wettelijk te beschermen vertrouwen dat aan navordering in de weg staat voor alle nadien door de douane, zonder controle afgehandelde invoeraangiften.
Partij(en)
20 juni 2014
nr. 12/05525
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van [X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 11 oktober 2012, nr. 11/00760, betreffende uitnodigingen tot betaling van douanerechten.
1. Het geding in feitelijke instanties
Belanghebbende is bij één aanslagbiljet van 13 november 2007 uitgenodigd tot betaling van douanerechten. De uitnodigingen tot betaling zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.
De Rechtbank te Haarlem (nr. AWB 09/4180) heeft het tegen die uitspraken ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank vernietigd, de uitspraak van de Inspecteur met betrekking tot twee invoeraangiften vernietigd, en de uitnodigingen tot betaling ter zake van de twee hiervoor vermelde invoeraangiften vernietigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
De Advocaat-Generaal M.E. van Hilten heeft op 7 mei 2013 geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep in cassatie.
Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van de middelen
3.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1.
Belanghebbende heeft gedurende de periode 12 november 2004 tot en met 26 juli 2006 elf aangiften gedaan voor het in het vrije verkeer brengen van knoflooktenen (hierna: de knoflook). Belanghebbende heeft in de aangiften de knoflook omschreven als ‘bevroren knoflook’ en post 0710 80 95 van de Gecombineerde Nomenclatuur (hierna: de GN) vermeld. Het betreft aangiften die op de hieronder vermelde data door de douane zijn aanvaard en afgehandeld.
eindcijfers aangiftenr. | datumaanvaarding | datum afhandeling | wijze van controle | |
1. | 3356 | 12-11-2004 | 17-11-2004 | geen |
2. | 3421 | 16-12-2004 | 16-12-2004 | geen |
3. | 3497 | 20-01-2005 | 20-01-2005 | geen |
4. | 3553 | 18-02-2005 | 18-02-2005 | geen |
5. | 3656 | 08-04-2005 | 08-04-2005 | containerscan |
6. | 3671 | 15-04-2005 | 15-04-2005 | geen |
7. | 3767 | 27-05-2005 | 30-05-2005 | a.d.h.v. bescheiden |
8. | 4376 | 09-02-2006 | 09-02-2006 | containerscan |
9. | 4438 | 30-03-2006 | 30-03-2006 | geen |
10. | 4561 | 16-06-2006 | 16-06-2006 | a.d.h.v. bescheiden |
11. | 4654 | 26-07-2006 | 26-07-2006 | geen |
3.1.2.
De douane heeft de hiervoor in 3.1.1 bedoelde aangiften achteraf gecontroleerd. Volgens het controlerapport, gedagtekend 23 mei 2007, werd de knoflook ingevoerd met temperaturen van 0,5°C, 1°C of 1,5°C. De Inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat knoflook met die temperaturen geen bevroren knoflook in de zin van post 0710 80 95 van de GN is, maar gekoelde knoflook van post 0703 20 00 van de GN, hetgeen met zich brengt dat een hoger tarief aan douanerechten had moeten worden toegepast.
Hiervan uitgaande heeft de Inspecteur ter zake van alle elf invoeraangiften de meer verschuldigde douanerechten nagevorderd.
3.1.3.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de uitnodigingen tot betaling op de grond dat de meer verschuldigde douanerechten ter zake van de elf aangiften in strijd met artikel 220, lid 2, letter b, van het CDW zijn geboekt aangezien het eerder niet boeken van die rechten door de Inspecteur het gevolg is geweest van vergissingen van de douane zelf die belanghebbende redelijkerwijs niet kon ontdekken.
3.2.1.
Het Hof heeft geoordeeld dat bij de afhandeling van de invoeraangiften met de nummers 3767 en 4561 telkens sprake is geweest van een vergissing in de zin van artikel 220, lid 2, letter b, van het CDW, aangezien de tariefpost door de douane aan de hand van bescheiden is gecontroleerd en op basis van die bescheiden op eenvoudige wijze had kunnen worden onderkend dat sprake was van een onjuiste tariefindeling. Het Hof heeft voorts geoordeeld dat de Inspecteur met betrekking tot deze twee invoeraangiften had moeten afzien van een boeking achteraf, aangezien aan de overige voorwaarden voor toepassing van artikel 220, lid 2, letter b, van het CDW werd voldaan.
3.2.2.
Het Hof heeft voorts geoordeeld dat aan de hiervoor in 3.2.1 vermelde oordelen niet de gevolgtrekking kan worden verbonden dat de Inspecteur zich ook met betrekking tot de andere aangiften heeft vergist in de zin van artikel 220, lid 2, letter b, van het CDW. Naar ’s Hofs oordeel werkt een bij de behandeling van een aangifte begane vergissing niet door naar daaropvolgende aangiften.
3.3.
Het eerste middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu dit middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3.4.1.
Het tweede middel, gericht tegen de hiervoor in 3.2.2 vermelde oordelen van het Hof, betoogt dat de toepassing van artikel 220, lid 2, letter b, van het CDW gerechtvaardigd is vanaf de invoeraangiften eindigend op 3656. Vanaf die datum mocht belanghebbende, aldus het middel, erop vertrouwen dat de knoflook met temperaturen van 0,5°C, 1°C of 1,5°C voor de berekening van de verschuldigde douanerechten terecht onder post 0710 80 95 van de GN is ingedeeld.
3.4.2.
Volgens artikel 220, lid 2, letter b, van het CDW gaan de douaneautoriteiten niet tot boeking achteraf van douanerechten over indien aan de volgende drie cumulatieve voorwaarden is voldaan. Om te beginnen moet inning van de rechten achterwege zijn gebleven ten gevolge van een vergissing van de bevoegde autoriteiten zelf, vervolgens moet de belastingschuldige deze vergissing redelijkerwijze niet hebben kunnen ontdekken, en ten slotte moet laatstbedoelde te goeder trouw zijn en aan alle bepalingen inzake de douaneaangifte hebben voldaan.
Deze drie voorwaarden zijn door het Hof van Justitie uitgelegd. Wat de eerste voorwaarde betreft heeft het Hof van Justitie diverse keren beslist dat artikel 220, lid 2, letter b, van het CDW de bescherming beoogt van het gewettigd vertrouwen van de belastingschuldige in de juistheid van alle factoren die een rol spelen bij het besluit om al dan niet tot navordering van douanerechten over te gaan. Het gewettigd vertrouwen van de belastingschuldige is slechts vatbaar voor bescherming uit hoofde van dat artikel, indien het de bevoegde autoriteiten “zelf” zijn geweest die de grondslag hebben gecreëerd voor dat gewettigd vertrouwen. Enkel de vergissingen die aan een actieve gedraging van de bevoegde autoriteiten zijn toe te schrijven, geven recht op niet-navordering van douanerechten.
Wat de tweede van die voorwaarden betreft, moet bij de beantwoording van de vraag of een vergissing van de bevoegde douaneautoriteiten kon worden ontdekt, worden gelet op de aard van de vergissing, de beroepservaring van de betrokken ondernemers en de mate van de door hen betrachte zorgvuldigheid. De aard van de vergissing is ervan afhankelijk hoe ingewikkeld de betrokken regeling is of, andersom, of die regeling voldoende eenvoudig is, en hoelang de autoriteiten aan hun onjuiste zienswijze zijn blijven vasthouden.
Wat de derde voorwaarde betreft, is de aangever verplicht de bevoegde douaneautoriteiten alle in de gemeenschapsregeling en in de in voorkomend geval ter aanvulling of omzetting daarvan vastgestelde nationale regeling voorziene noodzakelijke inlichtingen te verschaffen voor de gewenste douanebehandeling van de betrokken goederen.
Vergelijk voor dit een en ander het arrest van het Hof van Justitie van 18 oktober 2007, Agrover Srl, C‑173/06, ECLI:EU:C:2007:612, punten 30 tot en met 33, en de aldaar aangehaalde rechtspraak.
3.4.3.
Uit deze rechtspraak van het Hof van Justitie blijkt dat een vergissing in de zin van artikel 220, lid 2, letter b, van het CDW zich niet uitsluitend voordoet indien de autoriteiten na een controle van een of meer douaneaangifte(n) geen bezwaar hebben gemaakt tegen de vermelding van een onjuiste tariefpost. Deze bepaling staat ook aan een boeking achteraf in de weg indien de autoriteiten in een eerder tijdvak voor soortgelijke transacties geen bezwaar hebben gemaakt tegen de achteraf gezien onjuiste vermelding van een tariefpost in de aangifte, dan wel indien de autoriteiten jarenlang zonder enige controle te verrichten een substantieel aantal douaneaangiften hebben aanvaard, terwijl die douaneaangiften alle voor de toepassing van de desbetreffende regeling vereiste feitelijke gegevens bevatten en deze gegevens juist waren in die zin dat bij een latere controle geen nieuwe gegevens aan het licht kwamen.
Uit vorenbedoelde jurisprudentie kan niet worden afgeleid dat het begrip ‘vergissing van de douaneautoriteiten’ zo moet worden uitgelegd dat uitsluitend de hiervoor omschreven handelingen of het hiervoor omschreven nalaten door de douaneautoriteiten een vergissing in de zin van artikel 220, lid 2, letter b, van het CDW kunnen vormen. Met andere woorden die jurisprudentie laat naar redelijkerwijs niet voor twijfel vatbaar is de ruimte om een andere handeling of een andere gedraging van de douaneautoriteiten als een vergissing in de zin van artikel 220, lid 2, letter b, van het CDW te beschouwen, mits de desbetreffende handeling of gedraging van de douaneautoriteiten een ‘actieve gedraging’ vormt als bedoeld in de hiervoor in 3.4.2 vermelde jurisprudentie van het Hof van Justitie.
3.4.4.
Het antwoord op de vraag of een ‘actieve gedraging’ van de douaneautoriteiten bij de belastingplichtige ook gewettigd vertrouwen wekt, dient vervolgens aan de hand van de tweede voorwaarde van artikel 220, lid 2, letter b, van het CDW te worden beoordeeld. De beantwoording daarvan is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Zo kan gewettigd vertrouwen worden gewekt door het achtereenvolgens plaatsvinden van diverse ‘actieve gedragingen’ die, hoewel afzonderlijk beschouwd onvoldoende, in (onderlinge) samenhang beschouwd voldoende grondslag bieden voor gewettigd vertrouwen.
3.4.5.
Een vergissing met betrekking tot één enkele aangifte die is gecontroleerd aan de hand van bescheiden, heeft voor een beroepsaangever niet tot gevolg dat met betrekking tot daaropvolgende aangiften voor soortgelijke goederen met vrucht een beroep kan worden gedaan op artikel 220, lid 2, letter b, van het CDW. In zoverre faalt het tweede middel.
Gelet op hetgeen hiervoor in 3.4.3, laatste alinea, is overwogen, slaagt het tweede middel, voor zover het betoogt dat het Hof van een onjuiste rechtsopvatting is uitgegaan. Het Hof heeft nagelaten te beoordelen of alle door belanghebbende voor het Hof aangevoerde feiten en omstandigheden gezamenlijk een vergissing vormen als bedoeld in artikel 220, lid 2, letter b, van het CDW. Niet kan worden uitgesloten dat het handelen van de douane in dit geval het indelen van de knoflook onder post 0710 80 95 van de GN met betrekking tot een douaneaangifte die is gecontroleerd aan de hand van bescheiden, zodanig samenhangt met andere actieve gedragingen van de douaneautoriteiten dat uit dit handelen in samenhang bezien met de andere gedragingen de conclusie moet worden getrokken dat bij een beroepsaangever vertrouwen is gewekt als bedoeld in artikel 220, lid 2, letter b, van het CDW dat aan navordering in de weg staat voor nadien zonder controle afgehandelde aangiften.
3.5.
Gelet op hetgeen hiervoor in 3.4.5 is overwogen, kan ’s Hofs uitspraak niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen.
4. Proceskosten
De Staatssecretaris zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof,
verwijst het geding naar het Gerechtshof Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest,
gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie betaalde griffierecht ten bedrage van € 466, en
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 3226,50 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter, en de raadsheren D.G. van Vliet, E.N. Punt, R.J. Koopman en L.F. van Kalmthout, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 20 juni 2014.