HR, 24-03-2009, nr. 08/03942
ECLI:NL:PHR:2009:3
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
24-03-2009
- Zaaknummer
08/03942
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2009:3, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 24‑03‑2009
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2009:BH9029
- Vindplaatsen
Conclusie 24‑03‑2009
Inhoudsindicatie
Bestorming ADO-home door Ajax-supporters. ‘in vereniging’ ex art. 141 Sr. HR herhaalt de relevante overwegingen uit HR LJN AL6209.’s Hofs oordeel dat verdachte een voldoende significante bijdrage heeft geleverd aan het geweld is niet zonder meer begrijpelijk. Weliswaar heeft het Hof dat oordeel niet alleen gegrond op zijn vaststelling dat verdachte de groep die dat geweld pleegde, getalsmatig heeft versterkt, maar hetgeen het Hof daarenboven over de rol van verdachte heeft overwogen, kan dat oordeel niet dragen nu het in feite omstandigheden betreft die louter zijn te herleiden tot het feit dat verdachte de groep getalsmatig heeft versterkt.
Nr. 08/03942
Mr. Machielse
Zitting 24 maart 2009
Conclusie inzake:
[verdachte 6](1)
1. Het Gerechtshof te 's-Gravenhage heeft de verdachte op 8 februari 2008 voor 3 primair, ten tweede "openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen", en 4. "openlijk in vereniging geweld plegen tegen goederen", veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen, waarvan 137 dagen voorwaardelijk. Aan die veroordeling heeft het hof een bijzondere voorwaarde verbonden. Daarnaast heeft het hof verdachte een werkstraf voor de duur van 240 uren opgelegd. Tevens heeft het hof beslissingen genomen op de vordering van de benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen opgelegd.
2. Mr. J. van Beest, advocaat te 's-Gravenhage, heeft cassatie ingesteld en een schriftuur ingezonden, houdende één middel van cassatie.
3.1. Het middel stelt dat verdachte niet 'in vereniging' geweld heeft gepleegd tegen personen en goederen. Verdachte is enkel aanwezig geweest in de groep maar heeft zelf geen voldoende significante of wezenlijke bijdrage geleverd aan het geweld.
3.2. Bewezenverklaard is als feit 3 primair, ten tweede, dat:
"hij op 10 februari 2006 te 's-Gravenhage met anderen op een voor het publiek toegankelijke plaats en/of in een voor het publiek toegankelijke ruimte, te weten het supportershome van ADO/FC DEN HAAG, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 6] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 7] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 8] en [slachtoffer 9] en [slachtoffer 10] en [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5], welk geweld bestond uit het meerdere malen met een honkbalknuppel, althans met een soortgelijk voorwerp op en/of tegen het hoofd/de hoofden en/of het lichaam/de lichamen van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7] en/of [slachtoffer 8] en/of [slachtoffer 9] en/of [slachtoffer 10] te slaan".
En als feit 4 dat:
"hij op 10 februari 2006 te 's-Gravenhage met anderen op een voor het publiek toegankelijke plaats en/of in een voor het publiek toegankelijke ruimte, te weten het supportershome van ADO/FC Den Haag, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen goederen, te weten het supportershome van ADO/FC Den Haag, welk geweld bestond uit het met stokken en/of paraplu's, althans met soortgelijke voorwerpen inslaan van ruiten van dat supportershome en het kapot slaan van de inboedel."
3.3. In zijn arrest heeft het hof extra bewijsoverwegingen opgenomen. Het hier relevante deel daarvan heeft de volgende inhoud:
"Ten aanzien van de geweldpleging tegen personen en goederen
De raadsman heeft aangevoerd dat de verdachte in het ADO-stadion is geweest, maar niet in het ADO-home. Hij heeft gezien dat mensen stokken bij zich hadden maar heeft verder niets gedaan. Derhalve pleit de raadsman voor vrijspraak van de verdachte van het hem onder 3 en 4 tenlastegelegde.
Uit het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is het navolgende omtrent de gebeurtenissen op 10 februari 2006 komen vast te staan.
Een weekend voor het gebeuren bij ADO Den Haag op 10 februari 2006 - tijdens de wedstrijd Feijenoord/AJAX - was er al een plan om naar Den Haag te gaan. Via MSN had medeverdachte [betrokkene 1] gehoord dat ze zouden gaan vechten (proces-verbaal van verhoor d.d. 22 februari 2006, pagina 811 e.v.).
Medeverdachte [betrokkene 2] verklaart (proces-verbaal van verhoor d.d. 29 maart 2006, pagina 1403 e.v.) dat zij naar Den Haag zouden gaan voor een confrontatie met supporters van ADO Den Haag en dat hij in het AJAX-honk diverse supporters zag lopen met wapens, waaronder paraplu's, stokken, bezemstelen en tafelpoten.
Toen de verdachte en zijn medeverdachten bij het stadion van ADO Den Haag waren gearriveerd, is hij met de groep - die voor een groot deel bewapend was met stokken en andere slagwapens - meegelopen naar het ADO-home. [betrokkene 2] zag ongeveer 75 % van de groep met iets in zijn handen lopen, een stok of iets dergelijks (verklaring bij de rechter-commissaris d.d. 11 mei 2006).
De verdachte verklaart ter terechtzitting in eerste aanleg van 19 juni 2006 dat hij op 10 februari 2006 bij het honk van ADO Den Haag is geweest. Toen hij mensen met stokken en andere wapens zag lopen en met petjes en shawls hun gezicht zag bedekken, kreeg hij wel vermoedens. Vechten was voor de verdachte een optie. Hij had zijn twijfels of alles in de haak was.
Iemand van de oude garde riep dat ze breed moesten lopen, stil moesten zijn en bij elkaar moesten blijven. Ter terechtzitting in hoger beroep van 21 december 2007 verklaart de verdachte dat hij door het hek is gegaan, aangeduid met de letter B, op de door het hof getoonde overzichtsfoto. Voorts verklaart hij dat hij heeft gezien dat er een vuurwerkbom werd gegooid. Daarnaast zegt hij dat hij vechten als één van de mogelijkheden heeft gezien.
De verdachte verklaart (proces-verbaal van verhoor d.d. 6 april 2 006, pagina 1668 e.v.) voorts, dat hij voordat hij het terrein van ADO opliep, een harde knal hoorde. Daarnaast hoorde hij meer lawaai en zag hij mensen rennen. Hij hoorde glasgerinkel en zag dat mensen met stokken tegen de hekken sloegen. Ook hoorde hij roepen "Amsterdam hooligans" en "Blijven staan".
Het hof is van oordeel, dat de verdachte door zijn voortgezette aanwezigheid, zoals hiervoor is weergegeven, de groep getalsmatig heeft versterkt en heeft bijgedragen aan de sfeer van ontremming die het openlijk geweld tegen personen en tegen goederen heeft mogelijk gemaakt. Ook is hij binnen het verband met de groep geweldplegende personen dreigend opgedrongen op het terrein tot een plek dichtbij het ADO-home. De mogelijkheid tot ontvluchten voor de slachtoffers is daarbij verijdeld door het fysiek intimiderende onderlinge verband van de gedragingen van de groep.
Bij dit oordeel heeft voor het hof een rol gespeeld dat uit de verklaring van [betrokkene 11] d.d. 12 februari 2006 (pagina 282) blijkt dat een grote groep nodig was om naar ADO Den Haag te gaan voor een confrontatie (procesverbaal van bevindingen pagina 286). Ook medeverdachte [betrokkene 6] (verklaring d.d. 6 april 2006, pagina 1613) zegt dat hij regelmatig voor het incident op vrijdag 10 december (op grond van het daarvóór verklaarde gaat het hof er vanuit dat het hier moet gaan om 10 februari 2006) contact heeft gehad met medeverdachte [verdachte 3] over hoeveel mensen er zouden moeten komen en dat er zoveel mogelijk moesten komen.
Gelet op het vorenstaande heeft de verdachte naar het oordeel van het hof een voldoende significante bijdrage geleverd aan het openlijk in vereniging gepleegde geweld tegen personen en tegen goederen in het ADO-home.
De omstandigheid dat uit het dossier niet is komen vast te staan dat de verdachte in het home is geweest en/of geweld heeft gebruikt, maakt het oordeel van het hof niet anders."
3.4. Voor het bewijs heeft het hof een aantal verklaringen van verdachte gebezigd. De eerste verklaring houdt in dat verdachte op 10 februari 2006 bij het supportershome van ADO Den Haag is geweest en stokken en wapens eerst in Den Haag heeft gezien. Hij is tot aan het eerste hek gelopen (bewijsmiddel 1 onder A). Bewijsmiddel 1 onder B houdt in dat verdachte door het hek zou zijn gegaan aangeduid met de letter B. Het eigenaardige van dit bewijsmiddel is dat vergelijking met de verklaring die verdachte volgens het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 21 december 2007 heeft afgelegd leert, dat in het arrest deze verklaring onjuist is weergegeven. Verdachte heeft immers het volgende verklaard:
"U vraagt mij hoe ver ik ben doorgelopen. U toont mij een overzichtsfoto van het ADO-stadion, met daarop vermeld de letters A tot en met D. Ik ben door het hek gegaan, aangeduid met de letter A, en ben blijven staan voor het hek, aangeduid met de letter B. Ik ben daar heel even geweest. Ik liep achteraan. Op het moment dat de voorste groep ging rennen, werd er een vuurwerkbom gegooid. Ik ben toen achteruit gestapt. De voorste groep ging vervolgens tot de aanval over. Ik wist niet wat iedereen van plan was.
Bewijsmiddel 3 houdt als verklaring van verdachte in dat hij een heel harde knal voordat hij het terrein van het ADO-stadion op liep, lawaai en glasgerinkel hoorde, mensen zag rennen en met stokken tegen de hekken slaan. In de bewijsmiddelen 4 tot en met 20 zijn verklaringen te lezen van medeverdachten en van slachtoffers, maar verdachte wordt daarin nergens genoemd.
De vraag rijst of wat het hof heeft vastgesteld voldoende is voor een veroordeling voor art. 141 Sr.
3.5. Ter uitleg van de woorden "in vereniging" die in 2000 in de plaats kwamen van de woorden "met verenigde krachten" pleegt de Hoge Raad de wetgeschiedenis te citeren(2):
"3.4.2. De parlementaire geschiedenis van die wet houdt ten aanzien van het bestanddeel "in vereniging" - voorzover in de onderhavige zaak van belang - onder meer het volgende in:
"De verruiming van de reikwijdte van artikel 141 WvSr krijgt gestalte door de vervanging van de woorden "met verenigde krachten" door de woorden "in vereniging". De woorden "in vereniging" drukken uit dat de samenwerkingseis van artikel 141 WvSr onverkort blijft gelden: het "verenigde" van de krachten wordt voortgezet in de eis dat in vereniging geweld moet zijn gepleegd. Aan deze vereniging worden geen strengere eisen gesteld, wat betreft de nauwheid en de volledigheid van de samenwerking, dan bij het huidige artikel 141 WvSr het geval is. Anders dan bij moord en bij diefstal gewoonlijk het geval is, zal - zo werd reeds gesteld - aan openlijke geweldpleging veelal niet een fase van voorbereiding voorafgaan. De samenwerking kan zeer wel bestaan uit niets meer dan een gezamenlijk gepleegde, niet voorbereide vernieling of mishandeling. Net als thans kan ook na de voorgestelde wijziging in dergelijke gevallen zeer wel van openlijke geweldpleging sprake zijn.
Het verschil met de huidige delictsomschrijving zit uitsluitend in het ontbreken van het woord "krachten". Anders dan thans is niet langer doorslaggevend of de verdachte "krachten" heeft aangewend die met die van anderen verenigd zijn. Voldoende is, dat hij deel uitmaakt van de groep die het openlijke geweld heeft gepleegd, en een bijdrage heeft geleverd aan dat geweld. Die bijdrage kan bestaan in het plegen van een gewelddadige handeling, dat hoeft echter niet. De betrokkene kan ook met een bivakmuts hebben rondgelopen en anderen hebben aangemoedigd. Hij kan, in gevallen waarin het openlijke geweld niet "spontaan" gepleegd wordt, ook een rol in de organisatie hebben gespeeld door deelnemers aan de openlijke geweldpleging te werven.
(...)
3.8. Blijkens de wetsgeschiedenis, zoals hiervoor onder 3.4.2 weergegeven, is van het "in vereniging" plegen van geweld sprake indien de betrokkene een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het geweld, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard behoeft te zijn."
3.6. De wetgever beoogde met deze wijziging in de tekst van artikel 141 Sr de strafbaarstelling van openlijke geweldpleging meer op één lijn te brengen met de strafrechtelijke aansprakelijkheid wegens medeplegen.(3) Het komt mij voor dat de vaststellingen van het hof onvoldoende zijn om medeplegen aan te nemen, en dus ook onvoldoende voor de vaststelling dat verdachte 'in vereniging' met anderen geweld heeft gepleegd. Verdachte is meegegaan met anderen, heeft zich wellicht geestelijk voorbereid op een gevecht, maar heeft zelf geen geweld gebruikt terwijl evenmin kan blijken dat hij een bijdrage heeft geleverd aan de geweldpleging door anderen door bijvoorbeeld aanmoedigingen of het vervullen van een organiserende rol. Medeplegen is er niet voor de meelopers. Er moet daarvoor sprake zijn van het plegen van een uitvoeringshandeling danwel van een nauwe en volledige samenwerking.(4) En daarvan blijkt mijns inziens te weinig.
Het middel lijkt mij gegrond te zijn.
4. Ambtshalve wijs ik nog op het volgende.
Het hof heeft aan het einde van de aanvulling het volgende overwogen:
"Bewijsoverweging ten aanzien van feit 3
Op de bewuste avond van 10 februari 2006 waren in het ADO-home een tiental personen aanwezig, toen een grote groep AJAX-supporters - gewapend met knuppels - het home binnenstormde en willekeurig om zich heen sloeg op aanwezige ADO-supporters.
Hoewel de aangevers [slachtoffer 2 t/m 5] zelf niet zijn geraakt door knuppels is het hof van oordeel dat het openlijk geweld ook tegen hen is gepleegd, gelet op de volstrekte willekeurigheid van het geweld dat jegens de ADO-supporters werd gepleegd, van welke groep zij deel uitmaakten en tegen welke groep het geweld was gericht."
5.3. Uit de gebezigde bewijsmiddelen is wel af te leiden dat naast het daadwerkelijk geweld dat is uitgeoefend tegen de mensen die zijn geslagen ook geweld in de zin van art. 141 Sr is gepleegd door gewelddadig en bedreigend het supportershome van ADO Den Haag binnen te dringen, maar dat is niet tenlastegelegd.
Mocht de Hoge Raad niet overgaan tot vernietiging van het bestreden arrest op het voorgestelde middel zal de Hoge Raad om redenen van doelmatigheid de verdachte alsnog kunnen vrijspreken van dit onderdeel van de tenlastelegging. Voor terugwijzing of verwijzing van de zaak voor een nieuwe behandeling bestaat mijns inziens onvoldoende grond, aangezien door deze vrijspraak de aard en de ernst van het bewezenverklaarde in zijn geheel beschouwd niet worden aangetast.(5) Dat heeft ook gevolgen voor de beslissingen op de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 2 t/m 5] en voor de schadevergoedingsmaatregelen die te hunnen behoeve zijn opgelegd, voor zover deze beslissingen zijn gerelateerd aan de immateriële schade die als gevolg van feit 3 primair, ten tweede is geleden. De benadeelde partijen [slachtoffer 3 t/m 5] zullen in hun vorderingen tot vergoeding van de immateriële schade niet ontvankelijk moeten worden verklaard evenals de benadeelde partij [slachtoffer 2]. De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] kan dan echter wel worden toegewezen voor het deel dat betrekking heeft op de materiële schade. Ook de opgelegde schadevergoedingsmaatregelen ten behoeve van deze benadeelde partijen zouden moeten worden geschrapt, weer behoudens ten aanzien van de materiële schade door [slachtoffer 2] geleden.
5. Het voorgestelde middel is volgens mij gegrond, hetgeen tot vernietiging van het bestreden arrest behoort te leiden.
6. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot verwijzing van de zaak naar een aangrenzend hof teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
1. Deze zaak hangt samen met nr. 08/00877 (verdachte 2), nr. 08/00800 (verdachte 3), nr. 08/01053 (verdachte 4), nr. 08/00948 (verdachte 5), nr. 08/00807 (verdachte 1) en nr. 08/03943 (verdachte 7) waarin ik eveneens vandaag concludeer.
2 Bijv. in HR 11 november 2003, LJN AL6209; HR 13 september 2005, NJ 2006, 449 en HR 20 juni 2006, LJN AV7266. Zie ook J.M.W. Lindeman & E. Sikkema, Een significante bijdrage aan openlijk geweld, in DD 2006, 85, p.1170-1189.
3 Bijv. Kamerstukken II 1998/99, 26519, nr. 3, p. 1; Kamerstukken II 1999/2000, 26519, nr. 6, p. 1 e.v.; Kamerstukken I 1999/2000, 26519, nr. 199a, p. 2 e.v.
4 HR 19 oktober 1993, NJ 1994,50 m.nt. Van Veen.
5 Vgl. HR 13 januari 2009, LJN BF3292.