De procesovereenkomst
Einde inhoudsopgave
De procesovereenkomst (BPP nr. XIII) 2012/5.3.3.1:5.3.3.1 Inleiding
De procesovereenkomst (BPP nr. XIII) 2012/5.3.3.1
5.3.3.1 Inleiding
Documentgegevens:
M.W. Knigge, datum 24-10-2012
- Datum
24-10-2012
- Auteur
M.W. Knigge
- JCDI
JCDI:ADS390724:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
Parl. Gesch. Boek 3, p. 893; Parl. Gesch. Boek 6, p. 81.
Parl. Gesch. Boek 6, p. 78.
Wessels 1982, m.n. p. 340,344,356-357,373-374; Wessels 1984, p. 35,45,67-69,105-106; Wessels 1988, p. 181 e.v.
Zie Wessels 1982, p. 336,340, 341-342; Wessels 1984, p. 27-28, 34,37-40,41; Van der Beek 1985, p. 738.
Eggens 1936, m.n. p. 359-360, 363-364, 373; Schoordijk 1979, m.n. p. 59, 62.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Artikel 6:3 lid 1 BW bepaalt dat een natuurlijke verbintenis een rechtens niet-afdwingbare verbintenis is. Het zou daarbij gaan om een verbintenis waaraan geen rechtsvordering is verbonden.1 In geval van een natuurlijke verbintenis lijkt dus juist sprake te zijn van hetgeen eerder werd verworpen: een partij heeft enerzijds wel een subjectief recht, maar anderzijds ontbreekt de mogelijkheid om dit recht bij de rechter af te dwingen. Het is de vraag hoe dit te rijmen valt met het hiervoor verdedigde standpunt dat het in het algemeen belang is dat partijen toegang tot de rechter hebben. Deze vraag dringt zich des te sterker op indien men ziet dat partijen zelfs bij overeenkomst natuurlijke verbintenissen in het leven kunnen roepen. Volgens artikel 6:3 lid 2 sub a BW kan een natuurlijke verbintenis onder andere bij rechtshandeling ontstaan. Partijen kunnen blijkens de parlementaire geschiedenis zowel aan een bestaande, als aan een te creëren verbintenis door middel van een rechtshandeling de afdwingbaarheid onthouden.2 Het staat ook niet vast dat dergelijke overeenkomsten slechts zelden voorkomen. Volgens Wessels zal in die gevallen waarin partijen een zogenaamd 'gentlemen's agreement' sluiten, veelal een overeenkomst beoogd zijn waarbij natuurlijke verbintenissen in het leven worden geroepen.3 In deze opvatting komen natuurlijke verbintenissen dus regelmatig voor. De tot dan toe heersende leer nam aan dat bij een 'gentlemen's agreement' sprake is van een overeenkomst die rechtens niet bindt.4
In geval van een natuurlijke verbintenis lijkt dus sprake van een discrepantie tussen hetgeen feitelijk geldt, en hetgeen een partij bij de rechter kan verkrijgen. Eggens en Schoordijk hebben zich om die reden tegen het begrip 'natuurlijke verbintenis' zoals omschreven in artikel 6:3 lid 1 BW gekeerd. Zij menen dat een rechtsverbintenis die haar sanctie niet vindt in rechtsdwang uitgeoefend door staatsorganen, een contradictio in terminis is. Van een verbintenis kan enkel worden gesproken indien zij zo nodig kan worden afgedwongen met overheidshulp.5
Feit is echter dat de wetgever de verbintenis die rechtens niet afdwingbaar is, uitdrukkelijk heeft erkend. Dit geldt bovendien niet enkel voor de verbintenis, maar ook voor andere rechtsplichten. Partijen kunnen ook aan andere rechtsplichten door middel van een overeenkomst de afdwingbaarheid onthouden. Dit blijkt uit artikel 3:296 lid 1 BW, waarin is bepaald dat '[t]enzij (..) uit een rechtshandeling anders vofgt,(...) hij die jegens een ander verplicht is iets te geven, te doen of na te laten, daartoe door de rechter, op vordering van de gerechtigde, [wordt] veroordeeld' (cursivering MWK).
Moet hier nu uit worden afgeleid dat de wetgever het geen probleem vindt dat er een discrepantie kan ontstaan tussen hetgeen binnen en buiten de rechtszaal geldt? Volgt hieruit dat partijen ook bij overeenkomst kunnen afspreken om niet tegen elkaar te procederen? Of bestaat toch onderscheid tussen het creëren van een natuurlijke verbintenis en het uitsluiten van de bevoegdheid om naar de rechter te gaan? Om hierop een antwoord te kunnen geven, zal kort gekeken worden naar de Duitse literatuur.