De procesovereenkomst
Einde inhoudsopgave
De procesovereenkomst (BPP nr. XIII) 2012/5.3.3.4:5.3.3.4 De natuurlijke verbintenis en het gevaar van eigenrichting
De procesovereenkomst (BPP nr. XIII) 2012/5.3.3.4
5.3.3.4 De natuurlijke verbintenis en het gevaar van eigenrichting
Documentgegevens:
M.W. Knigge, datum 24-10-2012
- Datum
24-10-2012
- Auteur
M.W. Knigge
- JCDI
JCDI:ADS391867:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Het klinkt mooi: indien partijen bij overeenkomst natuurlijke verbintenissen in het leven roepen sluiten zij het ius agendi uit, en ontstaat er geen discrepantie tussen hetgeen feitelijk en hetgeen bij de rechter geldt. In geval van een afspraak om niet te procederen sluiten partijen daarentegen de mogelijkheid een rechtsvordering in te stellen uit, en ontstaat een dergelijke discrepantie wel. In het eerste geval bestaat daardoor geen gevaar van eigenrichting, en in het tweede geval wel.
Het is echter de vraag of het in de praktijk ook daadwerkelijk op deze manier werkt. Het verschil tussen een uitsluiting van het ius agendi en een uitsluiting van de bevoegdheid een rechtsvordering in te stellen is vrij subtiel. Zal het voor een partij in een concrete situatie verschil maken of de rechter haar vordering afwijst omdat het ius agendi ontbreekt, of omdat zij de bevoegdheid een rechtsvordering in te stellen mist? Zoals gezegd zal het lastig zijn aan een partij te verkopen dat zij ergens wel recht op heeft, dat zij in principe ook de bevoegdheid heeft dit recht af te dwingen, maar dat zij niet de mogelijkheid heeft om naar de rechter te stappen. Het is echter sterk de vraag of het veel makkelijker valt uit te leggen dat een partij wel een recht heeft, maar dat zij niet de bevoegdheid heeft om dit recht af te dwingen, zodat zij ook niet naar de rechter kan stappen.
Het gevaar van eigenrichting lijkt mij in geval van een natuurlijke verbintenis dan ook wel degelijk aanwezig. Hoe valt dan te verklaren dat partijen toch bij rechtshandeling natuurlijke verbintenissen in het leven kunnen roepen? In de parlementaire geschiedenis wordt als voorbeeld genoemd de situatie waarin een schuldenaar met een of meer schuldeisers overeenkomt, dat indien hij een bepaald percentage van zijn schulden voldoet, die schuldeisers afzien van de afdwingbaarheid van hun vorderingsrechten voor het restant.1 Opvallend is dat in een dergelijk geval het gevaar van eigenrichting niet erg groot is. De schuldeisers zullen niet verwachten dat hun vorderingen ooit nog voldaan worden, en zullen het eerder als mooi meegenomen zien indien dit toch gebeurt. Voor het andere voorbeeld dat de parlementaire geschiedenis noemt, de situatie waarin een erflater in zijn testament heeft bepaald dat degene aan wie hij een goed legateert jegens de erfgenaam die met de uitkering wordt belast een rechtens niet-afdwingbaar recht heeft, geldt hetzelfde in iets minder sterke mate.2
Tegen deze achtergrond zou ik willen betogen dat niet te snel kan worden aangenomen dat partijen bij overeenkomst natuurlijke verbintenissen in het leven hebben willen roepen. Enkel indien de schuldeiser accepteert dat hij de prestatie wellicht nooit ontvangt, kan aangenomen worden dat dit de strekking van de overeenkomst is. In andere gevallen zal al snel sprake zijn van een ontoelaatbare uitsluiting van de bevoegdheid om te procederen (dit uiteraard in de veronderstelling dat wel sprake is van een juridisch bindende, en niet van een puur feitelijke afspraak). Een aanwijzing dat van een dergelijke ontoelaatbare overeenkomst sprake is, is het feit dat partijen weliswaar een procedure bij de rechter verbieden, maar wel andere sancties op niet-nakoming van de verbintenis zijn overeengekomen.
Op basis hiervan moet een bepaling in een antikraakcontract dat het niet is toegestaan om juridische stappen te ondernemen, ontoelaatbaar worden geacht. Het is niet aannemelijk dat partijen hiermee natuurlijke verbintenissen in het leven hebben willen roepen. De kraakwacht verwacht immers wel degelijk volledige nakoming van de overeenkomst die hij met de antikraakorganisatie heeft gesloten. Het is niet zo dat hij accepteert dat hij wellicht toegang krijgt tot de woonruimte, maar wellicht ook niet. De strekking van de overeenkomst is dus om slechts de mogelijkheid om te procederen uit te sluiten, hetgeen ontoelaatbaar is.