Einde inhoudsopgave
RvdW 2012/959
Verklaringsprocedure. Incidentele vordering tot oproeping geëxecuteerde; gehoudenheid tot beslissing “eerst en vooraf”?; maatstaf art. 209 lid 1 Rv. Appelgrieven aangevoerd?; uitleg incidentele vordering.
HR 13-07-2012, ECLI:NL:HR:2012:BW4008
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
13 juli 2012
- Magistraten
Mrs. J.B. Fleers, J.C. van Oven, F.B. Bakels, W.D.H. Asser, C.E. Drion
- Zaaknummer
11/01988
- Conclusie
A-G mr. E.M. Wesseling-van Gent
- LJN
BW4008
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht / Algemeen
Burgerlijk procesrecht / Beslag en executie
Burgerlijk procesrecht / Cassatie
Burgerlijk procesrecht / Eerste aanleg
- Brondocumenten
ECLI:NL:PHR:2012:BW4008, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 13‑07‑2012
ECLI:NL:HR:2012:BW4008, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 13‑07‑2012
Beroepschrift, Hoge Raad, 11‑04‑2011
- Wetingang
Essentie
Verklaringsprocedure. Incidentele vordering tot oproeping geëxecuteerde; gehoudenheid tot beslissing “eerst en vooraf”?; maatstaf art. 209 lid 1 Rv. Appelgrieven aangevoerd?; uitleg incidentele vordering.
Indien een bijzondere wettelijke regel op grond waarvan een incidentele vordering “eerst en vooraf” dient te worden behandeld en beslist, ontbreekt, zoals bij de hier aan de orde zijnde, niet in de wet geregelde incidentele vordering “tot oproeping geëxecuteerde”, geldt de maatstaf van art. 209 eerste zin Rv, die inhoudt dat de vordering eerst en vooraf wordt behandeld en beslist "indien de zaak dat medebrengt". Bij de toepassing van deze maatstaf dient de ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.