Einde inhoudsopgave
Toezichtbeleidsbrief erkenninghouders RDW 2018
Bijlage Erkenninghouder APK 2018
Geldend
Geldend vanaf 25-06-2019
- Redactionele toelichting
De wijzigingsopdracht komt niet overeen met de te wijzigen tekst.
- Bronpublicatie:
03-06-2019, Stcrt. 2019, 34410 (uitgifte: 24-06-2019, regelingnummer: JBZ 2019-2620)
- Inwerkingtreding
25-06-2019
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
03-06-2019, Stcrt. 2019, 34410 (uitgifte: 24-06-2019, regelingnummer: JBZ 2019-2620)
- Vakgebied(en)
Verkeersrecht / Voertuigeisen
- Hoofdstuk 1.
Toelichting op de Bijlage Erkenninghouder APK
- 1.1.
Toelichting
- 1.2.
Indeling
- 1.3.
Titel
- 1.4.
Erkenningen en bevoegdheden
- 1.5.
Meerdere keuringsplaatsen
- Hoofdstuk 2.
Positie van de RDW
- 2.1.
Basis van het toezicht
- 2.2.
Wijze van toezicht houden
- 2.3.
Frequentie van het toezicht
- Hoofdstuk 3.
Positie van de erkenninghouder
- 3.1.
Voorschriften voor de APK-keuring / Het keuringsproces
- 3.1.1.
Toezicht door middel van steekproeven
- 3.1.2.
Documentatie
- 3.1.3.
Beëindiging erkenning
- 3.1.4.
Financiële verplichting
- 3.1.5.
Instrueren van uw personeel
- 3.1.6.
Bewaarplicht stukken
- 3.1.7.
Keuringsplaats
- 3.1.8.
Datacommunicatie met de RDW
- 3.2.
Maatregelen
- 3.3.
Voertuigen
- 3.4.
Handhaving APK
- Hoofdstuk 4.
Overtredingen en sancties
- 4.1.
Vaststellen van een overtreding
- 4.2.
Zienswijze
- 4.3.
Ingangsdatum
- 4.4.
Verjaringstermijn
- 4.5.
Categorisering overtredingen en stroomschema
- 4.6.
Soorten sancties
- Hoofdstuk 5.
Bezwaar en beroep
- 5.1.
Beroep tegen het resultaat van de steekproefherkeuring of een vermeend onterechte goed- of afkeur
- 5.1.1.
Hoorzitting
- 5.1.2.
Opschorten
- 5.2.
Beroep
- 5.3.
Voorlopige voorziening
- Hoofdstuk 6.
Erkenningseisen
- 6.1.
Eisen aan de keuringsinstantie
- 6.2.
Beoordeling erkenningseisen van de keuringsruimte en de apparatuur
Hoofdstuk 1. Toelichting op de Bijlage Erkenninghouder APK
1.1. Toelichting
De Bijlage Erkenninghouder APK is een bijlage bij het Algemeen Deel Toezichtbeleidsbrief Erkenninghouders RDW. In deze bijlage vindt u de specifieke bepalingen voor de erkenninghouder APK. Voor een volledig beeld van het toezichtbeleid van de RDW dient u eerst het Algemeen Deel te lezen.
Zoekt u een specifiek onderwerp in deze bijlage, dan raden wij u aan het hele hoofdstuk te lezen waarin het onderwerp wordt behandeld.
1.2. Indeling
(zie Algemeen Deel)
Er zijn voor deze paragraaf geen bijzonderheden.
Het zwart gearceerde onderdeel van de Toezichtbeleidsbrief is van toepassing voor u als erkenninghouder APK.
1.3. Titel
Deze bijlage is getiteld: Bijlage Erkenninghouder APK van de Toezichtbeleidsbrief Erkenninghouders RDW.
1.4. Erkenningen en bevoegdheden
(zie Algemeen Deel)
Er zijn voor deze paragraaf geen bijzonderheden.
1.5. Meerdere keuringsplaatsen
Geldt uw erkenning APK voor meerdere keuringsplaatsen? Dan wordt in de regel de kwaliteit per keuringsplaats beoordeeld. Een eventuele sanctie wordt hierop afgestemd. In beginsel wordt steeds per keuringsplaats gesanctioneerd. Uitbreiding of wijziging van een erkenning is als gevolg van artikel 19, vijfde lid van de Regeling erkenning en keuringsbevoegdheid APK niet mogelijk indien een overtreding is geconstateerd waarvoor een sanctie wordt opgelegd. Dit geldt eveneens als de sanctie is opgelegd en ten tijde van de effectuering van de sanctie.
Voor mobiele keuringseenheden geldt dat er aantoonbaar afwisselend keuringen moeten worden verricht in de op bijlage van de erkenning vermelde inrichtingen. Uitbreiding van een erkenning voor mobiele keuringseenheden is sinds 1 juli 2014 niet meer mogelijk.
Verder geldt dat uitbreidingen of wijzigingen van de erkenning zoals in uw uittreksel van de Kamer van Koophandel moeten worden gemeld aan de RDW ten behoeve van de aanpassing van het erkenningsbesluit.
Hoofdstuk 2. Positie van de RDW
2.1. Basis van het toezicht
De RDW houdt toezicht op de verleende erkenning APK. De basis van het toezicht is vastgelegd in de Wegenverkeerswet 1994 en de Regeling erkenning en keuringsbevoegdheid APK.
2.2. Wijze van toezicht houden
(zie Algemeen deel)
Bij een herkeuring (steekproef) beoordeelt de RDW primair de kwaliteit van de uitgevoerde APK-keuring. Bij een periodiek controlebezoek wordt vooral getoetst of u zich aan de erkenningseisen en de voorschriften houdt.
2.3. Frequentie van het toezicht
De frequentie van het toezicht is met name afhankelijk van het aantal door u uitgevoerde APK-keuringen en de resultaten van de herkeuringen (steekproeven). Dit wordt bijgehouden in het cusumsysteem. U leest hier meer over in de Regelgeving APK, Cusumsysteem Erkenninghouder APK 2017.
De RDW brengt u daarnaast in beginsel één keer per twee jaar een periodiek controlebezoek.
Hoofdstuk 3. Positie van de erkenninghouder
Als u in bezit bent van de erkenning APK, moet u een keuringsplaats hebben waarin een door de RDW erkend keurmeester voertuigen APK mag keuren. Hiermee levert u een bijdrage aan de kwaliteit van het Nederlandse wagenpark. Deze erkenning brengt dus een grote verantwoordelijkheid met zich mee. Daarom houdt de RDW toezicht op uw erkenning APK.
De erkenning APK kan nog op twee manieren worden uitgevoerd: met een vaste keuringsplaats en met mobiele keuringseenheden. Indien er onderscheid gemaakt moet worden tussen de mobiele erkenninghouder en de niet-mobiele erkenninghouder, is dit in de tekst aangegeven.
Het raadplegen en afmelden van voertuigen mag uitsluitend plaatsvinden op de in het handboek regelgeving APK aangegeven tijden.
3.1. Voorschriften voor de APK-keuring / Het keuringsproces
In de Regeling erkenning en keuringsbevoegdheid APK staat het keuringsproces beschreven. U wordt er met nadruk op gewezen dat u uw bedrijfsvoering zodanig inricht dat aan alle verplichtingen wordt voldaan. De volledige keuring van het voertuig wordt door de keurmeester uitgevoerd. Kort gezegd houdt dit het volgende in:
- a)
Voorafgaand aan het technische deel van de keuring van het voertuig wordt gecontroleerd of het voertuig overeenstemt met de voertuiggegevens (kenteken, VIN, en datum eerste toelating) in het kentekenregister. Indien het VIN van het voertuig niet leesbaar is of niet overeenstemt met het VIN in het kentekenregister, dan mag geen keuring worden verricht en moet de klant doorverwezen worden naar de RDW.
- b)
Let op! Bij taxi's en OV-auto's moet het goedkeuringsdocument die bij het kentekenbewijs hoort aanwezig zijn bij het voertuig. Bij voertuigen met een GN-, BN-, CD- of CDJ-of ZZ kenteken, moet het kentekenbewijs aanwezig zijn.
- c)
De technische keuring van het voertuig wordt door de keurmeester uitgevoerd, zo nodig met roetmeting.
- d)
Na afloop van het technische deel van de keuring wordt, overgegaan tot het afmelden van het resultaat van de keuring van dat voertuig (check kenteken)
- •
de afkeurmelding, of
- •
goedkeur na reparatie, of;
- •
de goedkeurmelding met de eventuele adviespunten en reparatieadviespunten.
- e)
In alle gevallen, dus ook bij afkeur, wordt het keuringsrapport ingevuld.
- f)
Na controle van de juistheid en volledigheid van het keuringsrapport wordt dit door de keurmeester zelf handmatig ondertekend.
Bij al deze handelingen moeten zowel het voertuig als de keurmeester in de keuringsruimte aanwezig zijn. De aan de keurmeesters verstrekte pincodes voor het afmelden zijn persoonsgebonden. Deze mogen niet door iemand anders worden gebruikt. Ook u als erkenninghouder moet er zorg voor dragen dat het gebruik van de pincode van een keurmeester persoonsgebonden is en blijft.
3.1.1. Toezicht door middel van steekproeven
Sleutelen in quarantainetijd
Het is ten strengste verboden om tussen het afmelden van het voertuig en de komst van de steekproefcontroleur aan het afgemelde voertuig te sleutelen of metingen te verrichten. Alleen dan kan de RDW tijdens de steekproefherkeuring een goed beeld krijgen van de kwaliteit van de keuring. Het (laten) aanbrengen van wijzigingen of metingen (laten) verrichten aan een afgemeld voertuig door een in de keuringsplaats aanwezig persoon, of dit nu uw personeel, klant of andere relatie betreft, vóór aankomst van de steekproefcontroleur, wordt ‘sleutelen in quarantainetijd’ genoemd. Dit is een overtreding en wordt gesanctioneerd.
Het verlenen van medewerking tijdens de steekproef
Uw medewerking aan een steekproef wordt op onderstaande wijze van u verwacht. U bent ervoor verantwoordelijk dat het voertuig, de keurmeester en het keuringsrapport aanwezig zijn en blijven, zodat de steekproefcontroleur van de RDW de steekproef kan uitvoeren. Dit houdt onder meer in dat na de melding dat het voertuig in een steekproef valt:
- a.
de betrokken keurmeester verplicht in de keuringsplaats aanwezig moet zijn en blijven. Ook het keuringsrapport moet u onder u houden. Het kentekenbewijs hoeft, met uitzondering van de gevallen vermeld onder 3.1. onder a niet aanwezig te zijn bij de keuring en steekproef. Naast de aanwezigheid van de keurmeester die het voertuig heeft gekeurd en het keuringsrapport heeft ondertekend, betekent dit dat deze keurmeester meteen assistentie verleent.
- b.
het voertuig, ongeacht wiens eigendom het is, aanwezig moet zijn en blijven in de keuringsplaats. Heeft u een mobiele erkenning APK, dan geldt dat ook de mobiele keuringseenheid bij de steekproef aanwezig moet zijn en blijven. U moet al het mogelijke doen om te voorkomen dat het gekeurde voertuig de keuringsplaats verlaat. U doet dit bijvoorbeeld door uw klanten goed te informeren over de steekproef, hen niet op de keuring te laten wachten, hen vervangend vervoer aan te bieden of hen weg te laten brengen. In ieder geval moet u de aanvrager voorafgaand aan de keuring duidelijk maken dat de mogelijkheid bestaat dat zijn voertuig in de steekproef valt.
- c.
u de keuringsruimte en deugdelijk functionerende apparatuur ter beschikking moet stellen. Let er bij het afmelden op dat de herkeuring volledig kan worden uitgevoerd: als de weersomstandigheden al bij het afmelden zodanig slecht zijn dat een volledige herkeuring niet (meer) mogelijk is, geldt dit als een overtreding die wordt gesanctioneerd.
Als u of anderen tijdens de uitvoering van de steekproef, inclusief een eventuele herkeuring in beroep, zonder toestemming van de RDW medewerker aan het voertuig wijzigingen aanbrengt of aan laat brengen is dit een overtreding van de categorie III,
Als een voertuig de keuringsplaats verlaat, voordat de steekproef kon worden uitgevoerd, dan gelden voor u de volgende, in artikel 32 van de Regeling opgenomen verplichtingen:
- —
geef geen keuringsrapport af;
- —
wijs de klant er op dat de goedkeuring vervalt, en
- —
meldt dit dan direct telefonisch bij het ACN kantoor te Zwolle van de RDW en niet pas bij aankomst van de steekproefcontroleur.
Het nakomen van deze verplichtingen maakt de overtreding niet ongedaan en is om deze reden dan ook niet als bijzonder feit of omstandigheid aan te merken.
Ook de aanwezigheid van het kentekenbewijs bij aankomst van de steekproefcontroleur, bijvoorbeeld omdat het voertuig uw eigendom is of in uw bedrijfsvoorraad is opgenomen, vormt een aanwijzing dat het voertuig aanwezig is geweest, maar maakt de overtreding van artikel 31 van de Regeling niet ongedaan en is om die reden dan ook geen bijzonder feit of omstandigheid.
Is de steekproefcontroleur niet binnen 90 minuten aanwezig, dan mag u het keuringsrapport alsnog afgeven. Het voertuig hoeft dan ook niet meer beschikbaar te zijn voor de RDW.
3.1.2. Documentatie
Als erkenninghouder APK moet u over de volgende documentatie op papier of digitaal beschikken:
- —
Boekwerk Regelgeving APK;
- —
Nederlandstalige handleidingen en certificaten van de vereiste meetmiddelen;
- —
het meest recente erkenningsbesluit.
De documentatie moet u ook aan uw keurmeesters ter beschikking stellen voor de APK-keuringen.
3.1.3. Beëindiging erkenning
Als aan u een intrekking voor onbepaalde tijd wordt opgelegd of u beëindigt de erkenning op eigen verzoek dan moet u de in het Algemeen Deel genoemde stukken, per direct inleveren bij de RDW. Bent u een mobiele erkenninghouder APK, dan voert u geen erkenningsschild of raamstickers. U kunt deze dus ook niet inleveren bij de RDW.
Bij een verzoek om beëindiging van een erkenning, waarbij daaraan voorafgaand sancties zijn opgelegd, wordt aan dit verzoek voldaan na effectuering van de sancties.
3.1.4. Financiële verplichting
(zie Algemeen Deel)
Er zijn voor dit onderdeel geen bijzonderheden.
3.1.5. Instrueren van uw personeel
(zie Algemeen deel)
Als erkenninghouder APK moet u uw personeel in ieder geval over de volgende zaken instrueren:
- —
de pincode van de keurmeester is persoonlijk;
- —
de APK-keuring moet door een bevoegd keurmeester worden gedaan;
- —
de keurmeester is degene die de APK-keuring afmeldt;
- —
zowel de APK-goedkeur als de APK-afkeur moet worden afgemeld;
- —
er mag niet worden gesleuteld in quarantainetijd;
- —
de aanwijzingen van de RDW medewerker moeten worden opgevolgd;
- —
het voertuig, de keurmeester en het keuringsrapport moeten aanwezig zijn tijdens een steekproefcontrole;
- —
bij een mobiele erkenning moet ook de mobiele keuringseenheid aanwezig zijn.
3.1.6. Bewaarplicht stukken
De steekproefcontrolerapporten die u ontvangt moeten 30 maanden worden bewaard.
3.1.7. Keuringsplaats
Als erkenninghouder APK moet u beschikken over een werkplaats die voldoet aan de Arbo-eisen, goed verwarmd, behoorlijk af te sluiten en goed verlicht is. Goed verwarmd houdt in dat de gemiddelde temperatuur in de werkplaats minimaal 10 graden Celsius is. De verwarming moet een dusdanige capaciteit hebben dat de ruimte ook met geopende deuren voldoende verwarmd is en blijft. De apparatuur moet gebruikt worden binnen het door de fabrikanten opgegeven temperatuurbereik van deze apparatuur.
De keuringsplaats moet ook voorzien zijn van een deugdelijke hefinrichting of een inspectieput. Wat de RDW verstaat onder deugdelijkheid met betrekking tot deze voorzieningen vindt u in hoofdstuk 6 van deze bijlage.
Voor de erkenninghouder van een mobiele keuringseenheid geldt dat bovenstaande verplichtingen ook van toepassing zijn op de inrichtingen.
3.1.8. Datacommunicatie met de RDW
Om uw erkenning goed te kunnen gebruiken, heeft u toegangscodes en certificaten ontvangen van de RDW. Deze heeft u nodig voor de datacommunicatie met de RDW zodat u het register kunt inzien en een keuring kunt afmelden. De toegangscodes en certificaten mogen uitsluitend voor de aan u verstrekte erkenning en de daaraan gekoppelde keuringsplaats worden gebruikt.
3.2. Maatregelen
(zie Algemeen Deel)
Er zijn voor deze paragraaf geen bijzonderheden.
3.3. Voertuigen
U mag in uw keuringsplaats alleen die voertuigen keuren waarvoor uw erkenning van toepassing is. Let hierbij vooral op brandstofsoort, de afmetingen (let daarbij op de minimaal vereiste hefhoogte van de hefinrichting en het blijvend functioneren van de afrijbeveiliging) en de toegestane maximum massa van de voertuigen die naar uw keuringsinstantie komen. Het keuren van een voertuig buiten de erkenning, is een overtreding en wordt gesanctioneerd.
3.4. Handhaving APK
Als blijkt dat een voertuig niet in het zogenaamde APK-register van de RDW voorkomt, maar er voor dat voertuig wel een keuringsrapport door u is afgegeven, is dit fraude. U kunt zelf controleren of een afgemeld voertuig ook daadwerkelijk is geaccepteerd door de RDW en dus in het keuringsregister is opgenomen. U kunt dit doen aan de hand van:
- —
de transactiecode die u krijgt direct na de afmelding;
- —
directe of dagelijkse controle van het register;
- —
het zogenaamde raadpleegscherm voor afmeldingen; of
- —
de maandelijkse controle van de rekening van de provider waarbij u afmeldt.
Hoofdstuk 4. Overtredingen en sancties
4.1. Vaststellen van een overtreding
(zie Algemeen Deel)
Er zijn voor deze paragraaf geen bijzonderheden.
4.2. Zienswijze
In aanvulling op het Algemeen Deel geldt dat in de regel de medewerker van de RDW een afspraak met u maakt over het in persoon naar voren brengen van uw zienswijze en uw bedrijf hiervoor zal bezoeken. Indien u uw zienswijze schriftelijk kenbaar wil maken dan heeft u hiervoor één week de tijd nadat u bent benaderd door de RDW medewerker voor een afspraak.
4.3. Ingangsdatum
Als u een erkenning heeft voor het eigen wagenpark treedt iedere sanctie onmiddellijk in werking. Voor de andere erkenningen geldt dat de sanctie in beginsel direct in werking treedt. Uitzondering hierop vormt een besluit met als sanctie een intrekking voor bepaalde tijd van 6, 9 of 12 weken. Deze treedt in beginsel na 1 week na het versturen ervan in werking. Deze termijn is gesteld om uw eerstkomende afspraken met klanten na te kunnen komen.
4.4. Verjaringstermijn
(zie Algemeen Deel)
Als grondslag voor de verjaringstermijn geldt de datum van constatering van de overtreding.
4.5. Categorisering overtredingen en stroomschema
Zie Algemeen Deel
Voorbeelden van categorie I overtredingen:
- —
goedkeuringsdocument van Taxi / OV auto of kentekenbewijs, BN-, GN-, CD-, CDJ-of ZZ voertuig ontbreekt;
- —
ingeslagen VIN in het voertuig komt niet overeen met het VIN in het kentekenregister;
- —
niet vooraf doorgeven van wijzigingen ten aanzien van de erkenning;
- —
tijdens de steekproef defecte apparatuur;
- —
niet ondertekenen steekproefcontrolerapport.
Voorbeelden van categorie II overtredingen:
- —
geen
Voorbeelden van categorie III overtredingen:
- —
keuren en afmelden van een voertuig buiten de erkenning;
- —
keuren en afmelden van een voertuig, terwijl de minimaal vereiste hefhoogte van de hefinrichting niet wordt bereikt;
- —
sleutelen in quarantainetijd;
- —
geen of onvoldoende medewerking verlenen, zoals:
- •
voertuig en/of mobiele eenheid niet aanwezig;
- •
keurmeester niet aanwezig;
- •
het niet ter beschikking stellen van de vereiste apparatuur;
- •
zonder toestemming van de RDW medewerker wijzigingen aanbrengen of aan laten brengen aan het voertuig.
- —
onbevoegd gebruik van pincode;
- —
gebruik maken van niet-geijkte apparatuur;
- —
onbevoegde ondertekening van een keuringsrapport;
- —
kwaliteit toepassing keuringseisen op basis van de Regeling Cusumsysteem Erkenninghouder APK 2017:
- •
cusumstand 12 wordt bereikt of overschreden;
- •
één afzonderlijke cusumbijdrage van 10 of hoger;
- •
apert onveilig voertuig
- —
het niet volledig uitvoeren van een keuring.
Voorbeelden van categorie IV overtredingen:
- —
fraude;
- —
kwaliteit toepassing keuringseisen op basis van de Regeling Cusumsysteem Erkenninghouder APK 2017:
- •
één afzonderlijke cusumbijdrage van 25 of hoger;
- —
ondermijning van het toezicht, zoals:
- •
verbaal en/of fysiek geweld of dreiging daarmee;
- •
niet verlenen van toegang tot de keuringsruimte;
- •
intimidatie.
Het is mogelijk dat u een overtreding begaat, die niet specifiek als voorbeeld benoemd is. De RDW heeft het recht deze overtreding te categoriseren en te sanctioneren.
Meervoudige overtredingen
Indien de som van een meervoudige overtreding hoger is dan III wordt een sanctie van tijdelijke intrekking voor de duur van 6 maanden opgelegd.
4.6. Soorten sancties
(zie Algemeen Deel)
Bij een overtreding van de categorie IV of een vierde overtreding binnen 30 maanden wordt een sanctie van intrekking voor onbepaalde tijd en een wachttijd van 30 maanden voor het doen van een nieuwe aanvraag opgelegd.
Hoofdstuk 5. Bezwaar en beroep
5.1. Beroep tegen het resultaat van de steekproefherkeuring of een vermeend onterechte goed- of afkeur
Zowel op het keuringsrapport als het steekproefcontrolerapport staan deze procedures vermeld.
Voor meer informatie over artikel 90 en 91 procedure van de Wegenverkeerswet 1994 wordt u verwezen naar de Administratieve procedures van de Regelgeving APK.
5.1.1. Hoorzitting
(zie Algemeen Deel)
Er zijn voor dit onderdeel geen bijzonderheden.
5.1.2. Opschorten
(zie Algemeen Deel)
Er zijn voor dit onderdeel geen bijzonderheden.
5.2. Beroep
(zie Algemeen Deel)
Er zijn voor deze paragraaf geen bijzonderheden.
5.3. Voorlopige voorziening
(zie Algemeen Deel)
Er zijn voor deze paragraaf geen bijzonderheden.
Hoofdstuk 6. Erkenningseisen
6.1. Eisen aan de keuringsinstantie
In dit hoofdstuk leest u hoe een aantal erkenningseisen bij het toezicht van de RDW wordt beoordeeld.
Bij de aanvraag van een erkenning wordt onderzocht of u voldoet aan de erkenningseisen. Hiervoor geldt dat u onder meer de beschikking moet hebben over ruimte en apparatuur. U moet permanent aan deze eisen voldoen. De periodieke controlebezoeken door de RDW zijn primair bedoeld om te beoordelen of u nog aan deze eisen voldoet, maar dit kan eveneens tijdens steekproeven plaatsvinden.
6.2. Beoordeling erkenningseisen van de keuringsruimte en de apparatuur
Verlichting
Onder goede verlichting in de keuringsruimte wordt verstaan dat de gemiddelde lichtopbrengst minimaal 300 lux bedraagt. De lichtopbrengst wordt bepaald door visuele controle. Bij twijfel wordt de lichtopbrengst in de keuringsruimte vastgesteld aan de hand van een lichtmeting. De lichtmeting wordt uitgevoerd met een luxmeter. Dit gebeurt als volgt:
- 1.
onder de hefinrichting of in de inspectieput, met daarop een voertuig, wordt op 1 meter afstand van het voertuig aan alle zijden van het voertuig de lichtsterkte gemeten (hierbij wordt de lichtcel naar de lichtbron gehouden);
- 2.
aan beide zijden van de voor- en achterzijde van het voertuig wordt de lichtsterkte gemeten op 1 meter afstand (hierbij wordt de luxmeter op 1 meter hoogte gehouden en wordt de lichtcel van de luxmeter naar het voertuig gericht);
- 3.
de gemiddelde waarde van deze vier metingen moet minimaal 300 lux bedragen.
Verwarming
De keuringsruimte moet voldoende verwarmd zijn. Dit houdt in dat de gemiddelde temperatuur in de keuringsruimte minimaal 10 graden Celsius is. De verwarming moet van een dusdanige capaciteit zijn dat de ruimte na het openen van de deuren voldoende verwarmd is en blijft. De apparatuur moet gebruikt worden binnen het door de fabrikanten opgegeven temperatuurbereik van deze apparatuur.
De verwarming van de keuringsruimte moet op een veilige manier zijn uitgevoerd. Dit houdt in dat de verwarmingsapparaten waarin een brander is gemonteerd, deze brander niet direct van buitenaf te benaderen mag zijn. Dit dient origineel en deugdelijk te zijn uitgevoerd. De inlaatgassen moeten op deugdelijke manier van buitenaf aangevoerd worden. De uitlaatgassen hiervan moeten op deugdelijke manier naar de buitenlucht afgevoerd worden. Het zogenaamde open vuur is niet toegestaan.
Hefinrichting
Onder een doelmatige hefinrichting wordt verstaan:
- —
De afrijbeveiliging werkt volledig als een voertuig op de hefinrichting staat. Dit geldt voor zowel de voorzijde als de achterzijde van het voertuig. De afrijbeveiliging mag niet zijn verwijderd.
- —
De hefinrichting moet zijn voorzien van een goed werkende valbeveiliging.
- —
De bediening en beveiliging van de hefinrichting verkeren in goede staat en werken op correcte wijze.
- —
De elektrische installatie aan de hefinrichting vertoont geen gebreken.
- —
De hefkabels zijn onbeschadigd.
- —
De hydraulische onderdelen lekken niet.
- —
De hefinrichting is aan alle zijden toegankelijk. De vrije ruimte rondom de hefinrichting is minimaal 0,5 meter. De eventueel aanwezige oprijplaten worden bij de beoordeling van de vrije ruimte buiten beschouwing gelaten.
- —
De hefinrichting is voorzien van voldoende verlichting. De verlichting van de hefinrichting moet voldoen aan onderstaande eisen:
- •
De verlichtingsarmaturen mogen niet beschadigd zijn en moeten zijn voorzien van beschermkappen.
- •
De hefinrichting is gelijkmatig verlicht waarbij de gemiddelde lichtopbrengst onder de inrichting minimaal 200 lux bedraagt. De lichtopbrengst wordt bepaald door visuele controle. In geval van twijfel wordt de lichtopbrengst vastgesteld door het uitvoeren van een lichtmeting. De lichtmeting wordt uitgevoerd met een luxmeter. Dit gebeurt als volgt:
- 1.
midden op de hefinrichting wordt een voertuig geplaatst;
- 2.
bij ieder wiel wordt de lichtsterkte gemeten, daarbij wordt de lichtcel van de luxmeter naar het midden van de hefinrichting gericht;
- 3.
de gemiddelde waarde van deze metingen dient minimaal 200 lux te bedragen.
De deugdelijkheid en goede staat van onderhoud van de hefinrichting blijkt uit een minimaal eenmaal per jaar, door een bij de RDW aangemelde en geaccepteerde voor hefinrichtingen gecertificeerd bedrijf of persoon, afgegeven certificaat en geldige goedkeursticker hiervoor heeft afgegeven aan de erkenninghouder.
Inspectieput
Onder een doelmatige inspectieput wordt het volgende verstaan:
- —
De inspectieput is vrij toegankelijk:
- •
Voor voertuigen waarvan de toegestane maximum massa meer is dan 3.500 kg moet, indien een voertuig op de inspectieput staat, minimaal één uitgang vrij toegankelijk zijn. Er moet minimaal 1 meter vrije ruimte aanwezig zijn.
- •
Voor voertuigen waarvan de toegestane maximum massa niet meer is dan 3.500 kg moet, indien een voertuig op de inspectieput staat, een vrije ruimte aan de voor- of achterzijde van het voertuig van minimaal 1 meter aanwezig zijn. (dit betekent voertuiglengte plus 1 meter)
- •
De uitgangen dienen te allen tijde vrij van obstakels en toegankelijk te zijn.
- •
De inspectieput is toegankelijk door middel van een vaste trap of een vast klimijzer.
- —
In de inspectieput is geen water en/of andere vloeistof aanwezig.
- —
De elektrische installatie in de inspectieput vertoont geen gebreken. Deze is zodanig uitgevoerd dat de afzuiginstallatie minstens 30 seconden in werking is voordat de verlichting kan worden ingeschakeld of een ander punt onder spanning wordt gebracht.
- —
De inspectieput is voorzien van een mechanische afzuiginstallatie waarmee dampen (bijvoorbeeld LPG of benzine) doeltreffend worden afgezogen. Daartoe dient:
- •
aan beide zijden van de inspectieput afzuigkanalen te zijn aangebracht waarin gelijkmatig verdeeld over de lengte, afzuigopeningen aanwezig zijn;
- •
de capaciteit van de afzuiginstallatie per minuut ten minste één kubieke meter lucht per vierkante meter inspectieput te bedragen;
- •
de verbinding met de buitenlucht te bestaan uit een onbrandbare buisleiding met een inwendige diameter van minimaal 150 mm;
- •
de ventilatormotor van de afzuiginstallatie zich buiten de luchtstroom te bevinden of explosieveilig uitgevoerd te worden;
- •
de afvoergassen minstens 1 meter boven het dak van de keuringsinrichting te worden afgevoerd, buiten de nabijheid van ramen en deuren.
Toelichting:indien aantoonbaar op een andere wijze aan de eisen met betrekking tot afzuiging kan worden voldaan, dan kan dit door de RDW worden geaccepteerd. Het aantoonbaar maken dient te gebeuren aan de hand van een verklaring van de fabrikant/leverancier en in overleg met de RDW.
- —
De inspectieput is voorzien van voldoende verlichting. De verlichting van de inspectieput moet voldoen aan onderstaande eisen:
- •
De verlichtingsarmaturen mogen niet beschadigd zijn en moeten zijn voorzien van beschermkappen.
- •
De inspectieput is gelijkmatig verlicht waarbij de gemiddelde lichtopbrengst onder de inrichting minimaal 200 lux bedraagt. De lichtopbrengst wordt bepaald door visuele controle. Bij twijfel wordt de lichtopbrengst vastgesteld door middel van een lichtmeting. De lichtmeting wordt uitgevoerd met een luxmeter, op de volgende wijze:
- 1.
midden op de inspectieput wordt een voertuig geplaatst;
- 2.
bij ieder wiel wordt de lichtsterkte gemeten; daarbij wordt de lichtcel van de luxmeter naar het midden van de inspectieput gericht;
- 3.
de gemiddelde waarde van deze metingen dient minimaal 200 lux te bedragen.
Koplamptester
Een koplamptestapparaat wordt geacht deugdelijk te zijn indien:
- a)
de voet, de zuil, het vizier, de verstelinrichtingen en de optiekkast waaronder de lens en het projectievlak niet dusdanig zijn beschadigd dat de werking van het apparaat beïnvloed wordt;
- b)
de verstelinrichtingen spelingvrij zijn en werken zoals oorspronkelijk bedoeld is;
- c)
de koplamptester op rails is gemaakt, moeten de rails aanwezig zijn en niet dusdanig beschadigd zijn dat de werking van het apparaat beïnvloed wordt;
- d)
de optiekkast waterpas gemonteerd is ten opzichte van de voet, dan wel de optiekkast waterpas te stellen is ten opzichte van de voet.
Krik
Als gebruik wordt gemaakt van een putkrik, moet deze doelmatig zijn. Hieronder wordt verstaan dat deze is voorzien van een beveiligingsvoorziening waarbij het voertuig niet kan zakken in geval van problemen met de krik (bijvoorbeeld lekkage). De krik moet minimaal voorzien zijn van een terugstroombeveiliging.