Hof Amsterdam, 31-05-2022, nr. 21/00455, nr. 21/00456, nr. 21/00457
ECLI:NL:GHAMS:2022:1685
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
31-05-2022
- Zaaknummer
21/00455
21/00456
21/00457
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2022:1685, Uitspraak, Hof Amsterdam, 31‑05‑2022; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2024:285
- Vindplaatsen
NLF 2022/2481
NTFR 2023/378 met annotatie van Mr. drs. R. Steenman
Uitspraak 31‑05‑2022
Inhoudsindicatie
Navorderingsaanslagen IB/PVV voor de jaren 2014, 2015 en 2016; vaststellingsovereenkomst; omvang van het fiscaal compromis; belanghebbende voert aan dat de door hem overgelegde berichten onderdeel zijn van het compromis; het Hof acht het buiten redelijke twijfel verheven dat deze berichten niet daadwerkelijk door de inspecteur zijn verzonden aan belanghebbende.
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
kenmerken 21/00455 tot en met 21/00457
31 mei 2022
uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] , woonachtig te [Z] , belanghebbende,
tegen de uitspraak van 18 mei 2021 in de zaken met kenmerken HAA 20/2604 tot en met HAA 20/2606 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende met dagtekening 7 oktober 2017 voor het jaar 2014 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 53.941 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 20.212.
1.1.2.
De inspecteur heeft aan belanghebbende met dagtekening 9 februari 2018 voor het jaar 2015 een aanslag IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 45.216.
1.1.3.
De inspecteur heeft aan belanghebbende met dagtekening 28 april 2018 voor het jaar 2016 een aanslag IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 72.808.
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de bovenstaande (navorderings)aanslagen. De inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar (alle gedateerd 13 maart 2020) de navorderingsaanslag voor het jaar 2014 verminderd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 19.941 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 10.000, de aanslagen voor het jaar 2015 en 2016 verminderd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 11.216 respectievelijk € 38.808.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld. In de uitspraak van 18 mei 2021 heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 25 juni 2021 en is nader aangevuld bij brief van 7 september 2021. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Belanghebbende heeft op 30 april 2022 een nader stuk ingediend.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 mei 2022. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2. Feiten
2.1.
De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (in de uitspraak van de rechtbank is belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de inspecteur als ‘verweerder’):
“Feiten
1. Eiser en zijn echtgenote wonen op het adres [adres] te [Z] .
2. Op 5 september 2013 heeft eiser [stichting] (de stichting) opgericht.Bij de oprichting van de stichting worden blijkens de slotverklaring van de oprichtingsakte twee bestuurders benoemd, te weten de echtgenote (als voorzitter) en eiser (als secretaris/penningmeester).
3. Eveneens op 5 september 2013 heeft de stichting de aandelen van [A B.V.] ( [A B.V.] ) gekocht. De aandelen in [A B.V.] werden daarvóór gehouden door [B B.V.] , een vennootschap waarvan eiser de enig aandeelhouder en directeur was.
4. Tot het dossier behoort een uittreksel van de Kamer van Koophandel van [A B.V.] . Daarin zijn de volgende gegevens vermeld:
“Activiteiten [code] Organisatieadviesbureaus […]
Werkzame personen 0
Bezoekadres [adres] […]
E-mailadres [e-mailadres X] […]Enig aandeelhouder
Naam [stichting]
Bezoekadres [adres] […] [Z] […]Enig aandeelhouder sedert 05-09-2013 (datum registratie: 11-09-2013)
Bestuurder
Naam [stichting] ”
5. Tot het dossier behoort een machtiging van 9 maart 2014 met de volgende tekst:
“Hierbij machtig ik als bestuurder van de [stichting] , de heer [X] [eiser], tot alleen zelfstandigbevoegd namens de [stichting] voor het leggen van verbintenissen en overeenkomsten.[handtekening][echtgenote] , voorzitter [stichting] ”
6. Op 6 mei 2015 start verweerder een boekenonderzoek bij [A B.V.] naar aanleiding van een verzoek om teruggaaf van omzetbelasting. Dit onderzoek is afgerond op 3 augustus 2017. Het onderzoek gaf verweerder aanleiding tot het opleggen aan eiser van de navorderingsaanslag ib/pvv over het jaar 2014 en de aanslagen ib/pvv voor de jaren 2015 en 2016 (ook wel: de aanslagen).
7. Bij de aanslagen zijn voor zover relevant de volgende correcties ten opzichte van de door eiser ingediende aangiften ib/pvv aangebracht. In elk jaar een loon uit tegenwoordige dienstbetrekking van € 44.000 en voor het jaar 2014 ook reguliere voordelen uit aanmerkelijk belang ten bedrage van € 20.212.
8. In de bezwaarfase is overleg gevoerd tussen eiser (in de beginfase ook via zijn toenmalige gemachtigde) en verweerder. In 2020 voert eiser zelf de gesprekken met verweerder, in de persoon van [inspecteur C] ( [inspecteur C] ).
9. Bij e-mail van 18 februari 2020 om 08:49 uur schrijft [inspecteur C] aan eiser:
“Geachte heer [X] ,
Zoals gistermiddag besproken stuur ik u hierbij een kort overzicht van mijn constateringen
[…]
Ter voorkoming van een mogelijke beroepsprocedure wil ik kijken of we deze bezwaarschriften via een compromis alsnog kunnen afhandelen. Ik verzoek u daarom mij een compromisvoorstel te doen wat mogelijk voor beide partijen acceptabel zal zijn.
Zoals u weet ga ik de dienst op zeer korte termijn verlaten en wil ik proberen dit voor mijn vertrek nog af te ronden. Indien het niet lukt om tot overeenstemming te komen zal ik de bezwaarschriften overdragen aan een collega die de verdere afhandeling van deze bezwaarschriften zal verzorgen.
Zoals afgesproken hoor ik uiterlijk donderdag 20 februari van u wat u voorstel is.”
10. Bij e-mail van 25 februari 2020 om 10:59 uur schrijft [inspecteur C] aan eiser:
“Geachte heer [X] ,
Na onze bespreking van gistermiddag kan ik u het volgende voorstel doen voor de afhandeling van uw bezwaarschriften IB 2014 t/m 2016:De correctie box 2 in 2014 zal worden beperkt tot € 10.000 en de correctie gebruikelijk loon zal voor de jaren 2014 t/m 2016 worden beperkt tot € 10.000 p/j.
Dat betekent dat de belastbare inkomens zullen worden vastgesteld op:
2014 € 19.941 (box 1) en € 10.000 (box 2)2015 € 11.216 (box 1)2016 € 38.808 (box 1)
Dit voorstel is éénmalig en daarover valt niet te “onderhandelen”. Dit voorstel is tevens specifiek voor de afhandeling van deze drie jaren en hieraan kunnen geen rechten worden ontleend voor andere jaren.Indien u hiermee akkoord gaat verzoek ik u mij dit via een antwoord op deze mail te laten weten. Ik zal de bezwaarschriften conform bovenstaande gegevens afhandelen.
Indien u niet akkoord kunt gaan met bovenstaande voorstel zal ik uw dossier overdragen aan een collega. Zoals u namelijk weet ga ik de belastingdienst per 1-3-2020 verlaten.”
11. Bij e-mail van 25 februari 2020 om 13:17 uur schrijft eiser aan [inspecteur C] :
“Geachte heer [inspecteur C] ,
Ik ga akkoord met uw voorstel.
En met dank voor uw bereidheid deze lastige complexe zaak zo op te lossen en een gang naar de rechter te voorkomen.”
12. De bezwaarschriften worden conform de e-mail van 25 februari 2020 afgehandeld.
13. Op 21 maart 2020 dient eiser een herziene aangifte ib/pvv voor het jaar 2016 in waarbij hij een ondernemingsverlies van € 38.012 claimt.
14. Tot het dossier behoort correspondentie uit 2018 tussen eiser en [inspecteur C] .Op 9 november 2018 stuurt [inspecteur C] een e-mail aan eiser met een compromisvoorstel voor de afhandeling van een geschil ter voorkoming van een mogelijke rechtszaak. Eiser handelde daar als fiscaal vertegenwoordiger van [D] ( [D] ).Dit compromisvoorstel is vastgelegd in een schriftelijke vaststellingsovereenkomst, die eveneens tot het dossier behoort. In deze vaststellingsovereenkomst is een bepaling opgenomen waarbij [D] verklaart dat zij ter zake van wat is overeengekomen geen gebruik zal maken van het recht van bezwaar en beroep.”
2.2.
Partijen hebben de feitenvaststelling niet betwist. Het Hof gaat voor de beslechting van het geschil daarom ook uit van deze feiten. Hieraan voegt het Hof nog de volgende feiten toe.
2.3.
Bij zijn beroepschrift heeft belanghebbende een e-mail van 4 oktober 2019, 14:28 van [inspecteur C] aan hem overgelegd. Hierin is voor zover van belang opgenomen:
“Hierbij bevestig ik de afspraak om de bezwaarschriften IB 2014 t/m 2016 op woensdag 16 oktober 2019 om 13:30 uur op uw bedrijfsadres (…) met elkaar te bespreken.
.Zoals u weet moet IB 2014 redelijk snel afgehandeld worden.”
2.4.
In de hogerberoepsfase is er telefonisch contact geweest tussen de (toenmalige) gemachtigde van belanghebbende (mr. [E] ) en de inspecteur. Hierin is onder meer de e-mailcorrespondentie tussen [inspecteur C] en belanghebbende aan de orde geweest.
Door de inspecteur is, voor zover van belang, het volgende bericht (dat de inspecteur van de toenmalige gemachtigde had verkregen) als bijlage bij het in hoger beroep ingediende verweerschrift opgenomen:
“Van: [inspecteur C] @belastingdienst.nl
Verzonden: dinsdag 25 februari 2020 12:17
Aan: [e-mailadres X] (…)
Onderwerp: Voorstel afhandeling bezwaarschriften IB 2014 t/m 2016
Geachte heer [X] ,
Na onze telefonische bespreking van zojuist kan ik u het volgende toevoegen bij het voorstel doen voor de afhandeling van uw bezwaarschriften IB 2014 t/m 2016.
De invordering van IB 2014 is niet meer mogelijk, het bezwaar moet wel worden afgehandeld.
IB 2015 en 2016 worden conform het voorstel afgehandeld.
Indien u niet akkoord kunt gaan met bovenstaande voorstel zal ik uw dossier overdragen aan een collega. Het voorstel komt daarmee te vervallen en u moet dan opnieuw en van voren af aan met een collega de bezwaarschriften tot afhandeling brengen. (…)”
De e-mailadressen op voormeld bericht stemmen overeen met de e-mailadressen op de onder 10 en 11 van de rechtbankuitspraak opgenomen e-mailberichten van [inspecteur C] en belanghebbende.
2.5.
De inspecteur is bij de ICT-afdeling van de Belastingdienst nagegaan of het in 2.4. genoemde bericht daadwerkelijk is verzonden door [inspecteur C] aan belanghebbende. De ICT-afdeling heeft de inspecteur het volgende bericht: “Op 25 februari 2020 is er maar 1 mail verzonden vanaf [inspecteur C] @belastingdienst.nl naar [e-mailadres X] ”.
In het bericht is bij de “results” één bericht opgenomen van 25 februari, 10:59:06.
2.6.
Tevens heeft de inspecteur bij de afdeling invordering nagevraagd of uit de systemen (of anderszins) volgt dat er afspraken zijn over de (niet)-invordering van de aanslag IB/PVV 2014 van belanghebbende. Deze afdeling heeft de inspecteur, voor zover van belang, het volgende bericht: “Ik kan niets vinden wat naar enige toezegging verwijst. Zeker niet wat betreft het jaar 2014.(…) Alle systemen die wij gebruiken heb ik gecheckt.(…)”
3. Geschil in hoger beroep
3.1.
Ook in hoger beroep is in geschil of een fiscaal compromis tot stand is gekomen waaraan belanghebbende is gebonden. Daarbij spitst in hoger beroep het geschil zich toe op de vraag of het onder 2.4. opgenomen bericht onderdeel is van het compromis.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
4. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft als volgt overwogen en beslist:
“Beoordeling van het geschil
Ontvankelijkheid
18. Naar het oordeel van de rechtbank stellen partijen zich terecht op het standpunt dat eiser niet zijn recht om in beroep te komen heeft opgegeven. Van het opgeven van het beroepsrecht kan alleen sprake zijn ingeval uit hetgeen is overeengekomen kan worden afgeleid dat de belastingplichtige uitdrukkelijk afstand van zijn beroepsrecht heeft gedaan en op welke tussen partijen bestaande onzekerheden of punten van geschil die afstand van recht betrekking heeft (Hoge Raad 22 april 1998, ECLI:NL:HR:1998:AA2428). Uit hetgeen tussen partijen is vastgelegd kan een dergelijk uitdrukkelijk afstand doen niet worden afgeleid. Dit betekent dat eiser ontvangen kan worden in zijn beroep.
Het fiscaal compromis
19. Van een fiscaal compromis is sprake als een inspecteur en een belastingplichtige een overeenkomst hebben gesloten waarbij zij, zoals in artikel 7:900 van het Burgerlijk Wetboek is verwoord, ter beëindiging of ter voorkoming van onzekerheid of geschil omtrent hetgeen tussen partijen rechtens geldt, een vaststelling aanvaarden, bestemd om ook te gelden voor zover zij van de tevoren bestaande rechtstoestand mocht afwijken (Hoge Raad 25 november 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC5181). Een vaststellingsovereenkomst is bindend voor beide daarbij betrokken partijen, tenzij die overeenkomst zo duidelijk in strijd is met het recht dat niet op nakoming van de overeenkomst mag worden gerekend (Hoge Raad 25 oktober 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA7844). Wanneer een compromis tot stand komt onder invloed van dwaling, door bedreiging, bedrog of misbruik van omstandigheden, is die overeenkomst vernietigbaar (artikel 3:44 en 6:228 van het Burgerlijk Wetboek).
20. In het Besluit Fiscaal Bestuursrecht (Besluit van 9 mei 2017, nr. 2017-1209 , Stcrt. 2017, 28270) is in onderdeel 26 over de vaststellingsovereenkomst onder meer het volgende vastgelegd:
“16. De vaststellingsovereenkomst die uit het overleg voortvloeit, wordt schriftelijk vastgelegd. Deze vastlegging bevat in ieder geval de volgende elementen:
[…]h. de uitdrukkelijke verklaring van belanghebbende dat hij ter zake van het overeengekomene geen gebruik zal maken van het recht van bezwaar of beroep of dat hij zijn bezwaar- c.q. beroepschrift intrekt. Deze verklaring belet belanghebbende niet om de rechtsgeldige totstandkoming van de vaststellingsovereenkomst in bezwaar en vervolgens in beroep bij de belastingrechter te betwisten”
21. De rechtbank zal eerst beoordelen of er een overeenkomst is die als fiscaal compromis kan worden aangemerkt.
22. Op 25 februari 2020 schrijft eiser in zijn e-mail dat hij akkoord gaat met het eerder die ochtend door [inspecteur C] per e-mail gedane voorstel. Er is dus naar het oordeel van de rechtbank een overeenkomst tot stand gekomen door aanbod en aanvaarding.
23. Voorafgaand aan het voorstel nodigt verweerder in zijn e-mail van 18 februari 2020 eiser uit om tot een compromis te komen. Hij verzoekt eiser om een compromisvoorstel te doen ‘wat mogelijk voor beide partijen acceptabel zal zijn’. In het voorstel dat [inspecteur C] daags na een bespreking met eiser daarover doet, staat dat de inspecteur bereid is om zowel de correctie van het gebruikelijk loon als de box 2-correctie in omvang te verminderen, maar dat hij niet lager wil gaan dan door hem aangeboden. Hierbij neemt zowel eiser als verweerder genoegen met een resultaat waarbij toegegeven wordt op het door elk van hen eerder ingenomen standpunt. Verweerder wenste immers de volledige correcties te handhaven en eiser wenste deze geheel te laten vervallen. Met de akkoordverklaring van eiser is daarom een overeenkomst gesloten die als een compromis bedoeld en aan te merken is.
24. De rechtbank is voorts van oordeel dat dit compromis is aanvaard ter beëindiging van de tussen partijen bestaande onzekerheid vanwege het tussen hen bestaande geschil over deze fiscale correcties en dat deze vaststelling bestemd was om ook te gelden voor zover zij van de tevoren bestaande rechtstoestand mocht afwijken. Dit leidt de rechtbank af uit dee-mails tussen eiser en verweerder die betrekking hebben op het compromis. Zowel [inspecteur C] (in zijn e-mail van 18 februari) als eiser (in zijn e-mail van 25 februari 2020) schrijft dat door het compromis de beroepsprocedure, respectievelijk de gang naar de rechter wordt of is voorkomen. Ook wordt gesproken van het afhandelen van de bezwaarschriften en het oplossen van deze ‘lastige complexe zaak’.
25. Dat betekent dat de gang van zaken leidt tot een fiscaal compromis dat voldoet aan de bewoordingen van artikel 7:900 van het Burgerlijk Wetboek (de vaststellingsovereenkomst). Partijen zijn gebonden aan de vaststellingsovereenkomst, omdat er geen sprake is van een evidente strijd met het recht waardoor partijen er niet aan gehouden kunnen worden. Het is dus niet juist, zoals eiser stelt, dat hij niet gebonden is aan het compromis, omdat hij geen afstand heeft gedaan van zijn recht om in beroep te komen. En dit wordt ook niet anders doordat verweerder op grond van beleidsregels had moeten zorgen voor een schriftelijke vastlegging van de vaststellingsovereenkomst en daarin die clausule had moeten opnemen. Met die beleidsregels is namelijk niet bedoeld om aanvullende voorwaarden voor een geldige totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst te stellen (Hoge Raad 8 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:865).
26. Eiser heeft ook gesteld dat het voorstel afwijkt van de afspraken met zijn advocaat destijds en dat hij dacht dat de correctie over het jaar 2014 was vervallen. Deze stelling vat de rechtbank op als een beroep op dwaling omtrent de inhoud van de overeenkomst.Wat betreft de gestelde afspraken met de advocaat heeft eiser ter zitting niet kunnen ophelderen wat die afspraken waren. Hij heeft ook verklaard dat het compromis wel was weergegeven zoals was besproken, maar dat de uitwerking anders uitpakte dan gedacht. Eiser heeft met deze toelichting niet aannemelijk gemaakt dat sprake was van een omstandigheid die tot vernietiging wegens dwaling zou kunnen leiden. Dat geldt eveneens door eiser ingenomen stelling dat hij dacht dat de correctie over het jaar 2014 was vervallen. Ook deze stelling is door eiser onvoldoende onderbouwd en er blijkt niets van uit de gedingstukken. De belastingheffing over het jaar 2014 is bovendien uitdrukkelijk vermeld in het compromisvoorstel, zodat het – eisers stelling volgende – voor de hand had gelegen dat eiser in reactie daarop zou hebben geageerd dat het voorstel niet conform zijn veronderstelling was. Eiser is met deze reactie echter pas voor het eerst ter zitting bij de rechtbank gekomen. De rechtbank heeft in eiseres stellingen of de stukken van het geding geen aanknopingspunt gevonden dat de overeenkomst onder invloed van dwaling tot stand is gekomen.
27. Ten aanzien van de totstandkoming heeft eiser ook gesteld dat sprake was van grote (tijds)druk, vanwege het aanstaande vertrek van [inspecteur C] bij de Belastingdienst. Deze stelling vat de rechtbank op als een beroep op bedreiging, bedrog of misbruik van omstandigheden.Uit de e-mails van [inspecteur C] blijkt dat enige (tijds)druk op eiser is gelegd om het voorstel te accepteren. Hem wordt een korte reactietermijn gegeven en [inspecteur C] vermeldt dat het vóór zijn aanstaande vertrek geregeld moet zijn. Toch geeft de reactie van eiser op die e-mail niet de indruk dat hij zich onder druk gezet heeft gevoeld. Hij antwoordt vrijwel per ommegaande en lijkt content met de oplossing en het voorkomen van de gang naar de rechter. Dat eiser vervolgens toch naar de rechter is gestapt, is omdat hij zich na vermindering van de aanslagen van zijn kant niet gebonden voelde aan de afspraak en een verdere vermindering wilde bepleiten. Hij had zijn beroepsrecht immers niet opgegeven, zo verklaart eiser ter zitting. Deze gang van zaken wijst niet op ongeoorloofde druk. De rechtbank acht niet aannemelijk dat er een omstandigheid is die tot vernietiging van de overeenkomst kan leiden.
28. Er is een geldige vaststellingsovereenkomst tot stand gekomen die niet voor vernietiging vatbaar is. De rechtbank komt niet toe aan de beoordeling van het geschil over het gebruikelijk loon.
Slotsom
29. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
30. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.”
5. Beoordeling van het geschil
5.1.1.
Vaststaat dat de onder 9, 10 en 11 van de rechtbankuitspraak opgenomen e-mailberichten en het onder 2.3. opgenomen e-mailbericht daadwerkelijk zijn uitgewisseld tussen belanghebbende en [inspecteur C] . Belanghebbende stelt dat ook het onder 2.4. opgenomen bericht daadwerkelijk is gewisseld tussen hem en [inspecteur C] ; [inspecteur C] zou het aan hem hebben verzonden op 25 februari 2020, 12:17 en het bericht zou (gelet onder meer op de omstandigheid dat het bericht dateert van voor de acceptatie van het voorstel door belanghebbende om 13:17) onderdeel uitmaken van het fiscaal compromis. Zijn verzoek om [inspecteur C] op te roepen als getuige heeft belanghebbende ter zitting van het Hof ingetrokken.
5.1.2.
De inspecteur betwist gemotiveerd dat [inspecteur C] het onder 2.4. opgenomen bericht heeft verzonden; het maakt dan ook geen deel uit van het compromis, aldus de inspecteur. Voorts heeft de inspecteur ter zitting van het Hof opgemerkt dat hij van de toenmalige gemachtigde van belanghebbende telefonisch heeft vernomen dat de omstandigheid dat de gemachtigde zich heeft onttrokken van deze zaak te maken heeft met diens twijfel aan de echtheid van het onder 2.4. genoemde bericht.
5.2.
Het Hof acht het buiten redelijke twijfel verheven dat het onder 2.4. (eerst in hoger beroep door belanghebbende genoemde) opgenomen bericht niet daadwerkelijk door [inspecteur C] op 25 februari 2020 is verzonden aan belanghebbende. Daarbij hecht het Hof belang aan de door inspecteur overgelegde e-mailberichten van de ICT-afdeling van de Belastingdienst en van de afdeling invordering (zie onder 2.5. en 2.6.). Uit het bericht van de ICT-afdeling volgt dat het onder 10 van de rechtbankuitspraak opgenomen e-mailbericht wel is verzonden door [inspecteur C] aan belanghebbende om 10:59 uur, maar dat er geen sprake is van enig ander e-mailbericht op 25 februari 2020 van [inspecteur C] aan belanghebbende. Voorts zijn er bij de afdeling invordering geen afspraken bekend over de invordering IB/PVV 2014 en acht het Hof het overigens onaannemelijk dat de inspecteur een dergelijke afspraak over de invordering op deze wijze zou maken. De ontvanger is immers belast met de invordering en draagt derhalve in beginsel de bevoegdheid om die afspraken te maken. Al zou de inspecteur overgaan tot het maken van afspraken over de invordering, dan ligt het voorts in de rede dat de ontvanger daarbij wordt betrokken. De inspecteur heeft een dergelijke gang van zaken uitdrukkelijk betwist. Daarbij merkt het Hof op dat uit het onder 2.3. opgenomen e-mailbericht, anders dan belanghebbende voorstaat, niets valt op te maken over afspraken aangaande (niet)-invordering. Voorts is het door belanghebbende in mei 2020 gedane verzoek om uitstel van betaling van de aanslag IB /PVV 2014 moeilijk te rijmen met de door hem voorgestane omvang van het fiscaal compromis (inclusief een afspraak over de niet-invordering van deze aanslag) en is het op zijn minst genomen opmerkelijk te noemen dat belanghebbende eerst in hoger beroep met dit – gestelde – bericht op de proppen is gekomen.
Al met al neemt het Hof dan ook tot uitgangspunt dat het door belanghebbende genoemde bericht zoals opgenomen onder 2.4. niet is verzonden door [inspecteur C] aan belanghebbende.
5.3.
Met de rechtbank is het Hof voorts van oordeel dat er sprake is van een fiscaal compromis dat voldoet aan de bewoordingen van artikel 7:900 van het Burgerlijk Wetboek en dat partijen hieraan gebonden zijn. Het fiscaal compromis is (uitsluitend) neergelegd in een e-mailbericht van 25 februari 2020 (10:59 uur) van [inspecteur C] aan belanghebbende en in een e-mailbericht van 25 februari 2020 (13:17 uur) van belanghebbende aan [inspecteur C] . Hetgeen de rechtbank daartoe in rechtsoverwegingen 19 tot en met 25 heeft opgenomen acht het Hof juist en maakt het tot de zijne.
5.4.
Ook bij het Hof heeft belanghebbende zich beroepen op dwaling en hij heeft ter zitting van het Hof verklaard dat hij deswege vernietiging van het fiscaal compromis vordert (desgevraagd verzoekt hij niet meer om aanpassing van het fiscaal compromis ex artikel 6:230, tweede lid, BW). Voor zover belanghebbende bedoelt te stellen dat het fiscaal compromis tot stand is gekomen onder invloed van dwaling, bij een juiste voorstelling van zaken niet zou zijn gesloten en deswege vernietigbaar is, acht het Hof zulks niet aannemelijk geworden. Belanghebbende heeft desgevraagd niet kunnen aangeven en ook is overigens niet duidelijk geworden waaromtrent belanghebbende zou hebben gedwaald ter zake hetgeen is opgenomen in de daadwerkelijk uitgewisselde e-mailberichten aangaande het fiscaal compromis (10 en 11 van de rechtbankuitspraak) tussen belanghebbende en [inspecteur C] .
Ook indien er, veronderstellenderwijs, van zou worden uitgegaan dat het door belanghebbende genoemde bericht zoals opgenomen onder 2.4. op 25 februari 2020 is verzonden door [inspecteur C] (en hetgeen hierin is opgenomen tot het fiscaal compromis behoort) heeft belanghebbende niet kunnen aangeven waaromtrent hij alsdan heeft gedwaald en volgt zulks ook overigens niet uit het dossier.
De door belanghebbende genoemde tijdsdruk waaronder het overeengekomene tot stand zou zijn gekomen leidt niet zelfstandig, zo daarvan al uit dient te worden gegaan, tot een geslaagd beroep op dwaling. Ook acht het Hof het niet aannemelijk geworden dat het fiscaal compromis onder invloed van dwang, bedrog of misbruik van omstandigheden tot stand is gekomen. Hetgeen de rechtbank daaromtrent in rechtsoverweging 27 heeft overwogen acht het Hof juist en maakt het tot de zijne. De conclusie is aldus dat het hoger beroep van belanghebbende niet slaagt.
5.5.
Ten overvloede merkt het Hof op dat zelfs indien er veronderstellenderwijs van uit zou moeten worden gegaan dat het fiscaal compromis mede een afspraak over de niet-invordering van de aanslag IB/PVV 2014 omvat (conform het bericht van [inspecteur C] aan belanghebbende op 25 februari 2020, 12:17 uur), een geschil omtrent de niet-nakoming van die afspraak aan de burgerlijk rechter dient te worden voorgelegd. Ingevolge artikel 8:5 van de Awb kan immers geen beroep bij de bestuursrechter worden ingesteld tegen een besluit als bedoeld in artikel 1 van de bij die wet behorende Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak (bijlage 2 bij de Awb). In artikel 1 van die bijlage is de Invorderingswet 1990 (IW) vermeld, met uitzondering van de artikelen 30, 49 en 62a van die wet. Dat van een situatie als bedoeld in laatstgenoemde artikelen sprake is in de onderhavige zaak overigens gesteld noch gebleken.
Ook voor die situatie zou aldus geconcludeerd moeten worden dat het hoger beroep van belanghebbende niet slaagt.
Slotsom
5.6.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is. De uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.
6. Kosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Awb in verbinding met artikel 8:108 van die wet.
Aan belanghebbendes verzoek om een integrale proceskostenvergoeding komt het Hof niet toe.
7. Beslissing
Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. M.J. Leijdekker, voorzitter, N. Djebali en J-P.R. van den Berg, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. J.H.E. Breman, als griffier. De beslissing is op 31 mei 2022 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.