Hof 's-Hertogenbosch, 11-06-2020, nr. 20-001512-18
ECLI:NL:GHSHE:2020:1764
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
11-06-2020
- Zaaknummer
20-001512-18
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2020:1764, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 11‑06‑2020; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2023:767
Cassatie: ECLI:NL:HR:2021:1886
- Wetingang
- Vindplaatsen
Uitspraak 11‑06‑2020
Inhoudsindicatie
Hof legt een gevangenisstraf op van 40 maanden voor het medeplegen van voorbereidingshandelingen, meermalen gepleegd
Parketnummer : 20-001512-18
Uitspraak : 11 juni 2020
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 20 april 2018 in de strafzaak met parketnummer 01-993346-15 tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1963,
verblijvende te [adres 1] ,
detentie-adres (de voorlopige hechtenis van verdachte is geschorst): PI Zuid-Oost – Huis van Bewaring te Roermond.
Hoger beroep
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd, dat het hof het vonnis waarvan beroep – naar het hof begrijpt – zal bevestigen, met uitzondering van de opgelegde straf, en in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal veroordelen tot een gevangenisstraf waarvan de duur gelijk is aan de duur van het ondergane voorarrest, te weten 947 dagen, met aftrek van voorarrest.
De verdediging heeft – naar het hof begrijpt – primair integrale vrijspraak bepleit. Subsidiair heeft zij een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg – ten laste gelegd dat:
1.hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 17 augustus 2015 tot en met
7 januari 2016 te Luik (België) en/of Hodeige (België), gemeente Remicourt (België), provincie Luik (België), in elk geval in België en/of te Geldrop, gemeente Geldrop-Mierlo en/of Eindhoven en/of Veldhoven en/of Urmond, gemeente Stein en/of Eersel en/of Waalre en/of Hoensbroek, gemeente Heerlen, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet (te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, vervaardigen en/of binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van een of meer hoeveelhe(i)d(en) van (een) materia(a)l(en) bevattende MDMA en/of amfetamine en/of mefedron, zijnde (een) middel(en) als vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I en/of een of meer hoeveelhe(i)d(en) van (een) materia(a)l(en) bevattende (een) (ander(e)) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I), voor te bereiden en/of te bevorderen, (telkens)
- een of meer anderen heeft/hebben getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen, en/of
- zich en/of een of meer anderen gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van die/dat feit(en) heeft/hebben getracht te verschaffen, en/of
- een of meer voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft/hebben gehad, waarvan hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) en/of ernstige redenen had(den) om te vermoeden, dat die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en),
immers heeft/hebbende hij, verdachte, en/of een of meer van zijn mededaders opzettelijk daartoe
* in of omstreeks de periode van 17 augustus 2015 tot en met 19 augustus 2015 33x 30 liter zwavelzuur en/of 4x 30 liter mierenzuur en/of 20x 30 liter aceton, in elk geval (een) (grote) hoeveelhe(i)d(en) chemicaliën ten behoeve van synthetische drugs(productie) besteld en/of
- een voertuig (Volkswagen Transporter met kenteken [kenteken] ) gehuurd en/of laten huren en/of voorhanden gehad en/of
- ( vervolgens) in/met voornoemd voertuig
- voornoemde chemicaliën vervoerd en/of afgeleverd en/of ontvangen en/of opgeslagen en/of voorhanden gehad
(Zaakdossier 0 en uitvoering rechtshulpverzoeken 002 en 004)
en/of
* op of omstreeks 25 augustus 2015 500 kilogram mierenzuur, in elk geval (een) (grote) hoeveelhe(i)d(en) chemicaliën ten behoeve van synthetische drugs(productie) besteld en/of
- een voertuig (Mercedes Benz Sprinter met kenteken [kenteken] ) gehuurd en/of laten huren en/of voorhanden gehad en/of
- ( vervolgens) in/met voornoemd voertuig
- naar/op de parkeerplaats bij de McDonald's te Geldrop, gemeente Geldrop-Mierlo,
- voornoemde chemicaliën vervoerd en/of afgeleverd en/of ontvangen en/of opgeslagen en/of voorhanden gehad
(Zaakdossier 0 en uitvoering rechtshulpverzoeken 002 en 004)
en/of
* in of omstreeks de periode van 8 november 2015 tot en met 10 november 2015
- ( een) (grote) hoeveelhe(i)d(en) zoutzuur en/of mierenzuur en/of caustic soda, in elke geval (een) (grote) hoeveelhe(i)d(en) chemicaliën ten behoeve van synthetische drugs(productie) besteld en/of
- een voertuig (Volkswagen Transporter met kenteken [kenteken] ) gehuurd en/of laten huren en/of voorhanden gehad en/of
- ( vervolgens) in/met voornoemd voertuig
- naar/op de [adres 2] en/of
- naar/op de [adres 3]
- voornoemde chemicaliën vervoerd en/of afgeleverd en/of ontvangen en/of opgeslagen en/of voorhanden gehad
(Zaakdossier 2)
en/of
* in of omstreeks de periode van 19 november 2015 tot en met 20 november 2015 20 vaatjes van in totaal 540 liter zoutzuur, in elk geval (een) (grote) hoeveelhe(i)d(en) chemicaliën ten behoeve van synthetische drugs(productie) besteld en/of
- een voertuig (met kenteken [kenteken] ) gehuurd of laten huren en/of voorhanden gehad en/of
- ( vervolgens) in/met voornoemd voertuig
- voornoemde chemicaliën vervoerd en/of afgeleverd en/of ontvangen en/of opgeslagen en/of voorhanden gehad
(Zaakdossier 0 en uitvoering rechtshulpverzoeken 002 en 004)
en/of
* in of omstreeks de periode van 23 november 2015 tot en met 24 november 2015
- ( een) (grote) hoeveelhe(i)d(en) zoutzuur, in elke geval (een) (grote) hoeveelhe(i)d(en) chemicaliën ten behoeve van synthetische drugs(productie) besteld en/of
- ( vervolgens) in/met een Mercedes bestelbus (met (vals) kenteken [kenteken] )
- naar/op de carpoolplaats te Urmond, gemeente Stein,
- voornoemde chemicaliën vervoerd en/of afgeleverd en/of ontvangen en/of opgeslagen en/of voorhanden gehad
(Zaakdossier 3)
en/of
* op of omstreeks 27 november 2015
- 216 kilogram zoutzuur, in elk geval (een) (grote) hoeveelhe(i)d(en) chemicaliën ten behoeve van synthetische drugs(productie) besteld en/of
- een voertuig (Volkswagen Transporter met kenteken [kenteken] ) gehuurd en/of laten huren en/of voorhanden gehad en/of
- ( vervolgens) in/met voornoemd voertuig
- naar/op het woonwagenkamp gelegen aan de [adres 4]
- voornoemde chemicaliën vervoerd en/of afgeleverd en/of ontvangen en/of opgeslagen en/of voorhanden gehad
(Zaakdossier 5)
en/of
* in of omstreeks de periode van 9 december 2015 tot en met 10 december 2015
- ( een) (grote) hoeveelhe(i)d(en) caustic soda en/of zoutzuur en/of mierenzuur, in elke geval (een) (grote) hoeveelhe(i)d(en) chemicaliën ten behoeve van synthetische drugs(productie) besteld en/of
- een voertuig (Ford Transit met kenteken [kenteken] ) gehuurd of laten huren en/of voorhanden gehad en/of
- ( vervolgens) in/met voornoemd voertuig
- naar/in een perceel gelegen aan [adres 5] en/of in/naar een op dat perceel geparkeerde zeecontainer en/of vrachtauto (opschrift 'kringloopwinkel'),
- voornoemde chemicaliën vervoerd en/of afgeleverd en/of ontvangen en/of opgeslagen en/of voorhanden gehad
(Zaakdossier 4)
en/of
* op of omstreeks 11 december 2015
- 20 zakken (van 25 kilogram per zak), althans (een) (grote) hoeveelhe(i)d(en) caustic soda en/of 15 jerrycans (van 25 liter per stuk), althans (een) (grote) hoeveelhe(i)d(en) zoutzuur en/of 4 jerrycans (van 30 liter per stuk), althans (een) (grote) hoeveelhe(i)d(en) methanol en/of 7 jerrycans (6 van 20 liter per stuk en 1 van 30 liter per stuk), althans (een) (grote) hoeveelhe(i)d(en) zwavelzuur, besteld en/of
- een voertuig (Ford Transit met kenteken [kenteken] ) gehuurd of laten huren en/of voorhanden gehad en/of
- ( vervolgens) in/met voornoemd voertuig
- naar/in Waalre
- voornoemde chemicaliën vervoerd en/of afgeleverd en/of ontvangen en/of opgeslagen en/of voorhanden gehad
(Zaakdossier 5)
en/of
* op of omstreeks 07 januari 2016
- 1.000 kilogram caustic soda, in elke geval (een) (grote) hoeveelhe(i)d(en) chemicaliën ten behoeve van synthetische drugs(productie) besteld en/of
- ( een) voertuig(en) (een Ford Transit met kenteken [kenteken] en/of een Volkswagen Crafter met kenteken [kenteken] ) gehuurd en/of laten huren en/of voorhanden gehad
- ( vervolgens) met/in voornoemd(e) voertuig(en)
- in/naar een loods gelegen aan [adres 6]
- voornoemde chemicaliën vervoerd en/of afgeleverd en/of ontvangen en/of opgeslagen en/of voorhanden gehad;
(Zaakdossier 6)
2.hij, als marktdeelnemer, op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van
17 augustus 2015 tot en met 11 december 2015 te Luik (België) en/of Hodeige (België), gemeente Remicourt (België), provincie Luik (België), in elk geval in België en/of te Eindhoven en/of Veldhoven en/of Urmond, gemeente Stein en/of Eersel en/of Waalre en/of Hoensbroek, gemeente Heerlen in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk de bevoegde instanties niet onverwijld in kennis heeft gesteld van (een) voorval(len) met betrekking tot geregistreerde stoffen als omschreven in bijlage 1 van de Verordening nr. 273/2004 van het Europees Parlement en de Raad, die/dat er op wijzen/wijst of kunnen/kan wijzen, dat deze in de handel te brengen geregistreerde stoffen wellicht misbruikt zullen worden voor de illegale vervaardiging van verdovende middelen en/of psychotrope stoffen,
hebbende hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) opzettelijk
* in of omstreeks de periode van 17 augustus 2015 tot en met 19 augustus 2015 (een) hoeveelhe(i)d(en) van 33x 30 liter zwavelzuur en/of 20x 30 liter aceton,
(Zaakdossier 0 en uitvoering rechtshulpverzoeken 002 en 004)
en/of
* in of omstreeks de periode van 8 november 2015 tot en met 10 november 2015 een hoeveelheid zoutzuur
(Zaakdossier 2)
en/of
* in of omstreeks de periode van 19 november 2015 tot en met 20 november 2015 een hoeveelheid van 20 vaatjes van in totaal 540 liter zoutzuur
(Zaakdossier 0 en uitvoering rechtshulpverzoeken 002 en 004)
en/of
* in of omstreeks de periode van 23 november 2015 tot en met 24 november 2015 een hoeveelheid zoutzuur
(Zaakdossier 3)
en/of
* op of omstreeks 27 november 2015 een hoeveelheid van 216 kilogram zoutzuur (Zaakdossier 5)
en/of
* in of omstreeks de periode van 9 december 2015 tot en met 10 december 2015 een hoeveelheid zoutzuur
(Zaakdossier 4)
en/of
* op of omstreeks 11 december 2015 (een) hoeveelhe(i)d(en) van 15 jerrycans (van 25 liter per stuk) zoutzuur en/of 7 jerrycans (6 van 20 liter per stuk en 1 van 30 liter per stuk) zwavelzuur
(Zaakdossier 5)
besteld en/of vervoerd en/of ontvangen en/of opgeslagen en/of voorhanden gehad.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting door de inhoud van wettige bewijsmiddelen niet de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken. Het hof overweegt daartoe het volgende.
De aan verdachte onder feit 2 tenlastegelegde schending van de meldplicht van verdachte is gebaseerd op de Europese verordening die regels stelt over het toezicht op de (internationale) handel binnen de Europese Unie (interne handel) in drugsprecursoren (Vo. 273/2004 van 11 februari 2004, aangepast bij Vo. 1258/2013 van 20 november 2013). Drugsprecursoren zijn grondstoffen die niet alleen kunnen worden gebruikt voor de vervaardiging van legale chemische producten, maar kunnen ook worden misbruikt voor de illegale productie van drugs. Het met deze verordeningen ingestelde controlesysteem is bedoeld om te voorkomen dat deze stoffen worden gebruikt voor de illegale productie van verdovende middelen en psychotrope stoffen. Omdat het merendeel van deze stoffen ook voor talloze legale doeleinden kan worden gebruikt en de handel in deze stoffen in beginsel legaal is, kan de handel in deze stoffen niet algemeen worden verboden. In Europese verordeningen – waaronder de genoemde verordening 273/2004 – zijn daarom maatregelen genomen om het juiste evenwicht te vinden tussen enerzijds de wens te voorkomen dat drugsprecursoren in handen komen van illegale drugsproducenten en anderzijds het streven om de chemische bedrijfstak in staat te stellen nuttige en legale toepassingen aan deze stoffen te blijven geven.
De aan de verdachte ten laste gelegde schending van de meldplicht is toegesneden op art. 8 lid 1 van de genoemde verordening. Deze bepaling luidt: ‘De marktdeelnemers stellen de bevoegde instanties onverwijld in kennis van elk voorval, zoals ongewone orders voor of transacties met geregistreerde stoffen, dat erop kan wijzen dat deze in de handel te brengen stoffen wellicht worden misbruikt om verdovende middelen of psychotrope stoffen op illegale wijze te vervaardigen. Daartoe verstrekken de marktdeelnemers alle beschikbare informatie aan de hand waarvan de bevoegde instanties de legitimiteit van de desbetreffende order of transactie kunnen verifiëren’. De in de tenlastelegging voorkomende termen, zoals ‘marktdeelnemers’ en ‘voorval’, moeten daarom worden geacht te zijn gebruikt in dezelfde betekenis als daaraan toekomt in (artikel 8 lid 1 van) de genoemde verordening.
Het begrip ‘markdeelnemer’ wordt in artikel 2, onder d van de genoemde verordening ruim omschreven als: ‘elke natuurlijke of rechtspersoon die betrokken is bij het in de handel brengen van geregistreerde stoffen’. Het hof acht de verdachte weliswaar aan te merken als een marktdeelnemer in de genoemde zin. Echter, gelet op zowel de strekking van de genoemde verordening – waarbij onder andere met vergunnings-, registratie- en meldingsplichten wordt getracht een juist evenwicht tussen illegale en legale praktijken te bewerkstellingen – als die van de delictsomschrijving van artikel 8 lid 1 van de genoemde verordening, acht het hof de aard van de ten laste gelegde en feitelijk verrichte gedragingen van de verdachte en de omstandigheden waaronder deze plaatsvonden – zijnde het vervoeren en/of ontvangen en/of opslaan en/of voorhanden hebben van geregistreerde stoffen – niet zodanig dat in casu sprake is van een meldingsplichtig ‘voorval’, zoals bedoeld in artikel 8 lid 1 Vo. 273/2004.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op tijdstippen in de periode van 8 november 2015 tot en met 11 december 2015 in België en in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, om een feit, bedoeld in het vierde en vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet (te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, vervaardigen en binnen het grondgebied van Nederland brengen van een of meer hoeveelhe(i)d(en) van (een) materia(a)l(en) bevattende MDMA en/of amfetamine en/of mefedron, zijnde middelen als vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen, telkens
- een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) mede te plegen
- een of meer anderen middelen tot het plegen van die/dat feit(en) heeft getracht te verschaffen, en
- vervoermiddelen en stoffen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte, en zijn mededader(s) wisten, dat die bestemd waren tot het plegen van dat/die feit(en),
immers heeft/hebbende hij, verdachte, en een of meer van zijn mededaders opzettelijk daartoe
* in de periode van 8 november 2015 tot en met 10 november 2015
- hoeveelheden zoutzuur en mierenzuur en caustic soda ten behoeve van synthetische drugsproductie besteld en
- een voertuig (Volkswagen Transporter met kenteken [kenteken] ) gehuurd en
- vervolgens met voornoemd voertuig
- naar de [adres 7] en
- naar de [adres 3]
- voornoemde chemicaliën vervoerd en afgeleverd en voorhanden gehad
(Zaakdossier 2)
en
* in of omstreeks de periode van 19 november 2015 tot en met 20 november 2015 20 vaatjes van in totaal 540 liter zoutzuur ten behoeve van synthetische drugsproductie besteld en
- een voertuig met kenteken [kenteken] gehuurd en
- vervolgens met voornoemd voertuig
- voornoemde chemicaliën vervoerd en voorhanden gehad
(Zaakdossier 0 en uitvoering rechtshulpverzoeken 002 en 004)
en
* in de periode van 23 november 2015 tot en met 24 november 2015
- een grote hoeveelheid zoutzuur ten behoeve van synthetische drugsproductie besteld en
- vervolgens met een Mercedes bestelbus met vals kenteken [kenteken]
- naar/op de carpoolplaats te Urmond, gemeente Stein,
- voornoemde chemicaliën vervoerd en voorhanden gehad
(Zaakdossier 3)
en
* op 27 november 2015
- 216 kilogram zoutzuur ten behoeve van synthetische drugsproductie besteld en
- een voertuig (Volkswagen Transporter met kenteken [kenteken] ) gehuurd en
- vervolgens met voornoemd voertuig
- naar het woonwagenkamp gelegen aan de [adres 4]
- voornoemde chemicaliën vervoerd en voorhanden gehad
(Zaakdossier 5)
en
* in de periode van 9 december 2015 tot en met 10 december 2015
- een grote hoeveelheid zoutzuur ten behoeve van synthetische drugsproductie besteld en
- een voertuig (Ford Transit met kenteken [kenteken] ) gehuurd en
- vervolgens met voornoemd voertuig
- naar een perceel gelegen aan [adres 5] en in een op dat perceel geparkeerde vrachtauto (opschrift 'kringloopwinkel'),
- voornoemde chemicaliën vervoerd en afgeleverd en voorhanden gehad
(Zaakdossier 4)
en
* op 11 december 2015
- 20 zakken van 25 kilogram per zak caustic soda en 15 jerrycans van 25 liter per stuk zoutzuur en 4 jerrycans van 30 liter per stuk en 7 jerrycans (6 van 20 liter per stuk en 1 van 30 liter per stuk) zwavelzuur, besteld en
- een voertuig (Ford Transit met kenteken [kenteken] ) gehuurd en
- vervolgens met voornoemd voertuig
- naar Waalre
- voornoemde chemicaliën vervoerd en voorhanden gehad
(Zaakdossier 5)
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte onder 1 meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken. Met betrekking tot het transport van 17 augustus 2015 tot en met 19 augustus 2015 en 25 augustus 2015 (zaakdossier 0) en het transport van 7 januari 2016 (zaakdossier 6) overweegt het hof daartoe in het bijzonder, dat het dossier onvoldoende direct bewijs bevat waaruit blijkt dat verdachte in enigerlei vorm betrokken was bij deze specifieke transporten.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Het hof overweegt, grotendeels overeenkomstig de rechtbank, als volgt.
Inleiding
Op 22 oktober 2015 start de FIOD een strafrechtelijk onderzoek onder de naam Vogelsberg.
Aanleiding hiervoor is informatie die is ontvangen van de Belgische autoriteiten
voortkomend uit een onderzoek aangaande [betrokkene 1] die zou handelen in
chemicaliën die hij betrekt bij de firma [bedrijf] , gevestigd aan de [bedrijf]
. [betrokkene 1] woont op een groot perceel met onder andere een manege
en een aantal andere opstallen in [betrokkene 1] .
Volgens de Belgische politie zou de Nederlander [medeverdachte 2] , al dan niet met tussenkomst van
[betrokkene 1] , grote hoeveelheden drugsgerelateerde chemicaliën hebben aangekocht bij
[bedrijf] . Uit de Belgische informatie komt verder naar voren dat [verdachte] – verdachte – in juli en augustus 2015 meermalen een ontmoeting had met [betrokkene 1] , terwijl de afspraken voor die ontmoetingen zouden zijn gemaakt door [medeverdachte 2] . Uit observaties in Nederland blijkt vervolgens dat [medeverdachte 2] en [verdachte] elkaar geregeld ontmoeten in het
restaurant van Intratuin/Praxis in Venlo.
De politie volgt een aantal transporten vanaf [bedrijf] naar diverse
bestemmingen in Nederland. Soms werd daarbij een tussenstop gemaakt op het perceel van
[betrokkene 1] . Opvallend is dat tijdens een aantal van deze transporten van chauffeur wordt
gewisseld of dat de lading wordt overgeladen in een ander voertuig.
Verdachte wordt onder 1 verweten zich al dan niet in vereniging schuldig te hebben gemaakt aan voorbereidingshandelingen in het kader van de Opiumwet door – kort gezegd – chemicaliën bestemd voor de productie van MDMA en/of amfetamine en/of mefedron te bestellen en te vervoeren en/of af te leveren en/of te ontvangen en/of op te slaan en/of voorhanden te hebben.
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal acht het onder 1 tenlastegelegde bewezen overeenkomstig de beslissing van de rechtbank.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft – naar het hof begrijpt – vrijspraak bepleit van het onder 1 tenlastegelegde. Zij heeft daartoe – kort samengevat – het volgende aangevoerd.
Verdachte kende [betrokkene 1] , omdat hij met hem legale handel wilde drijven in Afrikaanse snuisterijen. Voor het contact met [betrokkene 1] had verdachte een speciale telefoon, met nummer [telefoonnummer] . Van het medeplegen van strafbare voorbereidingshandelingen ten behoeve van de productie van drugs was geen sprake. Wel heeft verdachte voor een familielid van hem, een zwager, van wie hij de naam niet wil noemen, twee- of driemaal een briefje afgegeven aan diezelfde [betrokkene 1] , waarop een bestelling van chemicaliën stond. Dat familielid kon dat briefje zelf niet aan [betrokkene 1] afgeven, omdat hij vanwege een oogaandoening telkens naar het ziekenhuis moest. Verdachte heeft geen auto gehuurd en is ook anderszins niet betrokken geweest bij de tenlastegelegde voorbereidingshandelingen. Voor zover [betrokkene 1] daar anders over heeft verklaard, liegt hij.
Verdachte wordt ten onrechte in verband gebracht met de zwarte Opel Corsa. Telkens wanneer die Opel Corsa of [medeverdachte 1] opduikt, wordt er ten onrechte vanuit gegaan dat verdachte ermee te maken had. Niet vaststaat wie de bestuurder van die auto was.
Verdachte heeft ook niets van doen met het telefoonnummer eindigend op 149. Die telefoon zou weliswaar een zendmast in de straat van verdachte hebben aangestraald, maar dat levert geen bewijs tegen hem op, omdat zijn eerdergenoemde familielid bij hem om de hoek woont en die telefoon bij hem in gebruik zou kunnen zijn, aldus de verdediging.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Juridisch kader medeplegen
Het hof ziet zich gesteld voor de vraag of verdachte het onder 1 tenlastegelegde feit heeft medegepleegd in de zin van art. 47 eerste lid, sub 1, Sr.
Het hof stelt als toetsingskader het volgende voorop. Op grond van bestendige jurisprudentie moet voor medeplegen sprake zijn van een nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen, waarbij de intellectuele en/of materiële bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht dient te zijn. Het accent ligt daarbij op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht. In de praktijk is een belangrijke en moeilijke vraag wanneer de samenwerking zo nauw en bewust is geweest dat van medeplegen mag worden gesproken. Die vraag laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van de concrete omstandigheden van het geval.
Indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, maar uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht en derhalve eerder zien op het bevorderen en/of vergemakkelijken van een door een ander begaan misdrijf, rust op de rechter de taak om in het geval dat hij toch tot een bewezenverklaring van het medeplegen komt, in de bewijsvoering – dus in de bewijsmiddelen en zo nodig in een afzonderlijke bewijsoverweging – dat medeplegen nauwkeurig te motiveren. Voor de vraag of sprake is van de vereiste nauwe en bewuste samenwerking kan in dat geval onder meer rekening worden gehouden met de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. Daarbij verdient opmerking dat aan het zich niet distantiëren op zichzelf geen grote betekenis toekomt, nu het erom gaat dat de verdachte een wezenlijke bijdrage moet hebben geleverd aan het delict.
Indien de verdachte hoofdzakelijk gedragingen na de uitvoering van het strafbare feit heeft verricht, is in uitzonderlijke gevallen medeplegen denkbaar. Maar een geringe rol of het ontbreken van enige rol in de uitvoering van het delict zal dan wel moeten worden gecompenseerd, bijvoorbeeld door een grote(re) rol in de voorbereiding, terwijl in de bewijsvoering in zulke uitzonderlijke gevallen ook bijzondere aandacht dient te worden besteed aan de vraag of wel zo bewust en nauw is samengewerkt bij het strafbare feit dat van medeplegen kan worden gesproken, in het bijzonder dat en waarom de bijdrage van de verdachte van voldoende gewicht is geweest om de kwalificatie medeplegen te rechtvaardigen.
Het beslissingskader zoals dat in het hier voorgaande is weergegeven kan, met begrippen die niet steeds precies van elkaar af te grenzen zijn, niet anders dan globaal zijn. Dat hangt enerzijds samen met de variëteit van concrete omstandigheden in afzonderlijke gevallen, waarbij ook de aard van het delict een rol kan spelen. Anderzijds is van belang de variëteit in de mate waarin die concrete omstandigheden kunnen worden vastgesteld, in welk verband de procesopstelling van de verdachte een rol kan spelen (vgl. in dezen: HR 02 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474; HR 24 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:716 en HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1316, NJ 2016/411).
Het hof overweegt verder, grotendeels overeenkomstig de rechtbank, het volgende.
Het hof heeft de verklaringen van [betrokkene 1] , [betrokkene 2] en [getuige] als bewijs opgenomen. In deze verklaringen, met name in de verklaringen van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] ziet het hof aanwijzingen dat er met betrekking tot het bestellen van chemicaliën bij [betrokkene 2] en het ophalen van deze chemicaliën een vorm van samenwerking is geweest tussen [verdachte] en medeverdachte [medeverdachte 2] . Uit de verklaring van [betrokkene 1] van 15 juni 2016 bij de gerechtelijke politie Luik en de inhoud van het dossier leidt het hof echter tevens af dat er ook aanwijzingen zijn dat [medeverdachte 2] de chemicaliën zelf bij [betrokkene 2] heeft ingeslagen zonder direct bewijs dat [verdachte] bij die specifieke aankoop betrokken is geweest.
[betrokkene 1] verklaart onder meer: 'Ik had begrepen dat [medeverdachte 2] (waarmee hij [medeverdachte 2] bedoelt) de producten soms direct bij het bedrijf ging inslaan' en 'Ik ben ervan overtuigd dat ' [medeverdachte 2] '
buiten [verdachte] om voor andere mensen werkte.'
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat uit de bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat er in alle tenlastegelegde zaakdossiers sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [medeverdachte 2] , [verdachte] en een of meer anderen. Het hof zal daarom in navolging van de rechtbank per zaakdossier beoordelen of de samenwerking tussen [verdachte] , [medeverdachte 2] en/of een ander of anderen in deze specifieke zaak zodanig is geweest dat gesproken kan worden van medeplegen.
De contacten tussen [betrokkene 1] en [verdachte] met het telefoonnummer 31633476753
[verdachte] heeft bij de FIOD en ter terechtzitting verklaard dat hij telefonisch en persoonlijk
contact heeft gehad met [betrokkene 1] door middel van zijn in het dossier genoemde telefoonnummer 31633476753 en dat deze contacten telkens te maken hadden met legale
handel met betrekking tot snuisterijen uit Afrika. Verdachte wilde deze legale handel met
[betrokkene 1] opstarten.
Het hof acht met de rechtbank de verklaring van [verdachte] dat de contacten tussen hem en [betrokkene 1] verband hielden met legale handel in Afrikaanse snuisterijen volstrekt ongeloofwaardig, onder meer op grond van de inhoud van de verklaring van getuige [betrokkene 1] en de berichten tussen [betrokkene 1] en [verdachte] (pag. 3292-3293 en pag. 3300) die niet op handel in goederen uit Afrika duiden. Immers, wordt op 9 november 2016 onder meer gezegd: 'Woensdag, donderdag en vrijdag is [betrokkene 2] gesloten. Er zal morgen geleverd moeten worden als er deze week producten nodig zijn' (11:18:52) en 'OK produt in klein trailler. Aandach fabriek is gesloten van dinsdag tot 16 u maandag. Als u wilt dat het product moet morgen worden genomen' (17:10:35). Het bedrijf [betrokkene 2] is een chemisch bedrijf, dat niets van doen heeft met Afrikaanse snuisterijen.
Ook aan de verklaring van verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, dat hij voor een familielid van hem, een zwager, van wie hij de naam niet wil noemen, twee- of driemaal een briefje heeft afgegeven aan [betrokkene 1] , waarop een bestelling van chemicaliën stond, gaat het hof als volkomen ongeloofwaardig voorbij. Verdachte heeft geen enkele, laat staan een plausibele verklaring gegeven waarom hij voor een bestelling van chemicaliën ten behoeve van zijn zwager bij dezelfde persoon terecht kon als met wie hij zelf in Afrikaanse snuisterijen wilde handelen. Evenmin heeft verdachte zijn verklaring dat hij die bestellingen heeft geplaatst voor een zwager op enigerlei wijze onderbouwd, bijvoorbeeld door die zwager als getuige op te geven. Daarbij komt, dat zijn verhaal over het afgeven van een briefje met een bestelling niet overeenkomt met de hierboven genoemde tapgesprekken.
Feit 1
Met betrekking tot feit 1 worden voor het bewijs van alle bewezenverklaarde onderdelen
gebruikt de voor verdachte belastende verklaringen van de tussenpersoon [betrokkene 1] , die onder
meer heeft verklaard dat hij in opdracht van [medeverdachte 2] en/of [verdachte] chemicaliën heeft besteld
bij het bedrijf [betrokkene 2] en de verklaring van [betrokkene 2] , onder meer inhoudende dat
cliënt [betrokkene 1] hem heeft verteld dat hij chemische producten voor [verdachte] koopt. Hij
herkent [verdachte] als een vroegere cliënt.
Het hof merkt hierbij op, dat voor medeplegen niet is vereist dat verdachte zelf bij alle onderdelen van het tenlastegelegde lijfelijk aanwezig is geweest of anderszins in meer of mindere mate feitelijk betrokken is geweest, zoals bij de afleveringen van de chemicaliën. Als verdachte via [betrokkene 1] een bestelling voor chemicaliën plaatst en die chemicaliën vervolgens – hetgeen inherent is aan een bestelling – worden afgeleverd, kan verdachte ook worden aangemerkt als medepleger van de gedragingen die verband houden met die afleveringen.
Meer specifiek baseert het hof zich met betrekking tot het bewijs van de verschillende onderdelen verder op de navolgende bewijsmiddelen.
Feit van 8 november 2015 tot en met 10 november 2015 (zaakdossier 2)
Uit de in het kader van het rechtshulpverzoek verkregen informatie blijkt dat er op
8 november 2015 om 09.15 uur telefonisch een afspraak wordt gemaakt tussen het
telefoonnummer 3163376753, in gebruik bij verdachte [verdachte] , en [betrokkene 1] . In dezelfde informatie wordt door de Gerechtelijke politie Luik medeverdachte [medeverdachte 2] genoemd als de persoon die met [betrokkene 1] een afspraak maakt voor de volgende dag. Er heeft echter een stemherkenning plaatsgevonden door de FIOD-ambtenaren, waarbij de stem van
[verdachte] tijdens dit gesprek is herkend. Het hof acht dan ook bewezen dat voornoemde afspraak voor 9 november 2015 bij 'het restaurant' met [betrokkene 1] is gemaakt door [verdachte] . Daar waar met betrekking tot dit feit in de informatie van de gerechtelijke politie wordt gesproken over ' [medeverdachte 2] ' leest het hof telkens ' [verdachte] .'
[verdachte] heeft verklaard dat hij [betrokkene 1] wel eens trof bij een restaurant in Maastricht en dat hij
voornoemd telefoonnummer alleen in gebruik had voor de contacten met [betrokkene 1] . Het hof heeft hiervoor reeds overwogen dat de verklaring van [verdachte] , dat de ontmoetingen tussen hem en [betrokkene 1] plaatsvonden in verband met legale handel in Afrikaanse snuisterijen, niet geloofwaardig wordt geacht.
Na het maken van de afspraak neemt [betrokkene 1] contact op met het chemisch bedrijf
[betrokkene 2] . Op 9 november 2015 geeft [betrokkene 1] naar het telefoonnummer in gebruik bij
[verdachte] aan dat de fabriek van dinsdag tot maandag gesloten is. Er vindt meerdere keren
sms-contact plaats tussen de telefoon in gebruik bij [verdachte] en de telefoon van [betrokkene 1] .
Op 10 november 2015 worden de chemicaliën door een gehuurde Volkswagen Transporter
opgehaald bij [betrokkene 1] in België en naar Nederland gebracht. De bestuurder van de
Volkswagen Tansporter rijdt vervolgens naar een woning in Eindhoven, waar tijdens de
observaties ook een Opel Corsa op naam van [echtgeote van medeverdachte 1] e.v. [medeverdachte 1] wordt gezien. [echtgeote van medeverdachte 1] is een schoonzus van verdachte [verdachte] . Zij heeft verklaard dat haar auto wel eens
door familie wordt gebruikt. De Volkswagen Transporter is vervolgens naar een perceel in Veldhoven gebracht, waar tijdens een doorzoeking chemicaliën zijn aangetroffen. De bestuurder van voornoemde Volkswagen Transporter wordt herkend als [medeverdachte 1] .
Op grond van de door het hof gebezigde bewijsmiddelen acht het hof, mede gelet op het hiervoor overwogene, het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen. Tussen verdachte, medeverdachte [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] was sprake van een nauwe en bewuste samenwerking, waarbij de intellectuele en materiële bijdrage aan het delict van de verdachte als plaatser van de bestelling van voldoende gewicht was.
Feit van 19 november tot en met 20 november 2015 (zaakdossier 0)
Op grond van onder meer de bevindingen van de Federale Gerechtelijke politie van Luik, de
tapgesprekken tussen [betrokkene 1] en het nummer in gebruik bij [verdachte] , de stemherkenning, de
observaties en de aankoopfactuur ten name van [betrokkene 1] acht het hof het tenlastegelegde met betrekking tot 19 tot en met 20 november 2015 wettig en overtuigend bewezen.
Voor betrokkenheid van medeverdachte [medeverdachte 2] bij dit feit acht het hof onvoldoende
direct bewijs aanwezig.
Feit van 23 november tot en met 24 november 2015 (zaakdossier 3)
Op grond van onder meer de bevindingen van de Federale Gerechtelijke politie van Luik, de
tapgesprekken tussen [betrokkene 1] en het nummer in gebruik bij [verdachte] , de stemherkenning en de
bevindingen met betrekking tot zendmastgegevens, de observaties, de bevindingen met
betrekking tot camerabeelden, de aankoop van zoutzuur door [betrokkene 1] , de identificatie van
medeverdachte [medeverdachte 1] als bestuurder van de auto die de chemicaliën heeft opgehaald in
België en de bevindingen met betrekking tot het doorzochte bedrijfspand te Veen acht het hof het tenlastegelegde met betrekking tot 23 tot en met 24 november 2015 wettig en
overtuigend bewezen.
Voor betrokkenheid van medeverdachte [medeverdachte 2] bij dit feit acht het hof onvoldoende
direct bewijs aanwezig.
Feit van 9 december tot en met 10 december 2015 (zaakdossier 4)
Op grond van de door het hof gebezigde bewijsmiddelen acht het hof het tenlastegelegde betreffende 9 en 10 december 2015 wettig en overtuigend bewezen.
Uit de bewijsmiddelen blijkt het navolgende.
[verdachte] maakt op 9 december 2015 een afspraak met [betrokkene 1] voor de volgende dag. De volgende dag gaat [betrokkene 1] naar de afspraak op de gebruikelijke plaats in Maastricht.
Op 10 december 2015 om 12.07 uur wordt de Volkswagen Touran [kenteken] op de N2 in
Maastricht gezien met als bestuurder medeverdachte [medeverdachte 2] . Bij terugkomst in België gaat
[betrokkene 1] naar [betrokkene 2] . Op 10 december 2015 heeft [betrokkene 1] onder meer een bestelling van
216 liter zoutzuur bij [betrokkene 2] gedaan. Bij de woning van [betrokkene 1] wordt die dag een
vracht opgehaald door een Ford Transit met kenteken [kenteken] , waarvan het hof bewezen acht dat [medeverdachte 1] de bestuurder van deze Ford Transit is geweest.
Uit observaties blijkt dat voornoemde Ford Transit vanuit België naar een parkeerplaats in
Eersel is gereden. Daar komt vervolgens de auto bij waar die ochtend medeverdachte [medeverdachte 2]
als bestuurder in is gezien. De Ford Transit rijdt naar de kringloopwinkel in Eersel, waar
spullen worden uitgeladen en in een zeecontainer worden geladen. Daarna rijdt de Ford
Transit weer naar het parkeerterrein naar voornoemde Volkswagen Touran, waarbij de
chauffeur van de Touran wordt herkend als medeverdachte [medeverdachte 2] .
Uit bakengegevens van de Volkswagen Touran blijkt ook dat dit voertuig zich die dag in
Zuid-Limburg heeft bevonden nabij de Belgische grens en vervolgens zich naar Eersel heeft
begeven. Op het terrein van de kringloopwinkel in Eersel worden tijdens een doorzoeking op de avond van 10 december 2015 onder meer vijf jerrycans met 25 liter zoutzuur aangetroffen.
Ten tijde van de aanhouding van [medeverdachte 1] op 11 december 2015 is onder hem een telefoon
in beslag genomen. Uit onderzoek is gebleken dat deze telefoon op 9, 10 en 11 december
2015 vrijwel alleen contact heeft met het telefoonnummer [telefoonnummer] . Uit het sms-verkeer
blijkt dat er spullen opgehaald moeten worden bij ' [naam] ' en dat er opgeschreven moet worden
wat er dan nog bij [naam] staat. De door het nummer [telefoonnummer] aangestraalde zendmasten bevinden zich nabij de woning van [verdachte] .
Naast de verklaring van [betrokkene 1] dat hij in opdracht van [verdachte] en/of [medeverdachte 2] chemicaliën
bestelde acht het hof mede op grond van de overige bewijsmiddelen voldoende wettig
en overtuigend bewijs voorhanden voor het aannemen van een nauwe en bewuste
samenwerking van 9 tot en met 10 december 2015 tussen verdachte [verdachte] , medeverdachte [medeverdachte 2] en anderen, waarbij de intellectuele en materiële rol van verdachte als plaatser van de bestelling van voldoende gewicht was.
Feit van 27 november 2015 (zaakdossier 5)
Op grond van onder meer de bevindingen van de Federale Gerechtelijke politie van Luik, de
tapgesprekken tussen [betrokkene 1] en het nummer in gebruik bij [verdachte] , de observaties op
27 november 2015, de aankoopfactuur d.d. 27 november 2015 ten name van [betrokkene 1]
betreffende de aankoop van 216 kg zoutzuur, de herkenning van Xhofleer als bestuurder van
het voertuig VW Transporter [kenteken] en het verhoor van Kessel acht het hof het tenlastegelegde met betrekking tot 27 november 2015 wettig en overtuigend bewezen.
Voor betrokkenheid van medeverdachte [medeverdachte 2] bij dit feit acht de rechtbank onvoldoende
direct bewijs aanwezig.
Feit van 11 december 2015 (zaaksdossier 5)
Op grond van onder meer de bevindingen van de Federale Gerechtelijke politie van Luik, de
tapgesprekken tussen [betrokkene 1] en het nummer in gebruik bij [verdachte] , de observaties op
11 december 2015, de aankoopfactuur d.d. 11 december 2015 ten name van [betrokkene 1]
betreffende de aankoop van caustic soda en methanol, de aanhouding van [medeverdachte 1] op
11 december 2015, de bevindingen met betrekking tot de onder hem aangetroffen
chemicaliën en de onder hem aangetroffen telefoon en de NFI-rapportage met betrekking tot
de in beslag genomen chemicaliën acht het hof het tenlastegelegde met betrekking tot
11 december 2015 wettig en overtuigend bewezen.
Voor betrokkenheid van medeverdachte [medeverdachte 2] bij dit feit acht het hof onvoldoende
direct bewijs aanwezig.
Opzet
Voor strafbaarheid op grond van de voorbereidingshandelingen in artikel 10a van de Opiumwet is vereist dat de dader daadwerkelijk wetenschap heeft gehad van de omstandigheid dat hij met zijn handelingen de productie van harddrugs bevorderde. Niet is vereist dat bekend is welk delict als bedoeld in het vierde of vijfde lid van art. 10 Opiumwet wordt voorbereid of bevorderd (vgl. HR 13 maart 2001, ECLI:NL:HR:2001:BA3142 en HR 23 oktober 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX6767).
Uit de gebruikte bewijsmiddelen en de voorgaande bewijsoverwegingen, blijkt dat verdachte degene is geweest die de bestellingen voor grote hoeveelheden chemicaliën plaatste. Verdachte heeft geen aannemelijke of verifieerbare verklaring gegeven met betrekking tot een eventuele legale bestemming van de chemicaliën. Het is een feit van algemene bekendheid dat grote hoeveelheden chemicaliën worden gebruikt bij de illegale vervaardiging van verdovende middelen zoals amfetamine of MDMA. De aangetroffen hoeveelheden konden worden gebruikt voor een grootschalige productie van synthetische drugs. Het hof acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte daadwerkelijk wetenschap heeft gehad van de omstandigheid dat hij met zijn handelingen de productie van harddrugs bevorderde.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde en vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, een ander trachten te bewegen om dat feit te plegen, een ander middelen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen en vervoermiddelen en stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen sanctie
De verdediging heeft (subsidiair) een strafmaatverweer gevoerd. Zij heeft daartoe
– samengevat – aangevoerd, dat verdachte een model-gedetineerde is, dat hij al een tijd vastzit, dat het aan het hof is om een rechtvaardige straf te bepalen en dat de eis van de advocaat-generaal al een heel eind in de goede richting gaat.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Met de rechtbank overweegt het hof als volgt. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de handel in chemische stoffen die kunnen worden gebruikt voor de productie dan wel de bewerking of verwerking van synthetische drugs. Uit het dossier komt het beeld naar voren dat verdachte de spil was bij de voorbereidingshandelingen. Verdachte heeft gedurende een periode van ruim een maand via een tussenpersoon grote hoeveelheden chemicaliën van de firma [betrokkene 2] te Luik afgenomen met de kennelijke bedoeling om deze door te leveren aan derden. In totaal is betrokkenheid van verdachte bij zes transporten van chemicaliën bewezen verklaard.
Verdachte heeft weliswaar niet zelf synthetische drugs geproduceerd, maar was wel een
onmisbare schakel in het productieproces. De (chemische processen bij de) productie van
synthetische drugs, het vervoer en de ongecontroleerde opslag van de chemicaliën ten
behoeve van deze productie en de dumpingen van drugsafval brengen grote
veiligheidsrisico's en risico's voor de volksgezondheid, het milieu en de leefomgeving van
omwonenden met zich. Verdachte heeft ook bijgedragen aan de instandhouding van het
illegale drugscircuit. Algemeen bekend is dat de productie en handel van drugs gepaard gaat
met (zware) criminaliteit. Het gebruik van drugs heeft ook nadelige maatschappelijke
gevolgen zoals gezondheidsschade voor gebruikers.
Verdachte heeft de door hem gepleegde strafbare feiten gepleegd in min of meer
georganiseerd verband.
Verdachte heeft bij het plegen van de feiten gehandeld uit puur winstbejag en heeft zich
niets aangetrokken van de belangen van de maatschappij.
Uit het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat verdachte de bewezen verklaarde feiten
heeft gepleegd tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis in een andere strafzaak,
waar verdachte wordt verdacht van soortgelijke feiten als in deze strafzaak. Dit rekent het hof verdachte zwaar aan.
De bewezen verklaarde betreffen ernstige feiten die ontwrichtend zijn voor de maatschappij.
Bij de bepaling van de duur van de straf houdt het hof rekening met de omstandigheid dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel van de Justitiële Informatiedienst d.d. 5 maart 2020, niet eerder (onherroepelijk) is veroordeeld ter zake van soortgelijke feiten.
Naar het oordeel van het hof kan, gelet op het vorenstaande en op de ernst van het bewezenverklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Het hof heeft zich tevens rekenschap gegeven van de redelijke termijn. Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkómen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven. Deze termijn vangt aan vanaf het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem of haar ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld.
Bij de vraag of sprake is van een schending van de redelijke termijn moet rekening worden gehouden met de omstandigheden van het geval, waaronder begrepen de processuele houding van verdachte, de aard en ernst van het ten laste gelegde, de ingewikkeldheid van de zaak en de mate van voortvarendheid waarmee deze strafzaak door de justitiële autoriteiten is behandeld.
In de onderhavige zaak is de redelijke termijn aangevangen op 18 januari 2016, de dag waarop verdachte in verzekering is gesteld. De rechtbank heeft op 20 april 2018 vonnis gewezen. In eerste aanleg is dus sprake van een termijnoverschrijding, nu de behandeling niet is afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na de ingangsdatum van de redelijke termijn. Deze overschrijding bedraagt ongeveer 3 maanden.
Verdachte heeft op 3 mei 2018 hoger beroep ingesteld. Het hof wijst dit arrest op 11 juni 2020. In hoger beroep is dus eveneens sprake van een termijnoverschrijding, nu de behandeling in hoger beroep niet is afgerond met een eindarrest binnen twee jaar na het instellen van het hoger beroep. Deze overschrijding bedraagt iets meer dan één maand.
De beide overschrijdingen zijn, mede gelet op de omvang van de zaak (de zaak tegen verdachte maakt deel uit van een megazaak) en de totale duur van de strafprocedure bezien, dermate gering, dat het hof hieraan geen andere consequentie zal verbinden dan de constatering dat de redelijke termijn in bovengenoemde mate is geschonden.
Alle feiten en omstandigheden in aanmerking genomen, ziet het hof aanleiding om aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen van na te melden duur. Deze duur is
– afgerond – gelijk aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Het geschorste, tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis wordt opgeheven.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op artikel 10a van de Opiumwet en de artikelen 47, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte onder 1 meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 40 (veertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Heft op het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis en gelast de onmiddellijke invrijheidstelling van verdachte.
Aldus gewezen door:
mr. A.M.G. Smit, voorzitter,
mr. A.R. Hartmann en mr. J. Nederlof, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. I. Kroes, griffier,
en op 11 juni 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.