HR 2 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1573.], NJ 2021/358.
HR, 22-11-2022, nr. 21/03309
ECLI:NL:HR:2022:1715
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
22-11-2022
- Zaaknummer
21/03309
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2022:1715, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 22‑11‑2022; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie, Beschikking)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2022:888
ECLI:NL:PHR:2022:888, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 04‑10‑2022
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2022:1715
- Vindplaatsen
Uitspraak 22‑11‑2022
Inhoudsindicatie
Beklag, beslag ex art. 94 Sv op auto met verborgen ruimte van klaagster (autoverhuurbedrijf) onder ander (bestuurder auto) t.z.v. verdenking van witwassen. 1. Is het niet hoogst onwaarschijnlijk dat strafrechter later oordelend auto aan het verkeer zal onttrekken? 2. Proportionaliteit en subsidiariteit van beslag. HR: art. 81.1 RO.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 21/03309 B
Datum 22 november 2022
BESCHIKKING
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 13 april 2021, nummer RK 21/001539, op een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend
door
[klaagster],
gevestigd te [vestigingsplaats],
hierna: de klaagster.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klaagster. Namens deze hebben R.J. Baumgardt, P. van Dongen en S. van den Akker, allen advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het cassatiemiddel
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van de rechtbank beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 november 2022.
Conclusie 04‑10‑2022
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Beklag 552a Sv. Onttrekking aan het verkeer van inbeslaggenomen auto met verborgen ruimte niet hoogst onwaarschijnlijk. De conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep met toepasing van art. 81 RO.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 21/03309 B
Zitting 4 oktober 2022
CONCLUSIE
A.E. Harteveld
In de zaak
[klaagster] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna: de klaagster
De rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch heeft bij beschikking van 13 april 2021 het namens de klaagster ingediende beklag ex art. 552a Sv strekkende tot teruggave aan haar van een inbeslaggenomen personenauto (Audi) ongegrond verklaard.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de klaagster en R.J. Baumgardt, P. van Dongen en S. van den Akker, allen advocaat te Rotterdam, hebben een middel van cassatie voorgesteld.
Het middel richt zich tegen de motivering van de ongegrondverklaring van het beklag.
3.1
De bestreden beschikking houdt het volgende in:
“Inleiding
Het klaagschrift strekt tot opheffing van het op 12 januari 2020 onder [betrokkene 1] gelegde beslag op een zwarte personenauto (Audi A3 Limousine met kenteken [kenteken] ) en de teruggave daarvan aan klaagster.
De rechter heeft kennisgenomen van een gedeelte van het strafdossier met bovenstaand parketnummer.
Het klaagschrift is op 13 april 2021 in openbare raadkamer behandeld. De bepaaldelijk gemachtigde raadsvrouw van klaagster, mr. D.J. Troost, is in raadkamer verschenen. De raadsvrouw persisteert bij het klaagschrift en heeft naar voren gebracht dat de auto op naam staat van [betrokkene 2] . Zij is werkzaam bij de [klaagster] en wist niet van een verborgen ruimte in de auto. De officier van justitie heeft zich verzet tegen inwilliging van het klaagschrift omdat voortduring van het beslag nodig is ten behoeve van nader onderzoek aan de auto. Bovendien acht de officier van justitie voortduring van het beslag nodig in verband met een te vorderen onttrekking aan het verkeer.
De beoordeling
Het klaagschrift is tijdig ingediend, immers binnen twee jaren na genoemde inbeslagneming.
De rechter stelt voorop dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, een summier karakter draagt. In de onderhavige beklagprocedure is geen plaats om ten gronde in de mogelijke uitkomst te treden van een nog te voeren hoofdzaak. De rechter dient te beoordelen of het belang van strafvordering zich verzet tegen opheffing van het beslag op voornoemde auto. De rechter gaat er hierbij van uit dat klaagster en de tenaamgestelde van de auto, [betrokkene 2] , bij elkaar horen en redelijkerwijze als rechthebbenden van de auto kunnen worden aangemerkt.
Uit de stukken en het verhandelde in raadkamer is naar het oordeel van de rechter gebleken dat de betreffende auto op 12 januari 2020 naar aanleiding van een melding van de Automatic Number Plate Recognition, door verbalisanten wordt gecontroleerd. Op de auto stond een melding met betrekking tot internationale georganiseerde criminaliteit en een melding betreffende een IKDI-controle (mogelijk verborgen ruimte). Bij de bestuurder van de auto (beslagene [betrokkene 1] ) is een contant geldbedrag van € 3900,- aangetroffen en de bestuurder is aangehouden op verdenking van witwassen. Bij een nadere controle van de auto op het politiebureau is een verborgen ruimte aangetroffen in de rugleuning van de achterbank.
Gelet op het voorgaande en op hetgeen door de officier van justitie naar voren is gebracht, is de rechter van oordeel dat voortduring van het beslag nodig is voor de waarheidsvinding. Daarnaast acht de rechter voortduring van het beslag op de auto nodig omdat zij het niet hoogst onwaarschijnlijk acht dat de strafrechter, later oordelend, de auto zal onttrekken aan het verkeer. In de auto is een verborgen ruimte aangetroffen en het is een feit van algemene bekendheid dat voertuigen met een verborgen ruimte gebruikt worden voor het plegen van strafbare feiten. Ook indien de ruimte leeg is aangetroffen, kunnen voertuigen met verborgen ruimtes voor onttrekking aan het verkeer in aanmerking komen.
De rechter is van oordeel dat het belang van strafvordering zich verzet tegen opheffing van het beslag op de auto en zal het beklag ongegrond verklaren.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beklag ongegrond.”
3.2
Het middel behelst de klacht dat de motivering van de rechtbank, voorzover inhoudend dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter later oordelend de auto aan het verkeer zal onttrekken onjuist en/of onbegrijpelijk is en tevens dat de rechtbank gelet op hetgeen is aangevoerd namens de klaagster ten onrechte geen overweging heeft gewijd aan de subsidiariteit van het voortduren van het beslag.
3.3
Tot cassatie kan de eerste klacht niet leiden, aangezien de rechtbank tevens heeft overwogen dat handhaving van het beslag noodzakelijk is ten behoeve van de waarheidsvinding. Die grond is in het middel niet aangevochten doch kan de beslissing tot voortduring van het beslag zelfstandig dragen. Het middel ontbeert derhalve in zoverre belang. Ware dit anders dan zou ik daarover opmerken dat de overweging van de rechtbank over de vatbaarheid van de auto voor onttrekking aan het verkeer mij geenszins onbegrijpelijk voorkomt.
3.4
Ook de tweede klacht in het middel kan, op zichzelf bezien, niet tot cassatie leiden.
3.5
Blijkens het proces-verbaal van de behandeling in raadkamer is door de raadsvrouw aldaar het volgende aangevoerd:
“De raadsvrouw:
Cliënt wist echt niets van een verborgen ruimte en zou door een verbeurdverklaring ernstig benadeeld worden. Wellicht is het mogelijk om de auto terug te geven aan cliënt nadat de verborgen ruimte op kosten van cliënt is verwijderd.”
3.6
Het middel borduurt daarop voort en stelt dat de rechtbank ook het beklag voorwaardelijk gegrond had kunnen achten teneinde de klaagster in de gelegenheid te stellen de verborgen ruimte te verwijderen. Daarbij miskent de steller van het middel dat de wet niet voorziet in mogelijkheid dat rechter die oordeelt over klaagschrift als bedoeld in art. 552a lid 1 Sv voorwaarden verbindt aan teruggave van inbeslaggenomen voorwerp.1.
3.7
Voorzover het middel ook nog beoogt te klagen over de proportionaliteit van het voortduren van het beslag merk ik op dat weliswaar in het klaagschrift is aangevoerd dat de klaagster “op dit moment door de inbeslagname een verlies van € 15.000,- heeft, nu zij alsnog aan haar maandelijkse betalingsverplichting aan de verzekerings- en leasebank voor het voertuig alsmede doorlopende kosten dient te voldoen; en dat klaagster door de voortdurende inbeslagname in haar belangen wordt geschaad en ook onevenredig in haar eigendomsrecht wordt beknot”, maar dat die stelling op geen enkele manier is onderbouwd en tevens ter zitting van de raadkamer door de raadsvrouw niet nader is geadstrueerd. Onder die omstandigheden was naar ik meen, gelet op de rechtspraak van de Hoge Raad over de situaties waarin een beroep op (het ontbreken van) de proportionaliteit en subsidiariteit van het beslag een respons van de beklagrechter vereist, de rechtbank niet gehouden op het aldus aangevoerde in te gaan.2.
3.8
Ten overvloede merk ik op dat, in het geval inderdaad een onttrekking van het verkeer van de auto wordt uitgesproken door de strafrechter, de rechter een geldelijke tegemoetkoming kan toekennen wanneer dit nodig is om te voorkomen dat de verdachte, of een ander aan wie de verbeurd verklaarde voorwerpen toebehoren, onevenredig zou worden getroffen, zie art. 36b lid 2 Sr in verbinding met art. 33c lid 2 Sr. Ten aanzien van een derde, zoals in het onderhavige geval, staat daartoe nog de weg van een klaagschrift ex art. 552b Sv open nadat de beslissing van de strafrechter onherroepelijk is geworden.
3.9
Het middel faalt en kan met een aan artikel 81 lid 1 RO ontleende motivering worden afgedaan.
4. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
5. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 04‑10‑2022
Vgl. HR 1 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:833, NJ 2014/278, m.nt. Keulen.