Toetsing van besluiten in het rechtspersonenrecht
Einde inhoudsopgave
Toetsing van besluiten in het rechtspersonenrecht (IVOR nr. 89) 2012/1.1:1.1 Inleiding
Toetsing van besluiten in het rechtspersonenrecht (IVOR nr. 89) 2012/1.1
1.1 Inleiding
Documentgegevens:
A.J.M. Klein Wassink, datum 14-05-2012
- Datum
14-05-2012
- Auteur
A.J.M. Klein Wassink
- JCDI
JCDI:ADS599672:1
- Vakgebied(en)
Ondernemingsrecht (V)
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
In deze dissertatie probeer ik een analyse te geven van de verschillende regelingen over de toetsing van besluiten in boek 2 BW. Daarbij betrek ik de algemene regeling voor de toetsing van besluiten zoals die in art. 2:13-16 BW is opgenomen en de toetsing besluiten in het enquêterecht. Voor een beter begrip van de huidige regelingen, heb ik ook de voorlopers daarvan bestudeerd. Ik ben nagegaan tot welke problemen de verschillende regelingen in de praktijk aanleiding hebben gegeven en heb bezien of een alternatieve benaderingswijze mogelijk is. Daartoe heb ik onderzocht welke mogelijkheden er in het Nederlandse rechtspersonenrecht zijn om besluiten van organen van rechtspersonen ter toetsing voor te leggen aan de rechter. Uit het onderzoek blijkt dat er binnen het Nederlandse rechtspersonenrecht verschillende mogelijkheden zijn om een geschil naar aanleiding van een besluit aan de rechter voor te leggen. De belangrijkste is de algemene regeling voor de toetsing van besluiten zoals die sinds 1992 in art. 2:13-16 BW is opgenomen. De kern van die regeling wordt gevormd door de artikelen 2:14 en 15 BW. Daarnaast spelen het enquêterecht alsmede de mogelijke onrechtmatigheid van een besluit een rol. Verder heb ik de Wet op de Ondernemingsraden (WOR) in het onderzoek betrokken omdat de toetsing van besluiten daarin op een andere wijze benaderd wordt. In de WOR wordt een ander begrip besluit en een andere toetsingsmaatstaf gehanteerd.
Het begrip besluit wordt in de diverse regelingen in verschillende betekenissen gehanteerd. In de in boek 2 BW opgenomen regelingen voor de toetsing wordt het begrip besluit uitsluitend gebruikt voor de op rechtsgevolg gerichte beslissingen van een orgaan van een rechtspersoon. Een niet op rechtsgevolg gerichte beslissing wordt niet als besluit in de zin van boek 2 BW beschouwd. In het enquêterecht wordt het begrip besluit, passend in de lijn van boek 2 BW, eveneens gebruikt voor op de rechtsgevolg gerichte beslissingen van een orgaan, maar de Ondernemingskamer gaat soepel om met het vereiste dat een besluit in de zin van boek 2 BW op rechtsgevolg gericht moet zijn. De beslissingen van de algemene vergadering iemand tot bestuurder te benoemen of de jaarrekening vast te stellen zijn gericht op rechtsgevolg en leiden tot besluiten in de zin van boek 2 BW. Beslissingen over de andere onderwerpen, bijvoorbeeld de beslissing tot het doen van een investering, de beslissing tot het ingaan op een overnamebod, de beslissing tot het aannemen van personeel zijn niet op rechtsgevolg gericht en leiden niet tot besluiten in de zin van boek 2 BW. Daarnaast zijn er beslissingen die betrekking hebben op onderwerpen buiten de sfeer van het recht, bijvoorbeeld stellingnames in maatschappelijke discussies. Deze laatste beslissingen zullen in het vervolg van mijn betoog buiten beschouwing blijven. Het voorgaande betekent dat op grond van art. 2:14 en 15 BW alleen de op rechtsgevolg gerichte besluiten van organen van rechtspersonen getoetst kunnen worden. Niet op rechtsgevolg gerichte beslissingen vallen buiten het bereik van die regeling.