Vgl. Hoge Raad JOW 29 april 1997, 1997/113 en de noot bij Hoge Raad 14 april 1998, NJ 1999/75
HR, 08-02-2011, nr. 08/05111 E
ECLI:NL:HR:2011:BM8030
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
08-02-2011
- Zaaknummer
08/05111 E
- Conclusie
Mr. Vellinga
- LJN
BM8030
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht / Rechtsmiddelen
Materieel strafrecht / Sancties
Recht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2011:BM8030, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 08‑02‑2011; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BM8030
ECLI:NL:PHR:2011:BM8030, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 08‑06‑2010
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BM8030
Beroepschrift, Hoge Raad, 20‑02‑2009
- Vindplaatsen
NJ 2011/315 met annotatie van P. Mevis
Uitspraak 08‑02‑2011
Inhoudsindicatie
Economische zaak. Profijtontneming. HR: n-o betrokkene in het cassatieberoep nu het middel is gericht op vernietiging van de bestreden uitspraak voor het geval dat de cassatiemiddelen in de hoofdzaak gegrond zouden worden bevonden. HR wijst op art. 557.4 en art. 511i Sv (vgl. HR LJN ZD1016).
8 februari 2011
Strafkamer
Nr. 08/05111 E
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, Economische Kamer, van 11 juni 2008, nummer 22/006706-06, in de strafzaak tegen:
[Betrokkene], gevestigd te [vestigingsplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze hebben mr. F.G.L. van Ardenne en mr. M. Molendijk, beiden advocaat te Rotterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Hof dan wel verwijzing naar een aangrenzend hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van de schriftuur en de ontvankelijkheid van het beroep
2.1. Voor onderzoek door de cassatierechter komen alleen in aanmerking middelen van cassatie als in de wet bedoeld. Als een zodanig middel kan slechts gelden een stellige en duidelijke klacht over de schending van een bepaalde rechtsregel en/of het verzuim van een toepasselijk vormvoorschrift door de rechter die de bestreden uitspraak heeft gewezen. De schriftuur voldoet niet aan dit vereiste, zodat zij onbesproken moet blijven.
Zij is immers gericht op vernietiging van de bestreden uitspraak voor het geval dat de cassatiemiddelen in de hoofdzaak gegrond zouden worden bevonden en ziet in zoverre eraan voorbij dat ingevolge het vierde lid van art. 557 Sv een uitspraak op een vordering van het Openbaar Ministerie, als bedoeld in art. 36e Sr, eerst kan worden tenuitvoergelegd nadat en voor zover de veroordeling, als bedoeld in art. 36e, eerste lid, Sr, in kracht van gewijsde is gegaan, terwijl ingevolge art. 511i Sv een uitspraak op een vordering van het openbaar ministerie als bedoeld in art. 36e Sr van rechtswege vervalt doordat en voor zover de uitspraak als gevolg waarvan de veroordeling van de verdachte, als bedoeld in art. 36e, eerste lid, Sr, achterwege blijft, in kracht van gewijsde gaat (vgl. HR 14 april 1998, LJN ZD1016, NJ 1999/75). Opmerking verdient bovendien dat de rechter in voorkomende gevallen op grond van art. 577b, tweede lid, Sv, het te betalen bedrag kan verminderen of kwijtschelden.
2.2. Nu de betrokkene niet binnen de bij de wet gestelde termijn bij de Hoge Raad door een raadsman een schriftuur houdende middelen van cassatie heeft doen indienen, is niet in acht genomen het voorschrift van art. 437, tweede lid, in verbinding met art. 511h Sv, zodat de betrokkene in het beroep niet kan worden ontvangen.
3. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de betrokkene niet-ontvankelijk in het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.W. Ilsink, J. de Hullu, W.M.E. Thomassen en M.A. Loth, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 8 februari 2011.
Conclusie 08‑06‑2010
Mr. Vellinga
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Veroordeelde = betrokkene]
1.
Het Gerechtshof te 's‑Gravenhage heeft het door de veroordeelde uit — kort gezegd — het begaan van overtredingen van voorschriften gesteld bij de Drank- en Horecawet verkregen voordeel vastgesteld op € 13.043,08 en aan de veroordeelde ter ontneming van dat wederrechtelijk verkregen voordeel de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 10.000,-.
2.
Deze zaak hangt samen met de tegen veroordeelde gewezen strafzaak, met nummer 08/05110E. In beide zaken zal ik vandaag concluderen.
3.
Namens veroordeelde hebben mrs. F.G.L. van Ardenne en M. Molendijk, beiden advocaat te Rotterdam, één middel van cassatie voorgesteld.
4.
Het middel stelt dat aan de ontnemingszaak de grondslag komt te ontvallen door vernietiging van de strafzaak in cassatie.
5.
In de aan de onderhavige zaak ten grondslag liggende strafzaak heb ik geconcludeerd tot vernietiging van het arrest van het Hof en terugwijzing naar het Hof dan wel verwijzing naar een aangrenzend Hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan. Uit de door mij voorgestane gegrondheid van de middelen in de strafzaak vloeit voort dat aan het in de onderhavige zaak vastgestelde wederrechtelijk verkregen voordeel de grondslag komt te ontvallen.
6.
Weliswaar voorziet art. 511i Sv in vervallen van ontnemingsuitspraak indien veroordeling in de strafzaak uiteindelijk achterwege blijft, maar deze bepaling voorziet niet in het geval dat de grondslag, zoals zich in casu kan voordoen als alleen het eerste middel in de strafzaak slaagt, ten dele vervalt. Daarom meen ik dat de veroordeelde bij het middel belang heeft.
7.
Het middel slaagt.
8.
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen waarop het bestreden arrest zou dienen te worden vernietigd.
9.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing naar het Hof dan wel verwijzing naar een aangrenzend Hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Beroepschrift 20‑02‑2009
SCHRIFTUUR HOUDENDE EEN MIDDEL VAN CASSATIE
Van: Mr. F.G.L. van Ardenne en Mr. M. Molendijk, beiden advocaat te Rotterdam
In de zaak van:
[verzoekster] Food B.V., verzoekster tot cassatie van het door het Gerechtshof te 's‑Gravenhage op 11 juni 2008 te haren laste gewezen arrest onder rolnummer 22/006706-06.
Middel 1
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan niet naleving nietigheid meebrengt. In het bijzonder zijn de artikelen 36e Sr, 511e en 511fSv geschonden. Het arrest van het hof in de hoofdzaak kan, op gronden als weergegeven in de schriftuur betreffende deze hoofdzaak (zaaknummer S 08/05110 E), niet in stand blijven. De grondslag aan het arrest in de ontnemingszaak komt daarmee te ontvallen, zodat ook het arrest in de ontnemingszaak niet in stand kan blijven.
Toelichting op het middel
1.1
Bij arrest van 11 juni 2008 heeft het hof verzoekster tot cassatie de verplichting opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e Sr. Het hof heeft het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel werd geschat vastgesteld op € 13.043,08, doch het door verzoekster tot cassatie te betalen bedrag vastgesteld op een lager bedrag, te weten € 10.000,-. Aan het opleggen van de verplichting tot betaling van voornoemd geldbedrag aan de staat lag de veroordeling van verzoekster tot cassatie in de strafzaak met rolnummer 22/006705-06 ten grondslag (Gerechtshof 's‑Gravenhage, 11 juni 2008).
1.2
Verzoekster tot cassatie heeft in de zaak met zaaknummer S 08/05110 E een tweetal middelen van cassatie ingediend tegen voornoemd arrest van het hof, gewezen onder rolnummer 22/006705-06. Het eerste middel richt zich tegen het oordeel van het hof aangaande de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. Het tweede middel richt zich tegen de betekenis die het hof heeft toegekend aan het in de tenlastelegging onder feit 2 voorkomende en aan artikel 16 van de Drank- en horecawet ontleende begrip ‘zelfstandig’. Een afschrift van de cassatieschriftuur in de zaak met zaaknummer S08/05110 E treft u als productie gehecht aan deze cassatieschriftuur aan. De inhoud hiervan moet als hier herhaald en ingelast worden beschouwd.
1.3
Het hof heeft de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel doen berusten op de veroordeling in de hoofdzaak. Indien Uw Raad het arrest van het hof in de hoofdzaak vernietigt, brengt dat met zich mee dat aan de schatting de veroordeling niet meer ten grondslag kan worden gelegd. Er is alsdan geen sprake van een (rechts)persoon die ‘is veroordeeld wegens een strafbaar feit’ als bedoeld in artikel 36e Sr.
1.4
Indien Uw Raad oordeelt dat beide middelen in de hoofdzaak in cassatie terecht zijn voorgesteld, brengt dit met zich mee dat het openbaar ministerie ten aanzien van een groot deel van de ten laste gelegde periode niet-ontvankelijk is en voorts dat ten aanzien van de resterende periode in ieder geval voor feit 2 geen bewezenverklaring kan volgen. Een groot deel van de grondslag van de ontnemingsmaatregel zou derhalve weg komen te vallen. Hierin verschilt de onderhavige zaak met het door Uw Raad beoordeelde geval in Hoge Raad 14 april 1998, NJ 1999/751.. Immers, indien Uw Raad het arrest in de hoofdzaak vernietigt met terugwijzing naar het hof, is — hoewel namens verzoekster uiteraard verweer gevoerd zal worden en verzoekster zich op het standpunt zal stellen dat niet-ontvankelijkheid en voor het overige algehele vrijspraak dient te volgen — op voorhand niet uit te sluiten dat alsnog een veroordeling volgt, nu ten aanzien van slechts een klein gedeelte van de pleegperiode. Nu de pleegperiode bepalend is voor het vaststellen van de omzet in de ontnemingszaak, zou zulks grote invloed hebben op het bedrag waarop het te ontnemen bedrag eventueel kan worden geschat. Met andere woorden: de grondslag van een eventueel op te leggen maatregel zou in dat geval veranderen. De artikelen 557 lid 4 en 511i Sv beschermen verzoekster niet in een dergelijke situatie.
1.5
Gelet op het voorgaande kan het arrest van het hof in de ontnemingszaak, bij vernietiging van het arrest in de hoofdzaak, op 11 juni 2008 gewezen door het hof onder rolnummer 22/006705-06, niet in stand blijven.
Dit schriftuur is opgesteld door Mr. F.G.L. van Ardenne en Mr. M. Molendijk, beiden advocaat te Rotterdam, die verklaren daartoe door verzoeker bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd. Tevens zijn Mr. F.G.L. van Ardenne en Mr. M. Molendijk bepaaldelijk gevolmachtigd tot ondertekening en indiening van dit schriftuur.
Rotterdam, 20 februari 2009
F.G.L. van Ardenne
M. Molendijk
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 20‑02‑2009