In het bestreden arrest was abusievelijk niet het aantal dagen vervangende hechtenis vermeld. Dat is hersteld bij herstelarrest van 28 juli 2017.
HR, 21-04-2020, nr. 17/03328
ECLI:NL:HR:2020:759
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
21-04-2020
- Zaaknummer
17/03328
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2020:759, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 21‑04‑2020; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2020:408
ECLI:NL:PHR:2020:408, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 10‑03‑2020
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2020:759
- Vindplaatsen
Uitspraak 21‑04‑2020
Inhoudsindicatie
Schuldwitwassen door auto voorhanden te hebben die door medeverdachte (partner van verdachte) is gefinancierd met geld dat afkomstig is uit drugshandel, art. 420quater.1.b Sr. Bewijsklachten. Oordeel dat sprake is van plegen van voorhanden hebben en “redelijkerwijze had moeten vermoeden” toereikend gemotiveerd? HR: art. 81.1 RO. Samenhang met 17/03249, 17/03256 en 17/03292.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 17/03328
Datum 21 april 2020
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 26 juni 2017, nummer 20/001034-16, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft G.W.L.A.M. Koppen, advocaat te Eindhoven, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman van de verdachte heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het cassatiemiddel
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden. In het licht van de opgelegde taakstraf van veertig uren en de mate waarin de redelijke termijn is overschreden, is er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden. De Hoge Raad zal daarom met dat oordeel volstaan.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 april 2020.
Conclusie 10‑03‑2020
Inhoudsindicatie
Schuldwitwassen door auto voorhanden te hebben die door medeverdachte (partner van verdachte) is gefinancierd met geld dat afkomstig is uit drugshandel, art. 420quater.1.b Sr. Bewijsklachten. Oordeel dat sprake is van plegen van voorhanden hebben en “redelijkerwijze had moeten vermoeden” toereikend gemotiveerd? HR: art. 81.1 RO. Samenhang met 17/03249, 17/03256 en 17/03292.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 17/03328
Zitting 10 maart 2020
CONCLUSIE
A.E. Harteveld
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983,
hierna: de verdachte.
1. De verdachte is bij arrest van 26 juni 2017 door het gerechtshof 's-Hertogenbosch wegens “schuldwitwassen” veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van veertig uren subsidiair twintig dagen hechtenis.1.
2. Er bestaat samenhang met de zaken 17/03249, 17/03256 en 17/03292. In deze zaken zal ik vandaag ook concluderen.
3. Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. G.W.L.A.M. Koppen, advocaat te Eindhoven, heeft één middel van cassatie voorgesteld.
4. Het middel komt met twee klachten op tegen de motivering van de bewezenverklaring.
5. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“zij in de periode van 3 februari 2015 tot en met 27 februari 2015 te Geleen
b. een voorwerp, te weten een personenauto (merk BMW) voorhanden heeft gehad, terwijl zij redelijkerwijs had moeten vermoeden dat dat voorwerp middellijk afkomstig was uit enig misdrijf.”
6. Deze bewezenverklaring berust op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Verbalisanten hebben – zakelijk weergegeven – bevonden (F2BD p. 46 - 50 met bijbehorende kavellijst p. 53):
Op vrijdag 27 februari 2015 werd binnengetreden in de woning aan de [a-straat 1] te Geleen. Kort na binnentreden werd in de woning aangetroffen [medeverdachte] die mededeelde dat hij de bewoner was. Die [medeverdachte] werd aangehouden op verdenking van het plegen van strafbare Opiumwet-feiten.
De woning waarin werd binnengetreden is eigendom van de partner van de verdachte [medeverdachte] genaamd [verdachte] , geboortedatum [geboortedatum] 1983.
Zij werd in de woning ontboden. Zij deelde ons mede dat een BMW in de parkeergarage aan de [b-straat] te Geleen stond en dat het toegangspasje van deze parkeergarage in de beurs van haar partner [medeverdachte] aanwezig was. Met behulp van dat toegangspasje werd toegang tot genoemde parkeergarage verkregen. Verbalisant [verbalisant 1] was tevens in het bezit van een autosleutel van een BMW die tijdens de doorzoeking in een herenjeans op de slaapkamer werd aangetroffen.
Er werd een donkergrijze BMW, type M135, aangetroffen die niet was voorzien van kentekenplaten. Met de eerder vermelde BMW-sleutel konden de portieren van dat voertuig bediend worden. Het voertuig was voorzien van het chassisnummer [0001] . In de kofferbak werd een Duitse kentekenplaat aangetroffen voorzien van het kenteken [kenteken 1] (het hof begrijpt: [kenteken 1] ).
Kavellijst [a-straat 1] Geleen
[...] -2203 Diverse verzekeringspapieren, kentekenbewijzen en vrijwaringsbewijs aangetroffen in de middelste lade van het dressoir.
[...] -2207 Diverse papieren mbt aankoop BMW, aangetroffen op vakkenkastje.
2. Verbalisant [verbalisant 2] heeft – zakelijk weergeven – bevonden (F2BD p. 93-99):
Op vrijdag 27 februari 2015 werd een doorzoeking uitgevoerd in perceel [a-straat 1] te Geleen. Dit proces-verbaal relateert het onderzoek aan het beslag.
[...] -2203 Diverse verzekeringspapieren, kentekenbewijzen en vrijwaringsbewijzen
Aangetroffen werd:
- Kurzzeitkennzeichen [kenteken 1] voor een BMW 135 VIN [0001] . Dit betreft een BMW type 135, bouwjaar 10/09/2013, op naam gesteld van [medeverdachte] , afgegeven op 05-02-2015 geldig tot 09-02-2015. Dit betreft een zgn. uitvoerkenteken.
[...] -2207 Diverse papieren mbt aankoop BMW
Onder dit kavelnummer bevond zich een koopcontract van een BMW, type 135 met chassisnummer [0001] . Als koper stond op dit contract vermeld [medeverdachte] , wonende te Geleen, [a-straat 1] . Op het koopcontract stond als verkoopprijs € 25.000,- vermeld en dit geldbedrag werd contact betaald. Het koopcontract werd op 05/02/2015 ondertekend in Duitsland.
Voor deze auto werd een kentekenbewijs voor weging en onderzoek afgegeven, kenteken [kenteken 2] , geldig op 18 februari 2015. Als eigenaar/houder stond hierbij vermeld [verdachte] , [a-straat 1] , Geleen. Op 18 februari 2015 werd dit voertuig ter keuring aangeboden bij de Rijksdienst voor het Wegverkeer.
3. Medeverdachte [medeverdachte] heeft op 28 februari 2015 – zakelijk weergegeven – bij de politie verklaard (F2PD1 p. 37-42):
Ik zit nog steeds in een penitentiair programma tot 24 maart, na de veroordeling en detentie voor Opiumwet. De vorige detentie was van België.
Ik ben hier aangehouden, uitgeleverd aan België en via de WOTS teruggekomen en heb mijn straf hier uitgezeten.
Ik sta ingeschreven aan de [a-straat 1] te Geleen. Ik woon samen met mijn vriendin [verdachte] en mijn zoontje.
Aan inkomen heb ik wat ik van mijn begeleider af en toe krijg. Hij is van Rentree van justitie. [verdachte] betaalt alle kosten voor hypotheek en vaste lasten van het appartement.
Ik heb mijn auto een maand geleden verkocht. Dat was een BMW 1 serie. Ik heb een nieuwe gekocht in Duitsland. Die kostte € 25.000,-. Ik was bezig die BMW in te voeren.
4. Medeverdachte [medeverdachte] heeft als getuige – zakelijk weergegeven – verklaard (afzonderlijk opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor bij de rechter-commissaris d.d. 12 januari 2016):
[verdachte] verdiende destijds gemiddeld € 1.500,- per maand.
Het in de woning aangetroffen geldbedrag van € 33.000,- was afkomstig van drugshandel. [betrokkene 1] en ik handelden in softdrugs en harddrugs. De BMW in de parkeergarage had ik kort daarvoor gekocht in Duitsland.
[verdachte] wist dat ik een auto ging kopen, omdat ik de andere BMW had verkocht. Ik wilde die nieuwe auto op haar naam verzekeren. [verdachte] vond het een goed plan. We woonden samen. De verzekering is niet op haar naam gezet. Zover is het niet gekomen.
Ik voerde die auto eerst in. Bij de keuring moest [verdachte] erbij zijn, als de auto op haar naam werd gezet. [verdachte] moest mee naar de RDW. Ik haalde [verdachte] op. De APK-keuring gebeurde in Stein.
Ik kwam aan het geld voor de nieuwe auto door de verkoop van mijn oude auto. Ik verkocht die voor € 15.000,-. De rest heb ik bijgezet (het hof begrijpt: bijbetaald) van de (het hof begrijpt: inkomsten uit de handel in) soft- en harddrugs.
Ik kreeg € 240,- van mijn begeleider van Rentree per 2 weken.
[verdachte] wist van die nieuwe auto en van de verkoop van de oude auto. [verdachte] en ik hebben de verzekering uitgezocht op internet. De nieuwe auto zou € 900,- kosten op mijn naam en € 300,- op naam van [verdachte] .
5. Verdachte heeft op 27 februari 2015 – zakelijk weergegeven – bij de politie verklaard (F2PD10 p. 17- 19):
Ik woon ongeveer 1 jaar samen met [medeverdachte] aan de [a-straat 1] te Geleen. Wij kennen elkaar al 8 jaar en hebben ook al 8 jaar een relatie.
[betrokkene 2] is ons kind. Ik werk in [A] te [plaats] . Ik verdien ongeveer € 1.400,- per maand. Het pand aan de [a-straat 1] te Geleen is van mij. Ik betaal ongeveer € 430,- aan hypotheekkosten per maand.
6. Verbalisanten hebben - zakelijk weergegeven - bevonden (F2ZD8 p. 4):
Een eerder door de Belgische autoriteiten uitgevoerd onderzoek heeft aangetoond dat een criminele organisatie betrokken was bij de handel in verdovende middelen. In het jaar 2011 werden de eerste personen die vermoedelijk betrokken waren bij deze organisatie geïdentificeerd. Eén van deze personen betrof [medeverdachte] die in april 2011 werd aangehouden.”
7. Verder bevat het bestreden arrest de volgende bewijsoverweging:
“Uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is het hof genoegzaam gebleken dat de personenauto (merk BMW, van het bouwjaar 2013) door de partner van verdachte – medeverdachte [medeverdachte] – is gekocht voor € 25.000,- en (deels) is gefinancierd met geld dat afkomstig was uit de handel in verdovende middelen. Verdachte heeft het kenteken van die auto op haar naam gehad en zij is meegeweest naar de keuring. De auto is aangetroffen in de nabijheid van hun gezamenlijke woning.
Verdachte was op de hoogte van de eerdere, aanzienlijke gevangenisstraf die aan haar partner in België was opgelegd wegens drugshandel, welke detentie ongeveer 7 maanden voor het bewezenverklaarde was geëindigd.
Verdachte volgende in haar verklaring dat zij ervan uitging dat haar partner de BMW (deels) had aangekocht met legaal spaargeld dat hij zou hebben overgehouden aan de verkoop van zijn autopoetsbedrijf – waarvan niet is gebleken – is het hof van oordeel dat verdachte ten aanzien van de aankoop van een vrij nieuwe personenauto van het merk BMW, gelet op het bovenstaande en gelet op het geringe gezamenlijke legale maandinkomen van haar en haar partner (verdergaand) onderzoek had behoren te doen naar de herkomst van het geld waarmee de auto is aangeschaft. Door zulks na te laten heeft verdachte naar het oordeel van het hof gehandeld met aanmerkelijke verwaarlozing van de ten deze geboden voorzichtigheid. Verdachte had gezien de genoemde feiten en omstandigheden redelijkerwijs moeten vermoeden dat de BMW afkomstig was uit enig misdrijf, zodat het hof schuldwitwassen bewezen acht.”
8. De eerste klacht houdt in dat het hof zonder nadere motivering is afgeweken van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt van de verdediging, althans dat die nadere motivering niet begrijpelijk is.
9. Blijkens de toelichting op het middel wordt daarbij gedoeld op de volgende passage uit de aan het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep gehechte pleitaantekeningen:2.
“Ontbreken overige vereisten medeplegen
Medeplegen vereist dubbel opzet. Opzet op de samenwerking, maar ook opzet op het delict. Beide zijn niet aanwezig en kunnen ook niet uit de stukken van het geding worden afgeleid.
De kwalificatie medeplegen vereist bovendien dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking. Dat vergt dat de bewezenverklaarde - intellectuele en/of materiële - bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is. Cliënte zag de auto pas voor het eerst bij de keuring, zo volgt uit de verklaring van [medeverdachte] . Toen werd het eendagskenteken aangevraagd. Zij was enkel aanwezig. Wat haar rol verder die dag was, blijkt niet uit de stukken van het geding. Uit de jurisprudentie valt af te leiden dat de enkele aanwezigheid ten tijde van de verwezenlijking van het delict (in beginsel) onvoldoende is.
Cliënte heeft het plan niet bedacht, heeft niets voorbereid of afgehandeld, is simpelweg opgehaald om naar de keuring te gaan waar dat eendagskenteken werd afgegeven. Verder heeft zij niets met die auto te maken. Ze is niet betrokken bij de koop, heeft geen geld in handen gehad, is niet betrokken geweest bij de betaling, het vervoer of de verkrijging van de auto. Van een min of meer gelijkwaardige rol is geen sprake. Van een nauwe en bewuste samenwerking tot het plegen van (schuld)witwassen is dan ook geen sprake.
Er bevindt zich bij de stukken van het geding aldus onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor het ten laste gelegde witwassen van een BMW.
Conclusie: vrijspraak”
10. Volgens de steller van het middel kan deze passage met betrekking tot het medeplegen bezwaarlijk anders worden verstaan dan als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt ten aanzien van het plegen van het voorhanden hebben van de personenauto.
11. In dat kader stel ik voorop dat de uitleg van een betoog van de verdediging met het oog op de vraag of het een responsieplichtig standpunt in de zin van art. 359, tweede lid, Sv bevat, is voorbehouden aan de feitenrechter. Die uitleg wordt door de Hoge Raad slechts op zijn begrijpelijkheid getoetst.3.
12. Het hof heeft in hetgeen is aangevoerd kennelijk niet het in de toelichting op het middel geformuleerde standpunt herkend, maar heeft het aangevoerde kennelijk enkel opgevat als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt ten aanzien van het medeplegen, van welk standpunt het hof niet is afgeweken. Dat oordeel is gelet op de in het pleidooi gebezigde bewoordingen niet onbegrijpelijk, zodat het middel in zoverre faalt. Overigens is een gemotiveerde weerlegging van het – thans als uos geponeerde – standpunt dat geen sprake was van het voorhanden hebben van de auto naar ik meen eenvoudig uit de bewijsmiddelen af te leiden. Ik wijs er op dat daaruit onder meer blijkt dat de verdachte gedurende een zekere periode de auto “op haar naam” heeft gehad.
13. De tweede klacht houdt in dat de bewezenverklaring, voor zover inhoudende dat de verdachte “redelijkerwijze had moeten vermoeden dat de personenauto middellijk afkomstig was uit enig misdrijf”, ontoereikend is gemotiveerd. Aan deze klacht is ten grondslag gelegd dat het hof niet heeft gemotiveerd dat en waarom de verdachte er niet op mocht vertrouwen dat haar partner de BMW had gefinancierd door de verkoop van een andere auto en gelden uit de verkoop van zijn autopoetsbedrijf.
14. Voor een veroordeling ter zake van schuldwitwassen in de zin van art. 420quater, eerste lid, Sr is vereist dat de verdachte “redelijkerwijs moet vermoeden” dat het voorwerp – onmiddellijk of middellijk – afkomstig is uit enig misdrijf. Het gaat hierbij om de vraag of de verdachte gelet op de omstandigheden van het geval onderzoek had moeten doen naar de herkomst van het voorwerp.4.Wanneer de omstandigheden van het geval maken dat er op de verdachte een dergelijke onderzoeksplicht rust en de verdachte daarin in ernstige mate tekortschiet, is er sprake van de voor schuldwitwassen vereiste aanmerkelijke onvoorzichtigheid die maakt dat de verdachte moest vermoeden dat het voorwerp van enig misdrijf afkomstig was.5.
15. De steller van het middel wijst in dit kader op HR 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1588. In die zaak had de verdachte van zijn vader contant geld meegekregen dat nodig was om deel te kunnen nemen aan een autorace in Amerika. In hoger beroep had de verdachte onder meer verklaard dat er zijn hele racecarrière sponsors of investeerders waren geweest, dat zijn vader had aangegeven dat het geld afkomstig was van een sponsor die te laat was en dat het geld nodig was op de racedag zodat hij kon racen.Volgens het hof moest de verdachte vermoeden dat de bedragen van misdrijf afkomstig waren omdat het ging om het vervoer en overhandiging van contante bedragen van aanzienlijke omvang die door de verdachte en zijn vriendin als passagier per vliegtuig werden vervoerd van Nederland naar Amerika, terwijl de bedragen afkomstig waren van iemand van wie de verdachte kennelijk niet wist op welke legale wijze deze aan zijn inkomsten kwam, maar wel dat deze enkele malen was veroordeeld wegens strafbare feiten, wegens hasjhandel, laatstelijk tot zes jaren gevangenisstraf.De Hoge Raad overwoog dat uit de bewijsvoering niet zonder meer kon worden afgeleid dat de verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen en overdragen van de geldbedragen in die mate was tekortgeschoten in zijn onderzoeksplicht dat hij met de voor schuldwitwassen vereiste aanmerkelijk onvoorzichtigheid had gehandeld, zodat de bewezenverklaring – mede in het licht van hetgeen de verdachte ter terechtzitting over dat geld had verklaard – niet naar de eis der wet met redenen was omkleed.
16. In de onderhavige zaak heeft het hof allereerst acht geslagen op het geringe gezamenlijke legale maandinkomen van de verdachte en haar partner. Uit de bewijsvoering van het hof komt naar voren dat de verdachte ongeveer € 1.400 per maand verdiende, waarvan zij de hypotheek en andere vaste lasten betaalde, en dat haar partner elke twee weken € 240 kreeg van zijn begeleider. Daarnaast heeft het hof in aanmerking genomen dat de verdachte, die al acht jaar een relatie had met haar partner, op de hoogte was van de eerdere, aanzienlijke gevangenisstraf die aan haar partner in België was opgelegd wegens drugshandel. De detentie van de verdachte had blijkens de bewijsvoering van het hof geduurd van 2011 tot zeven maanden voor het bewezenverklaarde.
17. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte onder deze omstandigheden er niet vanuit mocht gaan dat haar partner de vrij nieuwe BMW (deels) had aangekocht met legaal spaargeld dat hij zou hebben overgehouden aan de verkoop van zijn autopoetsbedrijf, maar onderzoek had moeten doen naar de herkomst van het geld waarmee de auto was aangeschaft. Dat oordeel komt mij in het licht van het inkomen van de verdachte en haar partner, de omstandigheid dat het hier een vrij nieuwe BMW betrof en de omstandigheid dat de partner van de verdachte tot enkele maanden voor de aankoop van deze BMW lange tijd gedetineerd was geweest in verband met een veroordeling wegens drugshandel niet onbegrijpelijk voor. De door de steller van het middel gemaakte vergelijking met de zaak die leidde tot HR 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1588, gaat mijns inziens dan ook niet op.
18. Het in de overwegingen van het hof besloten liggende oordeel dat de verdachte door dit onderzoek naar de herkomst van het geld na te laten zodanig is tekortgeschoten in haar onderzoeksplicht dat zij met de voor schuldwitwassen vereiste aanmerkelijke onvoorzichtigheid heeft gehandeld, is niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd. Het middel is ook in zoverre tevergeefs voorgesteld.
19. Het middel faalt in al zijn onderdelen en kan worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende motivering.
20. Ambtshalve merk ik op dat de Hoge Raad uitspraak zal doen nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep, zodat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn. Gelet op de aan de verdachte opgelegde taakstraf voor de duur van veertig uren kan echter worden volstaan met de vaststelling dat inbreuk is gemaakt op art. 6, eerste lid, EVRM.6.Ook overigens heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
21. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 10‑03‑2020
Met weglating van een voetnoot.
A.J.A. van Dorst, Cassatie in strafzaken, Deventer: Wolters Kluwer 2018, p. 193-196.
Vgl. ten aanzien van schuldheling J.W. Fokkens, in: Noyon/Langemeijer/Remmelink, Het Wetboek van Strafrecht, aant. 1 bij art. 417bis Sr (actueel t/m 1 oktober 2017).
Vgl. HR 3 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:501, NJ 2017/169, m.nt. Mevis, en HR 13 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:3056. Vgl. ten aanzien van schuldheling HR 17 december 2002, ECLI:NL:HR:2002:AF0625, HR 13 mei 2003,ECLI:NL:HR:2003:AF5702, HR 24 november 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ8631, en HR 24 september 2013, ECLI:NL:HR:2013:772.
Vgl. HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578, NJ 2008/358, m.nt. Mevis, rov. 3.6.2.