fn 100
Rb. Noord-Nederland, 15-11-2017, nr. 112445
ECLI:NL:RBNNE:2017:4350
- Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
- Datum
15-11-2017
- Zaaknummer
112445
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBNNE:2017:4350, Uitspraak, Rechtbank Noord-Nederland, 15‑11‑2017; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Vindplaatsen
JOM 2017/1252
JA 2018/94 met annotatie van prof. mr. F.T. Oldenhuis
Uitspraak 15‑11‑2017
Inhoudsindicatie
Woning ligt in Termunterzijl, aan de rand van het Groningenveld. Op NAM rust een risico aansprakelijkheid voor schade als gevolg van aardbevingen door gaswinning. Naar het oordeel van de rechtbank geldt het bewijsvermoeden ex art. 6:177a lid 1 BW zowel ten aanzien van de gevels en de wanden als onveilige scheefstand van de woning. NAM dient in het kader van het door haar te leveren tegenbewijs aannemelijk te maken dat bodembeweging door gaswinning niet de oorzaak is van de schade. NAM is daarin niet geslaagd. Rekenmodellen in het door NAM overgelegde deskundigenrapport zijn niet overtuigend. Transities van de woning en zettingsgevoelige ondergrond maken niet aannemelijk dat schade ook zonder gaswinning zou zijn opgetreden. Woning staat er al 150 jaar en transities dateren van voor 1962. Ten aanzien van NAM verwijzing naar schadestaat. Ten aanzien van de Staat wordt onder verwijzing naar het vonnis van de rechtbank van 1 maart 2017 (ECLI:NL:RBNNE:2017:715) een verklaring voor recht afgegeven dat Staat haar zorgplicht heeft geschonden door in januari 2013 de gasproductie niet te beperken.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling privaatrecht
Locatie Assen
zaaknummer / rolnummer: C/19/112445 / HA ZA 15-246
Vonnis van 15 november 2017
in de zaak van
1. [eiser 1.]
2. [eiser 2.],
beiden wonende te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. M.J. Blokzijl te Groningen,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
NEDERLANDSE AARDOLIE MAATSCHAPPIJ B.V.,
gevestigd te 's-Gravenhage,
advocaat mr. J. de Bie Leuveling Tjeenk te Amsterdam,
2. de publiekrechtelijke rechtspersoon STAAT DER NEDERLANDEN,
zetelend te 's-Gravenhage,
advocaat mr. K. Teuben te 's-Gravenhage,
gedaagden.
Eisers zullen hierna gezamenlijk ook wel (in enkelvoud) [eiser] worden genoemd en afzonderlijk respectievelijk [eiser 1.] en [eiser 2.] . Gedaagden zullen hierna respectievelijk NAM en de Staat genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
het tussenvonnis van 22 maart 2017,
- -
de ten behoeve van de comparitie van partijen van 2 oktober 2017 ingediende productie 5 van NAM,
- -
het proces-verbaal van de comparitie van partijen van 2 oktober 2017 met aangehecht de schriftelijke aantekeningen van partijen (die van [eiser] met een drietal producties) en de bij gelegenheid van de comparitie genomen akte houdende eiswijziging van [eiser] en akte houdende overlegging producties A tot en met G van [eiser] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
[eiser 1.] is sinds 1962 bewoner en sinds 1992 eigenaar van de omstreeks 1860/1870 gebouwde vrijstaande woning gelegen aan het Termunterzijldiep aan [adres] [eiser 1.] heeft het pand eerst met zijn ouders bewoond en later met zijn echtgenote, [eiser 2.] , die ook de eigendom van het pand heeft verkregen.
2.2.
Vanaf de daarvoor bij koninklijk besluit van 30 mei 1963, nr. 39 (Stct. 126) verleende aardgas- en aardolieconcessie 'Groningen' wint NAM aardgas uit het zogenoemde 'Groningenveld'. Het Groningenveld strekt zich uit onder de gemeenten Appingedam, Bedum, Delfzijl, Eemsmond, Groningen, Hoogezand-Sappemeer, Loppersum, Menterwolde, Oldambt, Pekela, Slochteren, Ten Boer, Veendam en - gedeeltelijk - Bellingwedde en Haren.
2.3.
De gaswinning uit het Groningenveld veroorzaakt bodemdaling en aardbevingen. Deze aardbevingen zijn in frequentie en zwaarte toegenomen. De woning bevindt zich boven het Groningenveld en daarmee ook in het gebied waar aardbevingen als gevolg van gaswinning plaatsvinden. De zwaarte van de aardbevingen is in voorkomende gevallen zodanig dat zij leidt tot fysieke schade aan onroerende zaken.
2.4.
De tot op heden zwaarste aardbeving als gevolg van de gaswinning uit het Groningenveld heeft plaatsgevonden op 16 augustus 2012 bij Huizinge, gemeente Loppersum. Deze aardbeving had een kracht van 3,6 op de schaal van Richter.
2.5.
Op 22 november 2013 heeft [eiser] aan NAM gemeld schade ten gevolge van aardbevingen te hebben aan de woning.
2.6.
Op 11 februari 2014 heeft een schade-expert van Arcadis in opdracht van NAM onderzoek gedaan naar deze schade en daarover gerapporteerd op 16 juni 2014. Het rapport vermeldt dat van de 13 schades, 7 schades als zogenoemde B-schades zijn aangemerkt (te weten de schades genummerd 1, 2, 4, 9 en 11 t/m 13) en dat de overige 6 schades (te weten de schades genummerd 3, 5 t/m 8 en 10) als zogenoemde C-schades zijn aangemerkt.
In het rapport wordt A-schade gedefinieerd als schade die een direct gevolg is van aardbeving(en). In het rapport wordt B-schade gedefinieerd als schade, reeds aanwezig voor, maar verergerd ten gevolge van aardbevingen. In het rapport wordt C-schade gedefinieerd als schade die niet zelfstandig in verband gebracht kan worden met aardbevingen.
Schades genummerd 1 t/m 5, 9 en 13 zijn haarscheuren in de buitengevels van de woning en de garage en in een wand van de slaapkamer. Schades genummerd 8, 11 en 12 zijn lichte scheuren in buitengevels van de garage en in de wand van een voorraadkast. Schade 6, die zich bevindt in de zijgevel links, is in het rapport omschreven als "Overige gebreken; Gevel staat hol en uit het lood". Als oorzaak daarvan is vermeld: "Hoogst waarschijnlijk altijd zo geweest". Schade 7, die zich bevindt in de achtergevel, is omschreven als "Deformatie, scheefstand: Deze gevel is in alle richtingen scheef en schuin". Als oorzaak daarvan is vermeld: "Twijfelachtig, of zo gebouwd of in de loop der jaren zo verzakt". Schade 10, die zich blijkens de daarvan in het rapport opgenomen foto's in de buitengevels van de garage bevindt, is omschreven als "Overige gebreken. diverse vorst en vochtschade". Als oorzaak daarvan is vermeld: "achterstallig onderhoud". De schade-expert heeft de schade vastgesteld op een bedrag van € 3.437,81 (inclusief BTW).
2.7.
Het rapport van Arcadis luidt verder, voor zover hier van belang:
"Causaliteit
Het betreft een pand uit 1870 met een evenzo oude fundering. In deze woning doen zich dan ook voornamelijk belastingschades (overbelasting door onvoldoende; sterkte;gebruik;trillingen) en schades door ongelijke zetting (verandering op of in de ondergrond) voor. De constructie van deze woning is twijfelachtig. Door de bouwwijze of door zetting en verzakking zijn in het verleden schades ontstaan en gerepareerd.
De recentere schades zijn mogelijk verergerd door bevingen.
Samenhang van de draagconstructie
Als afzonderlijk aspect wordt nagegaan of sprake is van schade die zodanig afbreuk doet aan de samenhang van de constructie dat de veiligheid in het geding is of dreigt te komen.
Gezien de waargenomen toestand van gevels, met name de scheefstand, de scheurvorming, concluderen wij dat de samenhang van de draagconstructie op dit moment twijfelachtig is. Het is niet waarschijnlijk dat de gevel op dit moment acuut zal instorten, maar bij voortgaand zettingsverschil, of bijvoorbeeld een nieuwe hevige aardbeving is een aanzienlijke toename van de schade niet uit te sluiten. Dit zou kunnen bestaan uit gehele of gedeeltelijke instorting"
2.8.
Omdat [eiser] het niet eens was met de conclusies van dit rapport, heeft hij een contra-expertise aan de woning laten uitvoeren door Vergnes Expertise BV (hierna: Vergnes). Vergnes heeft hierover op 8 september 2014 gerapporteerd. In dit rapport zijn de schades vastgesteld op A- en/of B-schades. Ten aanzien van de aan de garage geconstateerde schade, genummerd 10, is in het rapport van Vergnes Expertise BV opgemerkt dat deze schade door [eiser] niet wordt geclaimd.
2.9.
Het rapport van Vergnes luidt verder, voor zover hier van belang:
" "Los van de door Arcadis gerapporteerde schades namen wij inpandig op diverse plekken nog scheuren in muren in het pand waar. In onze optiek staat de gehele woning onder spanning waardoor de scheuren zich op diverse plaatsen blijven openbaren.
" Ook bekeken wij de kapconstructie. Tijdens onze inspectie op de bovenverdieping namen wij waar dat de muren niet meer recht onder de sporen staan. Er is sprake van een zorgwekkende situatie en wij schatten in dat bij een geringe verplaatsing van de kapconstructie (bij trilling door beving) de ondersteuning ernstig in het geding komt en instorting zeer wel mogelijk is.
" Het hierboven genoemde alsmede de complete deformatie van de linker zijgevel en de achtergevel alsook het gebrek aan samenhang met de dwarsmuren vormt in onze optiek een ernstig veiligheidsrisico bij een eventuele volgende en zwaardere beving. Overigens lezen wij ook in het door Arcadis opgestelde rapport op pagina 5 dat ook Arcadis de mening is toegedaan dat bij bijvoorbeeld een nieuwe hevige aardbeving een aanzienlijke toename van de schade niet is uit te sluiten, hetgeen zou kunnen bestaan uit gehele of gedeeltelijke instorting! Gepaste maatregelen lijken ons dan ook gewenst. Wellicht zouden deze moeten bestaan uit het uithuizen van de familie en het per ommegaande laten opstellen van een constructeursrapport teneinde op een zo kort mogelijke termijn een definitieve verantwoorde herstelsituatie vast te stellen.
" Tot slot attendeerde claimant ons op de lekkage in de kelder. Ons is aangegeven dat de kelder voorheen voor opslag werd gebruikt. Echter sinds de beving blijft de kelder in verband met lekkageproblematiek ongebruikt. Mogelijkerwijs zal de kelder moeten worden geïnjecteerd teneinde de opgetreden lekkages te verhelpen.
" Het geheel van de problemen op de locatie overziend, maakt dat wij de mening zijn toegedaan dat er sprake is van een zeer complexe casus. Er is sprake van een ouder pand met gevels van verschillende opbouw (metselwerk met specie deels met kalkmortel). Het heeft er de schijn van dat in het verleden ontstane deformaties sedert lange tijd waren gestabiliseerd en dat thans het deformatieproces in versneld tempo als gevolg van de bevingen weer een aanvang heeft genomen. De differentiatie in opbouw van het pand in combinatie met de aanwezigheid van een kelder maakt in onze optiek duurzaam herstel zeer problematisch. Op voorhand zien wij geen eenvoudige oplossing en adviseren wij mede in het licht van het veiligheidsrisico om op zeer korte termijn door een constructeur te laten bepalen welke maatregelen voor de woning noodzakelijk zijn teneinde op locatie een blijvende en veilige situatie te bereiken."
2.10.
[eiser] heeft zich tot de Onafhankelijke Raadsman gewend wiens bemiddeling ertoe heeft geleid dat NAM het bureau Arup BV heeft ingeschakeld om een veiligheidsinspectie uit te voeren. De veiligheidsinspectie is op 11 november 2014 uitgevoerd. Het daarvan op 12 december 2014 opgemaakte rapport luidt, voor zover hier relevant:
"In deze bespreking is geconcludeerd:
dat de woning op grond van de ATC-20 bevindingen niet voldoet aan de normale eisen voor statische belasting;
waardoor het waarschijnlijk geacht moet worden dat bepaalde constructieonderdelen van het pand bij een licht aardbeving met een geringe grondversnelling (PGA < 0,1 g) niet meer stabiel zijn en kunnen instorten;
het pand in de huidige staat de Code Rood moet krijgen.
(Code Rood: evacuatie van de bewoners totdat mitigerende maatregelen getroffen zijn die de veiligheid van de constructie waarborgen.)"
2.11.
NAM heeft de gemeente Delfzijl ingelicht. Op 19 december 2014 hebben ambtenaren van deze gemeente [eiser] gelast om de woning te ontruimen en ontruimd te houden. [eiser] heeft eerst zijn intrek genomen in een pension en later in een huurhuis.
2.12.
Op 19 december 2014 heeft NAM Arcadis opdracht gegeven om een nader onderzoek naar de onveilig verklaarde woning te verrichten en om te adviseren welke maatregelen moeten worden genomen om de situatie zo snel mogelijk weer veilig te maken. [G.] constructeur in dienst van) Arcadis heeft daarover op 15 januari 2015 gerapporteerd.
2.13.
Bij brief van 22 januari 2015 heeft de gemeente Delfzijl aan [eiser] de last onder dwangsom opgelegd om de woning te verlaten en verlaten te houden en om een hekwerk om de woning te plaatsen.
2.14.
NAM heeft Bouwbedrijf [W.] VOF te Holwierde opdracht gegeven een calculatie te maken van de kosten voor herstel zoals omschreven in het rapport van Arcadis van 15 januari 2015. Na een calculatie uitkomend op een bedrag van € 223.225,18 heeft aannemer [W.] de herstelkosten op 19 maart 2015 begroot op € 179.295,28.
2.15.
NAM heeft aan de bewoners van woningen aan de [omwonenden van eisers] en aan diverse bewoners van woningen in de nabijgelegen Mello Coendersbuurt vergoedingen toegekend voor schade aan hun woningen ten gevolge van aardbevingen.
2.16.
NAM heeft [XX] (hierna: W+B) gevraagd nader onderzoek te doen naar de oorzaak van de schade aan het pand van [eiser] . W+B heeft dat onderzoek verricht en heeft daarvan op 18 november 2016 een rapport opgemaakt. De eindconclusie van dit rapport luidt:
"De analyse toont aan dat de schade wordt veroorzaakt door de zettingsgevoelige ondergrond waarop de woning is gefundeerd. Deze ondergrond bestaat uit een circa 10 m dik kleipakket. Onder invloed van de hierop rustende belasting klinkt dit kleipakket in hetgeen gepaard gaat met zetting van de fundering. Het inklinken van de kleilaag onder invloed van belasting is een natuurlijk proces. Door het inhomogene karakter van de ondergrond, de diversiteit aan funderingstypen en een ongelijkmatige verdeling van belasting zal hierbij altijd sprake zijn van enige verschilzetting.
Daarbij is gebleken dat de woning tijdens haar levensduur diverse transities heeft ondergaan. De woning in zijn huidige staat is het resultaat van diverse uitbreidingen en verbouwingen die door de jaren heen zijn gepleegd. De samenhang tussen de bouwkundige delen ontbreekt bij enkele aansluitingen, waardoor een vermindering van de integriteit van de draagconstructie en van het bouwwerk als geheel heeft plaats gevonden.
De diverse transities in combinatie met de vermindering van integriteit hebben geresulteerd in diverse toenamen en herverdelingen van de belasting op de fundering en ondergrond. In combinatie met een zettingsgevoelige ondergrond heeft dit nog meer verschilzetting tot gevolg. Deze verschilzettingen zijn debet aan de schade aan de woning.
Tevens is gebleken dat een deel van de fundering onder de woning niet vorstvrij is aangelegd. Hierdoor is de ondergrond onder de fundering tijdens strenge winters in de afgelopen 115 jaar meerdere malen bevroren. Dit heeft spanningen veroorzaakt in het metselwerk hetgeen gepaard is gegaan met scheurvorming ter plaatse van de overgang tussen twee funderingstypen.
Uit het onderzoek blijkt dat de externe oorzaken die zijn beschouwd, te weten aardbevingen en bodemdaling ten gevolge van gaswinning en ingrepen in de waterhuishouding niet als oorzaak kunnen worden beschouwd. De kans dat de schade is ontstaan of verergerd als gevolg van aardbevingen is kleiner dan 1% ofwel verwaarloosbaar. De opgetreden snelheid van de aardbevingstrillingen ligt in de orde grootte van de achtergrondruis waaraan een woning geregeld wordt blootgesteld als gevolg van passerend verkeer, een onweersklap, windstoten, (ver)bouwactiviteiten etc. Daarbij dient vermeld te worden dat trillingen door aardbevingen incidenteel voorkomen en dat trillingen door achtergrondruis grotendeels permanent en/of herhaald kortdurend aanwezig zijn."
2.17.
Hoofdstuk 3 van het rapport van W+B (dataverzameling) bestaat uit de hoofdstukken 3.1 'dataverzameling ten aanzien van de woning gerelateerde aspecten' en 3.2 'dataverzameling ten aanzien van de ondergrond gerelateerde aspecten'.
Hoofdstuk 3.1.3 (overige constateringen) luidt, voor zover hier van belang:
"De achtergevel (…) staat hol. Aan de bovenzijde buigt de gevel naar binnen (…). Dit was volgens [eiser 1.] al zo op het moment dat hij de woning kocht.
De woning heeft tijdens zijn levensduur diverse transities ondergaan. Dit kan onder andere worden afgeleid uit de volgende constateringen:
de toegepaste metselverbanden en/of bakstenen variëren over de woning (kruisverband en halfsteensverband);
de linker zijgevel is volledig uitgevoerd in steens metselwerk (…); de rechter zijgevel is vanaf het niveau van de zoldervloer uitgevoerd in halfsteens metselwerk (…)
diverse (raam- en deur)openingen zijn in het verleden aangebracht, vergroot of dichtgezet (…) Zo ook de voordeur in de achtergevel van de woning; deze is grotendeels dichtgemetseld.
bij het vervangen van de raamkozijnen was het metselwerk reeds verzakt en vervormd; dit is terug te zien in afbeelding (…) waarin zichtbaar met behulp van specie en stukken baksteen openingen onder het kozijn zijn opgevuld. (…)
op diverse plekken zijn discontinuïteiten aanwezig in het metselverband (…)
in de gevels zijn diverse herstelde zettingsscheuren zichtbaar (…)
binnenwanden zijn verwijderd, verplaatst en/of gerealiseerd. het verband in de woning is daarmee op deze plekken verdwenen. Normaal gesproken worden metselwerkwanden bij aansluitingen in verband gemetseld, dat wil zeggen dat de stenen in elkaar grijpen. De aangeduide gemetselde binnenwanden hebben nauwelijks tot geen verband met de buitengevel (…)
de dakconstructie heeft diverse ingrepen ondergaan. Er zijn twee slaapkamers op zolder gebouwd. Om dit mogelijk te maken zijn verschillende constructieve elementen verwijderd en zijn er provisorische stempels (ter ondersteuning van de constructie) aangebracht;(…)"
Hoofdstuk 3.2.1 'Grondopbouw' luidt, voor zover hier van belang:
"De grondopbouw en draagvermogen zijn vastgesteld op basis van de sondeergrafieken (...) en laten zich als volgt karakteriseren:
- een toplaag van matig stevige klei tot ca. NAP -2 m;
- daaronder bevindt zich tot NAP - 7 m een slappe kleilaag;
- een veenlaag tussen NAP -7 en -8 m;
- een kleilaag tussen NAP -8 m en - 10 m;
- onder de kleilaag bevindt zich bij DKM1 een dun veenlaagje van 0,5 m;
- beneden NAP -10 à -10,5 m bevindt zich een zandlaag."
Hoofdstuk 3.2.3 'Bodemdaling' luidt, voor zover hier van belang:
"Schade door bodemdaling is een lokaal verschijnsel. Het treedt pas op wanneer zettingsverschillen onder een gebouw tot een zodanige vervorming van het gebouw leiden dat de sterkte van het gebouw lokaal wordt overschreden.
Van de volgende oorzaken is algemeen bekend dat ze bodemdaling tot gevolg (kunnen) hebben:
- gaswinning;
- ingrepen in de waterhuishouding;
- trillingen (aardbeving, verkeer, bouwactiviteiten et cetera);
- bodemdaling door zetting (inklinken grond).
(…)
Bodemdaling door ingrepen in de waterhuishouding, trillingen en inklinken spelen zich af in de bovenste meters van de bodem. Door verschillen in de ondiepe bodemopbouw ontstaan vaak op korte afstand, grote verschillen in bodemdaling hetgeen kan leiden tot schade aan gebouwen en infrastructuur."
Hoofdstuk 3.2.4 'Aardbevingen' luidt, voor zover hier van belang:
"De woning ligt op de rand van het gebied met aardbevingen ten gevolge van de gaswinning door NAM. Bevingen met een kracht kleiner dan 2,0 op de schaal van Richter worden over het algemeen niet door mensen gevoeld. In onderstaande afbeelding is zichtbaar dat aardbevingen met magnitude 2,0 of hoger zich hebben voorgedaan op afstanden van 7 km of meer van de woning. In tabel 3.1. is een overzicht gegeven van de voor de woning relevante bevingen in de omgeving. Deze zijn bepaald op basis van de magnitude en de afstand tussen het epicentrum van een beving en de woning.
(…)
Plaats Datum Magnitude Diepte Afstand tot woning
Meedhuizen 30-10-2015 2.3 3 km 7,5 km
Hellum 30-09-2015 3.1 3 km 15 km
Garrelsweer 02-07-2013 3.0 3 km 16 km
Garrelsweer 27-06-2011 3.2 3 km 16 km"
2.18.
De inleiding van hoofdstuk 4 'resultaten data-analyse en interpretatie' luidt, voor zover hier van belang:
"Oorzaken die ten grondslag kunnen liggen aan de schade kunnen extern of intern van aard zijn. De volgende mogelijke externe en interne oorzaken zijn beschouwd:
Externe oorzaken:
gaswinning;
ingrepen in de waterhuishouding
Interne oorzaken:
zettingsgevoelige ondergrond
bouwkundige ingrepen.
In dit hoofdstuk wordt op basis van de verzamelde data vastgesteld welke van bovengenoemde oorzaak of oorzaken een rol heeft gespeeld bij het ontstaan van schade aan de woning van [eiser 1.]
(…)
4.1.
Externe oorzaken
4.1.1.
Gaswinning
Als gevolg van de gaswinning zijn er in Noord Nederland regelmatig aardbevingen en is er sprake van bodemdaling.
(…)
Het antwoord op de vraag of er al dan niet schade ontstaat, is onder andere afhankelijk van de kracht van de aardbeving en de daarmee gepaard gaande grondsnelheden en grondversnellingen op maaiveldniveau.
KNMI heeft in samenwerking met internationale experts (…) onderzoek gedaan naar deze relaties. Dit uitgebreide onderzoek op basis van gemeten signalen op maaiveld en in boorgaten heeft geleid tot het kunnen vaststellen van empirische relaties tussen Magnitudes, afstand tot het hypocentrum, de grondgesteldheid en de piekgrondsnelheid (PGV) en piekgrondversnelling (PGA). Deze relaties zijn vastgelegd in zogenaamde Ground Motion Prediction Equations (GMPE's). Een GMPE is een empirische relatie tussen de op het maaiveld gemeten aardbevingsbelasting in PGA (piekgrondversnelling) of PGV (piekgrondsnelheid) en de afstand tot het hypocentrum van de aardbeving. Het hypocentrum is de locatie in de ondergrond waar de aardbeving ontstaat. Het epicentrum is de locatie aan het maaiveld recht boven het hypocentrum. (…) Deze empirische relaties geven een regelmatige afname van PGV en PGA te zien met afstand tot epicentrum.
(…) De meest bruikbare en geaccepteerde richtlijn voor het beoordelen van de kans op trillingsschade is beschreven in de richtlijn van de SBR (Stichting Bouw Research) over trillingsschade met als titel 'Schade aan gebouwen, meet- en beoordelingsrichtlijnen, deel A'. SBR Richtlijn A gebruikt de topwaarde van de trillingssnelheid (PGV) op funderingsniveau als maat voor de beoordeling. Een alternatieve methode voor het beoordelen van de kans op trillingsschade is recent voorgesteld door TNO en berust op basis van de topwaarde van de trillingsversnelling (PGA).
(…)
Berekening van de PGV en toetsing aan SBR
Voor de verschillende maatgevende bevingen uit tabel 3.1 zijn de berekende piekgrondsnelheden bij de woning in onderstaande tabel samengevat. (…) De grootste PGV treedt op ten gevolge van de beving bij Garrelsweer van 27-06-2011; deze bedraagt 0,490 mm/s. (…) De berekende PGV is vervolgens getoetst aan de door SBR vastgestelde grenswaarden. Door SBR zijn grenswaarden gedefinieerd voor trillingen aan verschillende categorieën gebouwen met als doel schade als gevolg van trillingen te voorkomen:
Categorie 1: utilitaire werken zoals kantoor- en flatgebouwen (…)
Categorie 2: gemetselde woningen, schuren of garages (…)
Categorie 3: monumentale gebouwen en gebouwen in slechte staat (…)
Er is sprake van een slechte bouwkundige staat als:
de sterkte van de draagconstructie in belangrijke mate is verminderd door reeds aanwezige schade
de onderlinge samenhang van onderdelen of de sterkte van verbindingen tussen onderdelen zodanig is, dat deze door trillingen kan bezwijken of in belangrijke mate kan verzakken
Omstandigheden die duiden op slechte bouwkundige staat zijn bijvoorbeeld: reeds aanwezige scheurvorming, kieren, sterke vervormingen, verzakkingen en scheefstand van een gebouw.
Op basis van bovenstaande categorisering behoort de in dit onderzoek beschouwde woning toe aan SBR-categorie 3 (het metselwerk verkeert in slechte staat, de sterkte is verminderd door reeds aanwezige zettingsschade). In afbeelding 4.1 zijn de berekende piekgrondsnelheden vergeleken met de grenswaarden voor gebouwen uit categorie 2 (5 mm/s) en categorie 3 (3 mm/s). (…) De grenswaarde geeft per categorie de trillingssnelheid aan waarbij de kans op schade aan het gebouw door trilling 1% is. Wanneer de grenswaarde niet wordt overschreden is de kans op schade minder dan 1% en dus verwaarloosbaar. (…) Uit de berekening blijkt dat ter plaatse van de woning de mediaanwaarden van de piekgrondsnelheden de SBR-grenswaarde niet overschrijden. Ook voor de bovengrenswaarden van de PGV (…) geldt dat nergens de grenswaarde wordt overschreven. De waarde van de PGV bedraagt circa 0,49 mm/s.
Op rond van bovenstaande analyse kan worden geconcludeerd dat de kans dat de schade is ontstaan of verergerd als gevolg van aardbevingen kleiner is dan 1% ofwel verwaarloosbaar. De berekende PGV waarden liggen op een trillingsniveau dat vergelijkbaar is met achtergrondruis, waaraan een woning geregeld wordt blootgesteld als gevolg van passerend verkeer, een onweersklap, windstoten, (ver)bouwactiviteiten et cetera. Daarbij dient vermeld te worden dat trillingen door aardbevingen incidenteel voorkomen en dat trillingen door achtergrond ruis grotendeels permanent en/of herhaald kortdurend aanwezig zijn.
(…)
Berekening van de PGA en toetsing aan DS1 schade
In tabel 4.2 t/m 4.4 worden de berekende PGA's weergegeven gegeven bepaalde aangenomen winningsscenario's. (…) Uit de tabellen valt af te leiden dat de beving bij Garrelsweer de maatgevende PGA geeft op de projectlocatie (…) De opgetreden PGA waarde wordt getoetst aan de in tabel 4.5 gegeven waarden welke de kans op Damage State 1 (DS1) schade als functie van de opgetreden trillingsstrekte (PGA) weergeven. In de analyse van bouwwerken onder aardbevingsbelasting wordt wereldwijd een aanpak gevolgd, waarbij een onderscheid wordt gemaakt in vijf schadegrenstoestanden (Damage States (DS)) , te weten DS1 tot en met DS5 van kleine schade tot volledig bezwijken. de DS1 schadetoestand kan worden vergeleken met het begin van schade ten gevolge van trillingen. (…) Ondanks dat de getallen in de tabel vanwege grote variaties als indicatief dienen te worden beschouwd, kan worden geconcludeerd dat de opgetreden PGA op de projectlocatie (0,00294 g) significant lager is dan de PGA waarbij de kans op schade 1% bedraagt (0,02 voor de woning in kwestie). (…)
Op grond van bovenstaande analyse kan worden geconcludeerd dat de kans dat de schade is ontstaan of verergerd als gevolg van aardbevingen kleiner is dan 1% ofwel verwaarloosbaar. (…)
(…)
Trillingsmetingen
Sinds 2014 worden door TNO-sensoren in verschillende gebouwen in Noord-Nederland trillingen geregistreerd. Deze gegevens zijn voor aardbevingen vanaf september 2014 beschikbaar (…) In afbeelding (…) zijn de meetgegevens grafisch weergegeven voor de beving bij Hellum. De sensoren die niet boven de 1,0 mm/s zijn uitgeslagen worden als witte vlakken weergegeven op het grid. Uit deze meetgegevens blijkt dat de maximaal opgestreden snelheid Vtop tijdens deze bevingen minder bedraagt dan 1,0 mm/s en de beving dus niet is geregistreerd. Dit is in lijn met de hiervoor berekende PGV waarden. (…)
Tevens zijn er meetgegevens beschikbaar gesteld door de buurman van [eiser 1.] (…) Daar is op 28 september 2015 een trillingsmeter geïnstalleerd waarvan de eerste meting die dag binnenkwam om 13:17. (…) Uit de beschikbaar gestelde meetgegevens van TNO kan het volgende worden geconcludeerd: De aardbevingen van 30-09-2015 (Hellum) en 30-10-2015 (Meedhuizen) zijn in Termunterzijl niet geregistreerd; de PGV's van de opgetreden trillingen ter plaatse van de woning gelegen aan [omwonende van eisers] ten gevolge van de bevingen bij Meedhuizen en Hellum liggen dus onder de 1 mm/s. Dit is ook in lijn met de brekende PGV's. (…) De opgetreden PGV's ter plaatse van de woning van [eiser] , slechts 20 meter verderop gelegen, zullen niet veel anders zijn.
(…)
4.1.2.
Ingrepen in de waterhuishouding
(…)
Deelconclusie
Ter plaatse van de woning zijn geen metingen beschikbaar die inzicht geven in het historisch grondwaterverloop. Echter op basis van grondwaterstandgegevens in de omgeving kan worden geconcludeerd dat er zich geen wijzigingen hebben voorgedaan die mogelijke zetting van de ondergrond tot gevolg hebben gehad, en daarmee schade hebben veroorzaakt aan de woning.
4.2.
Interne oorzaken
4.2.1.
Zettingsgevoelige ondergrond
(…)
Deelconclusies
De uitgevoerde analyses tonen aan dat de bodem zettingsgevoelig is. De fundaties van de woning zijn daardoor, sinds de bouw, onderhevig aan zakking. Dit is een doorgaand proces dat plaats vindt sinds de bouw van de woning en waarvan de snelheid afneemt in de tijd, doch nooit volledig stabiliseert. Door de verschillende wijze van funderen treden verschilzettingen op van de fundering.
De aanbouw en de kelder vertonen een afwijkend zakkingsgedrag. De aanbouw zakt meer dan de woning en gaat daardoor aan de woning hangen; de kelder daarentegen zakt minder dan de aangrenzende gevels. Beide zorgen voor verschilzettingen van de fundering. Dit wordt bevestigd door de uitgevoerde lintvoegwaterpassing (…). Het er boven gelegen metselwerk kan deze verschilzetting (vervorming) niet volgen en is hierdoor op tal van plaatsen gescheurd (…) Het aanlegniveau van een deel van de geïnspecteerde fundering is niet vorstvrij aangelegd. De grond onder een deel van de fundering is hierdoor tijdens strenge winters in de afgelopen 115 jaar meerdere malen bevroren. Dit heeft lokale spanningen veroorzaakt in het metselwerk, met name ter plaatse van de overgang tussen het te ondiep gefundeerd deel en het dieper gefundeerde deel, en is gepaard gegaan met scheurvorming. (…)
4.2.2
Bouwkundige ingrepen
De woning heeft tijdens haar levensduur diverse transities ondergaan. Dit kan onder andere worden uit de volgende constateringen:
ter plaatse van de rechterzijgevel zijn 4 verschillende typen fundering aangetroffen. Het is niet aannemelijk dat men tijdens de bouw van een dergelijke woning verschillende typen funderingen toepast onder een gevel. Wel is aannemelijk dat in latere periodes bij de realisatie van een uitbreiding een ander type fundatie is toegepast;
de toegepaste metselverbanden en/of toegepaste bakstenen variëren over de woning;
discontinuïteiten metselverbanden;
binnenwanden zijn gewijzigd: het verband in de woning is (grotendeels) verdwenen;
diverse ingrepen in de dakconstructie;
dakbeschot en dakpannen aangepast;
realisatie dakvenster en dakkapel;
ondersteuningen verwijderd, vervangen of elders teruggebracht in de constructie.
(…)
Deelconclusie
In paragraaf 4.2.1. is gebleken dat de woning is gebouwd op een zettingsgevoelige ondergrond waardoor de woning sinds de bouw onderhevig is aan een relatief grote zakking. Door de verschillende wijze van funderen treden verschilzettingen op van de fundering. De diverse transities die de woning heeft ondergaan hebben geleid tot toenamen en/of herverdelingen van belasting op de fundering en ondergrond hetgeen aanleiding geeft tot nog meer zettingsverschillen. Deze zettingsverschillen hebben spanningen in het metselwerk met schade tot gevolg gehad. (…)"
2.19.
NAM heeft de kosten van verhuizing, de woonlasten van het tijdelijk verblijf en de kosten van de opslag van [eiser] betaald en heeft toegezegd dat zij dit tot en met de datum van dit vonnis zal blijven doen.
3. De vordering
3.1.
[eiser] vordert, na wijziging van eis, dat de rechtbank, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
- 1.
NAM veroordeelt op de gronden als vermeld tot vergoeding van de door [eiser] geleden en te lijden schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, waaronder met name maar niet daartoe beperkt de integrale herstelkosten subsidiair de herbouwkosten, die gemoeid zijn met het volledig herstellen van de woning van [eiser] in de oorspronkelijke staat, herstel van de fundering daaronder begrepen, op de wijze zoals de onafhankelijke door deze rechtbank te benoemen deskundige zal voorschrijven danwel subsidiair op de wijze zoals een door [eiser] aangewezen bouwkundige zal aangeven, meer subsidiair op de wijze zoals deze rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren, en waarvan de bouwkosten inclusief BTW binnen twee weken na betekening van het te wijzen vonnis zullen worden gestort ten behoeve van het herstel c.q. de herbouw van de woning van [eiser] op een rekening van een onafhankelijke notaris ter voldoening van alle te maken bouwkosten;
- 2.
NAM veroordeelt tot betaling van de volledige kosten van rechtsbijstand die [eiser] terzake dit geding heeft moeten maken, zulks tegen overlegging van de facturen die door de raadsman zijn opgemaakt in dit dossier, danwel tot betaling van een bedrag naar redelijkheid zoals de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren danwel meer subsidiair in de forfaitaire buitengerechtelijke kosten, waarvan de hoogte door de rechtbank zal worden vastgesteld;
- 3.
verklaart voor recht dat de Staat haar zorgplicht als bedoeld in artikel 6:162 BW jegens [eiser] heeft geschonden onder meer door ook na het advies van SodM van januari 2013 de gasproductie in Groningen niet te beperken voor het jaar 2013 en 2014;
- 4.
de Staat veroordeelt voor de door [eiser] - door het onrechtmatig handelen van de Staat zoals onder 3 is gevorderd - geleden en te lijden schade, des dat vergoeding van schade door NAM, de Staat zal zijn bevrijd;
- 5.
NAM en de Staat veroordeelt in de kosten van dit geding daaronder begrepen het salaris en de noodzakelijke verschotten van de procesadvocaat van [eiser] , alsmede in de wettelijke rente over de kosten, voorzover deze niet door NAM en de Staat zijn voldaan binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis en daarbij het nasalaris van de advocaat begroot op € 131,00, te verhogen met € 68,00 indien NAM en de Staat niet binnen veertien dagen aan het vonnis voldoen en betekening daarvan plaatsvindt.
3.2.
NAM voert verweer met conclusie tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 14 dagen na de datum van het vonnis, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
3.3.
De Staat voert verweer met conclusie tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten te vermeerderen met de wettelijke rente daarover met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
de vorderingen tegen NAM
4.1.
Tussen [eiser] en NAM is in de kern in geschil of de schade aan de woning van [eiser] door aardbeving(en) is ontstaan of verergerd. Wanneer de schade aan de woning het gevolg is van aardbeving(en) door gaswinning, dan is NAM als exploitant van de gasvelden in Groningen op de voet van artikel 6:177 lid 1 sub b BW aansprakelijk voor de schade.
4.2.
In artikel 6:177a lid 1 BW is bepaald dat bij fysieke schade aan gebouwen en werken, die naar haar aard redelijkerwijs schade door beweging van de bodem als gevolg van de exploitatie van een mijnbouwwerk ten behoeve van het winnen van gas uit het Groningenveld zou kunnen zijn, vermoed wordt dat die schade is veroorzaakt door exploitatie van dat mijnbouwwerk.
4.3.
De bodembeweging als gevolg van de gaswinning in de provincie Groningen veroorzaakt veel voorkomende en vaak gelijksoortige schade zoals scheuren in het metselwerk en de afwerkingen van gevels, binnenwanden en plafonds van woningen. NAM heeft betoogd dat het bewijsvermoeden in dit geval niet kan worden toegepast omdat de woning van [eiser] is gelegen buiten het gebied waar zich als gevolg van aardbevingen door gaswinning schade kan voordoen. Ter onderbouwing heeft zij verwezen naar het rapport van W+B. Dit verweer van NAM bevreemdt de rechtbank omdat het niet overeen komt met het gegeven dat NAM aan een groot aantal bewoners van woningen in de omgeving van de woning van [eiser] vergoedingen van schade als gevolg van aardbevingen heeft toegekend. Overigens sluit het rapport van W+B niet uit dat ter plaatse van de woning van [eiser] schade door aardbevingen kan ontstaan. Gelet hierop en op het feit dat de woning van [eiser] is gelegen boven het Groningenveld, is de rechtbank van oordeel dat de scheurvorming in de gevels en wanden van de woning van [eiser] schade betreft die naar haar aard redelijkerwijs het gevolg van bodembeweging door mijnbouwwerkzaamheden ten behoeve van het winnen van gas uit het Groningenveld zou kunnen zijn.
4.4.
De schade aan de woning van [eiser] omvat meer dan alleen scheurvorming. De schade aan de woning van [eiser] bestaat naast scheurvorming uit een zodanige deformatie dat de woning onbewoonbaar is geworden. [eiser] is gaandeweg de schadeafhandeling geconfronteerd met de zienswijze van deskundigen en de gemeente dat de woning vanwege scheefstand als zodanig onveilig moet worden beschouwd dat de woning onbewoonbaar is geworden. [eiser] heeft de woning, waar hij vanaf 1962 heeft gewoond, (nood)gedwongen moeten verlaten.
4.5.
Vast staat dat er tot eind 2014 geen signalen waren dat de omstreeks 1860/1870 gebouwde woning constructief onveilig was, terwijl de scheefstand zich al langere tijd voordeed en ook vóór de schademelding tot scheurvorming aan de buitengevels heeft geleid. Dit laatste blijkt uit het rapport van Arcadis en de daarmee in overeenstemming zijnde stellingen van [eiser] . In het rapport van Arcadis is over de gerepareerde schades in de buitengevels vermeld dat zij door bouwwijze of door zetting en verzakking zijn ontstaan. Arcadis heeft over de hol staande zijgevel gerapporteerd dat dit hoogstwaarschijnlijk altijd zo is geweest. Ook [eiser] heeft op de comparitie verklaard dat deze gevel bij zijn weten altijd hol is geweest. Over de scheefstaande achtergevel heeft Arcadis gerapporteerd dat twijfelachtig is of dit zo is gebouwd of in de loop der jaren is verzakt. Hoewel derhalve vaststaat dat de scheefstand (al) tot scheurvorming heeft geleid, blijkt uit niets dat die scheefstand al vóór de aardbevingen een gevaar vormde voor de constructieve veiligheid. Gelet daarop en gelet op de omstandigheid dat de woning ook andere schade heeft die naar haar aard door bodembeweging als gevolg van gaswinning veroorzaakt kan zijn, geldt naar het oordeel van de rechtbank het bewijsvermoeden van artikel 6:177a BW ook ten aanzien van de constructief onveilige scheefstand van de woning.
4.6.
Dit betekent dat het aan NAM is om tegenbewijs te leveren. NAM dient in het kader van het door haar te leveren tegenbewijs aannemelijk te maken dat bodembeweging door gaswinning niet de oorzaak is van de schade. Dat kan NAM doen door aannemelijk te maken dat de schade een andere oorzaak heeft (vlg. MvT 2015-2016, 34 390, nr. 3). De rechtbank voegt hieraan toe, onder verwijzing naar haar vonnis van 5 oktober 2016 (ECLI: NL:RBNNE:2017:2257), dat een latente kwetsbaarheid van het onroerend goed in beginsel het causaal verband tussen de aardbeving en de schade niet doorbreekt.
4.7.
Ter zitting heeft NAM aangevoerd dat zij met het rapport van W+B het op grond van het wettelijk vermoeden voorshands aangenomen causaal verband tussen de schade aan het pand en de bodembeweging door gaswinning heeft weten te ontzenuwen. Volgens NAM is met dit rapport aangetoond dat de schade niet door aardbevingen is veroorzaakt. De rechtbank zal dan ook aan de hand van het rapport van W+B beoordelen of NAM in het tegenbewijs is geslaagd. Ter zitting is door partijen ook aangegeven het niet zinvol te achten om nog meer deskundigenberichten op te laten maken.
4.8.
W+B concludeert dat de kans dat de schade aan de woning is ontstaan of verergerd als gevolg van aardbevingen kleiner is dan 1%. W+B komt tot die conclusie op basis van een aantal rekenmodellen. Zo heeft W+B berekend dat de piekgrondsnelheden (PGV's) van vier (volgens W+B relevante) aardbevingen niet boven de drempelwaarde van de SBR Richtlijn A uitkomen. Verder heeft W+B berekend dat de piekgrondversnellingen (PGA' s) van deze aardbevingen niet boven de drempelwaarde van de DS1 uitkomen. W+B voert aan dat deze berekeningen corresponderen met berekeningen van TNO gemaakt op basis van TNO-sensoren zoals die zijn verwerkt in de op de website van NAM gepubliceerde zogenoemde interactieve kaart. Op deze in het rapport van W+B opgenomen interactieve kaart zijn de bevingen van Hellum van 30 september 2015 en van Meedhuizen van 30 oktober 2015 betrokken. W+B voert aan dat haar berekeningen corresponderen met de meetgegevens van een bij een buurman van [eiser] geplaatste trillingsmeter. Op deze meter zijn de aardbevingen van Hellum en Meedhuizen geregistreerd. De PGV's ter plaatse van de woning van [eiser] zullen niet anders zijn dan die bij de woning van zijn buurman, aldus W+B. Naast rekenmodellen baseert W+B haar conclusie op een inspectie van de woning, een bureaustudie naar informatie over de woning, de ondergrond en de omgeving en een veldonderzoek, bestaande uit sonderingen, grondboringen, funderingsonderzoek en lintvoegwaterpassing. Volgens W+B wordt de schade veroorzaakt door de zettingsgevoelige ondergrond waarop de woning is gefundeerd en de diverse transities die de woning heeft ondergaan met vermindering van integriteit van de draagconstructie en van het bouwwerk als geheel tot gevolg. De verschillende transities hebben volgens W+B geresulteerd in diverse toenamen en herverdelingen van de belasting op de fundering en ondergrond, welke verschilzettingen debet zijn aan de schade van de woning, waarbij ook meespeelt dat de fundering niet vorstvrij is aangelegd.
4.9.
De rechtbank is niet overtuigd door de in het rapport van W+B opgenomen rekenmodellen. Allereerst merkt zij op dat W+B (uitsluitend) de kans heeft berekend dat schade aan de woning kan zijn ontstaan of verergerd als gevolg van aardbevingen. Zij schat die kans in op minder dan 1%. Dit wil echter nog niet zeggen dat de kans dat de aan de woning van [eiser] gerealiseerde schade het gevolg is van aardbevingen, minder is dan 1%. De kans dat bepaalde schade kan ontstaan door een gebeurtenis is niet hetzelfde als de kans dat een bepaalde gerealiseerde schade het gevolg is van die gebeurtenis. De laatste kans is niet door NAM berekend.
Voorts gaat het hier slechts om berekeningen en niet om metingen ter plaatse.
Verder blijkt uit deze rekenmodellen niet dat daarin is meegenomen wat de invloed is van bodembewegingen als gevolg van gaswinning op schade die reeds voor de bodembewegingen aanwezig was, zoals in het onderhavige geval de scheefstand. Een toelichting hierop ontbreekt in het rapport. Niet valt uit te sluiten dat schade die aan een woning is ontstaan bij bevingen met een lagere magnitude dan de magnitudes van de door W+B relevant geachte aardbevingen, of een veelvoud van (die) bevingen door de invloed van bestaande scheefstand wordt verergerd waardoor de woning bijvoorbeeld constructief onveilig wordt en/of scheurvorming wordt verergerd. De woning staat immers op een zettingsgevoelige ondergrond en aan de waterkant. Zonder toelichting, die ontbreekt, blijkt uit de rekenmodellen verder niet dat is onderzocht of de gaswinning niet tot ongelijke bodemdaling (bijvoorbeeld in de ondiepe ondergrond) heeft geleid als gevolg waarvan de scheefstand of de spanning in de constructie van de woning is toegenomen met verergerde scheurvorming en/of constructieve onveiligheid tot gevolg.
4.10.
De door W+B in aanmerking genomen transities van de woning in combinatie met de zettingsgevoelige ondergrond waarop de woning staat, maken naar het oordeel van de rechtbank evenmin aannemelijk dat de constructieve onveiligheid en de huidige scheurvorming van de woning ook zonder gaswinning zouden zijn opgetreden. Vaststaat dat de woning al meer dan 150 jaar op zettingsgevoelige ondergrond staat. De rechtbank acht het, gelet daarop, opmerkelijk dat W+B in het midden laat wanneer de transities hebben plaatsgevonden. Over een aantal transities die W+B bij haar beoordeling heeft betrokken, heeft [eiser] verklaard dat die uit een verder verleden stammen. W+B noemt verwijderde, verplaatste en/of gerealiseerde binnenwanden. [eiser] heeft verklaard daar niets van te weten. De rechtbank heeft gelet daarop geen handvatten om aan te nemen dat deze transities na 1962 hebben plaatsgevonden. Waar W+B in haar rapport aanvoert dat de dakconstructie diverse ingrepen heeft ondergaan omdat twee slaapkamers op zolder zijn gebouwd, heeft [eiser] ter comparitie toegelicht dat die slaapkamers zich daar al sinds 1950 bevinden. W+B meldt in haar rapport dat de aanbouw aan de woning anders zet dan de woning en dat de aanbouw niet gedilateerd aan de woning is gebouwd, welke combinatie de vele discontinuïteiten en gerepareerde scheuren in het overgangsgebied tussen de woning en de aanbouw verklaart. Door [eiser] is ter zitting verklaard dat de aanbouw rond 1900 is aangebracht. In aanmerking genomen dat de woning al meer dan 150 jaar op zettingsgevoelige ondergrond staat en dat van de door W+B genoemde transities ofwel onduidelijk is wanneer zij hebben plaatsgevonden ofwel duidelijk is dat zij vóór 1962 hebben plaatsgevonden, vindt de rechtbank in het rapport van W+B geen verklaring voor het feit dat eerst in 2014 is geconstateerd dat de woning constructief onveilig is. Het is de rechtbank uit het rapport van W+B niet duidelijk waarom slechts de scheefstand oorzaak van de constructieve onveiligheid is. De rechtbank treft in het rapport van W+B geen verklaring aan voor de verergering van schade zoals die zich bij de woning van [eiser] heeft voorgedaan. Een andere oorzaak dan gaswinning, zoals intensivering van het wegverkeer, intensieve bouwwerkzaamheden in de nabijheid of verandering van de waterstand, is niet aannemelijk geworden.
4.11.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat NAM niet aannemelijk heeft gemaakt dat er een andere oorzaak is voor de schade aan de woning van [eiser] dan de gaswinning. NAM is niet in het tegenbewijs geslaagd. De rechtbank stelt daarom vast dat de scheurvorming en de scheefstand als gevolg waarvan de woning onbewoonbaar is geworden, zijn veroorzaakt door bodembeweging door gaswinning waarvoor NAM aansprakelijk is. De gevorderde verklaring voor recht kan dan ook in zoverre worden toegewezen dat NAM aansprakelijk is voor schade die [eiser] door bodembeweging als gevolg van gaswinning heeft geleden, in ieder geval bestaande uit de kosten van herstel van de scheurvorming en van de onveilige scheefstand van de woning.
4.12.
[eiser] vordert van de verklaring voor recht onderdeel uit te laten maken dat moet worden hersteld primair op de wijze zoals een onafhankelijke door de rechtbank te benoemen deskundige zal voorschrijven, subsidiair op de wijze zoals een door [eiser] aangewezen bouwkundige zal aangeven en meer subsidiair op de wijze zoals de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren. Enerzijds kiest [eiser] er met het vorderen van een verklaring voor recht en het vorderen van een verwijzing naar de schadestaatprocedure voor om eerst een uitspraak over de aansprakelijkheid van NAM te verkrijgen en om de schade in een schadestaatprocedure te laten vaststellen. Anderzijds kleedt [eiser] zijn (declaratoire) vordering vervolgens zo in dat in deze procedure ook vooruitgelopen zou moeten worden op een beslissing over de wijze waarop de schade in de schadestaatprocedure zou moeten worden vastgesteld. De rechtbank gaat daar niet in mee. In de schadestaatprocedure dient het debat over de hoogte van de schade te worden gevoerd en het is aan de rechter in de schadestaatprocedure om te bepalen op welke wijze hij de schade vaststelt. In de schadestaatprocedure dient dan ook aan de hand van de stellingen van partijen over en weer te worden uitgemaakt of een deskundigenbericht daarvoor wel of niet nodig is. Dit deel van de door [eiser] gevorderde verklaring voor recht zal dan ook worden afgewezen.
4.13.
[eiser] vordert onder 1 verder nog NAM te veroordelen om binnen twee weken na betekening van dit vonnis de bouwkosten ten behoeve van het herstel op een bankrekening van een onafhankelijke notaris te storten. Deze vordering kan niet worden toegewezen omdat nog geheel onduidelijk is om welk bedrag het dan zou moeten gaan en deze procedure vanwege de wijze waarop [eiser] zijn vordering heeft ingekleed niet over de hoogte van de schade gaat.
4.14.
[eiser] vordert onder 2 vergoeding van al zijn kosten van rechtsbijstand die hij terzake deze procedure heeft moeten maken, waarbij [eiser] primair aanspraak maakt op integrale vergoeding van de facturen van zijn advocaat. In de dagvaarding stelt [eiser] dat zijn advocaat (tot dan) 48 uren a € 200,00 per uur heeft besteed, exclusief 7% kantoorkosten en exclusief 21% BTW.
4.15.
De rechtbank stelt voorop dat er in een geval als hier aan de orde geen wettelijk (zoals in onteigeningszaken artikel 50 Onteigeningswet of in zaken betreffende rechten van intellectuele eigendom artikel 1019 h Rv ) of jurisprudentieel toegekend recht bestaat op een integrale vergoeding van de nota's zoals die door de eigen rechtsbijstandverlener zijn verzonden. Als uitgangspunt geldt dan ook dat de wettelijke regeling omtrent de proceskosten van de artikelen 237 tot en met 240 Rv een zowel limitatieve als exclusieve regeling bevat van de kosten waarin de partij die bij vonnis in het ongelijk wordt gesteld, kan worden veroordeeld. Een uitzondering is denkbaar in buitengewone omstandigheden, zoals misbruik van procesrecht of de onrechtmatige daad (HR 6 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV7828, NJ 2012/233 (Duka/Achmea)). Van dergelijke bijzondere omstandigheden is niet gebleken. NAM is in deze procedure betrokken door [eiser] en heeft geen evident ongegronde standpunten ingenomen die zij in verband met de betrokken belangen van [eiser] achterwege had moeten laten. De ratio achter het systeem van een beperkte proceskostenveroordeling wordt gerechtvaardigd vanuit het beginsel van vrije toegang tot de rechter dat een belangrijk onderdeel van onze rechtsstaat is. Een hoge financiële drempel in de vorm van een substantiële kostenveroordeling draagt daar niet aan bij. Daar staat inderdaad zoals door [eiser] is aangevoerd, tegenover dat een eiser (als [eiser] ) die het gelijk (grotendeels) aan zijn zijde krijgt, slechts deels wordt gecompenseerd, waardoor dit in feite ook een drempel tot het starten van een procedure opwerpt. Deze drempel betekent naar het oordeel van de rechtbank evenwel (nog) niet dat sprake is van schending van het onder meer in artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op toegang tot de rechter en vormt geen reden om een uitzondering te maken op de wettelijke regeling omtrent de proceskosten.
4.16.
Dat [eiser] buitengerechtelijke kosten heeft gemaakt, is niet betwist en staat daarmee vast. De (onder 2 meer subsidiair) gevorderde vergoeding aan buitengerechtelijke kosten zal worden toegewezen tot ten hoogste het bedrag van de wettelijke staffel zoals vermeld in artikel 2 van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten, zijnde € 904,00 exclusief BTW.
4.17.
De proceskosten aan de zijde van [eiser] worden tot op heden vastgesteld op € 1.285,19 (zijnde € 94,19 aan kosten dagvaarding, € 287,00 aan griffierecht en € 904,00 aan tegemoetkoming in het salaris van de advocaat, 2 punten x tarief € 452,00). De gevorderde wettelijke rente en nakosten worden als na te melden toegewezen.
4.18.
Voor het overige zal de vordering onder 2 worden afgewezen.
de vorderingen tegen de Staat
4.19.
Ter onderbouwing van zijn vordering onder 3 verwijst [eiser] naar de uitspraak van deze rechtbank van 1 maart 2017 (ECLI:NL:RBNNE:2017:715) waarin de rechtbank heeft geoordeeld dat de Staat in de periode januari 2013 tot de uitspraak van de Afdeling van 18 november 2015 jegens de eisende partijen in die zaak onrechtmatig heeft gehandeld op grond van artikel 6:162 BW. In die zaak heeft de rechtbank geoordeeld dat de minister gehouden was om de gasproductie met het oog op de veiligheidsrisico's voor inwoners in het Groningenveld zoveel als gelet op de leveringszekerheid mogelijk was te beperken en dat de Staat niet aannemelijk heeft gemaakt dat een eerdere reductie van de winning gelet op de leveringszekerheid niet mogelijk was. Gelet op de omstandigheid dat ook de woning van [eiser] is gelegen boven het Groningenveld en onder verwijzing naar hetgeen daaromtrent in het vonnis van 1 maart 2017 (ECLI:NL:RBNNE:2017:715) is overwogen, ligt de vordering van [eiser] onder 3 voor toewijzing gereed.
4.20.
Het voorgaande betekent niet dat de Staat ook aansprakelijk is jegens [eiser] voor de schade die [eiser] in deze procedure opvoert. Daarvoor is in ieder geval nodig dat er causaal verband is tussen de schade van [eiser] en het onrechtmatig handelen van de Staat. [eiser] stelt dat de schade aan de woning sinds de aardbeving in Huizinge in augustus 2012 is ontstaan. [eiser] heeft geen feiten gesteld waaruit volgt dat de schade anders zou zijn geweest als de Staat zou hebben ingegrepen na het SodM-advies. Gelet hierop ontbreekt het causaal verband tussen de schade van [eiser] en het handelen van de Staat.
4.21.
Voor zover [eiser] ten aanzien van deze vordering betoogt dat de Staat onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld omdat de Staat heeft nagelaten om de productie te verlagen na de aardebeving in 2003 in Loppersum en de aardbeving in 2006 in Middelstum, verwerpt de rechtbank dit betoog. De Staat kan naar het oordeel van de rechtbank over de periode vóór het SodM-advies van januari 2013 geen onrechtmatig handelen worden verweten ter zake van de gaswinning. De rechtbank verwijst naar hetgeen zij daaromtrent heeft overwogen in rechtsoverweging 4.1.12.1. van het vonnis van 1 maart 2017 in eerder vermelde zaak (ECLI:NL:RBNNE:2017:715). Ook in de onderhavige zaak zijn geen feiten gesteld die een uitzondering rechtvaardigen op het beginsel van formele rechtskracht voor de periode vóór januari 2013.
4.22.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de door [eiser] onder 4 tegen de Staat ingestelde vordering zal worden afgewezen. Nu [eiser] en de Staat over en weer in het (on)gelijk worden gesteld, zal de rechtbank de proceskosten tussen [eiser] en de Staat als na te melden compenseren.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1.
veroordeelt NAM tot vergoeding van de door [eiser] als gevolg van bodembeweging door gaswinning geleden en te lijden schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, in ieder geval bestaande uit de kosten van herstel van de scheurvorming en van de onveilige scheefstand van de woning;
5.2.
veroordeelt NAM om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 904,00 ter vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten;
5.3.
veroordeelt NAM jegens [eiser] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiser] vastgesteld op € 1.285,19, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na dit vonnis tot en met de dag van algehele betaling;
5.4.
veroordeelt NAM ten opzichte van [eiser] in de nakosten van € 131,00 zonder betekening en van € 199,00 in geval van betekening, indien NAM niet binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis aan de veroordelingen heeft voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf veertien dagen na dit vonnis tot en met de dag van algehele betaling;
5.5.
verklaart het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
verklaart voor recht dat de Staat in de periode van januari 2013 tot 18 november 2016 haar zorgplicht jegens [eiser] heeft geschonden door na het advies van SodM van januari 2013 de gasproductie in Groningen niet te beperken;
5.7.
compenseert de proceskosten tussen [eiser] en de Staat aldus dat ieder de eigen kosten draagt;
5.8.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M. Schothorst, mr. J.E. Biesma en mr. L. Groefsema en in het openbaar uitgesproken op 15 november 2017.1.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 15‑11‑2017