Hof Arnhem-Leeuwarden, 29-12-2015, nr. 200.141.169
ECLI:NL:GHARL:2015:9948, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
29-12-2015
- Magistraten
Mrs. W.L. Valk, J.H. Lieber, F.J.P. Lock, ing. H.J. Vinke, ir. H.B.M. Duenk
- Zaaknummer
200.141.169
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Pachtrecht (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
Vastgoedrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2015:9948, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden (Pachtkamer), 29‑12‑2015
ECLI:NL:GHARL:2014:3132, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 15‑04‑2014
Cassatie: ECLI:NL:HR:2015:2814, (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
Uitspraak 29‑12‑2015
Mrs. W.L. Valk, J.H. Lieber, F.J.P. Lock, ing. H.J. Vinke, ir. H.B.M. Duenk
Partij(en)
arrest van de pachtkamer van 29 december 2015
inzake
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. Th.J.H.M. Linssen,
tegen:
- 1.
[geïntimeerde 1],
wonende te[woonplaats],
- 2.
[geïntimeerde 2],
wonende te [woonplaats],
- 3.
[geïntimeerde 3],
wonende te [woonplaats],
- 4.
[geïntimeerde 4],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerden,
advocaat: mr. J.E. Brands.
1. Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
1.1
Voor het verloop van de procedure tot dan toe verwijst het hof naar het arrest van het hof in deze zaak van 15 april 2014. Bij dat arrest is appellant niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep. Bij arrest van 25 september 2015 (ECLI:NL:HR:2015:2814) heeft de Hoge Raad dit arrest van het hof vernietigd en de zaak naar het hof terug gewezen ter verdere behandeling en beslissing.
1.2
Bij exploot van 10 november 2015 heeft appellant geïntimeerden opgeroepen om te verschijnen voor dit hof om voort te procederen. Geïntimeerden zijn vervolgens bij advocaat verschenen.
2. De motivering van de beslissing na verwijzing
2.1
Het hof ziet aanleiding om een comparitie van partijen te gelasten.
2.2
Met partijen zal het hof de omvang van het geschil na terugwijzing bespreken en het verdere verloop van de procedure. Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het hoger beroep wenst het hof daarbij onder meer te bespreken wanneer (de rechtshulpverlener van) appellant het bestreden vonnis van 4 december 2013 heeft ontvangen en welk feitelijk onderzoek in dat kader wellicht nog dient plaats te vinden. Het hof verwijst in dit verband naar hetgeen de advocaat-generaal heeft overwogen in haar conclusie van 29 mei 2015 onder 2.11 en 2.12 en in haar conclusie van 19 juni 2015. Tevens verwijst het hof naar hetgeen bij ‘antwoordakte tijdigheid appel’ door geïntimeerden ten aanzien van de ontvangst van het vonnis van 4 december 2013 is aangevoerd. Voor de bespreking van deze kwestie zou het dienstbaar zijn indien de rechtshulpverlener die appellant bij de procedure in eerste aanleg heeft bijgestaan tijdens de zitting aanwezig is. Appellant wordt dan ook verzocht het daartoe te geleiden dat mr. M.E. van Veen-de Haan met hem bij de comparitie van partijen zal verschijnen.
2.3
Daarnaast zal de zitting worden benut voor het inwinnen van inlichtingen en het beproeven van een minnelijke regeling.
2.4
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
3. De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep na verwijzing:
bepaalt dat partijen in persoon (appellant mede vergezeld van mr. Van Veen-de Haan en geïntimeerden eventueel vertegenwoordigd door een of meer van hen die van de zaak op de hoogte en tot het geven van de verlangde inlichtingen in staat is/zijn en bevoegd is/zijn tot het aangaan van een schikking) tezamen met hun advocaten op 7 maart 2016 om 14:00 uur zullen verschijnen voor mr. F.J.P. Lock, raadsheer-commissaris, en het deskundig lid mr. ing. H.J. Vinke, die daartoe zitting zullen houden in het paleis van justitie aan de Walburgstraat 2–4 te Arnhem, zulks voor het hiervoor onder 2.2 en 2.3 genoemde doel;
bepaalt dat bij deze comparitie geen gelegenheid bestaat om pleitnotities voor te dragen;
bepaalt dat indien een partij bij gelegenheid van de comparitie van partijen nog een proceshandeling wenst te verrichten of producties in het geding wenst te brengen, deze partij ervoor dient te zorgen dat het hof en de wederpartij uiterlijk twee weken voor de dag van de zitting een afschrift van de te verrichten proceshandeling of de in het geding te brengen producties hebben ontvangen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.L. Valk, J.H. Lieber en F.J.P. Lock en de deskundige leden mr. ing. H.J. Vinke en ir. H.B.M. Duenk, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de rolraadsheer en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 29 december 2015.
Uitspraak 15‑04‑2014
Inhoudsindicatie
Niet-ontvankelijkheid wegens overschrijding appeltermijn. Beroep op apparaatsfout (vergelijk HR 28 november 2003, NJ 2005, 465) niet gehonoreerd. Wetsartikelen: Art. 1019o Rv
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.141.169
(zaaknummer rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond 315832)
arrest van de pachtkamer van 15 april 2014
inzake
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. Th.J.H.M. Linssen,
tegen:
1. [geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
2. [geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
3. [geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
4. [geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerden,
advocaat: mr. J.E. Brands.
1. Het geding in eerste aanleg
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de tussen appellant als eiser in conventie tevens verweerder in reconventie en geïntimeerden als gedaagden in conventie tevens eisers in reconventie gewezen vonnissen van de pachtkamer van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 3 april 2012 en 4 december 2013.
2. Het geding in hoger beroep
2.1
Bij dagvaardingen van 17 januari 2014 is appellant in hoger beroep gekomen van voornoemde vonnissen van de pachtkamer van de rechtbank Limburg. Appellant heeft de zaak op de rol van 4 februari 2014 aangebracht. Het jegens geïntimeerden op die datum verleende verstek is op de rol van 18 februari 2014 gezuiverd.
2.2
Appellant is in de gelegenheid gesteld om zich op de rol van 18 februari 2014 bij akte uit te laten over de tijdigheid van het hoger beroep. Op die roldatum heeft appellant een akte genomen. Geïntimeerden hebben op de rol van 4 maart 2014 een antwoordakte tijdigheid appel genomen.
2.3
Vervolgens heeft het hof arrest bepaald op het griffiedossier.
3. De motivering van de beslissing in hoger beroep
3.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1019o van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bedraagt de termijn van hoger beroep tegen vonnissen van de pachtkamer één maand na de dag van de uitspraak. Het bestreden eindvonnis dateert van 4 december 2013. De appeldagvaardingen zijn op 17 januari 2014 en dus te laat uitgebracht.
3.2
Rechtsmiddelentermijnen zijn van openbare orde en moeten door de rechter ambtshalve worden toegepast. In het belang van een goede rechtspleging moet duidelijkheid bestaan omtrent het tijdstip waarop een termijn voor het aanwenden van een rechtsmiddel aanvangt en eindigt, en aan rechtsmiddelentermijnen moet strikt de hand worden gehouden (zie recent HR 21 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:413). Op laatstgenoemd uitgangspunt kan slechts onder bijzondere omstandigheden een uitzondering worden gemaakt, zoals in het geval van zogenoemde apparaatsfouten (vergelijk HR 28 november 2003, ECLI:NL:HR:2003:AN8489, NJ 2005, 465NJ 2005/465; HR 24 april 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH3192, NJ 2009, 488NJ 2009/488 en HR 27 mei 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ0510, NJ 2012, 626NJ 2012/626).
3.3
Appellant heeft zich, ter verschoning van de overschrijding van de beroepstermijn, beroepen op een apparaatsfout en daartoe - in de kern genomen - aangevoerd dat de griffie van de rechtbank aan zijn rechtshulpverlener in eerste aanleg (mr. M.E. van Veen-de Haan van DAS Rechtsbijstand, hierna: DAS) had meegedeeld dat de zaak op de zitting van 8 januari 2014 voor vonnis stond maar dat, toen DAS op 9 januari 2014 naar het vonnis informeerde, bleek dat het vonnis al op 4 december 2013 was gewezen. Appellant was daarvan niet op de hoogte en heeft het vonnis pas op 9 januari 2014 ontvangen.
3.4
Anders dan appellant heeft bepleit, kunnen deze omstandigheden geen uitzondering op strikte handhaving van de beroepstermijn rechtvaardigen. Door de Hoge Raad is slechts eenmaal een dergelijke uitzondering wegens een apparaatsfout aanvaard (zie het hiervoor genoemde arrest van 28 november 2003) maar die uitspraak had betrekking op een verzoekschriftprocedure waarin de appellant door een fout van (de griffie van) het gerecht niet tijdig wist en redelijkerwijs ook niet kon weten dat de rechter een beschikking had gegeven en de beschikking hem als gevolg van een niet aan hem toe te rekenen fout of verzuim pas na afloop van de rechtsmiddelentermijn was toegezonden of verstrekt. Daarbij heeft de Hoge Raad in aanmerking genomen dat in een verzoekschriftprocedure, door het ontbreken van een rol, voor een procespartij dan wel haar advocaat niet eenvoudig is na te gaan wanneer een uitspraak volgt, indien de rechter niet heeft medegedeeld op welke datum die uitspraak wordt gedaan, en dat het daarnaast door het ontbreken van een uitspraak ter rolle ook niet mogelijk is eenvoudig te achterhalen dát uitspraak is gedaan.
3.5
In dit geval is evenwel sprake van een dagvaardingsprocedure, waarbij het vonnis ter rolle is uitgesproken. Anders dan in een verzoekschriftprocedure had appellant, die werd bijgestaan door een professionele rechtsbijstandverlener, ter rolle kunnen zien dat uitspraak werd gedaan. Dat aan DAS op 5 november 2013 was bericht dat op 8 januari 2014 vonnis zou worden gewezen, maakt dat niet anders. Het had DAS, als professionele rechtsbijstandverlener, bekend moeten zijn dat het regelmatig voorkomt dat op een andere dan de aangezegde datum vonnis wordt gewezen en DAS had daarmee dan ook rekening moeten houden en dit, juist ook gelet op de relatief korte appeltermijn in pachtzaken, behoren te bewaken. Het hof ziet dan ook geen aanleiding om voornoemde in een verzoekschriftprocedure aanvaarde uitzonderingsmogelijkheid zich ook te laten uitstrekken tot een geval als het onderhavige.
3.6
Nu ook overigens niet is gebleken van feiten of omstandigheden die een uitzondering op de strikte handhaving van de geldende beroepstermijn rechtvaardigen, is de slotsom dat appellant niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn hoger beroep. Appellant zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.
4. De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
verklaart appellant niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep tegen de vonnissen van de pachtkamer van de rechtbank Limburg, locatie Roermond, van 3 april 2012 en 4 december 2013;
veroordeelt appellant in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van geïntimeerden gevallen en tot op heden begroot op € 308,- aan griffierechten en € 894,- aan salaris voor de advocaat overeenkomstig het liquidatietarief.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.L. Valk, K.J. Haarhuis en F.J.P. Lock en de deskundige leden mr. ing. J.A. Jansens van Gellicum en ir. H.B.M. Duenk, en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 15 april 2014.