HR, 21-04-2009, nr. 01539/07
ECLI:NL:PHR:2009:BF0742
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
21-04-2009
- Zaaknummer
01539/07
- LJN
BF0742
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2009:BF0742, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 21‑04‑2009
Arrest Hoge Raad voor nadere conclusie: ECLI:NL:PHR:2008:6
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2009:BF0742
Conclusie 21‑04‑2009
Inhoudsindicatie
Niet-ontvankelijkverklaring van verdachte in hb. Volgens de akte van uitreiking m.b.t. de inleidende dagvaarding (dgv) is de dgv uitgereikt aan schriftelijk gemachtigde maar op de akte ontbreken de omschrijving en nummer van het legitimatiebewijs en de schriftelijke machtiging bevindt zich niet bij de stukken. Gelet op e.e.a. is ‘s Hofs oordeel dat die dgv in persoon is betekend, niet zonder meer begrijpelijk
Conclusie
Nr. 01539/07
Mr Machielse
Zitting 21 april 2009
Aanvullende conclusie inzake:
[verdachte]
1. Op 9 september 2008 heb ik geconcludeerd in deze zaak. Nadien is een aantekening van het mondeling arrest, zoals dit alsnog door het hof is opgemaakt, bij de Hoge Raad binnengekomen. Bij aanvullende schriftuur, tijdig binnengekomen op 24 december 2008, is een tweede middel voorgesteld.
2.1. Het tweede middel klaagt dat het arrest van de enkelvoudige kamer van het hof ten onrechte niet is aangetekend in een proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep alsmede dat ten onrechte is volstaan met een verkort proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep. Voorts wordt geklaagd dat de nadien ingekomen 'aantekening van het mondeling arrest' van 18 november 2008 inhoudelijk niet juist is, alsmede dat deze aantekening in strijd met het bepaalde in art. 426 (oud) Sv niet is gewaarmerkt door de enkelvoudige kamer, hetgeen tot nietigheid zou behoren te leiden.
2.2. Bij de Hoge Raad is op 28 november 2008 het volgende stuk afkomstig van het hof binnengekomen:
"parketnummer 23-005819-04 inzake [verdachte]
Aantekening van het mondeling arrest
1. Voorvragen
Uit de akte van uitreiking blijkt dat de dagvaarding op 2 september 2004 op grond van artikel 588, derde lid, aanhef en onder b, van het Wetboek van Strafvordering in persoon is betekend. De verdachte heeft op 17 december 2004 hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 1 november 2004. Hiermee heeft de verdachte de in artikel 408, eerste lid, aanhef en onder a, van het Wetboek van Strafvordering gestelde termijn van veertien dagen ruimschoots overschreden. Nu de verdachte buiten de in het Wetboek van Strafvordering gestelde termijn hoger beroep heeft ingesteld, kan de verdachte niet ontvangen worden in het hoger beroep. Het hof verklaart de verdachte niet ontvankelijk in zijn hoger beroep.
Ondertekend door mr. B.F. de Poorter, fungerend voorzitter van het gerecht, op 18 november 2008."
2.3. In mijn oorspronkelijke conclusie heb ik onder 3.3. tot en met 3.6. uiteengezet dat en waarom de omstandigheid dat in strijd met art. 425 lid 4 aanhef en onder c. (oud) Sv het arrest niet is aangetekend in het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep, mede gelet op de omstandigheid dat is volstaan met een verkort proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep, in de onderhavige zaak dient te leiden tot vernietiging van het arrest, nu ik 's hofs oordeel dat verdachte in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk is niet zonder meer begrijpelijk acht.
2.4. De tweede 'aantekening van het mondeling arrest' brengt geen verandering in hetgeen ik in mijn oorspronkelijke conclusie onder 3.3. tot en met 3.6. heb opgemerkt. Niet gezegd kan worden dat na inzending van de tweede 'aantekening mondeling arrest' sprake is van de volgens art. 425 lid 4 aanhef en onder c. (oud) Sv vereiste omstandigheid dat het arrest is aangetekend in het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep. Zelfs indien het voorgaande anders zou zijn brengt dat geen verandering in de omstandigheid dat ik hetgeen de tweede 'aantekening van het mondeling arrest' inhoudt omtrent de niet-ontvankelijkheid, op dezelfde gronden zoals uiteengezet in mijn oorspronkelijke conclusie, niet begrijpelijk acht.
2.5. Het middel is terecht voorgesteld.
3. Ambtshalve merk ik op dat sinds het instellen van het cassatieberoep op 5 april 2007 inmiddels al meer dan twee jaren zijn verstreken, zodat zich in cassatie een schending van de redelijke termijn heeft voorgedaan.
4. Deze aanvullende conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof te Amsterdam teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan. De overschrijding van de redelijke termijn dient bij de nieuwe behandeling van de zaak door het hof aan de orde te worden gesteld.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden