HR, 02-12-2016, nr. 16/00436
ECLI:NL:HR:2016:2731
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
02-12-2016
- Zaaknummer
16/00436
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
Beroepschrift, Hoge Raad, 02‑12‑2016
ECLI:NL:HR:2016:2731, Uitspraak, Hoge Raad, 02‑12‑2016; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHARL:2015:9639, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
NLF 2016/0770 met annotatie van Ludwijn Jaeger
V-N 2016/64.5 met annotatie van Redactie
Belastingblad 2017/48 met annotatie van J.P. Kruimel
NLF 2017/0257 met annotatie van
NTFR 2016/2998 met annotatie van Mr. K.M.G. Demandt
Beroepschrift 02‑12‑2016
Betreft
Boutarik/Informatiebeschikking Cassatie
Edelhoogachtbaar college,
Naar aanleiding van het ingestelde beroep d.d. 26 januari 2016 dien ik in de zaak met omschrijving ‘[X] Informatiebeschikking 1 januari 2008 – 30 september 2012’ de gronden van beroep in cassatie in.
1. Middel van cassatie
Onjuist is het oordeel van het Hof in r.o. 4.4.van onderhavige uitspraak dat de inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat hij op 19 maart 2013 persoonlijk de informatiebeschikking in de brievenbus van belanghebbende heeft gedeponeerd èn dat dit op één lijn te stellen met toezending of uitreiking als bedoeld in artikel 3:41 lid 1 AWB.
2. Toelichting
De feiten in deze casus zijn als volgt:
- —
op 7 juni 2011 kondigt de inspecteur een onderzoek aan naar de vrijstelling houderschapsbelasting en teruggaaf BPM van verschillende voertuigen van appellant;
- —
in het kader van dit onderzoek stelt de inspecteur een ‘Rapport inzake onderzoek’ en een ‘informatiebeschikking’ en dateert beide documenten op 13 maart 2013;
- —
de inspecteur stelt dat hij persoonlijk de informatiebeschikking op 19 maart 2013 in de brievenbus van belanghebbende heeft gedeponeerd;
- —
de inspecteur stelt dat hij persoonlijk het ‘Rapport inzake onderzoek’ op 21 maart 2013 in de brievenbus van belanghebbende heeft gedeponeerd;
- —
nadat de inspecteur begin juli 2013 aan belanghebbende vroeg waarom hij niet had gereageerd op de informatiebeschikking, raakte belanghebbende voor het eerst op de hoogte van een informatiebeschikking;
3. Grief
Onderhavige kwestie wordt primair beheerst door het verschil van inzicht over de vraag of het Hof kon oordelen dat de inspecteur juridisch aannemelijk heeft gemaakt dat de informatiebeschikking op 19 maart 2013 in de brievenbus van belanghebbende heeft gedeponeerd èn dat dit op lijn is te stellen met toezending of uitreiking ingevolge artikel 3:41 lid 1 AWB.
Tekst van de wet
4.
Artikel 3:41 eerste lid:
De bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
Memorie van toelichting artikel 3:41 AWB
5.
Uit de memorie van toelichting is niet op te maken op welke wijze een bestuursorgaan door toezending of uitreiking heeft voldaan aan de bekendmakingshandeling ex artikel 3:41 AWB.
Jurisprudentie
6.
In het geval van betwisting van ontvangst door belanghebbende, dient het bestuursorgaan aannemelijk te maken dat het stuk is verzonden. (RvS, 27 april 2004 in zaak no. 200402504/1, JV 2004/240)
7.
In de regel kan een bestuursorgaan volstaan met het bijhouden van een adequate verzendregistratie. (RvS 10 februari 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BL3388)
8.
De Centrale Raad van Beroep liet een bekend gemaakt besluit in stand, welk besluit was bekend gemaakt door middel van deponering in de brievenbus van een burger. (ECLI:NL:CRVB:2011:BR7001) In dat geval was er een noodzaak om de beschikking spoedig uit te reiken en werd het van de bekendmaking door middel van deponering in de brievenbus, ambtsedig rapport bevindingen opgemaakt.
9.
De burger wordt echter niet beschermd als hij door middel van getuigenverklaringen wil bewijzen dat hij tijdig het bezwaarschrift heeft gedeponeerd in de brievenbus van het bestuursorgaan. (ECLI:NL:RBALM2011:BQ5192)
10.
De rechtbank motiveerde in dat geval haar uitspraak door te verwijzen naar de bestendige hoofdregel van de Afdeling bestuursrechtspraak van Raad van State:
In geval een poststuk niet aangetekend wordt verzonden, aanvaardt de verzender in beginsel risico dat het betreffende poststuk nimmer wordt ontvangen.
(ABRvS 2 september 1996, AB 1997/51)
Blijkbaar kan de verzender in dit verband alleen een burger betreffen omdat het bestuursorgaan een besluit niet aangetekend hoeft te verzenden omdat het bestuursorgaan bewijs kan leveren door slechts een afschrift van zijn verzendregister te overleggen.
11.
Thans bestaat ongelijkheid tussen de wijze waarop het bestuursorgaan aannemelijk kan maken hoe een besluit bekend is gemaakt en de wijze waarop de burger tegen een besluit kan opkomen. Een bestuursorgaan kan slechts volstaan met een verwijzing naar zijn verzendregistratie en kan op die manier aannemelijk maken dat het besluit ter post is bezorgd. Een burger moet echter bewijzen dat het bezwaarschrift tijdig ter post is bezorgd én is ontvangen door het bestuursorgaan.
Onderhavige kwestie
12.
In onderhavige kwestie heeft de betreffende inspecteur, twee documenten opgemaakt en beide gedateerd op 13 maart 2013.
13.
Vervolgens zou de inspecteur naar het bedrijfsadres van belanghebbende zijn gereden om slechts één document, de informatiebeschikking, persoonlijk in de brievenbus van belanghebbende te deponeren.
14.
Twee dagen later zou de inspecteur nogmaals, met een collega, naar het bedrijfsadres van belanghebbende zijn gereden om het andere document, het controlerapport, in de brievenbus van belanghebbende te deponeren.
15.
Nadat de inspecteur, begin juli 2013, belanghebbende vraagt waarom hij geen reactie heeft gegeven op de informatiebeschikking, raakt belanghebbende pas voor het eerst op de hoogte van het bestaan van een informatiebeschikking. Belanghebbende zegt op dat moment tegen de inspecteur dat hij de informatiebeschikking niet heeft ontvangen en dat hij het niet eens is met de informatiebeschikking. De inspecteur zegt tegen belanghebbende dat hij de hij later die dag op kantoor zal nagaan wanneer de informatiebeschikking aan belanghebbende is verzonden.
16.
De inspecteur stuurt de informatiebeschikking per email bericht van 11 juli 2013 aan belanghebbende. Daarbij schrijft de inspecteur:
…Ik heb mijn dossier geraadpleegd…
en verder
… Die brief heb ik u persoonlijk op 19 maart in de brievenbus op het bedrijfsadres gedeponeerd…
17.
Uit het procesverloop en de feiten kan over de bekendmaking worden geconcludeerd dat de inspecteur er voor heeft gekozen om twee documenten te dateren op dezelfde dag en dat hij stelt dat hij deze twee documenten persoonlijk op twee verschillende dagen in de brievenbus van belanghebbende heeft gedeponeerd. Van het deponeren op 19 maart 2013 van de informatiebeschikking in de brievenbus van belanghebbende heeft de inspecteur geen aantekening gemaakt of rapport opgemaakt. De inspecteur heeft achteraf moeten reconstrueren op welke dag hij naar het bedrijfsadres van belanghebbende is gereden aan de hand van zijn agenda en kilometerdeclaraties.
18.
Tussen de burger en het bestuursorgaan is een grote ongelijkheid qua rechtspositie. Een bestuursorgaan kan slechts volstaan met het aannemelijk van verzending terwijl de burger bij het verzenden van bezwaarschrift moet bewijzen dat het is verzonden en dat het bestuursorgaan het bezwaarschrift heeft ontvangen.
19.
Om deze ongelijkheid enigszins te dempen mag van een bestuursorgaan worden verwacht dat zij geen twijfel laat ontstaan over de wijze van bekendmaking, althans dat de wijze van bekendmaking nauwkeurig en toetsbaar is vastgelegd. In onderhavige kwestie is de wijze en datum van bekendmaking in het geheel niet vastgelegd.
20.
Pas per datum 11 juli 2013 ontving belanghebbende per email bericht een niet ondertekende digitale versie van de informatiebeschikking. Het bekend maken een niet ondertekend besluit door middel van toezending per email is geen bekendmaking in de zin van artikel 3:41 AWB.
Conclusie
21.
Namens belanghebbende heb ik hiervoor uiteengezet dat de bestreden uitspraak in strijd is met het recht. Op grond daarvan verzoek ik uw Raad om de beslissing van het hof te vernietigen en de zaak zelf af te doen. Belanghebbende verzoekt ook een proceskostenveroordeling.
Uitspraak 02‑12‑2016
Inhoudsindicatie
Art. 3:41 Awb. Door medewerker van de Belastingdienst deponeren van een informatiebeschikking in de brievenbus van belanghebbende vormt toezenden of uitreiken in de zin van deze bepaling.
Partij(en)
2 december 2016
nr. 16/00436
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 15 december 2015, nr. 14/01117, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland (nr. AWB 13/7620) betreffende een ten aanzien van belanghebbende gegeven informatiebeschikking. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
1. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
2.1.1.
Belanghebbende drijft een onderneming.
2.1.2.
De Inspecteur heeft ten aanzien van belanghebbende op 13 maart 2013 een informatiebeschikking vastgesteld wegens het niet voldoen aan verplichtingen van artikel 52 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
2.1.3.
Belanghebbende heeft bij brief van 6 augustus 2013 bezwaar gemaakt tegen de informatiebeschikking. De Inspecteur heeft dit bezwaar wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard.
2.2.
Voor het Hof was in geschil het antwoord op de vraag of het bezwaar tegen de informatiebeschikking terecht niet-ontvankelijk is verklaard.
2.3.
Het Hof heeft geoordeeld dat de Inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat de informatiebeschikking op 19 maart 2013 door een medewerker van de Belastingdienst in de brievenbus van belanghebbende is gedeponeerd. Naar het oordeel van het Hof is dit op één lijn te stellen met toezending of uitreiking als bedoeld in artikel 3:41, lid 1, Awb.
2.4.
Het middel keert zich tegen deze oordelen. Het betoogt dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat de Inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat de informatiebeschikking op 19 maart 2013 op de hiervoor in 2.3 vermelde wijze in de brievenbus van belanghebbende is gedeponeerd. Het middel betoogt voorts dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat voormelde wijze van bekendmaken in overeenstemming is met artikel 3:41, lid 1, Awb.
2.5.1.
Tot toezenden of uitreiken van een besluit in de zin van artikel 3:41 Awb moet mede worden gerekend het deponeren door (een medewerker van) de inspecteur van een besluit in de brievenbus van het adres van de belanghebbende (vgl. CRvB 30 augustus 2011, nr. 09‑3863 WWB, ECLI:NL:CRVB:2011:BR7001), aangezien ervan moet worden uitgegaan dat door die handeling het besluit de belanghebbende bereikt, op overeenkomstige wijze als bij niet-aangetekende verzending per post of per koerier. Indien de belanghebbende de bekendmaking door deponeren in de brievenbus betwist, is het aan de inspecteur aannemelijk te maken dat het besluit op het adres van de belanghebbende in de brievenbus is gedeponeerd.
2.5.2.
Gelet op het hiervoor in 2.5.1 overwogene geeft ’s Hofs oordeel geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Het berust voorts op het oordeel dat de Inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat de informatiebeschikking op 19 maart 2013 door een medewerker van de Belastingdienst in de brievenbus van belanghebbende is gedeponeerd. Dat oordeel is, als berustende op de aan het Hof voorbehouden keuze en waardering van de bewijsmiddelen, van feitelijke aard, zodat het in cassatie niet op juistheid kan worden getoetst. Het is ook niet onbegrijpelijk. Het middel faalt.
3. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter, en de raadsheren P.M.F. van Loon en L.F. van Kalmthout, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 2 december 2016.