CRvB, 30-08-2011, nr. 09/3863 WWB
ECLI:NL:CRVB:2011:BR7001
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
30-08-2011
- Magistraten
J.J.A. Kooijman
- Zaaknummer
09/3863 WWB
- LJN
BR7001
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2011:BR7001, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 30‑08‑2011
Uitspraak 30‑08‑2011
J.J.A. Kooijman
Partij(en)
UITSPRAAK
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 4 juni 2009, 09/863 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (hierna: College)
I. Procesverloop
Namens appellant heeft mr. R.A. van Seumeren, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juli 2011. Namens appellant is verschenen mr. Van Seumeren. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I. van Kesteren, werkzaam bij de gemeente Amsterdam.
II. Overwegingen
1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving sedert 27 oktober 2003 bijstand, laatstelijk ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande. In verband met twijfels omtrent de woon- en leefsituatie van appellant is een onderzoek ingesteld. In verband hiermee heeft op 18 augustus 2008 een huisbezoek plaatsgevonden aan het door appellant opgegeven adres [adres 1] te Amsterdam. Daar was alleen de zoon van appellant aanwezig. Volgens die zoon was appellant toen boodschappen aan het doen. Op 19 augustus 2008 heeft andermaal een huisbezoek plaatsgevonden aan voormeld adres. Op herhaaldelijk aanbellen werd toen niet gereageerd. Vervolgens heeft de handhavingsspecialist [naam] een oproepbrief gedeponeerd in de brievenbus behorend bij voornoemd adres. Daarbij werd appellant opgeroepen op 20 augustus 2008 om 09.00 uur te verschijnen op het kantoor van de Dienst Werk en Inkomen (DWI) van de gemeente Amsterdam aan de [adres 2] te Amsterdam. Appellant heeft zonder bericht niet aan die oproep voldaan. Hierop heeft het College bij besluit van 20 augustus 2008 het recht op bijstand met ingang van die datum opgeschort. Daarbij is appellant tevens opgeroepen om op 22 augustus 2008 om 10.00 uur op genoemd kantoor te verschijnen, met medeneming van de in dat besluit genoemde gegevens. Appellant is wederom zonder bericht niet verschenen.
1.2.
Bij besluit van 27 augustus 2008 heeft het College de bijstand van appellant met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de WWB, ingaande 20 augustus 2008 ingetrokken.
1.3.
Bij besluit van 21 januari 2009 heeft het College, voor zover hier van belang, de bezwaren van appellant tegen het besluit van 27 augustus 2008 ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank vastgesteld dat het beroep geen betrekking heeft op de opschorting, maar dat dit is beperkt tot de intrekking van de bijstand met ingang van 20 augustus 2008. De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit van 21 januari 2009 ongegrond verklaard.
3.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Appellant heeft ontkend dat hij de oproepen van 19 augustus en 20 augustus 2008 heeft ontvangen en hij heeft zich primair op het standpunt gesteld dat het aan de DWI is om dit te bewijzen. Subsidiair heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat hij aannemelijk heeft gemaakt dat hij beide oproepen niet heeft ontvangen.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad stelt eerst vast dat uitsluitend ter beoordeling voorligt of de intrekking van de bijstand ingaande 20 augustus 2008 op grond van artikel 54, vierde lid, van de WWB in rechte stand kan houden. In het kader van die beoordeling is niet in geschil dat appellant niet aan de oproep heeft voldaan om op 22 augustus 2008 ten kantore van de DWI te verschijnen. Voorts staat vast dat de in de oproep vermelde, door appellant mee te nemen gegevens, van belang zijn voor het vaststellen van het recht op bijstand en dat deze gegevens niet binnen de hersteltermijn zijn overgelegd. Hiervan uitgaande resteert nog de vraag of het niet voldoen aan de oproep om op 22 augustus 2008 te verschijnen appellant verweten kan worden.
4.2.
Appellant heeft zich in dit verband terecht op het standpunt gesteld dat het aan de DWI is om te bewijzen dat verzending van de betreffende oproep daadwerkelijk en naar het juiste adres heeft plaatsgevonden. Dienaangaande acht de Raad van belang het rapport van bevindingen van 22 augustus 2008. Uit dit rapport blijkt dat de handhavingsspecialist [naam] heeft verklaard dat zijn collega-handhavingsspecialist [naam 2] de oproep om op 22 augustus 2008 ten kantore van de DWI te verschijnen op 20 augustus 2008, omstreeks 13.00 uur, persoonlijk heeft gedeponeerd in de brievenbus van het uitkeringsadres van appellant, [adres 1] te Amsterdam. Hoewel aan appellant moet worden toegegeven dat daarbij niet is aangegeven op welke wijze [naam] van die handeling op de hoogte is gesteld, heeft de Raad geen aanleiding gevonden de juistheid van die verklaring in twijfel te trekken. Daarbij moet in aanmerking worden genomen dat het hier gaat om een verklaring van een handhavingsspecialist, opgenomen in een op ambtsbelofte opgemaakt rapport van bevindingen, welk rapport door [naam] en door een andere handhavingsspecialist, [naam 3], is ondertekend. Aan zodanige verklaring moet naar het oordeel van de Raad bijzondere betekenis worden toegekend.
4.3.
De Raad is voorts van oordeel dat het in een brievenbus deponeren van een besluit als onder 4.2 is aangegeven voor de toepassing van artikel 3:41 van de Awb kan worden vergeleken met een niet-aangetekende verzending per post. Dit betekent dat het besluit van 20 augustus 2008, waarin de betreffende oproep is vervat, op de voorgeschreven wijze aan appellant is bekendgemaakt.
4.4.
Volgens appellant heeft hij het onder 4.3 genoemde poststuk niet ontvangen. Appellant heeft verklaard dat hij ook de oproep van 19 augustus 2008 en de besluiten van het College van 27 augustus 2008 en 11 september 2008 niet heeft ontvangen en dat dit mogelijk een gevolg is van reeds langer bestaande problemen met betrekking tot de postbezorging op zijn adres. Nu gebleken is dat appellant nalatig is gebleven tijdig adequate maatregelen te treffen om de gestelde problemen met de postbezorging te voorkomen, dienen de gevolgen hiervan geheel voor rekening van appellant te worden gelaten.
4.5.
Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5.
De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. Beslissing
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.A. Kooijman, in tegenwoordigheid van R. Scheffer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 augustus 2011.
(get.) J.J.A. Kooijman.
(get.) R. Scheffer.