Hof 's-Hertogenbosch, 27-06-2023, nr. 200.302.393/01
ECLI:NL:GHSHE:2023:2080
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
27-06-2023
- Zaaknummer
200.302.393/01
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht (V)
Verzekeringsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2023:2080, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 27‑06‑2023; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2024:1173
- Vindplaatsen
JA 2023/106 met annotatie van E.A.L. van Emden
Uitspraak 27‑06‑2023
Inhoudsindicatie
verzekeringsrecht; uitleg polisvoorwaarden contra-proferentem; rol tussenpersoon
Partij(en)
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team Handelsrecht
zaaknummer 200.302.393/01
arrest van 27 juni 2023
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna aan te duiden als [appellant],
advocaat: mr. H.G.A.M. Spoormans te Breda,
tegen
Unigarant N.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als Unigarant,
advocaat: mr. D.D. Markvoort te Hoogeveen,
op het bij exploot van dagvaarding van 2 november 2021 ingeleide hoger beroep van de vonnissen van 7 oktober 2020 en 4 augustus 2021, door de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, gewezen tussen [appellant] als eiser en Unigarant als gedaagde.
1. Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/01/361293 / HA ZA 20-504)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormelde vonnissen.
2. Het geding in hoger beroep
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
de dagvaarding in hoger beroep;
- -
de memorie van grieven met een productie;
- -
de memorie van antwoord;
- -
de op 10 mei 2023 gehouden mondelinge behandeling, waarbij beide partijen spreekaantekeningen hebben overgelegd.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.
3. De beoordeling
Inleiding en samenvatting
3.1.
Op 5 juni 2019 heeft een storm geleid tot veel schade aan eikenbomen op een stuk grond van [appellant]. [appellant] heeft een pakketverzekering bij Unigarant. Tot die pakketverzekering behoort een opstalverzekering. Daaronder is (beperkt) verzekerd ‘tuinaanleg en beplanting die behoren tot de verzekerde opstal’. Volgens [appellant] moet Unigarant de schade aan de eikenbomen vergoeden omdat dit schade is aan de tuin, en de tuin verzekerd is onder de opstalverzekering. Volgens Unigarant is geen sprake van een tuin, maar van een bos. Volgens Unigarant valt de schade dus niet onder de dekking van de opstalverzekering.
Het gaat er in dit hoger beroep dus om hoe de polisvoorwaarden moeten worden uitgelegd.
Feiten
3.2.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
3.2.1.
[appellant] heeft in 2014 een ‘woonhuis met ondergrond, erf, tuin en verder toebehoren’ aan de [adres] te [plaats] en een drietal percelen grond in [plaats] gekocht. De drie percelen grond hebben de kadastrale aanduiding ‘gemeente Stiphout, sectie [sectieletter], nummers [sectienummer 1] - [sectienummer 2] - [sectienummer 3]’. Onderstaande foto afkomstig uit het procesdossier laat zien hoe een en ander zich feitelijk tot elkaar verhoudt. Het met blauw omlijnde gebied betreft het ‘woonhuis met ondergrond, erf, tuin en verder toebehoren’ aan de [adres] te [plaats] en het met rood omlijnde gebied omvat de drie percelen grond.
Alles tezamen gaat het om een oppervlakte van ongeveer 11.000 m2. De percelen [sectienummer 1]-[sectienummer 2]-[sectienummer 3] beslaan een oppervlakte van 7.500 m2 en waren vóór de storm beplant met eikenbomen.
3.2.2.
[appellant] heeft op 15 november 2017 via een assurantietussenpersoon aan Unigarant
een offerteverzoek gedaan voor een opstalverzekering. Bij het offerteverzoek heeft [appellant]
het door Unigarant opgestelde en voorgedrukte digitale aanvraagformulier gebruikt. De door
Unigarant vervolgens uitgebrachte offerte heeft [appellant] geaccepteerd. Het polisblad van
deze ‘Unigarant Woonpakket Plus’ verzekering vermeldt bij objectgegevens de vrijstaande
woning aan de [adres] in [plaats].
3.2.3.
In de op de verzekeringsovereenkomst van toepassing zijnde ‘Bijzondere
voorwaarden’ staat onder andere:
“Artikel 25. Opstal (...)
Wat bedoelen wij? (…)
Opstal
Hieronder verstaan wij:
1 het op het polisblad vermelde woonhuis dat hoofdzakelijk particulier wordt gebruikt en de daarbij behorende bijgebouwen, inclusief:
- de daaraan bevestigde zaken zoals zonweringen, rolluiken,
zonnepanelen, (schotel)antennes, buitenlamp en e-oplaadpalen;
- de daaraan blijvend verbonden zaken die niet zonder beschadiging
kunnen worden verwijderd;
- de fundering;
2 de terreinafscheidingen;
3 vaste zwembaden en vaste jacuzzi's (inclusief installaties) en de daaraan gemonteerde afdekkingen of de daarbij geplaatste overkappingen.
Onder opstal verstaan wij niet:
1 de grond en/of het erf
2 een woonboot;
3 een pleziervaartuig;
4 een (sta)caravan;
5 een woonhuis dat van rechtswege geen woonbestemming (meer) heeft.
Verzekerd Verzekerd is schade aan de opstal door:
(…)
5 storm;
(…)
12 het omvallen van bomen, kranen en heistellingen;
(…)
19 andere van buitenkomende schadeoorzaken.
Beperkt verzekerd (...)
3 Tuinaanleg
Herstel van tuinaanleg en beplanting die behoren tot de verzekerde opstal als gevolg van (...) storm (... )”.
3.2.4.
Op 5 juni 2019 heeft een storm schade veroorzaakt onder andere aan de inrichting
op de percelen [sectienummer 1], [sectienummer 2] en [sectienummer 3].
3.2.5.
DEKRA Experts, ingeschakeld door Unigarant, heeft in haar eerste verslag van
expertise van 18 juni 2019 onder andere gerapporteerd: “Het perceel waar de woning op is
gesitueerd heeft een omvang van circa 11.000 vierkante meter, waarvan 2.500 vierkante meter een woning met aangelegde tuin betreft en de overige 8.500 vierkante meter een eikenbos is. (... ) Op grond van onze bevindingen tot dusver adviseren wij u om vooralsnog rekening te houden met een schadereservering van EUR 108.000,00 inclusief btw.”.
In het eindverslag van 5 juli 2019 is de schade begroot op € 8.085,- en is onder andere
opgenomen: "Conform uw instructie hebben wij alleen de schade vastgesteld aan de opstallen en de tuin die op het perceel rondom de woning gesitueerd zijn. Wij hebben de schade aan de bomen in het eikenbos buiten onderstaande schadespecificatie gehouden.”.
3.2.6.
[appellant] heeft op zijn beurt het Nederlands Contra Expertise en Taxatie Bureau
B.V. ingeschakeld om de omvang van de schade vast te laten stellen. Bij taxatie van
26 november 2019 van DEKRA Experts en Het Nederlands Contra Expertise en Taxatie
Bureau B.V. gezamenlijk, is de schade begroot op:
"Omschrijving Schade
Tuinaanleg twee percelen EUR 134.443,00
Opstal EUR 2.360,00
Inboedel EUR 2.197,00
Inclusief 9% en 21 % btw EUR 139.000.00”.
3.2.7.
Unigarant heeft € 27.663,15 uitgekeerd aan [appellant]. Unigarant heeft niet de schade
vergoed aan de inrichting op de percelen [sectienummer 1], [sectienummer 2] en [sectienummer 3].
Vorderingen
3.3.1.
[appellant] heeft bij de rechtbank gevorderd (samengevat):
I. voor recht te verklaren dat de door hem geleden schade aan zijn tuin (€ 139.000,00) volledig onder de dekking valt van de polisvoorwaarden;
en Unigarant te veroordelen tot betaling van:
II. € 111.336,85 ter zake de schade, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 20 februari 2020;
III. € 803,09 aan wettelijke rente tot en met 30 juni 2020;
IV. € 2.619,95 ter zake buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente;
V. de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.3.2.
De rechtbank heeft de vorderingen afgewezen. [appellant] vordert in hoger beroep dat het hof het vonnis waarvan beroep vernietigt en deze vorderingen alsnog toewijst. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [appellant] vordering III ingetrokken, alsmede het hoger beroep tegen het tussenvonnis van 7 oktober 2020 (een vonnis ex artikel 131 Rv).
Motivering
3.4.1.
Het hof is van oordeel dat in ieder geval één van de grieven van [appellant] (grief II) slaagt. Dat heeft tot gevolg dat het hof de verweren die Unigarant in eerste aanleg heeft gevoerd, opnieuw moet beoordelen. Het hof zal de grieven gezamenlijk bespreken en alle (ook de in eerste aanleg) gevoerde relevante verweren in de beoordeling betrekken.
3.4.2.
Zoals in de inleiding is vermeld, gaat het in deze zaak om de vraag of de schade aan de percelen [sectienummer 1], [sectienummer 2] en [sectienummer 3] onder de dekking van de verzekering valt. Het hof zal die percelen (het met rood omrande gebied op de afbeelding; zie hiervoor in 3.2.1) hierna steeds ‘de drie percelen’ noemen en het met blauw omlijnde gebied: ‘het woonperceel’. Meer specifiek gaat het om de vraag of de drie percelen vallen onder artikel 25 van de bijzondere voorwaarden (hierna steeds aangeduid als artikel 25), zoals hiervoor (in 3.2.3) geciteerd. Volgens Unigarant moet daarvoor worden beoordeeld of [appellant] er redelijkerwijs van uit mocht gaan dat de drie percelen waren gedekt onder de stormschadedekking voor tuinaanleg op de opstalverzekering, hetgeen in de visie van Unigarant niet zo is.
3.4.3.
Volgens [appellant] heeft de rechtbank bij de uitleg van de hier relevante delen van artikel 25 ten onrechte artikel 6:238 lid 2 laatste zin BW niet toegepast. Op grond van die bepaling prevaleert bij twijfel over de betekenis van een beding, de voor de consument gunstigste uitleg (hierna steeds te noemen: de contra proferentem-regel). Het hof is van oordeel dat [appellant] terecht een beroep heeft gedaan op die bepaling om de volgende redenen.
3.4.4.
Tussen partijen staat vast dat de verzekeringsovereenkomst moet worden beschouwd als een consumentenovereenkomst. De rechtbank heeft overwogen dat het feit dat [appellant] gebruik heeft gemaakt van een tussenpersoon bij het afsluiten van de verzekering, hem niet tot een niet-consument maakt. Het hof acht dat oordeel juist. [appellant] is zelf partij bij de overeenkomst. Voor wat betreft de vraag of [appellant] als consument heeft gehandeld bij het aangaan van de verzekeringsovereenkomst is niet van belang over welke concrete kennis of informatie hij beschikte (zie HR 28 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1800, rov. 3.4.2). Wellicht kan in het kader van uitleg, wetenschap, handelen of nalaten van de tussenpersoon worden toegerekend aan [appellant] (zie daarover nader in 3.4.10 en 3.4.11), maar dat wil niet zeggen dat [appellant] niet meer beschouwd moet worden als consument.
3.4.5.
Beide partijen lijken ervan uit te gaan dat in dit geval sprake is van een algemene voorwaarde, dus dat het niet gaat om uitleg van een kernbeding. Aangezien het hier gaat om de omvang van de dekking, zou er echter ook vanuit gegaan kunnen worden dat het wel om een kernbeding gaat.
Unigarant heeft zich niet verweerd met het argument dat een toetsing aan de contra proferentem-regel om die reden niet mogelijk is, zodat alleen al om die reden niet nader bepaald hoeft te worden of het hier gaat om een algemene voorwaarde of een kernbeding.
Daarnaast geldt dat ook een kernbeding voor de consument duidelijk en begrijpelijk moet zijn geformuleerd, dat wil zeggen dat het beding uit grammaticaal oogpunt begrijpelijk is. De consument moet op basis van duidelijke en begrijpelijke criteria de economische gevolgen die voor hem uit het beding voortvloeien, kunnen inschatten (zie HvJ EU 23 april 2015, ECLI:EU:C:2015:262).
Het hof neemt verder in aanmerking dat voor polisvoorwaarden (waarover niet is onderhandeld) verder geldt dat de uitleg daarvan met name afhankelijk is van objectieve factoren zoals de bewoordingen waarin de desbetreffende bepaling is gesteld, gelezen in het licht van de polisvoorwaarden als geheel (in dit geval hebben partijen niets aangevoerd over een toelichting op de polisvoorwaarden). Het hof verwijst naar hetgeen de Hoge Raad heeft overwogen in de hiervoor (in 3.4.4) genoemde prejudiciële beslissing.
3.4.6.
Unigarant heeft terecht aangevoerd dat toepassing van de contra proferentem-regel pas aan de orde kan komen, wanneer sprake is van een onduidelijk beding. Volgens Unigarant is er niets onduidelijk aan het beding en kan in redelijkheid niet getwijfeld worden over de betekenis van haar verzekeringsvoorwaarden voor wat betreft het onderwerp tuin. Volgens Unigarant gaat het om een opstalverzekering voor een woning met een daarbij horende tuin. Volgens Unigarant is een tuin naar normaal spraakgebruik een direct op de opstal aansluitend en als zodanig als één geheel herkenbaar aangelegd gecultiveerd stuk grond dat tot doel heeft een opstal te sieren met bloemen, planten, gras, ornamenten en enige (sier)bomen.
3.4.7.
Het hof constateert dat artikel 25 aanvangt met een omschrijving van hetgeen wordt verstaan onder ‘Opstal’. Daar wordt echter niets vermeld over een tuin of tuinaanleg. Vervolgens wordt vermeld wat is verzekerd. Ook daar wordt niets vermeld over een tuin of tuinaanleg. Vervolgens wordt vermeld wat beperkt verzekerd is. Bij nummer 3 van hetgeen beperkt is verzekerd staat vermeld: ‘3 Tuinaanleg Herstel van tuinaanleg en beplanting die behoren tot de verzekerde opstal’. Wat daaronder wordt verstaan wordt echter verder niet toegelicht. Nergens wordt een definitie gegeven van ‘tuin’ of ‘tuinaanleg’ of ‘beplanting’ en evenmin wordt vermeld wat ten aanzien van tuinaanleg en beplanting wordt verstaan onder ‘behoren tot de verzekerde opstal’.
3.4.8.
Het hof verwerpt het verweer van Unigarant dat artikel 25 voor wat betreft het onderwerp tuin duidelijk is. De door Unigarant in deze procedure gegeven omschrijving ontbreekt in artikel 25 en kan daar ook niet uit worden afgeleid. Iedere omschrijving ontbreekt, terwijl tuinen sterk van elkaar kunnen verschillen. (Zo bestaat volgens Van Dale ook het begrip ‘bostuin’, omschreven als: ‘een tuin met gelaagde begroeiing: bomen, struiken, planten en bodembedekkers’.) Niet alleen is een grote diversiteit in tuinen mogelijk, zowel wat betreft omvang als inrichting, de situatie kan ook van jaar tot jaar, of zelfs van seizoen tot seizoen veranderen. Het gaat er niet om dat voor Unigarant duidelijk was dat zij geen terrein wilde verzekeren met een groot aantal eikenbomen, maar of artikel 25 voor een normaal geïnformeerde, redelijk omzichtige en oplettende, gemiddelde consument duidelijk en begrijpelijk is. Daartoe is nodig dat het beding voor de consument uit grammaticaal oogpunt begrijpelijk is en dat bovendien in de overeenkomst de concrete werking van het mechanisme waarop het betrokken beding betrekking heeft – in het voorliggende geval dus de dekkingsomvang voor opstallen met toebehoren – op een transparante wijze wordt uiteengezet, zodat de consument op basis van duidelijke en begrijpelijke criteria de economische gevolgen die er voor hem uit voortvloeien, kan inschatten (HvJ-EU 23 april 2015, ECLI:EU:C:2015:262). Het hof is van oordeel dat, beoordeeld aan de hand van deze maatstaf, artikel 25 wat betreft de vraag of en in hoeverre tuinen onder de geboden dekking vallen onvoldoende duidelijk is. Dat oordeel baseert het hof ten eerste op wat hiervoor onder 3.4.7 is overwogen. Daaruit volgt dat artikel 25 weliswaar een nadere definitie van het begrip ‘Tuinaanleg’ bevat, maar dat deze grammaticaal gebrekkig en ambivalent is. Artikel 25 is daarmee uit grammaticaal oogpunt voor de gemiddelde consument niet (voldoende) begrijpelijk. Daarnaast is naar het oordeel van het hof het dekkingsmechanisme van artikel 25 voor de gemiddelde consument niet (voldoende) begrijpelijk, in ieder geval waar het betreft de vraag of en in hoeverre tuinen onder de dekking vallen. Dat hangt samen met de gebrekkige en ambivalente wijze waarop het begrip ‘Tuinaanleg’ is gedefinieerd. Daardoor ontbreken naar het oordeel van het hof ook de vereiste duidelijke en begrijpelijke criteria op basis waarvan de gemiddelde consument de economische gevolgen van artikel 25 kan inschatten met betrekking tot tuinen. Het hof is zodoende van oordeel dat artikel 25 wat betreft de tuin onvoldoende helder is omschreven. De factoren die bepalen of dekking aanwezig is, zijn niet voldoende concreet benoemd.
3.4.9.
Aangezien het hof van oordeel is dat ‘3 Tuinaanleg Herstel van tuinaanleg en beplanting die behoren tot de verzekerde opstal’ een onduidelijk beding betreft, moet de voor [appellant] gunstigste uitleg prevaleren.
Zoals hiervoor al is vermeld, kan ook een ‘bostuin’ volgens normaal spraakgebruik een ‘tuin’ zijn. Dat de drie percelen een apart kadastraal nummer hebben en achter het woonperceel liggen, maakt niet dat deze niet tot ‘de verzekerde opstal behoren’ en evenmin dat dit voor [appellant] duidelijk moest zijn. De drie percelen sluiten aan op het woonperceel. [appellant] heeft aangevoerd (onderbouwd met foto’s en met een schriftelijke verklaring van de heren Music en Van Breugel) dat op het moment van totstandkoming van de verzekeringsovereenkomst er niet alleen maar eikenbomen op de drie percelen stonden. Volgens [appellant] had hij toen al een zandwal, een poort en een bewateringsinstallatie aangelegd en een laurierhaag en rododendrons aangeplant en de drie percelen sloten feitelijk en ook visueel aan op het woonperceel. Dat is onvoldoende gemotiveerd betwist door Unigarant. Het ging toen dus niet slechts om een bos, maar (in ieder geval in de beleving van [appellant]) om een ‘bostuin’, ondanks de kadastrale aanduiding en bestuursrechtelijke bestemming van de drie percelen. Het hof komt tot het oordeel dat dit betekent dat [appellant] ervan uit mocht gaan dat niet alleen het woonperceel, maar ook de drie percelen verzekerd waren tegen stormschade.
3.4.10.
Zoals hiervoor al is vermeld, heeft [appellant] bij het aangaan van de verzekeringsovereenkomst gebruik gemaakt van een tussenpersoon. Tussen partijen staat vast dat de tussenpersoon op de hoogte was van de feitelijke situatie.
Volgens Unigarant heeft de tussenpersoon de verzekeringsbehoefte van [appellant] moeten inventariseren en wist, althans moest de tussenpersoon op de hoogte zijn van de mogelijkheid om de drie percelen te verzekeren bij de Onderlinge Bossenverzekering, dus om een specifieke bosverzekering te sluiten. Gelet op de omschrijving van artikel 25 in combinatie met de informatie-uitvraag van Unigarant in het kader van de offerte, had het de tussenpersoon duidelijk moeten zijn dat de drie percelen niet vielen onder de verzekeringsvoorwaarden. Dit moet volgens Unigarant voor risico komen van [appellant].
3.4.11.
Het hof verwerpt ook dit verweer van Unigarant, omdat de hiervoor besproken contra proferentem-regel een regel van dwingend recht betreft (zie artikel 6:246 BW). Toerekening aan [appellant] van hetgeen de tussenpersoon had moeten weten zou de consumentenbescherming die is beoogd met deze regel illusoir maken. Verder acht het hof van belang dat het in dit geval niet zo is dat Unigarant erop heeft vertrouwd dat de tussenpersoon [appellant] op juiste wijze heeft geïnformeerd, althans dat heeft Unigarant niet aangevoerd. Bovendien moest bij de aanvraag een voorgedrukt digitaal formulier worden gebruikt dat geen mogelijkheid bood om onderscheid te maken tussen percelen of om de te verzekeren opstal nader te duiden. Gelet op het bepaalde artikel 7:928 lid 6 BW is ook dit een omstandigheid die maakt dat hetgeen de tussenpersoon wist of had moeten weten over een bosverzekering en/of over de betekenis van de door Unigarant bedoelde uitleg van artikel 25 voor wat betreft ‘tuin’, niet kan worden toegerekend aan [appellant].
Slotsom
3.5.1.
Het voorgaande leidt er toe dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen. Het hof komt aan bewijslevering niet toe.
3.5.2.
Unigarant heeft geen verweer gevoerd tegen de gevraagde verklaring voor recht en ook niet tegen de hoogte van het gevorderde bedrag aan schadevergoeding (vorderingen I en II). Het hof acht die vorderingen daarom toewijsbaar.
3.5.3.
Unigarant heeft wel verweer gevoerd tegen de vordering ter zake buitengerechtelijke incassokosten. Zij heeft aangevoerd dat niet méér werkzaamheden zijn verricht dan voorbereiding van de gedingstukken en instructie van de zaak. [appellant] heeft daarop niet meer gereageerd, terwijl hij in zijn inleidende dagvaarding hierover slechts heeft gesteld dat hij Unigarant bij brief van 13 februari 2020 in gebreke heeft gesteld. Weliswaar heeft [appellant] nog aangevoerd dat hij veel meer kosten heeft gemaakt dan het gevorderde bedrag en dat veel tijd gemoeid is geweest met de invordering, maar dat heeft hij niet nader geconcretiseerd. Het hof is daarom van oordeel dat [appellant] onvoldoende heeft gesteld om de vordering ter zake buitengerechtelijke incassokosten toe te wijzen.
3.5.4.
Het hof zal Unigarant veroordelen in de proceskosten van beide instanties, inclusief nakosten. Volgens vaste rechtspraak levert een kostenveroordeling ook voor de nakosten een executoriale titel op. Een veroordeling tot betaling van de proceskosten en de wettelijke rente daarover omvat dus een veroordeling tot betaling van de nakosten en de wettelijke rente daarover, met dien verstande dat de wettelijke rente over de nakosten die zijn verbonden aan noodzakelijke betekening van de uitspraak, is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening. Het hof zal de nakosten en de wettelijke rente daarover niet afzonderlijk in de proceskostenveroordeling vermelden (zie HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853).
Het hof zal de veroordelingen, zoals gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad verklaren.
4. De uitspraak
Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en opnieuw rechtdoende:
verklaart voor recht dat de schade ten bedrage van € 139.000,00 die [appellant] heeft geleden aan zijn tuin op 5 juni 2019 volledig onder de dekking valt van de polisvoorwaarden Unigarant Woonpakket Plus (HRA UGJ) van Unigarant;
veroordeelt Unigarant tot betaling van € 111.336,85 aan [appellant], te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf 20 februari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt Unigarant in de proceskosten van de eerste aanleg en het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van [appellant]
voor de eerste aanleg op € 106,47 aan dagvaardingskosten, op € 1.639,00 aan griffierecht en op € 3.540,00 aan salaris advocaat;
en voor het hoger beroep op € 125,09 aan dagvaardingskosten, op € 1.756,00 aan griffierecht en op € 6.556,00 aan salaris advocaat;
en bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der voldoening;
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. M. van Ham, B.E.L.J.C. Verbunt en G.M. Menon en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 27 juni 2023.
griffier rolraadsheer