Einde inhoudsopgave
Waarde en erfrecht (Publicaties vanwege het Centrum voor Notarieel Recht) 2008/4.3.1
4.3.1 Begrippen
prof. dr. mr. W. Burgerhart, datum 31-12-2007
- Datum
31-12-2007
- Auteur
prof. dr. mr. W. Burgerhart
- JCDI
JCDI:ADS614396:1
- Vakgebied(en)
Erfrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Waarde Prijs Tegenprestatie
J.L.M. Gribnau, R.H. Happé, Convergentie en divergentie: over begripsvorming in privaatrecht en belastingrecht, Verkenningen op de grens van burgerlijk recht en belastingrecht, Den Haag: Boom Juridische Uitgevers 2000, p. 3.
Zie over de begrippen onderneming en beroep/bedrijf alsmede hun mogelijke – erfrechtelijke – inhoud, hoofdstuk 10, § 2.1 tot en met § 2.4.
A.R. Bloembergen, De eenheid van privaatrecht en administratief recht, WPNR 5374 (1977).
Voor de goede orde zij hierbij opgemerkt dat niet alle woorden naar begrippen hoeven te wijzen, waarbij bijvoorbeeld kan worden gedacht aan voegwoorden en eigennamen.
A.R. Bloembergen, De eenheid van privaatrecht en administratief recht, WPNR 5374 (1977).
Ministerie van Justitie, Aanwijzingen voor de regelgeving en convenanten, Den Haag: SDU Uitgevers 1998, p. 40, 41.
A.R. Bloembergen, De eenheid van privaatrecht en administratief recht, WPNR 5374 (1977).
In paragraaf 2 is gebleken dat het Burgerlijk Wetboek geen definitie en/of omschrijving van de begrippen waarde, tegenprestatie en prijs geeft. Voor de invulling daarvan zal ik in deze paragraaf ingaan op de relevantie van de taalkundige betekenis van deze begrippen voor het gebruik daarvan in het recht.
De begrippen waarde, tegenprestatie en prijs zijn in het alledaagse spraakgebruik verankerde begrippen, met zeer uiteenlopende en veranderende betekenissen, onder meer afhankelijk van de context waarin zij gebruikt worden. Men hoeft de ‘Van Dale’ er maar op na te slaan om een indruk te krijgen van de vele betekenissen.1
Over de relevantie van het alledaagse taalgebruik voor de betekenis van begrippen in het recht, schreven Gribnau en Happé het volgende:
‘Het is evident dat begrippen hierbij (bij het juridische onderzoek, toevoeging WB) een cruciale rol spelen. Zij vormen immers het gereedschap waarvan de juristen zich bedienen. Juridische begrippen kunnen ontleend zijn aan het alle daagse taalgebruik maar hun betekenis wijkt daar vaak van af. Men kan met recht betogen dat het ten behoeve van de bruikbaarheid van een rechtsbegrip wenselijk is dat zoveel mogelijk aangesloten wordt bij het gewone spraakgebruik. Echter juist doordat deze begrippen opgenomen worden in de taal van het recht gaat hun betekenis al gauw afwijken van die in het alledaagse spraakgebruik. Bovendien staat de hoge mate van specificiteit van juridisch-technische begrippen en de vergaande differentiatie van rechtsgebieden het streven naar aansluiting bij het gewone taalgebruik in de weg. Juristen dienen zich er echter voortdurend bewust van te zijn dat de papieren werkelijkheid die zij met behulp van hun begrippen in het leven roepen op cruciale momenten kan afwijken van de feitelijke werkelijkheid.
In het recht gebruikte begrippen hebben dan ook geregeld in meer of mindere mate een eigen juridisch-technische betekenis. Deze valt niet samen met die van woorden uit de omgangstaal of een ander wetenschapsgebied. Het rechtssysteem is daarmee een eigen werkelijkheid geworden, die niet in één-op-éénrelatie tot de feitelijke werkelijkheid staat. Daarmee is uiteraard niet gezegd dat zij los van elkaar staan.’2
Het vorenstaande betoog gaat naar mijn mening onverkort op voor de begrippen waarde, tegenprestatie en prijs, maar ook voor, bijvoorbeeld, de begrippen onderneming, beroep en bedrijf.3 Het recht ontwikkelt een eigen betekenis, die evenwel aan het ‘taalkundige wezen’ van het begrip gebonden blijft. Zo zal het juridische begrip waarde in min of meerdere mate een ‘band’ houden met haar ‘wezen’, te weten het uitdrukken van een relatieve, economische of emotionele of nog andere betekenis van een goed als bezit of als ruilmiddel.
Het gebruik van de taal is een condicio sine qua non voor het recht en de – al dan niet wetenschappelijke – uitoefening of beoefening daarvan. Bloembergens verkenning op het gebied van de taalwetenschap bracht hem tot het volgende:4
‘De kleinste zelfstandige betekenis dragende eenheden (elementen) in het taalgebruik en daarmede ook in de – door wetgever, rechtspraak of doctrine gevormde – rechtsregels zijn de woorden. Die woorden (termen)hebben steeds een betekenis, zij verwijzen naar dingen. Voor ons betoog kunnen we het erop houden, dat die dingen begrippen zijn.’5
en:
‘Een opvallende, aan juristen ook zonder kennis van de taalwetenschap niet onbekende trek van de taal in het gewone spraakgebruik is haar bewegelijkheid. Woorden hebben doorgaans geen precieze, maar een enigszins vlottende betekenis, het begrip waar het woord naar verwijst, varieert al naar gelang de context waarin het wordt gebruikt.’
en ten slotte:
‘Natuurlijk kan de jurist de illusie hebben, dat zijn “wetenschappelijke” taalgebruik een grotere precisie heeft dan het alledaagse taalgebruik. Tot op zekere hoogte moet dat wel zo zijn; een streven naar precisie misstaat de jurist niet. Maar al te veel illusies make men zich niet. Want de jurist is en blijft afhankelijk van de uiterst bewegelijke gewone taal. Hij kan vooralsnog het recht niet in mathematische formules vangen. Maar kunnen rechtsbeoefenaren dan niet door definiëring van woorden tot een grotere precisie komen? Ook hier is mijn antwoord: tot op zekere hoogte is dit het geval, maar al te veel illusies make men zich niet. Vooreerst laten (…) vele rechtsbegrippen zich helemaal niet in een definitie vangen. Vervolgens zal een jurist ook in een definitie weer gebruik moeten maken van woorden, die op hun beurt doorgaans weer een min of meer vage betekenis zullen hebben (…). En tenslotte zal een definitie, vooral als het om een veelomvattend begrip gaat, veel open laten (…).’
De grens aan de beweeglijkheid en de precisie is daar gelegen waar de vage grens van de woordbetekenis wordt overschreden, en het verband met de ‘wezen’ van het begrip wordt losgelaten. Zo stelt Bloembergen dat hij met het woord lamp een zitmeubel zou kunnen aanduiden, maar het erg verwarrend zou zijn dat te doen.6
Bij het opstellen van rechtsregels dient men zich dan ook bewust te zijn van de betekenis van de daarin gebruikte woorden. De Aanwijzingen voor de regelgeving en convenanten bepalen dienaangaande thans het volgende:
‘Aanwijzing 54
Het normale spraakgebruik wordt zoveel mogelijk gevolgd.
Woorden waarvan de betekenis te weinig bepaald of onduidelijk is, worden niet gebruikt.’
en:
‘Aanwijzing 58
Hetzelfde begrip wordt niet met verschillende termen aangeduid.
Dezelfde term wordt niet voor verschillende begrippen gebruikt.
Toelichting
Vooral binnen een regeling dient deze aanwijzing in acht te worden genomen. Ook bij verwante regelgeving is zij echter van belang.’7
Met de aanwijzing dat dezelfde term niet voor verschillende begrippen mag worden gebruikt, wordt overigens getracht een ander taalkundig gevaar, de polysemantische verwarring, te voorkomen.
Zoals aangegeven, staat in dit hoofdstuk de betekenistoekenning aan de begrippen waarde, tegenprestatie en prijs centraal. Daarbij dienen de hierna te melden – aan Bloembergen ontleende – facetten in ogenschouw te worden gehouden.8 Evenals in het dagelijkse taalgebruik worden woorden in de rechtstaal in een context gebruikt, die vele kanten kan vertonen. Bloembergen noemt er drie.
Ten eerste hebben rechtsbegrippen een bepaalde functie: zij dienen rechtsfeiten te omschrijven waaraan rechtsgevolgen zijn verbonden. Begripsafbakening zal dan ook met het oog op deze gevolgen moeten plaatsvinden.
Ten tweede worden rechtsgevolgen vaak niet aan eenbegrip, maar aaneen begrip in samenhang met andere begrippen verbonden. Begrippen kunnen elkaar over en weer mede bepalen.
Ten derde zijn rechtsbegrippen altijd in een normatieve context ingebed; waarderingselementen bepalen mede de inhoud van de begrippen. Dit is evident bij sterk normatief gekleurde begrippen, zoals bijvoorbeeld redelijkheid en billijkheid, maar zelfs ook bij ‘direct aan de werkelijkheid om ons heen aanhakende’ begrippen, zoals bijvoorbeeld gebouw.
Begrippen hebben in het recht doorgaans een eigen juridisch-technische betekenis, waarbij de taalkundige betekenis mijns inziens te allen tijde het ‘vertrekpunt’ dient te zijn. De – al dan niet eenduidige – betekenis van de begrippen waarde, tegenprestatie en prijs, komt in paragraaf 4.1 e.v. aan de orde.