Rb. Haarlem, 27-01-2012, nr. 15/996539-06
ECLI:NL:RBHAA:2012:BV2202
- Instantie
Rechtbank Haarlem
- Datum
27-01-2012
- Zaaknummer
15/996539-06
- LJN
BV2202
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBHAA:2012:BV2202, Uitspraak, Rechtbank Haarlem, 27‑01‑2012; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHAMS:2015:635
Uitspraak 27‑01‑2012
Inhoudsindicatie
Onderzoek Klimop. Vastgoedfraude. De meervoudige strafkamer van de rechtbank Haarlem heeft verdachte vrijgesproken van oplichting van een pensioenfonds en verduistering in dienstbetrekking bij dat pensioenfonds met betrekking tot een pakket onroerend goed. Volgt een veroordeling van verdachte, een voormalig directeur van het pensioenfonds, voor passieve niet-amtbelijke omkoping door het aannemen van beloftes bestaande uit het krijgen een groot aandeel in de winst bij doorverkoop van een pakket onroerend goed en een winstaandeel in een ander vastgoedproject. Ook wordt verdachte veroordeeld voor het aannemen van een gift en het witwassen van het geld dat hij in zijn dienstbetrekking als gift ontving. Verdachte wordt tevens veroordeeld voor valsheid in geschrift en deelname aan een criminele organisatie. Uitgebreide bespreking ontvankelijkheidsverweer, fair trial. Salduz-verweer en derdenwerking. Uitgebreide strafmaatoverweging. Overschrijding redelijke termijn en media-aandacht. Gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar.
RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/996539-06
Uitspraakdatum: 27 januari 2012
Tegenspraak
Strafvonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 1 juli 2010, 25 november 2010, 26 november 2010, 1 december 2010, 22 december 2010, 21 maart 2011, 28 april 2011, 29 april 2011, 9 mei 2011, 20 mei 2011, 27 juni 2011, 26 september 2011, 27 september 2011, 10 oktober 2011, 7 november 2011, 11 november 2011 en 13 januari 2012 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres].
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
PROJECT 126
Hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2004 tot en met 1 februari 2006, te Eindhoven en/of Heemstede, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zichzelf en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of het aanwenden van (een) listige kunstgre(e)p(en) en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
Schootse Poort Onroerend Goed Beheer BV en/of Philips Real Estate Investment Management B.V. (hierna te noemen PREIM) en/of Stichting Philips Pensioenfonds en/of [betrokkene 2] heeft bewogen tot afgifte van een goed, te weten een pakket onroerend goed (bestaande uit de registergoederen A t/m Y, BB, Z en AA zoals omschreven in de akte van levering D-0037) althans delen daarvan, hebbende hij, verdachte en/of zijn mededader(s) met vooromschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid,
- aan [betrokkene 2] en/of PREIM doen voorkomen dat er met Bouwfonds onderhandeld werd en uiteindelijk een principe akkoord was bereikt tot de aankoop door Philips van Symphony en de verkoop van Philips aan Bouwfonds van een pakket onroerend goed (de zogenaamde swap), terwijl verdachte en/of zijn mededaders wisten dat van dergelijke (swap-)onderhandelingen / een akkoord met betrekking tot de aankoop van dit pakket onroerend goed door Bouwfonds geen sprake (meer) was en/of;
(D-1880)
- [betrokkene 2] en/of PREIM voorgehouden en/of besloten dat de onroerende goederen/objecten in één pakket dienden te worden verkocht en/of dat er geen tender diende te worden uitgeschreven omdat dit voor PREIM/Stichting Philips Pensioenfonds beter zou zijn, terwijl verdachte en/of zijn mededaders wist(en) dat de verkoop op deze wijze werd gebruikt om hun eigen opbrengst/winst zeker te stellen en/of te maximaliseren en/of;
- vervolgens (op 31 maart 2005) per brief aan [betrokkene 2] en/of PREIM, voorgesteld, de [vennootschap 3], mede op verzoek van Bouwfonds, op te laten treden als intermediair en/of (gedeeltelijke) eindbelegger met betrekking tot de verkoop van genoemd pakket onroerend goed, terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s) op genoemd tijdstip wist(en) dat niet de [vennootschap 3] maar [vennootschap 2] (hierna te noemen [vennootschap 2]) van medeverdachte [betrokkene 3], in beeld was als mogelijke intermediair en/of (gedeeltelijke) eindbelegger en/of dat de [vennootschap 3] / [vennootschap 2] niet als intermediair en/of (gedeeltelijke) eindbelegger zou gaan optreden en/of dat de [vennootschap 3] niet op verzoek van Bouwfonds naar voren was geschoven en/of;
(D-0815)
- (in de daaropvolgende periode) (schijn)onderhandelingen gevoerd met medeverdachte [betrokkene 3], in diens hoedanigheid als directeur/vertegenwoordiger van [vennootschap 2], over de verkoopprijs van genoemd pakket onroerend goed, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) met andere(n) dan genoemde [betrokkene 3] en/of [vennootschap 2] de verkoopprijs onderhandelden, althans de verkoopprijs niet in deze (schijn)onderhandelingen werd bepaald en/of;
- vervolgens aan [betrokkene 2] en/of PREIM doen voorkomen dat met [vennootschap 2] als eindbelegger van het pakket onroerend goed overeenstemming was bereikt, terwijl verdachte en/of zijn mededaders wisten dat [vennootschap 2] slechts als "tussenpersoon" en/of stroman optrad en/of;
(D-0816)
- (op 8 november 2005) per brief aan [betrokkene 2] en/of PREIM medegedeeld dat het onderhandelingsresultaat, gezien de balanswaarde van het pakket (per 31 december 2004) en de toenmalige waarde van de drie kantoorcomplexen in verband met verslechterende marktomstandigheden, als "zéér aanvaardbaar" kan worden bestempeld, terwijl hij, verdachte en/of zijn mededaders op dat moment wist(en) dat het onderhandelingsresultaat voor PREIM hoger had kunnen zijn en/of dat het pakket onroerend goed met winst zou worden doorverkocht, waarbij hij,verdachte en/of zijn mededaders een gedeelte van de winst zou(den) gaan ontvangen en/of; (D-0816 / D1329)
- aan [betrokkene 2] en/of PREIM (per brief van 8 november 2005) aangegeven dat drie kantoorcomplexen die deel uitmaken van het pakket (objecten AA, Z en BB) een waardevermindering van circa EUR 10 a 15 miljoen hadden ondergaan en daarbij ter onderbouwing hiervan een afwaarderingrapport van [getuige 3] als bijlage bijgevoegd, terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) dat deze afwaardering (feitelijk) onjuist was en/of aan [getuige 3] (nadat zij tot een afwaardering van circa EUR 3,1 miljoen kwam) heeft/hebben aangegeven dat zij op een afwaardering van circa EUR 18 miljoen moest uitkomen en/of;
(D-1323 en D-1325)
- tegenover [betrokkene 2] en/of PREIM verzwegen dat het pakket onroerend goed, althans delen daarvan, nog dezelfde dag waarop het/die geleverd zou(den) gaan worden aan [vennootschap 2] (namelijk 1-2-2006), zou(den) worden doorverkocht aan Kanaalcentrum Utrecht BV en/of (vervolgens) aan Landquest NV en/of (vervolgens) aan Fortis Verzekeringen Vastgoed Maatschappij NV en/of dat het pakket onroerend goed, althans delen daarvan, voor een (aanzienlijk) hoger bedrag dan de verkoopsom van het pakket en/of die delen aan [vennootschap 2], zou(den) worden (door)verkocht aan genoemde rechtspersonen en/of
- zich voorgedaan als (een) competente en/of betrouwbare en/of loyale en/of integere medewerker(s) binnen PREIM en/of PPF terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s), zijn/hun competenties niet heeft/hebben aangewend ten goede van zijn/hun werkgever en/of lastgever en/of heeft/hebben verzwegen dat hij, verdachte en/of zijn mededaders een eigen (geldelijk) belang had(den) bij deze verkooptransactie,
waardoor Schootse Poort Onroerend Goed Beheer BV en/of Philips Real Estate Investment Management B.V en/of Stichting Philips Pensioenfonds en/of [betrokkene 2] werd(en) bewogen tot afgifte van het voornoemde pakket onroerend goed;
en/of
Hij op of omstreeks 1 februari 2006, althans in de periode 1 februari 2006 tot en met 13 november 2007 te Eindhoven en/of Heemstede en/of Nuenen en/of Weert en/of Haelen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk enig goed, te weten een pakket onroerend goed (bestaande uit de registergoederen A t/m Y, BB, Z en AA zoals omschreven in de akte van levering D-0037), althans delen daarvan of een deel van de opbrengsten van de verkoop van dit onroerend goed, dat geheel of ten dele toebehoorde aan Stichting Philips Pensioenfonds althans aan (een) ander(en) dan aan hem,
verdachte en/of zijn mededader(s), welk goed of deel daarvan verdachte en/of zijn mededader(s) uit hoofde van zijn, verdachtes, persoonlijke dienstbetrekking als directeur bij Philips Real Estate Investment Management B.V. en/of uit hoofde van de persoonlijke dienstbetrekking van [medeverdachte 8] als hoofd portefeuillemanagement, dan wel als directeur, dan wel als werknemer, bij Philips Real Estate Investment Management B.V., in elk geval anders dan door misdrijf, onder zich had(den),wederrechtelijk zich heeft/hebben toegeëigend;
2.
PROJECT 126:
Hij in of omstreeks de periode van 27 juli 2004 tot en met 1 december 2006 te Eindhoven, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) anders dan als ambtenaar, werkzaam zijnde in dienstbetrekking bij Philips Electronics Nederland BV en/of Philips International BV en/of Philips Real Estate Investment Management B.V. en/of optredende als lasthebber van Stichting Philips Pensioenfonds, naar aanleiding van hetgeen hij, verdachte, in zijn betrekking en/of bij de uitvoering van zijn last(en) heeft gedaan en/of nagelaten dan wel zal doen of nalaten,
(telkens) een of meer giften,
te weten de betaling van in totaal circa EUR 10.500.000 en/of de betaling van in totaal circa EUR 422.500,- en/of de betaling van een of meer geldbedrag(en)
en/of
(telkens) een of meer belofte(n),
te weten de belofte tot betaling van 7/15 deel van de te behalen winst op project 126 door (de vennootschappen van) medeverdachte [medeverdachte 1], welk deel in totaal begroot werd op circa EUR 22.900.000,-, althans een of meer geldbedragen,
heeft aangenomen, en dit aannemen in strijd met de goede trouw heeft verzwegen tegenover zijn werkgever en/of lastgever;
3.
PRIMAIR:
PROJECT 126:
Hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2007 tot en met 1 juli 2007 te Hoofddorp en/of Weert en/of Haelen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (van) een of meer voorwerp(en), te weten een of meer geldbedrag(en) tot een totaal bedrag van circa Euro 422.500,- (exclusief btw), in elk geval enig(e) geldbedrag(en),
de werkelijke aard en/of de herkomst heeft verborgen en/of verhuld
door voor te wenden dat dit/die voorwerp(en)/geldbedrag(en) was/waren verkregen op basis van een (valse of vervalste) factuur van [vennootschap 18] aan Coördinatie Bouwwezen BV (D-0541/D-0544/D-0820/ D-1447) en/of
een (valse of vervalste) factuur van [vennootschap 18] aan [vennootschap 19] (D-0777) en/of
een (valse of vervalste) factuur van [vennootschap 18] aan Wertha Vastgoed I BV (D-3212),
althans dit/die voorwerp(en)/geldbedrag(en) voorhanden heeft gehad en/of heeft verworven,
terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en), dan wel redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat dat/die voorwerp(en)/geldbedrag(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
SUBSIDIAIR:
[vennootschap 18] op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2007 tot en met 1 juli 2007 te Hoofddorp en/of Weert en/of Haelen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) (van) een of meer voorwerp(en), te weten een of meer geldbedrag(en) tot een totaal bedrag van circa Euro 422.500,- (exclusief btw), in elk geval enig(e) geldbedrag(en),
de werkelijke aard en/of de herkomst heeft verborgen en/of verhuld
door voor te wenden dat dit/die voorwerp(en)/geld(bedragen) was/waren verkregen op basis van een (valse of vervalste) factuur van [vennootschap 18] aan Coordinatie Bouwwezen BV (D-0541/D-0544/D-0820/D-1447) en/of een (valse of vervalste) factuur van [vennootschap 18] aan [vennootschap 19] (D-0777) en/of een (valse of vervalste) factuur van [vennootschap 18] aan Wertha Vastgoed I BV (D-3212),
althans dit/die voorwerp(en)/geldbedrag(en) voorhanden heeft gehad en/of heeft verworven,
terwijl voornoemde [vennootschap 18] en/of haar mededader(s) (telkens) wist(en), dan wel redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat dat/die voorwerp(en)/geldbedrag(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf, tot welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een of meer (rechts)personen, althans alleen, (telkens) opdracht heeft gegeven, dan wel aan bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte
(telkens) feitelijk leiding heeft gegeven;
4.
PRIMAIR:
PROJECT CEYLONSTAETE:
Hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2001 tot en met 2 april 2004 te Eindhoven, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een geldbedrag van circa Euro 5.445.363,- (Fl.12.000.000,-), in elk geval enig geldbedrag, dat/die geheel of ten dele toebehoorde(n) aan Stichting Philips Pensioenfonds, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk(e) goed(eren) verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking van/als procuratiehouder bij Stichting Philips Pensioenfonds en/of van/als directeur van Philips Real Estate Investment Management BV, in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had(den), wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
SUBSIDIAIR:
Hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2001 tot en met 1 december 2006 te Eindhoven, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) anders dan als ambtenaar, werkzaam zijnde in dienstbetrekking bij Schootse Poort Holding B.V. en/of Schootse Poort Onroerend Goed Beheer B.V. en/of Philips Electronics Nederland B.V. en/of Philips International B.V. en/of Philips Real Estate Investment Management B.V. en/of optredende als lasthebber van Stichting Philips Pensioenfonds, naar aanleiding van hetgeen hij, verdachte, in zijn betrekking en/of bij de uitvoering van zijn last(en) heeft gedaan en/of nagelaten dan wel zal doen of nalaten (in het kader van het project Ceylonstaete), (telkens) een of meer gift(en), te weten een of meer geldbedragen van in totaal circa EUR 5.445.363 (Hfl 12.000.000), in elk geval enig geldbedrag, en/of (telkens) een of meer belofte(n), te weten de belofte tot betaling van de helft van de geprognosticeerde winst die Ceylonstaete BV zal behalen op de aan- en verkoop en/of exploitatie van het onroerend goed uit het pakket Ceylonstaete BV (tot een maximum van) Hfl. 24.000.000 zijnde derhalve Hfl. 12.000.000, althans de belofte tot de betaling van een of meer geldbedragen, heeft aangenomen, en dit aannemen in strijd met de goede trouw heeft verzwegen tegenover zijn werkgever en/of lastgever;
5.
PRIMAIR:
PROJECT CEYLONSTAETE:
Hij in of omstreeks de periode van 1 april 2002 tot en met 13 november 2007 te Haelen en/of Nuenen en/of Eindhoven, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (van) een of meer voorwerp(en), te weten een of meer geldbedrag(en) tot een totaal bedrag van circa Euro 5.445.363,- (Hfl 12.000.000) (exclusief btw), in elk geval enig(e) geldbedrag(en),
de werkelijke aard en/of de herkomst heeft verborgen en/of verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op dat/die voorwerp(en)/geldbedrag(en) was en/of wie het voorhanden had (te weten hij, verdachte)
door voor te wenden dat dit/die voorwerp(en)/geldbedrag(en) was/waren verkregen op basis van een (valse of vervalste) winstdelingsovereenkomst tussen Ceylonstaete BV en Universum Beheer BV (D-0835) en/of een (valse of vervalste) vaststellingsovereenkomst tussen Ceylonstaete BV en Universum Beheer B.V. (D-0836)
en/of
door dit/die voorwerp(en)/geldbedrag(en) te ontvangen op de bankrekening van Universum Beheer B.V., van welke vennootschap hij, verdachte, middels aandelenverhoudingen die voor derden niet zichtbaar waren, (economisch) (mede)eigenaar was
en/of
door dit/die voorwerp(en)/geldbedrag(en), althans delen daarvan, door te storten of te doen laten doorstorten via de bankrekening van Universum Holding BV op een of meer Zwitserse bankrekening(en) (bij de Clariden Bank te Basel),
althans dit/die voorwerp(en)/geldbedrag(en) voorhanden heeft gehad en/of heeft verworven,
terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en), dan wel redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat dat/die voorwerp(en)/geldbedrag(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
SUBSIDIAIR:
Universum Beheer B.V. in of omstreeks de periode van 1 april 2002 tot en met 13 november 2007 te Haelen en/of Nuenen en/of Eindhoven, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (van) een of meer voorwerp(en), te weten een of meer geldbedrag(en) tot een totaal bedrag van circa Euro 5.445.363,- (Fl.12.000.000,-) (exclusief btw), in elk geval enig(e) geldbedrag(en),
de werkelijke aard en/of de herkomst heeft verborgen en/of verhuld en/of verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op het/de voorwerp(en)/geldbedrag(en) was en/of wie het voorhanden had (te weten hij, verdachte)
door voor te wenden dat dit/die voorwerp(en)/geldbedrag(en) was/waren verkregen op basis van een (valse of vervalste) winstdelingsovereenkomst tussen Ceylonstaete BV en Universum Beheer BV (D-0835) en/of een (valse of vervalste) vaststellingsovereenkomst tussen Ceylonstaete BV en de Universum Beheer B.V. en Ceylonstaete B.V (D-0836)
en/of
door dit/die voorwerp(en)/geldbedrag(en) te ontvangen op de bankrekening van Universum Beheer B.V., van welke vennootschap hij, verdachte, middels aandelenverhoudingen die voor derden niet zichtbaar waren, (economisch) (mede)eigenaar was
en/of
door dit/die voorwerp(en)/geldbedrag(en), althans delen daarvan, door te storten of te doen laten doorstorten via de bankrekening van Universum Holding BV op een of meer Zwitserse bankrekening(en) (bij de Clariden Bank te Basel),
althans dit/die voorwerp(en)/geldbedrag(en) voorhanden heeft gehad en/of heeft verworven,
terwijl voornoemde Universum Beheer B.V. en/of haar mededader(s) (telkens) wist(en), dan wel redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat dat/die voorwerp(en)/geldbedrag(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf, tot welk(e)
bovenomschreven strafba(a)r(e) feit(en) hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een of meer (rechts)personen, althans alleen, (telkens) opdracht heeft gegeven, dan wel aan bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte (telkens) feitelijk leiding heeft gegeven;
6.
PRIMAIR:
PROJECT EUROCENTER:
Hij in of omstreeks de periode van 1 oktober 2003 tot en met 13 november 2007 te Hoevelaken en/of Haelen en/of Roermond, in elk geval in Nederland en/of te Basel (Zwitserland), in elk geval in Zwitserland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (van) een of meer voorwerp(en), te weten een of meer geldbedrag(en) tot een totaal van circa Euro 5.055.181,- (exclusief btw), in elk geval enig(e) geldbedrag(en),
de werkelijke aard en/of de herkomst heeft verborgen en/of verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op het/de voorwerp(en)/geldbedrag(en) was en/of wie het voorhanden had (te weten hij, verdachte)
door voor te wenden dat dit/die voorwerp(en)/geldbedrag(en) was/waren verkregen op basis van
een (valse of vervalste) brief van Universum Vastgoed BV aan Bouwfonds Vastgoedontwikkeling CV (D-1982) en/of
een (valse of vervalste) brief van Bouwfonds Ontwikkeling BV aan Universum Vastgoed BV (D-0620) en/of
een (valse of vervalste) (bouwclaim)overeenkomst tussen Drente Park VOF/[vennootschap 20] en Universum Vastgoed BV (D-0036) en/of
een (valse of vervalste) (bouwclaim)overeenkomst tussen Universum Vastgoed BV en [medeverdachte 14] (D-0860) en/of
een (valse of vervalste) factuur van Universum Vastgoed BV aan [medeverdachte 14] (D-2237) en/of
een (valse of vervalste) factuur van Universum Vastgoed BV aan Bouwfonds Ontwikkeling BV (D-1992) en/of
drie, althans een of meer, (valse of vervalste) factu(u)r(en) van Universum Vastgoed BV aan Drentepark VOF (D-1636 en/of D-2076 en/of D-2078) en/of
een (valse of vervalste) factuur van Universum Beheer BV aan Koblok Exploitaties BV (D-1593)
en/of
door dit/die voorwerp(en)/geldbedrag(en) te ontvangen op de bankrekening van Universum Vastgoed B.V. en/of Universum Beheer BV, van welke vennootschap(pen) hij, verdachte, middels aandelenverhoudingen die voor derden niet zichtbaar waren, (economisch) (mede)eigenaar was
en/of
door dit/die voorwerp(en)/geldbedrag(en), althans delen daarvan, na de liquidatie van Universum Vastgoed B.V., via de bankrekening van Universum Holding BV, door te storten naar een of meer Zwitserse bankrekening(en) (bij de Clariden Bank te Basel),
althans dit/die voorwerp(en)/geldbedrag(en) voorhanden heeft gehad en/of heeft verworven,
terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en), dan wel redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat dat/die voorwerp(en)/geldbedrag(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
SUBSIDIAIR:
Universum Vastgoed B.V. en/of Universum Beheer B.V. en/of Universum Holding B.V. in of omstreeks de periode van 1 oktober 2003 tot en met 13 november 2007 te Hoevelaken en/of Haelen en/of Roermond, in elk geval in Nederland, en/of te Basel (Zwitserland), in elk geval in Zwitserland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (van) een of meer voorwerp(en), te weten een of meer geldbedrag(en) tot een totaal van circa Euro 5.055.181,- (exclusief btw), in elk geval enig(e) geldbedrag(en),
de werkelijke aard en/of de herkomst heeft verborgen en/of verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op het/de voorwerp(en)/geldbedrag(en) was en/of wie het voorhanden had (te weten hij, verdachte)
door voor te wenden dat dit/die voorwerp(en)/geldbedrag(en) was/waren verkregen op basis
een (valse of vervalste) brief van Universum Vastgoed BV aan Bouwfonds Vastgoedontwikkeling CV (D-1982) en/of
een (valse of vervalste) brief van Bouwfonds Ontwikkeling BV aan Universum Vastgoed BV (D-0620) van een (valse of vervalste) (bouwclaim)overeenkomst tussen Drente Park VOF/[vennootschap 20] en Universum Vastgoed BV (D-0036) en/of
een (valse of vervalste) (bouwclaim)overeenkomst tussen Universum Vastgoed BV
en [medeverdachte 14] (D-0860)
en/of een (valse of vervalste) factuur van Universum Vastgoed BV aan [medeverdachte 14] (D-2237)
en/of een (valse of vervalste) factuur van Universum Vastgoed BV aan Bouwfonds Ontwikkeling BV (D-1992) en/of
drie, althans een of meer, (valse of vervalste) factu(u)r(en) van Universum Vastgoed BV aan Drentepark VOF (D-1636 en/of D-2076 en/of D-2078) een (valse of vervalste) factuur van Universum Beheer BV aan Koblok Exploitaties BV (D-1593)
en/of
door dit/die voorwerp(en)/geldbedrag(en) te ontvangen op de bankrekening(en) van Universum Vastgoed B.V. en/of Universum Beheer B.V., van welke vennootschap hij, verdachte, middels aandelenverhoudingen die voor derden niet zichtbaar waren, (economisch) (mede)eigenaar was
en/of
door dit/die voorwerp(en)/geldbedrag(en), althans delen daarvan, na de liquidatie van Universum Vastgoed B.V., via de bankrekening van Universum Holding B.V., door te storten naar een of meer Zwitserse bankrekening(en) (bij de Clariden Bank te Basel),
althans dit/die voorwerp(en)/geldbedrag(en) voorhanden heeft gehad en/of heeft verworven,
terwijl voornoemde Universum Vastgoed B.V. en/of Universum Beheer B.V. en/of Universum Holding B.V. en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en), dan wel redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat dat/die voorwerp(en)/geldbedrag(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf, tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafba(a)r(e) feit(en) hij, verdachte en/of zijn mededader(s), (telkens) opdracht heeft/hebben gegeven, dan wel aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) hij, verdachte en/of zijn mededader(s), (telkens) feitelijke leiding heeft/hebben gegeven;
7.
PRIMAIR:
PROJECT EUROCENTER:
Universum Vastgoed BV op of omstreeks 15 april 2004 en/of 30 maart 2004 en/of 28 oktober 2003 en/of 21 december 2004, althans in de periode van oktober 2003 tot en met december 2004, te Roermond en/of Tilburg en/of Bloemendaal te Aerdenhout en/of Haelen en/of Haarlem en/of Rosmalen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
A - een overeenkomst tussen enerzijds Drentepark v.o.f. vertegenwoordigd door haar vennoten [vennootschap 6] en [vennootschap 20] en anderzijds Universum Vastgoed BV vertegenwoordigd door haar directeuren [betrokkene 1] en [medeverdachte 9], terzake - zakelijk weergegeven - een aan Universum Vastgoed BV te betalen vergoeding van EUR 2.586.547,- voor de bemiddeling en inspanning die Universum heeft verricht als gevolg waarvan een ontwikkelovereenkomst tot stand is gekomen tussen Schootse Poort en Bouwfonds Ontwikkeling BV en/of voor de in het bezit van Universum zijnde bouwclaim terzake van het project Eurocenter te Amsterdam, welke bouwclaim voorziet in de bouw van een woontoren en twee kantoortorens (D-0036), en/of
B - een overeenkomst tussen enerzijds [medeverdachte 14] en anderzijds Universum Vastgoed BV, terzake - zakelijk weergegeven - een te betalen vergoeding van EUR 136.134,- voor de bemiddeling en inspanning die Universum Vastgoed BV heeft verricht en/of zal verrichten als gevolg waarvan een ontwikkelingsovereenkomst tot stand zal komen tussen Schootse Poort/Philips Pensioenfonds en Bouwfonds Vastgoedontwikkeling CV (D-0860),
zijnde (telkens) een geschrift bestemd om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt en/of doen opmaken en/of laten opmaken en/of vervalst en/of doen vervalsen en/of laten vervalsen, immers heeft/hebben Universum Vastgoed BV en/of haar mededader(s)
A - in genoemde overeenkomst onder A opgenomen dat - zakelijk weergegeven -
- Universum Vastgoed BV bemiddeling en inspanning heeft verricht als gevolg waarvan tussen Schootse Poort en Bouwfonds Ontwikkeling BV een ontwikkelovereenkomst is gesloten, terwijl in werkelijkheid Universum Vastgoed BV geen enkele bemiddeling of inspanning heeft verricht bij de totstandkoming van de ontwikkelovereenkomst tussen Schootse Poort en Bouwfonds Ontwikkeling BV
en/of
- Universum Vastgoed BV een bouwclaim terzake van het project Eurocenter in haar bezit heeft, terwijl in werkelijkheid Universum Vastgoed BV geen rechten kan doen gelden ten aanzien van het project Eurocenter en/of ten overstaan van Drentepark v.o.f., althans geen rechten en/of bouwclaim heeft ten waarde van de overeengekomen vergoeding van EUR 2.586.547,-
en/of
B - in genoemde overeenkomst onder B opgenomen dat - zakelijk weergegeven -
- Universum Vastgoed BV bemiddeling en inspanning heeft verricht / zal verrichten als gevolg waarvan tussen Schootse Poort/Philips Pensioenfonds en Bouwfonds Vastgoedontwikkeling CV een overeenkomst tot stand zal komen, terwijl in werkelijkheid Universum Vastgoed BV geen bemiddeling of inspanning heeft verricht en/of zou verrichten bij de totstandkoming van de overeenkomst tussen Schootse Poort/Philips Pensioenfonds en Bouwfonds Vastgoedontwikkeling CV
en/of
- [medeverdachte 14] zich zal inspannen dat de bouwopdracht inzake het project Eurocenter wordt verstrekt aan een nader door het Bouwfonds aan te wijzen aannemer en/of aannemercombinatie, terwijl [medeverdachte 14] in werkelijkheid geen inspanningen zou gaan verrichten, dan wel Universum Vastgoed BV en/of haar mededader(s) ten tijde van de opstelling en ondertekening van de overeenkomst (D-0860) wist(en) dat [medeverdachte 14] geen inspanningen zoals genoemd zou gaan verrichten,
zulks (telkens) met het oogmerk om dat/die geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken, tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafba(a)r(e) feit(en) hij, verdachte en/of zijn mededader(s), (telkens) opdracht heeft/hebben gegeven, dan wel aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) hij, verdachte en/of zijn mededader(s), (telkens) feitelijke leiding heeft/hebben gegeven;
SUBSIDIAIR:
Hij op of omstreeks 15 april 2004 en/of 30 maart 2004 en/of 28 oktober 2003 en/of 21 december 2004, althans in de periode van oktober 2003 tot en met december 2004, te Roermond en/of Tilburg en/of Bloemendaal te Aerdenhout en/of Haelen en/of Haarlem en/of Rosmalen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
A - een overeenkomst tussen enerzijds Drentepark v.o.f. vertegenwoordigd door haar vennoten [vennootschap 6] en [vennootschap 20] en anderzijds Universum Vastgoed BV vertegenwoordigd door haar directeuren [betrokkene 1] en [medeverdachte 9], terzake - zakelijk weergegeven - een aan Universum Vastgoed BV te betalen vergoeding van EUR 2.586.547,- voor de bemiddeling en inspanning die Universum Vastgoed BV heeft verricht als gevolg waarvan een ontwikkelovereenkomst tot stand is gekomen tussen Schootse Poort en Bouwfonds Ontwikkeling BV en/of voor de in het bezit van Universum Vastgoed BV zijnde bouwclaim terzake van het project Eurocenter te Amsterdam, welke bouwclaim voorziet in de bouw van een woontoren en twee kantoortorens (D-0036), en/of
B - een overeenkomst tussen enerzijds [medeverdachte 14] en anderzijds Universum Vastgoed BV, terzake - zakelijk weergegeven - een te betalen vergoeding van EUR 136.134,- voor de bemiddeling en inspanning die Universum Vastgoed BV heeft verricht en/of zal verrichten als gevolg waarvan een ontwikkelingsovereenkomst tot stand zal komen tussen Schootse Poort/Philips Pensioenfonds en Bouwfonds Vastgoedontwikkeling CV (D-0860),
zijnde (telkens) een geschrift bestemd om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt en/of doen opmaken en/of laten opmaken en/of vervalst en/of doen vervalsen en/of laten vervalsen, immers heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededader(s)
A - in genoemde overeenkomst onder A opgenomen dat - zakelijk weergegeven -
- Universum Vastgoed BV bemiddeling en inspanning heeft verricht als gevolg waarvan tussen Schootse Poort en Bouwfonds Ontwikkeling BV een ontwikkelovereenkomst is gesloten, terwijl in werkelijkheid Universum Vastgoed BV geen bemiddeling of inspanning heeft verricht bij de totstandkoming van de ontwikkelovereenkomst tussen Schootse Poort en Bouwfonds Ontwikkeling BV
en/of
- Universum Vastgoed BV een bouwclaim terzake van het project Eurocenter in haar bezit heeft, terwijl in werkelijkheid Universum Vastgoed BV geen rechten kan doen gelden ten aanzien van het project Eurocenter en/of ten overstaan van Drentepark v.o.f., althans geen rechten en/of bouwclaim heeft ten waarde van de overeengekomen vergoeding van EUR 2.586.547,-
en/of
B - in genoemde overeenkomst onder B opgenomen dat - zakelijk weergegeven -
- Universum Vastgoed BV bemiddeling en inspanning heeft verricht / zal verrichten als gevolg waarvan tussen Schootse Poort/Philips Pensioenfonds en Bouwfonds Vastgoedontwikkeling CV een overeenkomst tot stand zal komen,
terwijl in werkelijkheid Universum Vastgoed BV geen bemiddeling of inspanning heeft verricht en/of zou verrichten bij de totstandkoming van de overeenkomst tussen Schootse Poort/Philips Pensioenfonds en Bouwfonds Vastgoedontwikkeling CV
en/of
- [medeverdachte 14] zich zal inspannen dat de bouwopdracht inzake het project Eurocenter wordt verstrekt aan een nader door het Bouwfonds aan te wijzen aannemer en/of aannemercombinatie, terwijl [medeverdachte 14] in werkelijkheid geen inspanningen zou gaan verrichten, dan wel hij, verdachte en/of zijn mededader(s) ten tijde van de opstelling en ondertekening van de overeenkomst (D-0860) wist(en) dat [medeverdachte 14] geen inspanningen zoals genoemd zou gaan verrichten,
zulks (telkens) met het oogmerk om dat/die geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken,
8.
PROJECT EUROCENTER:
Hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2000 tot en met 1 december 2006 te Eindhoven, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) anders dan als ambtenaar, werkzaam zijnde in dienstbetrekking bij Schootse Poort Holding B.V. en/of Schootse Poort Onroerend Goed Beheer B.V. en/of Philips Electronics Nederland B.V. en/of Philips International B.V. en/of Philips Real Estate Investment Management B.V. en/of optredende als lasthebber van Stichting Philips Pensioenfonds, naar aanleiding van hetgeen hij, verdachte, in zijn betrekking en/of bij de uitvoering van zijn last(en) heeft gedaan en/of nagelaten dan wel zal doen of nalaten (zulks in het kader van het project Eurocenter),
(telkens) een of meer belofte(n), te weten de belofte tot betaling van 25% van de winst (aan Universum Vastgoed BV) die Bouwfonds zal behalen op het project Eurocenter, althans Euro 2.000.000 (exclusief btw) wegens het vervallen van genoemde winstafspraak (D-0619) en/of
de belofte tot betaling van een of meer geldbedrag(en) van in totaal circa EUR 4.055.181,- (exclusief btw), althans een of meer geldbedrag(en), en/of
(telkens) een of meer gift(en), te weten een geldbedrag van in totaal circa EUR 2.000.000,- (exclusief btw, factuur D-1656/D-1992), en/of een of meer geldbedrag(en) van in totaal circa EUR 3.055.181,- (exclusief btw, factu(u)r(en) D-2237, D-1636, D-2076, D2078, D-1593), in elk geval enig geldbedrag,
heeft aangenomen, en dit aannemen in strijd met de goede trouw heeft verzwegen tegenover zijn werkgever en/of lastgever;
9.
PROJECTEN EUROCENTER EN 126:
Hij in of omstreeks de periode van 1 januari 1998 tot en met 13 november 2007 te Eindhoven en/of Hoevelaken en/of Hoofddorp en/of Heemstede en/of Weert en/of Haelen en/of Roermond en/of Tilburg en/of Aerdenhout en/of Bloemendaal en/of Rosmalen en/of 's Hertogenbosch en/of Den Haag en/of Bilthoven en/of Haarlem en/of Alphen aan den Rijn en/of Capelle aan den IJssel en/of IJsselstein en/of Waddinxveen, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, opzettelijk heeft deelgenomen aan een organisatie,
te weten een organisatieverband van natuurlijke personen en/of rechtspersonen, bestaande uit hem, verdachte en/of [medeverdachte 1] en/of [betrokkene 14] en/of [medeverdachte 9] en/of [betrokkene 16] en/of [medeverdachte 6] en/of [betrokkene 3] en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 8] en/of [betrokkene 4] en/of [betrokkene 5] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 7] en/of [betrokkene 6] en/of [medeverdachte 4] en/of [betrokkene 7] en/of [betrokkene 8] en/of Landquest NV en/of Kanaalcentrum Utrecht BV en/of Europalaan Utrecht BV en/of Idlewild Consultants BV en/of Universum Holding BV en/of Universum Beheer BV en/of [medeverdachte 15] en/of [medeverdachte 13] en/of [medeverdachte 14] en/of AFR Vastgoed BV (van 29 januari 2001 tot 10 april 2006 optredend onder de handelsnaam [vennootschap 2]) en/of [vennootschap 4] en/of [vennootschap 5] en/of [vennootschap 6] en/of een of meer andere(n) (rechts)perso(o)n(en), welke organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven, namelijk onder meer:
- oplichting van Stichting Philips Pensioenfonds en/of Philips Real Estate Investment Management BV en/of Schootse Poort Onroerend Goed Beheer BV en/of Bouwfonds (art 326 Sr)
- verduistering in dienstbetrekking bij Stichting Philips Pensioenfonds en/of Philips Real Estate Investment Management BV en/of Schootse Poort Onroerend Goed Beheer BV en/of Bouwfonds (art 322 Sr)
- valsheid in geschriften (art 225 Sr)
- actieve en/of passieve niet-ambtelijke omkoping (art 328ter Sr)
- witwassen (art 420bis en 420quater Sr)
bestaande die deelneming onder meer uit:
het bedenken en/of plannen en/of voorbereiden van vorenbedoelde misdrijven
en/of
het uitdenken en/of vastleggen van constructies waarop de met vorenbedoelde misdrijven verkregen gelden worden verdeeld en/of aan het zicht worden onttrokken van derden
en/of
het ten behoeve van vorenbedoelde misdrijven oprichten van vennootschappen en/of aangaan van samenwerkingsverbanden en/of inrichten van de (eigendoms)verhoudingen binnen vennootschappen en/of op andere wijze betrekken van derden
en/of
het ten behoeve van vorenbedoelde misdrijven doen van giften en/of beloften aan andere deelnemers van die organisatie en/of aan anderen in ruil voor medewerking
en/of
het verzwijgen tegenover de werkgever (Bouwfonds en/of Stichting Philips Pensioenfonds en/of Philips Real Estate Investment Management BV en/of Schootse Poort Onroerend Goed Beheer BV) van (deze) giften en/of beloften
en/of
het aanwenden en/of gebruik maken van de positie en/of specifieke kennis en/of vaardigheden van (een) andere deelnemer(s) van de organisatie en/of van anderen
en/of
het voor rekening van en/of op naam van de werkgever (doen of laten) aangaan van valse of vervalste en/of onzakelijke overeenkomsten
en/of
het ten behoeve van het aangaan van valse of vervalste overeenkomsten overleggen van valse of vervalste KBA's en/of notities en/of andere stukken
en/of
het (doen of laten) verrichten van (frauduleuze) betalingen aan de contractpartijen ter uitvoering van valse of vervalste overeenkomsten
en/of
het (doen of laten) verstrekken van geheime of vertrouwelijke informatie aan andere deelnemers van de organisatie en/of aan anderen
en/of
het (doen of laten) opnemen van valse of vervalste overeenkomsten en/of facturen en/of brieven in bedrijfsadministraties (van de werkgever)
en/of
het (doen of laten) opmaken en/of samenstellen van valse of vervalste facturen en/of overeenkomsten en/of brieven ten behoeve van de verdere doorgeleiding van de door middel van vorenbedoelde misdrijven verkregen (frauduleuze) gelden
en/of
het doen of laten beheren van de door middel van vorenbedoelde misdrijven verkregen gelden door andere deelnemers van de organisatie en/of het beheren van de door middel van vorenbedoelde misdrijven verkregen gelden voor andere deelnemers van de organisatie
en/of
het (doen of laten) beheren van de door middel van vorenbedoelde misdrijven verkregen gelden middels buitenlandse vennootschappen en/of buitenlandse bankrekeningen
en/of
het beleggen of bijwonen van bijeenkomsten en/of vergaderingen met de andere deelnemers van de organisatie, zulks ten behoeve van besluitvorming over vorenbedoelde misdrijven
en/of
het werven en/of selecteren en/of opleiden en/of coachen van nieuwe leden en/of huidige leden van de organisatie
en/of
het feitelijk leiding geven aan vorenbedoelde misdrijven;
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak.
Ontvankelijkheid openbaar ministerie
De raadsman heeft het standpunt ingenomen dat om een samenstel van redenen in de strafzaak tegen verdachte het in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) verankerde recht op een fair trial is geschonden, tengevolge waarvan het openbaar ministerie in de visie van de raadsman zijn recht op vervolging van verdachte heeft verspeeld en mitsdien niet-ontvankelijk verklaard moet worden. Genoemde schending is niet beperkt gebleven tot verzuimen begaan tijdens het voorbereidend onderzoek, maar er hebben ook verzuimen tijdens het onderzoek ter terechtzitting plaatsgevonden; jurisprudentie van het EHRM leert dat bij de beoordeling van dit verweer een ruimere toets dan die van artikel 359a Sv moet worden gehanteerd, aldus de verdediging. Ter onderbouwing van het standpunt dat verdachte geen recht heeft gehad op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht heeft de raadsman gewezen op een aantal aspecten waarvan het eerste betreft de vrees van vooringenomenheid die de rechtbank op zich heeft geladen doordat de voorzitter tijdens het onderzoek ter terechtzitting in de zaken van twee medeverdachten en twee aan één van hen gelieerde vennootschappen de eerste acht regels van een gedicht heeft voorgedragen en daaraan heeft toegevoegd dat hem bij lezing van het dossier het gevoel bekroop dat in dat deel van het gedicht werd verklankt. Ondanks dat het namens verdachte daarop ingediende wrakingsverzoek is afgewezen, blijft verdachte de vrees van een bij de rechtbank bestaande vooringenomenheid koesteren, nu het door de voorzitter verwoorde gevoel betrekking had op het gehele dossier en dus kennelijk ook op verdachte.
Een tweede aspect dat de raadsman naar voren brengt betreft de onwelwillende wijze waarop de rechtbank met verzoeken van de zijde van de verdediging is omgegaan tegenover een heel welwillende opstelling ten aanzien van door het openbaar ministerie gedane verzoeken. Verwezen wordt daarbij naar het toewijzen van de vordering van het openbaar ministerie [medeverdachte 1] als getuige in de zaak van onder meer verdachte te horen zonder dat de rechtbank over de noodzaak daarvan met de verdediging in discussie wilde.
Als derde aspect heeft de raadsman, onder verwijzing naar jurisprudentie van het EHRM, benoemd dat in deze zaak het beginsel van de onschuldpresumptie is geschonden. Het complete dossier is niet alleen aan verdachte maar ook aan de aangevers verstrekt die deze stukken vervolgens aan journalisten hebben gegeven. Dit heeft geresulteerd in het verschijnen van een boek over deze zaak. Daarmee is de publieke beïnvloeding van de rechtbank door het openbaar ministerie minst genomen mogelijk gemaakt en bevorderd, aldus de raadsman. Bij dupliek heeft de raadsman hier nog aan toegevoegd dat de Minister van Veiligheid en Justitie zich in het kader van de door het openbaar ministerie met [betrokkene 9] aangegane transactie, publiekelijk over de schuld van de verdachten in deze zaak heeft uitgelaten, hetgeen - naar de rechtbank begrijpt - de publieke opinie eveneens heeft beïnvloed en de schuld van (onder meer) verdachte op voorhand al deed vaststaan.
Een volgend punt van de raadsman betreft zijn vaststelling dat niet alleen het openbaar ministerie maar ook de rechtbank indirect heeft meegewerkt aan de ''naming and shaming'' van verdachte door te weigeren medewerking te verlenen aan het namens de verdediging voorafgaand aan de inhoudelijke behandeling gedane verzoek dat verdachte op een zodanige wijze de rechtbank kon betreden dat hij niet kon worden gefilmd of gefotografeerd.
Ook is volgens de raadsman sprake van een schending van het beginsel van "equality of arms" aangezien het openbaar ministerie onbeperkte toegang had tot het gehele dossier inclusief dat deel dat zich in de dataroom in Helmond - en later in Amsterdam - bevond en van de zich in die dataroom bevindende stukken ter terechtzitting ook gebruik heeft gemaakt, terwijl de verdediging van verdachte voor inzage in de stukken die zich in die dataroom bevonden moest afreizen naar genoemde plaatsen.
Tot slot heeft de raadsman verzocht om bij zijn beroep op niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie tevens te betrekken de omstandigheid dat de vervolging van verdachte op het moment dat uitspraak wordt gedaan, ruim vier jaar gaande is, hetgeen een schending van de redelijke termijn oplevert.
De officieren van justitie hebben bij repliek gereageerd op het hierboven weergegeven verweer en geconcludeerd dat geen sprake is van een schending van verdachtes recht op een fair trial als bedoeld in artikel 6 EVRM, zodat er geen reden is het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging
De rechtbank stelt voorop dat niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging als in artikel 359a Sv voorzien rechtsgevolg slechts in uitzonderlijke gevallen aan de orde komt en wel alleen dan als het vormverzuim daarin bestaat dat met opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak tekort is gedaan.
De door de raadsman aan zijn verweer ten grondslag gelegde aspecten van de vermeende vooringenomenheid van de rechtbank, het door de rechtbank niet willen bevorderen dat verdachte bij de behandeling van zijn zaak het gerechtsgebouw kan betreden zonder dat hij door de media kan worden gefilmd of gefotografeerd en de vermeende ongelijke behandeling door de rechtbank van verzoeken, wat er ook zij van de weinig precieze weergave van de feitelijke gegevens, hebben geen betrekking op schending van enig recht van verdachte waarvoor het openbaar ministerie verantwoordelijkheid draagt en kunnen reeds daarom niet leiden tot de door de verdediging bepleite niet-ontvankelijkheid. Ingevolge vaste jurisprudentie kan een ander door de raadsman genoemd punt, te weten overschrijding van de redelijke termijn bij de berechting van een zaak, voor zover daarvan hier al sprake is, evenmin tot die niet-ontvankelijkheid leiden. Aangezien de raadsman heeft bepleit dat bij de beoordeling of sprake is van een schending van verdachtes recht op een fair trial als bedoeld in artikel 6 EVRM, een ruimere toets moet worden aangelegd dan voortvloeit uit het in artikel 359a Sv bedoelde criterium en aan alle door hem genoemde aspecten in gezamenlijkheid het bepleite rechtsgevolg zou moeten worden verbonden, ziet de rechtbank aanleiding hieronder op die punten toch afzonderlijk in te gaan.
Met betrekking tot de vermeende vooringenomenheid van de rechtbank geldt dat in de daarvoor geëigende procedure door een wrakingskamer van deze rechtbank reeds is beslist dat voor die beweerdelijke vooringenomenheid bij verdachte geen objectief gerechtvaardigde vrees heeft kunnen bestaan. Het moge zo zijn dat de verdediging het met die beslissing oneens is, op grond daarvan kan niet gezegd worden dat verdachtes recht op een behandeling van zijn zaak door een onpartijdig gerecht op enigerlei wijze in het geding is.
Evenmin kan gezegd worden dat de rechtbank - al dan niet indirect - heeft meegewerkt aan de zogeheten "naming and shaming" van verdachte door hem niet behulpzaam te willen zijn bij het ongezien kunnen betreden van het gerechtsgebouw gedurende de dagen waarop de behandeling van zijn zaak heeft plaatsgevonden. Aandacht van de schrijvende en fotograferende pers voor de persoon van een verdachte is een vervelend maar nu eenmaal niet te vermijden gevolg van het in opspraak raken ten gevolge van een strafrechtelijk onderzoek. De rechtbank, meer in het bijzonder de voorzitter, gaat over de orde in de rechtszaal maar kan niet verantwoordelijk worden gehouden voor in de pers uitgezonden beelden die van verdachte zijn gemaakt op de voor eenieder toegankelijke openbare weg, met betrekking tot welke plaats de rechtbank ook geen enkele zeggenschap kan of wil uitoefenen.
Met betrekking tot de gestelde ongelijke behandeling van verzoeken van de verdediging merkt de rechtbank op dat zij tijdens de in verdachtes zaak gehouden regiezitting op 1 juli 2010 met inachtneming van het criterium van het verdedigingsbelang een aantal door de verdediging gedane verzoeken heeft afgewezen, maar ook diverse (getuigen)verzoeken heeft gehonoreerd, waaronder overigens het verzoek om [medeverdachte 1] als getuige te mogen horen, waarbij de rechtbank de rechter-commissaris in overweging heeft gegeven om, gelet op het tot op dat moment door onder meer deze getuige gedane beroep op zijn verschoningsrecht, eerst te sonderen of hij bereid zou zijn antwoord te geven op vragen. Op enig moment heeft het openbaar ministerie schriftelijk verzocht om [medeverdachte 1] als getuige ter terechtzitting in de zaken van diverse medeverdachten, waaronder die van verdachte, te mogen horen. Dit verzoek vloeide voort uit de inhoud van de verklaringen die [medeverdachte 1] als verdachte ter terechtzitting in zijn eigen zaak had afgelegd. Bij brief van 24 mei 2011 heeft de rechtbank aan onder meer de raadsman van verdachte aangegeven dat zij voornemens was deze vordering van het openbaar ministerie ter terechtzitting van 27 mei 2011 te bespreken zodat de diverse raadslieden daarop konden reageren en de rechtbank vervolgens met inachtneming van de ter terechtzitting ingenomen standpunten een beslissing kon nemen. Ter gelegenheid van die terechtzitting, waar een uitwisseling van standpunten door de namens diverse verdachten aanwezige raadslieden en de officier van justitie heeft plaatsgevonden, was de raadsman van verdachte - kennelijk om hem moverende redenen - niet aanwezig of vertegenwoordigd. Bij die gelegenheid heeft de rechtbank de vordering [medeverdachte 1] als getuige in de diverse zaken te horen, gehonoreerd en die beslissing ook gemotiveerd waarbij onder andere is ingegaan op het aspect van het niet beschikbaar zijn van de processen-verbaal van de terechtzittingen van [medeverdachte 1] (zie het proces-verbaal van de terechtzitting van 27 mei 2011). Voorts is de aanwezige raadsvrouw van verdachte aan het eind van de terechtzitting van 27 juni 2011, bij welke gelegenheid [medeverdachte 1] als getuige in de zaak van verdachte is gehoord, de mogelijkheid geboden om in overleg met verdachte te bezien of zij op een later moment nog vragen aan de getuige zou willen stellen, van welke gelegenheid eveneens geen gebruik is gemaakt.
De hiervoor geschetste gang van zaken biedt naar het oordeel van de rechtbank geen enkel aanknopingspunt voor een ongelijke wijze waarop zij verzoeken van de verdediging respectievelijk van het openbaar ministerie zou behandelen. Ook ten aanzien van de toegankelijkheid van stukken uit het opsporingsdossier vermag de rechtbank niet in te zien dat het beginsel van equality of arms in het geding is.
De in de zittingszaal aanwezige apparatuur waarmee stukken uit het procesdossier zijn getoond en een enkele keer geluidsopnamen van in het procesdossier opgenomen en uitgewerkte afgeluisterde (telefoon)gesprekken ten gehore zijn gebracht, is niet meer dan een hulpmiddel geweest waarvan het zowel de rechtbank, de officieren van justitie als ook de verdediging steeds vrij heeft gestaan om daarvan gebruik te maken. Bij aanvang van de inhoudelijke behandeling van verdachtes zaak heeft de rechtbank dit ook met zoveel woorden aangegeven. Daarnaast is het zo dat zich in de door de raadsman genoemde dataroom het totale opsporingsdossier - niet zijnde het procesdossier - bevindt waarvan de verdediging aan de hand van een haar verstrekte index van de inhoud van wat zich in die dataroom bevond, kennis kon nemen en in voorkomend geval om toevoeging aan het procesdossier kon verzoeken van bepaalde voor de verdachte van belang zijnde stukken, hetgeen in de zaak van verdachte overigens ook is gebeurd. Dat de ligging van die dataroom, eerst in Helmond en later in Amsterdam, voor raadslieden de nodige praktische problemen - waaronder het ongemak van een niet onaanzienlijke reistijd - met zich bracht, is een omstandigheid waarvoor door diverse raadslieden in een eerder stadium reeds aandacht is gevraagd en waarvoor de rechtbank ook begrip heeft getoond. De praktische ongemakken voor de verdediging ten spijt, gelet op de hiervoor geschetste gang van zaken kan naar het oordeel van de rechtbank niet gezegd worden dat de verdediging niet een adequate toegang tot stukken heeft gehad en daardoor een achtergestelde positie was toebedeeld ten opzichte van het openbaar ministerie.
Het gaat de rechtbank te ver om aan te nemen dat een deel van de negatieve publiciteit waaraan verdachte is blootgesteld, is veroorzaakt door het openbaar ministerie doordat deze het volledige dossier, zonder daaraan enige voorwaarde(n) te verbinden, aan de benadeelde partijen ter beschikking heeft gesteld, laat staan dat aangenomen moet worden dat het openbaar ministerie daarmee minst genomen voorwaardelijk opzet heeft gehad op beïnvloeding van de rechtbank buiten de terechtzitting om, zoals de verdediging heeft betoogd. Immers, het openbaar ministerie heeft ingevolge een op hem rustende wettelijke verplichting - overigens eerst nadat de raadkamer van deze rechtbank daartoe had bevolen - stukken uit het strafdossier verstrekt aan een benadeelde partij. Het openbaar ministerie kan, ook als het aan die verstrekking geen voorwaarden heeft willen verbinden of daarover afspraken met de benadeelde partij heeft willen maken hetgeen in de visie van de rechtbank mogelijk was geweest, niet verantwoordelijk worden gehouden voor hetgeen die benadeelde partij vervolgens met de haar verstrekte stukken doet. Weliswaar acht de rechtbank aannemelijk dat de media-aandacht en de daarin reeds verwerkte oordelen een zware wissel hebben getrokken op verdachte en zijn privéleven, deze omstandigheid raakt op geen enkele wijze de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie en zou hooguit een rol kunnen spelen bij een eventuele strafoplegging.
Ten aanzien van de door de raadsman bij dupliek nog aangevoerde omstandigheid dat door de Minister van Veiligheid en Justitie in het openbaar uitlatingen zijn gedaan die - naar de rechtbank begrijpt - betrekking hadden op een door het openbaar ministerie getroffen schikking met een - niet terechtstaande - medeverdachte is de rechtbank van oordeel dat daarin geen aanwijzingen kunnen worden gevonden voor een g[voornaam medeverdachte 9]hte en aan het met vervolging belaste openbaar ministerie toe te rekenen poging om het beslissingsproces van de rechter te beïnvloeden, waarbij overigens geldt dat gedane publieke uitlatingen altijd bezien moeten worden in de context waarin ze zijn gedaan. Daarbij komt dat de uitlatingen van de Minister geen betrekking hebben op de zaak of de persoon van verdachte maar op door het openbaar ministerie gesloten transacties in zaken die weliswaar deel uitmaken van het grotere onderzoek Klimop, maar die niet ter beoordeling aan de rechter zijn voorgelegd.
Op grond van al het voorgaande komt de rechtbank tot de slotsom dat in onderhavige zaak van schending van het in artikel 6 EVRM neergelegde beginsel van fair trial om reden waarvan het openbaar ministerie zijn vervolgingsrecht zou hebben verspeeld, geen sprake is.
De rechtbank stelt vast dat er daarnaast geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerequireerd tot bewezenverklaring van de onder 1, 2, 3 primair, 4 primair, 5 primair, 6 primair, 7 primair, 8 en 9 ten laste gelegde feiten en gevorderd dat verdachte ter zake daarvan zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaar met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
4. Bewijs
Bij de bespreking van de vraag of hetgeen verdachte is ten laste gelegd, bewezen kan worden geacht, besteedt de rechtbank in de eerste plaats aandacht aan de verweren die zijn g[voornaam medeverdachte 9]ht op vrijspraak en die naar het oordeel van de rechtbank tot die bepleite conclusie leiden en behandelt zij eventuele substantiële op het bewijs of de bruikbaarheid daarvan g[voornaam medeverdachte 9]hte verweren. Daarna zal de rechtbank in de vorm van een lopend betoog aangeven wat zij van het ten laste gelegde bewezen acht. In het kader van dat betoog wordt aandacht besteed aan van de zijde van het openbaar ministerie of van de verdediging ingenomen standpunten. Voor verwijzing naar vindplaatsen wordt gebruik gemaakt van voetnoten. Bij verwijzingen naar stukken van het strafdossier geldt dat steeds rechtstreeks wordt verwezen naar die stukken. Van het zogenaamde bewijsmiddelenoverzicht dat van de zijde van het openbaar ministerie aan de rechtbank en de (raadsman van) verdachte is overgelegd als bijlage bij het uitgesproken en tevens in geschrifte gepresenteerde requisitoir en dat hoofdzakelijk bestaat uit verwijzingen naar stukken van het strafdossier alsmede citaten daaruit, heeft de rechtbank daarbij geen gebruik gemaakt.
4.1. Vrijspraak
Feit 1 Oplichting en/of verduistering in dienstbetrekking (project 126)
Onder feit 1 is aan verdachte - kort samengevat - ten laste gelegd dat hij tezamen en in vereniging met een ander of anderen Stichting Philips Pensioenfonds (hierna: Philips Pensioenfonds) heeft opgelicht door met behulp van de in de tenlastelegging genoemde oplichtingsmiddelen Philips Pensioenfonds, dan wel Philips Real Estate Investment Management (hierna: PREIM), dan wel één van de directeuren van PREIM, te bewegen tot afgifte van een goed, te weten het in de tenlastelegging nader omschreven pakket met onroerende goederen dat in het strafdossier project 126 is gaan heten. Daarnaast bevat de tenlastelegging onder feit 1 het verwijt aan verdachte dat hij - kort samengevat - dit pakket met diverse onroerende goederen in zijn dienstbetrekking bij PREIM heeft verduisterd.
Oplichting
Voor een bewezenverklaring van het in artikel 326 Sr bedoelde delict oplichting moet een oorzakelijk verband bestaan tussen de aangewende (bedrieglijke) middelen en de door de dader beoogde afgifte van een goed. Dit causale verband ligt besloten in de woorden "bewegen tot". Vereist is dus niet alleen dat het desbetreffende oplichtingsmiddel geëigend is om iemand te bedriegen, maar tevens dat die betrokken persoon ("het slachtoffer") door het bedoelde middel daadwerkelijk is misleid. Om te kunnen spreken van "bewegen tot" is voldoende dat zonder de aanwending van het bedrieglijke middel de afgifte van het goed niet zou zijn gevolgd. Een nauwkeurige lezing van het onder feit 1 ten laste gelegde maakt duidelijk dat bewezen moet worden dat Schootse Poort Onroerend Goed Beheer BV, later geheten Philips Real Estate Investment Management BV dan wel Philips Pensioenfonds dan wel [betrokkene 2] door de in de tenlastelegging genoemde oplichtingsmiddelen is bewogen tot de afgifte van het pakket onroerend goed bestaande uit de registergoederen omschreven in de akte van levering die in het dossier is opgenomen onder documentnummer D-0037, waarbij de rechtbank begrijpt dat met die afgifte de verkoop en levering van de in die akte genoemde registergoederen is bedoeld.
In het strafdossier wordt een gang van zaken rondom de verkoop van dit pakket onroerend goed geschetst waarbij - naar de rechtbank begrijpt - de veronderstelling is dat door verdachte en zijn medeverdachten op een zodanige wijze is gehandeld dat binnen Philips Pensioenfonds/PREIM bij [betrokkene 2] de overtuiging bestond dat er akkoord kon worden gegaan met het voorstel tot verkoop van het pakket onroerend goed van Philips Pensioenfonds aan [vennootschap 2] tegen een prijs van uiteindelijk € 384.510.000, terwijl voor verdachte en zijn medeverdachten op voorhand duidelijk was dat het pakket onroerend goed via enkele tussengelegen partijen zou worden doorverkocht tegen een hogere prijs en waarbij het verschil in prijs tussen de verkoop door Philips Pensioenfonds, de twee daarop volgende doorverkopen en de aankoop door Fortis Verzekeringen Vastgoed Maatschappij NV alsmede de nog te realiseren winsten uit verkoop van achtergebleven onroerend goed in twee ondernemingen van [medeverdachte 1], onder verdachte en diens medeverdachten verdeeld zou gaan worden.1 Deze veronderstelling ligt tevens besloten in de in de tenlastelegging omschreven oplichtingsmiddelen die - met uitzondering van die onder het eerste gedachtestreepje betreffende de swap - steeds betrekking hebben op de (hoogte van de) te realiseren of gerealiseerde prijs en de partij(en) aan wie het onroerend goed verkocht gaat worden.
De rechtbank stelt voorop dat haar bij het interpreteren van een tenlastelegging een ruime vrijheid toekomt en het haar vrij staat aan de tenlastelegging een interpretatie te geven die redelijk is of die voor de hand ligt alsook een interpretatie die niet onverenigbaar is met haar bewoordingen. Een en ander laat onverlet dat verdachte onder feit 1 niet ten laste is gelegd dat PREIM dan wel Philips Pensioenfonds dan wel [betrokkene 2] is bewogen tot afgifte van het pakket onroerend goed voor een bepaalde, mogelijk niet markt-conforme prijs noch dat is bewogen tot afgifte van het pakket onroerend goed aan een bepaalde partij, te weten aan [vennootschap 2] als vermeende stroman van [medeverdachte 1].
Hoewel deze veronderstellingen wel in het strafdossier besloten liggen, zijn zij niet in de tekst van de tenlastelegging opgenomen. De haar toekomende vrijheid een tenlastelegging ruim te interpreteren reikt naar het oordeel van de rechtbank niet zo ver dat het begrip "afgifte van een goed" - dat in de context van dit dossier slechts kan betekenen de verkoop en levering van een nader omschreven pakket onroerende goederen door Philips Pensioenfonds - zo moet worden geïnterpreteerd dat daaronder wordt verstaan afgifte van een goed aan een bepaalde persoon of afgifte van een goed voor een bepaalde prijs of mogelijk beide. Alleen al het feit dat verschillende interpretaties mogelijk zijn, maakt duidelijk dat het de taak en bevoegdheden van de rechtbank te buiten zou gaan indien zij zou moeten uitmaken, zo dat al mogelijk is, welke uitleg het meest voor de hand ligt. Het voorgaande leidt er toe dat voor een bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde moet komen vast te staan dat Philips Pensioenfonds, dan wel PREIM, dan wel [betrokkene 2] door de genoemde oplichtingsmiddelen is bewogen tot de verkoop (en levering) van het pakket onroerend goed.
Dit betekent ook dat, vooraleer zij kan toekomen aan de vraag of en zo ja, welke van de aan verdachte en zijn medeverdachten verweten gedragingen zoals vervat in de afzonderlijke oplichtingsmiddelen bewezen geacht kunnen worden, de rechtbank zich voor de vraag gesteld ziet wat voor Philips Pensioenfonds/PREIM nu precies de aanleiding is geweest om tot de verkoop van het pakket 126 over te gaan. In dat verband stelt de rechtbank, op grond van de zich in het dossier bevindende stukken en het verhandelde ter terechtzitting, het volgende vast.
Aan- en verkoop van onroerend goed is een belangrijk onderdeel van de bedrijfsvoering binnen PREIM. Over deze taak en de daarbij behorende bevoegdheden verklaart onder meer [getuige 4] dat PREIM zich moest houden aan de strategische allocatie van vastgoed; zij moest zorgen dat de totale vastgoedportefeuille binnen een bepaalde omvang bleef. [betrokkene 2] zegt in dit verband dat er alleen belegd kon worden in direct Nederlands onroerend goed en dat de totale waarde van dit in onroerend goed belegd vermogen ten opzichte van het totaal belegd vermogen binnen een bepaalde bandbreedte moest blijven, eerst 10% plus of min 2% en later 12% plus of min 2%.
In de jaren 2001 tot 2004 heeft PREIM onderhands pakketten onroerend goed verkocht aan een vaste groep kopers. Met onder meer deze verkopen werd invulling gegeven aan de noodzaak het percentage in onroerend goed belegd vermogen, dat in verband met onder meer snelle waardestijgingen van onroerend goed, boven de toenmalige maximale bandbreedte was uitgekomen, weer binnen die bandbreedte te brengen. In de loop van 2004 krijgt PREIM de mogelijkheid het project Symphony aan te kopen van Bouwfonds. Dit past in de binnen PREIM bestaande wens te investeren in onroerend goed en tegelijkertijd de bestaande onroerend goed-portefeuille te verjongen door ouder onroerend goed waaraan relatief hoge onderhoudskosten verbonden zijn, af te stoten. Middels een intern memo gedateerd 27 juli 2004, afkomstig van en ondertekend door verdachte, die op dat moment directeur is van PREIM, en g[voornaam medeverdachte 9]ht aan mededirecteur [betrokkene 2], vraagt verdachte overeenkomstig de binnen PREIM geldende werkwijze, toestemming met Bouwfonds onderhandelingen te mogen voeren over de aankoop door PREIM van het project Symphony.
De aankoop van Symphony zal tot gevolg hebben dat de hiervoor genoemde bandbreedte van in onroerend goed belegd vermogen wordt overschreden, in verband waarmee PREIM genoodzaakt is ander onroerend goed af te stoten. Om die reden wordt in het memo van 27 juli 2004 toestemming gevraagd te bezien welk onroerend goed aan Bouwfonds kan worden verkocht in het kader van een ruil, een zogenaamde swap van onroerend goed. [betrokkene 2] heeft deze gang van zaken in zijn verklaringen bij de FIOD-ECD en later bij de rechter-commissaris bevestigd. Hoewel het van een zogeheten swap of ruil van onroerend goed tussen Bouwfonds en Philips Pensioenfonds niet is gekomen, is van belang dat op grond van zich in het dossier bevindende onderzoeksgegevens aangenomen kan worden dat deze swap of ruil voor Philips Pensioenfonds geen noodzakelijke voorwaarde was voor de aankoop van het project Symphony. Zo verklaart mededirecteur [betrokkene 2] dat het niet doorgaan van de swap geen reden was van de aankoop van Symphony af te zien.2 Met die aankoop heeft het College van Beheer van Philips Pensioenfonds in maart 2005 ook ingestemd, zonder dat haar instemming overigens formeel nodig was.3 [getuige 5] stelt als getuige bij de rechter-commissaris weliswaar dat de Beleggingscommissie haar advies en het College van Beheer haar beslissing heeft gebaseerd op de informatie dat sprake zou zijn van een ruil of swap en dat het College van Beheer geen toestemming zou hebben verleend voor een onderhandse verkoop van het pakket onroerend goed als het had geweten dat daarvan geen sprake was, maar hij geeft tevens aan dat in dat laatste geval het College van Beheer zou hebben geëist dat het pakket onroerend goed zou zijn getenderd.4 Hieruit kan worden afgeleid dat niet de verkoop zelf maar veeleer de methode waarop het pakket onroerend goed in de markt verkocht zou gaan worden binnen Philips Pensioenfonds een punt van discussie was.
Zonder te willen treden in een beoordeling van de vraag of de kwestie rondom de in eerste instantie door verdachte aan mededirecteur [betrokkene 2] voorgestelde swap en de uiteindelijk gevolgde onderhandse verkoop van pakket 126 aan [vennootschap 2] misleidend is geweest, staat vast dat de aankoop van het project Symphony de doorslaggevende factor is geweest waardoor Philips Pensioenfonds zich genoodzaakt heeft gezien dit pakket onroerend goed te verkopen.
De rechtbank heeft bij deze vaststelling onder ogen gezien dat op basis van de zich in het dossier bevindende onderzoeksgegevens de precieze gang van zaken bij het te koop aanbieden van het project Symphony door Bouwfonds aan Philips Pensioenfonds, niet duidelijk is geworden. Zo is het mogelijk [betrokkene 3] geweest die ergens in de eerste helft van 2004 de contacten met Philips Pensioenfonds over het van Bouwfonds aan te kopen project Symphony heeft aangeboord en daarvoor een courtage heeft ontvangen waarvan hij een groot deel heeft doorbetaald aan onder meer [medeverdachte 1], terwijl diezelfde [betrokkene 3] in een later stadium namens [vennootschap 2] als koper van pakket 126 optreedt, daarbij op de achtergrond gestuurd door wederom [medeverdachte 1]. In diezelfde periode hebben verdachte en [medeverdachte 1] al de nodige privécontacten, zo kan worden afgeleid uit het feit dat [medeverdachte 1] verdachte in het voorjaar van 2004 heeft gefêteerd op een bezoek van de Formule I-races in Monaco5 en uit het feit dat zij vermoedelijk in mei 2004 ook samen de MIPIM vastgoedbeurs in Cannes hebben bezocht.6 En dan is er nog de verklaring van [medeverdachte 8], inhoudende dat [medeverdachte 1] eind 2004 of begin 2005 met brochures van project Symphony bij hem kwam, terwijl [medeverdachte 1] wist dat Philips Pensioenfonds ander onroerend goed zou moeten afstoten als het dit project zou kopen.7 Hoewel op grond van voornoemde feiten en omstandigheden de nodige vraagtekens kunnen worden geplaatst bij de wijze waarop het project Symphony bij Philips Pensioenfonds in beeld is gekomen en niet uitgesloten kan worden geacht dat met betrekking tot deze aankoop sprake is geweest van een vooropgezet plan, zijn daarvoor in het dossier geen dan wel onvoldoende harde aanwijzingen te vinden, terwijl de rechtbank in dat verband ook vaststelt dat het bewerkstelligen dat het project Sympony door Philips Pensioenfonds zou worden aangekocht, niet als oplichtingsmiddel in de tenlastelegging is opgenomen.
De hiervoor gedane constatering dat vaststaat dat de aankoop van het project Symphony door Philips Pensioenfonds het noodzakelijk maakte om pakket 126 te verkopen, leidt ertoe dat niet gezegd kan worden dat zonder aanwending van de onder feit 1 vermelde bedrieglijke (oplichtings)middelen de afgifte van het goed niet was gevolgd. Het oorzakelijke verband tussen die oplichtingsmiddelen en de verkoop van het onroerend goed ontbreekt, nu vastgesteld moet worden dat Philips Pensioenfonds/PREIM sowieso tot de verkoop - en dus de afgifte van het pakket onroerend goed - was overgegaan.
Dit heeft tot gevolg dat het bestanddeel 'waardoor Schootse Poort Onroerend Goed Beheer BV en/of Philips Real Estate Investment Management B.V en/of Stichting Philips Pensioenfonds en/of [betrokkene 2] werd(en) bewogen tot afgifte van het voornoemde pakket onroerend goed', niet bewezen kan worden en dat verdachte om die reden zal worden vrijgesproken van de hem onder 1 ten laste gelegde oplichting.
Verduistering in dienstbetrekking
Het openbaar ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat in geval van vermogensbeheer van verduistering sprake is wanneer de vermogensbeheerder het goed dat hij uit dien hoofde onder zich heeft, niet heeft aangewend voor het doel waarvoor het bestemd was maar het zich wederrechtelijk heeft toegeëigend. Aangezien PREIM tot doel had het beheren van onroerend goed waarbij een zo goed mogelijk rendement of een zo groot mogelijke opbrengst wordt behaald en verdachte bij verkoop van het pakket onroerend goed een deel van de eigenlijke waarde, te weten een deel van de winst die hem tevoren bekend was, in eigen zak heeft gestoken, kan verduistering van het pakket onroerend goed of in ieder geval een deel van de opbrengst van dat pakket onroerend goed bewezen worden verklaard, aldus het openbaar ministerie.
De raadsman van verdachte heeft hier tegenover gesteld dat verdachte geen vermogensbeheerder was en als zodanig ook geen onroerend goed portefeuille van Philips Pensioenfonds onder zich had. Verder concludeert de raadsman dat geen sprake is geweest van verduistering van een pakket onroerend goed of delen van de opbrengst daarvan, zodat verdachte ook van dat onderdeel van de tenlastelegging moet worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt. Het delict verduistering kan slechts worden gepleegd van een goed dat de dader anders dan door misdrijf onder zich heeft, waarbij het onder zich hebben daarvan enige betrekking tussen die persoon en het goed impliceert. Verdachte was tijdens de ten laste gelegde periode één van de directeuren en medebestuurder van PREIM, een vennootschap die zich bezighield met de aan- en verkoop en exploitatie van aan Philips Pensioenfonds toebehorend onroerend goed. Uit dien hoofde was verdachte samen met zijn medebestuurder(s) ook bevoegd om PREIM, die op haar beurt gevolmachtigd was Philips Pensioenfonds te vertegenwoordigen, bij onder meer het vervreemden van onroerend goed te vertegenwoordigen. Nog los van de vraag of verdachte in deze functie in een zodanige betrekking tot het in de tenlastelegging genoemde pakket onroerend goed of delen daarvan stond dat hij geacht kan worden die goederen onder zich te hebben gehad, komt het verwijt er in de kern op neer dat verdachte een deel van de opbrengst heeft gekregen die, nadat het pakket met onroerend goed door Philips Pensioenfonds aan [vennootschap 2] was verkocht, is gerealiseerd met het doorverkopen van datzelfde pakket onroerend goed of delen daarvan via meerdere tussengelegen vennootschappen aan Fortis Verzekeringen Vastgoed Maatschappij NV. De opbrengst is in die zienswijze gegenereerd met transacties waarbij Philips Pensioenfonds geen partij meer was, zodat - nog daargelaten of een deel van die opbrengst daadwerkelijk bij verdachte terecht is gekomen - om die reden geen sprake kan zijn van een wederrechtelijke toe-eigening van goederen of gelden die verdachte uit hoofde van zijn dienstbetrekking en anders dan door misdrijf onder zich had. Daarbij komt dat evenmin is gebleken dat één van de medeverdachten de met verkoop van het pakket onroerend goed gegenereerde winst(en) uit hoofde van enige dienstbetrekking bij Philips Pensioenfonds of PREIM onder zich heeft gehad. Het vorenstaande leidt ertoe dat naar het oordeel van de rechtbank de onder feit 1 ten laste gelegde verduistering niet kan worden bewezen. Verdachte zal daarom ook van dat onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Feit 4 primair: verduistering in dienstbetrekking (project Ceylonstaete)
Naar het oordeel van de rechtbank is niet bewezen hetgeen verdachte onder 4 primair ten laste is gelegd. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Verdachte is onder bedoeld feit ten laste gelegd - kort samengevat - de verduistering in dienstbetrekking van een bedrag van circa € 5.445.363 in de periode van 1 januari 2001 tot en met 2 april 2004. Op basis van de zich in het dossier bevindende stukken kan worden vastgesteld dat genoemd bedrag in die periode door Ceylonstaete BV in gedeeltes is betaald aan Universum Beheer BV op basis van een tweetal beweerdelijk valse overeenkomsten
(D-0835 en D-0836). Deze betalingen worden in het dossier verondersteld door [betrokkene 9] te zijn gedaan als het voldoen van omkopingsgeld aan een vennootschap waarin verdachte gerechtigd was. Reeds om die reden kan er geen sprake zijn van een wederrechtelijke toe-eigening van gelden door verdachte die hij anders dan door misdrijf onder zich had.
4.2 Bespreking van op bewijsuitsluiting g[voornaam medeverdachte 9]hte verweren
Feiten 4 en 5
Van de zijde van de verdediging is aangevoerd dat de eerste vier verklaringen die door [medeverdachte 9] bij de FIOD-ECD zijn afgelegd in de zaak van verdachte van het bewijs moeten worden uitgesloten, aangezien deze verklaringen door [medeverdachte 9] zijn afgelegd voordat hij een advocaat heeft kunnen raadplegen en [medeverdachte 9] niet uitdrukkelijk afstand heeft gedaan van zijn recht een advocaat te kunnen consulteren.
Hoewel de verdediging bekend is met de uit de Salduz-rechtspraak volgende regel dat een dergelijke uitsluiting van bewijs slechts geldt ten aanzien van de persoon die deze verklaringen heeft afgelegd, stelt zij dat in de omstandigheden waaronder de verhoren van medeverdachte [medeverdachte 9] hebben plaatsgevonden, aanleiding moet worden gevonden om in dit geval aan te nemen dat die bewijsuitsluiting ook mogelijk is hoewel de belangen van de verdachte niet (rechtstreeks) zijn geschaad. In dit verband wijst de verdediging op het arrest van de Hoge Raad van 1 juni 1999 (NJ 1999, 567) waaruit zou volgen dat de zogeheten Schutznorm onder omstandigheden relativering behoeft.
De omstandigheden waarop de raadsman van verdachte doelt hebben allereerst betrekking op het feit dat, behalve dat [medeverdachte 9] voorafgaand aan die eerste vier verhoren geen raadsman heeft kunnen raadplegen terwijl hij daarom wel had verzocht, het tijdens die verhoren lichamelijk en psychisch niet goed ging met [medeverdachte 9]. [medeverdachte 9] is tijdens de verhoren psychisch in elkaar gestort en onder behandeling van een psychiater gesteld, ten gevolge waarvan hij niet meer in staat was tot het (behoorlijk) afleggen van een verklaring, aldus de verdediging. Ter onderbouwing van haar standpunt wijst de verdediging op de schriftelijke verklaring die [medeverdachte 9] bij gelegenheid van zijn verhoor als getuige bij de rechter-commissaris op 10 juni 2010 heeft overgelegd. Daarnaast is van belang dat bij het beluisteren van de audio-opname van het derde verhoor van [medeverdachte 9] is gebleken dat ontlastende onderdelen uit de verklaring van [medeverdachte 9] niet of slechts gedeeltelijk in het proces-verbaal terecht zijn gekomen en dat de processen-verbaal op bepaalde punten misleidend zijn doordat hetgeen de verhorend ambtenaren van de FIOD-ECD aan verdachte [medeverdachte 9] voorhouden in het proces-verbaal wordt weergegeven als diens eigen verklaring. Specifiek ten aanzien van dit derde verhoor van [medeverdachte 9] voert de verdediging aan dat dit proces-verbaal onvoldoende betrouwbaar is om tot het bewijs te worden gebezigd.
Concluderend stelt de verdediging zich op het standpunt dat bij de verhoren van [medeverdachte 9] sprake is geweest van dusdanig ernstige schendingen - geen advocaat kunnen consulteren, lichamelijk en psychisch de weg kwijt zijn en toch doorgaan met verhoor, onjuist verbaliseren van verhoren en ontlastend bewijs daarbij weglaten - dat uitsluiting van gebruik voor het bewijs van deze verhoren ook in de zaak van verdachte het gevolg dient te zijn.
De officier van justitie heeft in reactie op het door de verdediging ingenomen standpunt aangegeven dat er gedurende de verhoren van [medeverdachte 9] door de FIOD-ECD geen sprake is geweest van ongeoorloofde druk en dat door de verhorend verbalisanten steeds adequaat is gereageerd op medische signalen van [medeverdachte 9]. In dit verband wijst de officier van justitie op ambtshandeling AH-307 en de verklaring die verbalisant [verbalisant 1] op 4 november 2010 heeft afgelegd bij de rechter-commissaris over de gang van zaken rondom de verhoren van [medeverdachte 9]. Daarnaast heeft [medeverdachte 9] ter terechtzitting - weliswaar als verdachte in zijn eigen zaak - een verklaring afgelegd die grosso modo neerkomt op een bevestiging van hetgeen hij tijdens zijn derde verhoor bij de FIOD-ECD heeft gezegd. Volgens de officier van justitie zijn de processen-verbaal van verhoor van [medeverdachte 9] bruikbaar voor het bewijs in de zaak van verdachte.
De rechtbank stelt vast dat medeverdachte [medeverdachte 9] op 13 en 14 november 2007 zijn eerste vier verklaringen (in het dossier opgenomen onder V16-01, V16-02, V16-03 en V16-04) heeft afgelegd zonder dat hij voorafgaand aan die verhoren een advocaat heeft kunnen raadplegen en hij bovendien ook niet uitdrukkelijk afstand heeft gedaan van zijn recht om dat te kunnen doen.
Dit levert op grond van de zogeheten Salduz-rechtspraak een vormverzuim op als bedoeld in artikel 359a Sv dat in beginsel dient te leiden tot uitsluiting van het bewijs van deze verklaringen van betrokkene in diens eigen strafzaak. Terecht heeft de raadsman van verdachte opgemerkt dat verdachte op grond van (inmiddels) vaststaande jurisprudentie (Hoge Raad 30 maart 2004, NJ 2004/376, Hoge Raad 7 juni 2011, NJ 2011/375 en Hoge Raad 1 november 2011, LJN BR2998) in beginsel geen beroep toekomt op schending van rechtsnormen, voor zover die normen jegens een medeverdachte zijn geschonden, aangezien daarmee geen inbreuk wordt gemaakt op rechtens te beschermen belangen van verdachte.
Daarbij geldt wel dat indien door vormverzuimen bij de totstandkoming van de verklaring van de medeverdachte de betrouwbaarheid van die verklaring wezenlijk is beïnvloed, de verklaring om die reden buiten beschouwing gelaten moet worden.
De rechtbank kan de raadsman overigens niet volgen in zijn redenering dat uit het door hem genoemde arrest valt af te leiden dat de aan derdenwerking van de Salduz-rechtspraak in de weg staande Schutznorm gerelativeerd moet worden; in die zaak ging het immers om een ernstige inbreuk op beginselen van een behoorlijke strafvervolging door een aan de verdachte in zijn hoedanigheid als kroongetuige gedane toezegging die in strijd was met de wet, welke inbreuk leidde tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie en waarbij de Hoge Raad onder meer overwoog dat aan die door het gerechtshof uitgesproken niet-ontvankelijkverklaring op zichzelf niet afdoet dat de belangen van de verdachte door de gedane toezegging niet zijn geschaad.
Ten aanzien van de betrouwbaarheid van de eerste vier verklaringen die door [medeverdachte 9] zijn afgelegd overweegt de rechtbank het volgende.
Anders dan de verdediging heeft betoogd, acht de rechtbank niet aannemelijk geworden dat de eerste vier verklaringen die [medeverdachte 9] heeft afgelegd - al dan niet als gevolg van het ontbreken van rechtsbijstand - als onbetrouwbaar moeten worden aangemerkt.
De processen-verbaal van de eerste vier verhoren bevatten op zichzelf geen aanwijzingen dat [medeverdachte 9] tijdens die verhoren psychisch of lichamelijk niet in orde was. [medeverdachte 9] geeft gewoon antwoord op vragen en gelet op de inhoud van de door hem gegeven antwoorden weet hij de hem gestelde vragen kennelijk ook te duiden. De verhorend ambtenaren hebben in een daartoe opgesteld proces-verbaal van bevindingen (AH-307 pagina 4) bevestigd dat [medeverdachte 9] hen tijdens de verhoren op 13 en 14 november 2007 gewoon te woord heeft gestaan, waarbij hij rechtop in zijn stoel zat en oogcontact hield. Weliswaar heeft [medeverdachte 9] bij aanvang van het derde verhoor aangegeven dat hij wilde dat er een dokter naar hem zou kijken omdat hij die ochtend een paar steken in zijn rechterzij heeft gehad, maar tegelijkertijd geeft hij aan dat hij denkt wel in staat te zijn het verhoor te vervolgen. Ook de arts die [medeverdachte 9] tijdens een onderbreking van dit derde verhoor nog heeft gezien, heeft kennelijk geen belemmeringen geconstateerd waardoor het verhoor op dat moment niet kon worden voortgezet. Tijdens het vierde verhoor is [medeverdachte 9] op weg naar het toilet onwel geworden, waarbij het vervolgens ingeschakelde ambulancepersoneel na enige ter plekke uitgevoerde onderzoeken, geen aanleiding zag hem voor nader onderzoek mee te nemen naar het ziekenhuis. Dit vierde verhoor, dat overigens geen betrekking heeft op het project Ceylonstaete, is na deze onderbreking niet meer voortgezet.
Dat de processen-verbaal van de eerste drie verhoren eindigen met de zinsnede "na doorlezing van deze tekst verklaar ik dat dit een juiste weergave is van wat ik heb gezegd" en door [medeverdachte 9] zijn ondertekend, duidt er minstgenomen niet op dat deze medeverdachte op dat moment in een - zoals de verdediging het noemt - psychisch deplorabele toestand verkeerde. De op voorgaande feiten en omstandigheden gebaseerde veronderstelling dat [medeverdachte 9] gedurende de eerste vier verhoren door de FIOD-ECD fysiek en mentaal weinig mankeerde, sluit bovendien aan bij hetgeen [medeverdachte 9] zelf over zijn gezondheidstoestand heeft gezegd in een door hem bij gelegenheid van zijn verhoor als getuige bij de rechter-commissaris op 10 juni 2010 overgelegde verklaring. Daarin zegt [medeverdachte 9] namelijk dat hij na zijn voorgeleiding bij de rechter-commissaris - dat is na 16 november 2007 en dus eerst nadat de eerste vier verhoren hebben plaatsgevonden - psychisch in elkaar is gestort waarbij hij onder behandeling van een arts (psychiater) is gesteld en medicijnen voorgeschreven heeft gekregen. Ten slotte vormt ook de omstandigheid dat [medeverdachte 9] ter terechtzitting op 9 mei 2011 - als verdachte in zijn eigen strafzaak - met betrekking tot het project Ceylonstaete een verklaring heeft afgelegd die inhoudelijk in grote lijnen overeenstemt met, althans niet compleet afwijkt van zijn derde bij de FIOD-ECD afgelegde verklaring, een belangrijke aanwijzing voor de betrouwbaarheid van laatstgenoemde verklaring.
De raadsman noemt op pagina 56 van zijn pleitnota een aantal uitspraken van medeverdachte [medeverdachte 9] die, naar de rechtbank begrijpt, wel te horen zouden zijn op de geluidsopname van diens derde verhoor maar niet of onjuist in het desbetreffende proces-verbaal V16-03 terecht zijn gekomen, waardoor dit proces-verbaal van verhoor misleidend en onjuist zou zijn.
Nadere bestudering van de door de raadsman vermelde uitspraken leert echter dat deze, op eentje na, juist deels wel of in ieder geval in soortgelijke bewoordingen in het proces-verbaal, aangeduid als V16-03, zijn opgenomen. Op pagina 57 van de pleitnota bespreekt de raadsman nog twee voorbeelden waarbij datgene dat feitelijk door de verhorend ambtenaren tegen verdachte is gezegd of aan hem is voorgehouden in het proces-verbaal staat weergegeven als iets dat verdachte zelf zou hebben gezegd. Tot slot noemt de raadsman twee voorbeelden op pagina 9 en pagina 10 van dit proces-verbaal waarin de verklaring van [medeverdachte 9] onjuist is geverbaliseerd (ten onrechte is het woordje "weer" twee keer in de tekst opgenomen en de zinsnede "en dat daar afspraken zijn gemaakt"). Al deze door de verdediging genoemde voorbeelden houden verband met een wijze van verbaliseren waarop naar het oordeel van de rechtbank mogelijk wel wat valt aan te merken, maar die op zichzelf zonder nadere aanwijzingen die hier ontbreken, nog niet leidt tot een onbetrouwbare of misleidende verklaring.
Het hiervoor overwogene brengt de rechtbank tot de conclusie dat de eerste vier verklaringen die [medeverdachte 9] bij de FIOD-ECD heeft afgelegd in zaak van verdachte mogen meewerken aan het bewijs.
4.3. Redengevende feiten en omstandigheden8
4.3.1 Feiten 2 en 3 primair (project 126)
Dienstverband verdachte
Omstreeks 1985 is verdachte in dienst getreden bij de Stichting Philips Pensioenfonds (hierna Philips Pensioenfonds), gevestigd te Eindhoven9, waar hij vanaf 1990 tot 1 januari 2002 werkzaam is als Hoofd van de Afdeling Vastgoed.10 Met ingang van 2002 is er binnen het Philips concern een holdingstructuur ingevoerd met aan het hoofd Schootse Poort Holding BV - van 1 juni 2004 tot 29 augustus 2005 Philips Pension Competence Center BV geheten - waarvan Philips Electronics Nederland BV tot 29 augustus 2005 enig aandeelhouder is.11 Eén van de dochterondernemingen van de holding was Schootse Poort Onroerend Goed BV - vanaf 1 juni 2004 Philips Real Estate Investment Management BV (hierna: PREIM) geheten - houdt zich ingevolge een op 2 januari 2002 gesloten beheersovereenkomst met het Philips Pensioenfonds, bezig met het beheer van het direct in onroerend goed objecten belegde vermogen van Philips Pensioenfonds.12 De dienstbetrekkingen van werknemers die tot aan de invoering van die holdingstructuur in dienst waren van Philips Pensioenfonds zijn bij deze overgang van rechtswege overgegaan naar Schootse Poort Holding BV.13
In september 2005 is de holdingstructuur opgeheven door de verkoop van enkele dochterondernemingen aan derden en is PREIM als enige vennootschap achtergebleven.14
Verdachte is vanaf 1 januari 2002 één van de directeuren van Schootse Poort Onroerend Goed BV, later PREIM geheten, en is in die functie tot aan zijn vertrek per 1 december 2006 belast met de dagelijkse operationele leiding van deze vennootschap die is belast met de aan- en verkoop en exploitatie van onroerend goed.15 Op grond van de hiervoor reeds genoemde beheersovereenkomst was PREIM bevoegd tot het volledige beheer en de aan- en verkoop van onroerend goed van Philips Pensioenfonds. Verdachte deed als hoofd van de Afdeling Vastgoed en later als directeur van Schootse Poort Onroerend Goed BV/PREIM aanbevelingen over de aan- en verkoop van onroerend goed door middel van zogeheten directienotities g[voornaam medeverdachte 9]ht aan zijn mededirecteur(en) die door ondertekening van een dergelijke directienotitie een bepaald voornemen of een bepaalde beslissing accordeerde(n).16
Een voorgeschiedenis; de aankoop van het project Symphony
In een memo gedateerd 27 juli 2004 en g[voornaam medeverdachte 9]ht aan zijn mededirecteur [betrokkene 2] b[voornaam medeverdachte 9]ht verdachte dat PREIM door Bouwfonds is benaderd om op te treden als eindbelegger voor het project Symphony en vraagt hij toestemming om met Bouwfonds (verdere) onderhandelingen te mogen voeren over de aankoop van dit project.17 Het project Symphony betreft de ontwikkeling en realisatie van een kavel in het projectgebied Gershwin aan de Zuidas in Amsterdam en omvat een woongebouw, een kantoorgebouw, een hotel en een bijbehorende parkeergarage.18 De aankoop van het project Symphony past in het in 2004 binnen PREIM levende idee om te beleggen in nieuw onroerend goed met de bedoeling de bestaande onroerend goed portefeuille te verjongen.19 Ingevolge de hiervoor reeds genoemde beheersovereenkomst waren er bepaalde grenzen waarbinnen het beheer van in onroerend goed belegd vermogen van Philips Pensioenfonds diende plaats te vinden. Zo diende de totale waarde van de onroerend goed-beleggingen ten opzichte van het totale te beleggen vermogen binnen bepaalde marges te blijven; in eerste instantie bedroeg het percentage maximaal in onroerend goed te beleggen vermogen 12%, later werd dat 10% met een marge van plus of min twee procent.20 Verdachte heeft de inhoud van dit mandaat in grote lijnen bevestigd.21
De investering in het project Symphony heeft tot gevolg dat PREIM is genoodzaakt onroerend goed af te stoten teneinde binnen de afgesproken bandbreedte van het in onroerend goed te beleggen vermogen te blijven.22 Om die reden vraagt verdachte in het hiervoor genoemde memo tevens toestemming na te mogen gaan welke complexen afgestoten zouden kunnen worden en of deze aan Bouwfonds verkocht zouden kunnen worden. Vanaf september/oktober 2004 worden formele onderhandelingen over de aankoop van project Symphony gevoerd, waarbij verdachte samen met [medeverdachte 8] namens Philips Pensioenfonds de onderhandelingen met Bouwfonds voert.23 In een uitdraai van een op de computer van verdachte aangetroffen (niet ondertekend) memo aan [betrokkene 2] met als datum 31 januari 2005 - naar welk memo overigens in de latere en wel door [betrokkene 2] voor akkoord ondertekende directienotitie d.d. 31 maart 2005 wordt verwezen - wordt gemeld dat met Bouwfonds een principeakkoord is bereikt over zowel de investering in Symphony als verkoop van delen van de bestaande portefeuille (de rechtbank begrijpt: van Philips Pensioenfonds).24 Kort na aanvang van de formele onderhandelingen tussen Bouwfonds en PREIM over Symphony is echter reeds duidelijk dat Bouwfonds geen interesse heeft in de aankoop van onroerend goed van Philips Pensioenfonds en daarmee is een swap dus van de baan.25 Op 16 juni 2005 is het dan nog in ontwikkeling zijnde project door Bouwfonds MAB Ontwikkeling BV verkocht aan Philips Pensioenfonds voor een bedrag van
€ 336.750.000 (inclusief BTW).26
De verkoop van het pakket onroerend goed op 1 februari 2006 (project 126)
De aankoop van het project Symphony heeft geleid tot de verkoop van een groot pakket onroerend goed, bestaande uit woningen en drie kantoorcomplexen. Deze transactie - die in het strafdossier project 126 is gaan heten - heeft op 1 februari 2006 haar beslag gekregen wanneer Philips Pensioenfonds de bedrijfsgebouwen Unisys in de Haarlemmermeer, Telespy te Amsterdam en Kanaalcentrum te Utrecht alsmede een groot aantal woningen in Amsterdam voor een bedrag van € 384.510.000 verkoopt en levert aan [vennootschap 2] (hierna: [vennootschap 2]), een vennootschap van [betrokkene 3].27 Vier minuten nadat deze notariële overdracht heeft plaatsgevonden, verkoopt en levert [vennootschap 2] ditzelfde pakket onroerend goed, door tussenkomst van dezelfde notaris, voor een bedrag van € 386.510.000 aan Kanaalcentrum Utrecht BV.28 Deze vennootschap is kort voor 1 februari 2006 opg[voornaam medeverdachte 9]ht en kent als enig aandeelhouder en bestuurder Landquest NV,29 welke vennootschap op haar beurt wordt bestuurd door [medeverdachte 1].30 Kanaalcentrum Utrecht BV betaalt voor het pakket
€ 386.510.000, zodat de directe transactiewinst voor [vennootschap 2]
€ 2.000.000 bedraagt. Vijf minuten na de levering aan Kanaalcentrum Utrecht BV wordt het pakket onroerend goed met uitzondering van het kantoorgebouw Kanaalcentrum, opnieuw via dezelfde notaris voor een bedrag van € 399.110.000.31 doorverkocht en geleverd aan Landquest NV, zoals gezegd een vennootschap van [medeverdachte 1]. Ten slotte verkoopt en levert Landquest NV het pakket onroerend goed, met uitzondering van het kantoorgebouw Telespy, diezelfde dag aan Fortis Verzekeringen Vastgoed Maatschappij NV (hierna: Fortis) voor een bedrag van € 400.624.000.32 Op 31 juli 2006 wordt het complex Telespy door Lanquest NV verkocht aan TT Amsterdam Funding Company Ltd voor € 20.500.000,-33 en op 22 augustus 2007 wordt het kantorencomplex Kanaalcentrum door Europalaan Utrecht BV - een eveneens aan [medeverdachte 1] gelierde vennootschap34- welke vennootschap de economische eigendom van voornoemd kantorencomplex in maart 2007 overgedragen heeft gekregen van Kanaalcentrum Utrecht BV35, verkocht en geleverd aan HDGM Holdings LLC36. Met deze reeks (door)verkopen van het pakket onroerend goed op 1 februari 2006 hebben voornoemde vennootschappen van [medeverdachte 1] tientallen miljoenen euro's verdiend.37
[medeverdachte 1] komt bij PREIM aan tafel
Bij een ontmoeting eind 2003 of begin 2004 heeft [medeverdachte 1] verdachte gevraagd wat hij, [medeverdachte 1], moest doen om bij hem (de rechtbank begrijpt: in zijn hoedanigheid van directeur van PREIM) aan tafel te komen. Nadat verdachte hierop heeft laten weten dat [medeverdachte 1] hem moest meenemen naar de races, bezoeken verdachte en [medeverdachte 1] op kosten van [medeverdachte 1] in 2004 de Formule 1-races in Monaco. In 2005 - en overigens ook in de daarop volgende twee jaren - heeft [medeverdachte 1] verdachte opnieuw meegenomen naar deze races en ook heeft hij tijdens een bezoek aan het MIPIM in Cannes in maart 2005 diens verblijfskosten betaald.38
Volgens [medeverdachte 1] werd de zakelijke relatie met verdachte steeds beter en kreeg hij op enig moment wetenschap van het feit dat Philips Pensioenfonds het project Symphony zou kopen waardoor er tevens onroerend goed door Philips Pensioenfonds afgestoten moest worden.39 [medeverdachte 1] wilde dat onroerend goed kopen en zijn doel was om als enige partij bij verdachte aan tafel te komen voor het door PREIM te verkopen pakket onroerend goed (hierna aan te duiden als pakket 126). Al snel is voor [medeverdachte 1] duidelijk geworden dat het om veel onroerend goed ging en dat hij de naam noch het geld had pakket 126 te kopen. Door [medeverdachte 1] is op dat moment de link gelegd met [betrokkene 3] die via zijn schoonfamilie, de familie [betrokkene 19], wel de naam en het geld had het pakket te kopen.
Verdachte heeft [medeverdachte 1] hierop laten weten de naam [betrokkene 19] wel goed te vinden.40
Dat er vanaf half november 2004 tussen [betrokkene 3] namens [vennootschap 2] en verdachte in zijn hoedanigheid van directeur van PREIM wordt gesproken over de verkoop van pakket 126 aan een [betrokkene 19]-vennootschap kan worden afgeleid uit een brief gedateerd 30 november 2004 waarin [betrokkene 3], onder verwijzing naar een op 15 november 2004 gehouden bespreking, aangeeft dat [betrokkene 19] als koper van het pakket onroerend goed wil optreden.41
Vanaf 20 april 2005 is, met de ondertekening door [betrokkene 3] van een zogeheten geheimhoudingsverklaring, een formeel onderhandelingstraject tussen [vennootschap 2] en PREIM gaan lopen met betrekking tot de verkoop van pakket 126.42 Daarbij is nog van belang dat [betrokkene 3] aangeeft dat hij deze onderhandelingen nagenoeg uitsluitend met verdachte heeft gevoerd43 en dat hij [medeverdachte 1] heeft laten weten dat hij 2 miljoen euro wilde verdienen, waarna vervolgens mondeling is afgesproken dat hij, [betrokkene 3], twee miljoen zou verdienen als de aankoopprijs binnen de perken zou blijven.44
Deze gang van zaken, waarbij over de verkoop van pakket 126 door PREIM formeel onderhandelingen worden gevoerd met [vennootschap 2], terwijl [medeverdachte 1] op de achtergrond aanwezig is en sturend optreedt, vindt steun in diverse andere zich in het strafdossier bevindende onderzoeksgegevens. Zo zegt [medeverdachte 8] dat [medeverdachte 1] hem op enig moment heeft gezegd dat hij een goede kandidaat had om pakket 126 te kopen waarbij hij in de beleving van [medeverdachte 8] de naam van [betrokkene 3] heeft genoemd.
Hoewel de bedoelingen van [medeverdachte 1] hem op dat moment niet duidelijk waren, wist [medeverdachte 8] destijds wel dat toen [betrokkene 3] als potentiële kandidaat-koper van pakket 126 bij PREIM aan tafel geraakte, [medeverdachte 1] daarachter zat.45 Er liepen twee trajecten, een formeel traject met [betrokkene 3] en een informeel traject met [medeverdachte 1], aldus [medeverdachte 8], die tevens vermoedde dat verdachte van de bemoeienis van [medeverdachte 1] met deze transactie op de hoogte was.46 [getuige 15] bevestigt dat hij van [medeverdachte 1] heeft gehoord dat [betrokkene 3] er in deze transactie tussen is geschoven om met [vennootschap 2] een partij van naam aan tafel te krijgen bij PREIM.47 Met betrekking tot het informele traject zegt [medeverdachte 1] met verdachte te hebben gesproken over onder meer de hoogte van de vraagprijs en de uiteindelijke koopprijs van pakket 126. Verdachte heeft [medeverdachte 1] bij die gelegenheden laten weten dat de vraagprijs in de markt € 400 miljoen zou zijn en gaandeweg de gesprekken is het [medeverdachte 1] duidelijk gemaakt dat de uiteindelijke koopprijs tussen de 380 en 390 miljoen euro zou liggen.48
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank het namens verdachte ingenomen standpunt dat erop neerkomt dat hij niets heeft geweten van een in het kader van de verkoop van pakket 126 bestaand informeel onderhandelingstraject met [medeverdachte 1] als gesprekspartner en daarbij ook niet betrokken is geweest, ongeloofwaardig. Bij dat oordeel heeft de rechtbank betrokken dat op basis van zich in het dossier bevindende onderzoeksgegevens vastgesteld kan worden dat verdachte in de periode vanaf omstreeks het voorjaar van 2004 diverse malen contact heeft gehad met [medeverdachte 1]. Verdachte heeft bijvoorbeeld aangegeven dat hij in het najaar van 2004 contact heeft gehad met [medeverdachte 1] over Symphony49, waarbij overigens onduidelijk blijft in welke hoedanigheid [medeverdachte 1] op dat moment bij dat project - dan nog in handen van Bouwfonds - betrokken is. Daarnaast heeft verdachte in dezelfde periode als waarin de onderhandelingen over pakket 126 met [vennootschap 2] op gang lijken te komen, diverse malen contact met [medeverdachte 1]. Zo heeft verdachte met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 9] op kosten van [medeverdachte 1] begin april 2005 enige dagen in Hotel De Crillon in Parijs verbleven,50 staat in een agenda van [medeverdachte 9] op 14 april 2005 een afspraak met [medeverdachte 1] en verdachte in het Mövenpick hotel in Den Bosch genoteerd51 en bezoekt verdachte in gezelschap van onder meer [medeverdachte 1] op diens kosten in mei 2005, net als in het jaar ervoor, de Formule I-races in Monaco.52
Verdeling van de (verwachte) winst in project 126
Vanaf de zomer van 2005 wanneer de prijs voor het te verkopen pakket 126 tussen [betrokkene 3] en verdachte definitief wordt vastgesteld, verkrijgt [medeverdachte 1] de door hem beoogde exclusiviteit.53 In diezelfde periode bereikt [medeverdachte 1], onder het voorbehoud van definitieve goedkeuring van de directie, overeenstemming met Fortis Vastgoed BV over de verkoop van een pakket onroerend goed aan een nog nader te noemen onderdeel van Fortis.54 Dat het daarbij gaat om pakket 126 waarover verdachte, uit hoofde van zijn functie bij PREIM, op dat moment verkooponderhandelingen voert met [betrokkene 3], valt af te leiden uit de verklaring van [getuige 16], toenmalig hoofd projectverwerving bij Fortis Vastgoed BV, aan wie [medeverdachte 1] had meegedeeld dat hij vastgoed van Philips kon verkopen.55
Op het woonadres van [betrokkene 17], een fiscalist die bij een onderneming van [medeverdachte 9] in dienst is geweest56, is een cd-rom aangetroffen met daarop onder de directory '[verdachte]' een bestand met de naam 'Symphony Fiscale aspecten winstverdeling.xls'. Volgens de documenteigenschappen van het bestand is het document op 24 april 2005 opgesteld.57
In een op 21 september 2005 gewijzigde versie van dit document58 is het volgende staatje opgenomen:
[plaatje]
[betrokkene 17] heeft over deze aantekeningen verklaard dat [medeverdachte 9] hem in 2005 heeft benaderd met de mededeling dat hij voor 1/15e deel gerechtigd was in de resultaten van een vastgoedportefeuille en dat hij, [medeverdachte 9], hem, [betrokkene 17], 20% van zijn aandeel gunde, vanwege de goede relatie en het feit dat hij [medeverdachte 9] altijd met raad en daad bijstond. [medeverdachte 9] vertelt [betrokkene 17] verder dat het om een grote vastgoedtransactie gaat, waarbij [medeverdachte 9] als adviseur is betrokken. [medeverdachte 9] gaf hem niet de indruk dat hij voor zijn winstaandeel intensieve inspanningen hoefde te verrichten. Met betrekking tot deze vastgoedtransactie weet [betrokkene 17] ook nog te melden dat de naam 'Kanaleneiland uit Utrecht' is genoemd.59
Vastgesteld kan worden dat het kantorencomplex Kanaalcentrum te Utrecht één van de registergoederen uit pakket 126 is, dat de in het overzicht opgenomen aankoopsom nagenoeg overeenkomt met de prijs waarvoor op 1 februari 2006 pakket 126 door Philips Pensioenfonds is verkocht en dat de genoemde verkoopsom enigszins in de buurt komt van de prijs waarvoor het pakket op dezelfde datum aan Fortis is verkocht. De in dit verband door de verdediging opgeworpen stelling dat aan dit document weinig waarde kan worden gehecht omdat het volgens de naam van het bestand zou gaan over project Symphony, gaat reeds niet op vanwege het feit dat de datum waarop deze versie van het bestand is opgesteld, dateert van na de aankoop van project Symphony door Philips Pensioenfonds, terwijl de aan- en verkoopsom van het project die als zogeheten stelposten in het overzicht zijn opgenomen, niet in de buurt komen van de koopsom die Philips Pensioenfonds voor project Symphony heeft betaald.
Eveneens is op de bij [betrokkene 17] thuis in beslag genomen cd-rom een bestand aangetroffen met de bestandsnaam 'Overeenkomst Landquest-Universum Holding-Universum.doc'.60
Het bestand dat volgens de documenteigenschappen is opgemaakt op 19 juni 2005 bevat, bezien in samenhang met de eveneens bij [betrokkene 17] aangetroffen print van een e-mail gedateerd 20 juni 2005 aan [medeverdachte 9], een concept overeenkomst inhoudende een verdeling van het resultaat betreffende een onroerend goed-portefeuille die Landquest NV van "[vennootschap betrokkene 19]" heeft gekocht tussen Landquest (46,67%), Universum Holding BV (46,67%) en Universum BV (6,66%). De economische eigendom van aandelen in Universum Holding BV is op dat moment voor 99% in handen van verdachte,61 [vennootschap 19] - een vennootschap waarvan [medeverdachte 9] bestuurder is - is 100% aandeelhouder van Universum BV.62
Als bijlage bij genoemde e-mail van 20 juni 2005 is deze conceptovereenkomst kennelijk ter beoordeling aan [medeverdachte 9] voorgelegd, getuige de inhoud van het begeleidend schrijven van [betrokkene 17], dat onder meer inhoudt: "Natuurlijk hoor ik graag of [voornaam verdachte] en jij het hiermee eens zijn (per slot van rekening is jullie belang groter dan dat van mij)"63, waarbij de rechtbank begrijpt dat met "[voornaam verdachte]" verdachte is bedoeld.
In de woning van [betrokkene 17] zijn ook twee velletjes met handgeschreven aantekeningen gevonden waarboven de datum 27 september 2005 staat vermeld. Op het eerste vel met aantekeningen staat onder meer vermeld:
"Landquest is contractpartij (...) moet afrekenen met de overige partijen (...) Universum Holding : 46,67 Landquest : 46,67 [medeverdachte 9] (Beheer?) : 6,66% (...)
Februari: verkoop 1e tranche -> liquiditeiten 20-30 mio vóór VpB + Kanaaleiland
Alles zit dan in Landquest".64
In de hiervoor beschreven documenten en aantekeningen komt een verdeling van winst volgens een bepaalde verdeelsleutel naar voren. De daarin genoemde partijen, waaronder '[vennootschap betrokkene 19]', de bij een verdeling betrokken vennootschappen, waaronder - naar de rechtbank begrijpt - Landquest NV, de Universum vennootschappen en [vennootschap 19] en de genoemde bedragen, laten geen andere conclusie toe dan dat die documenten en aantekeningen betrekking hebben op winst die Landquest NV verwacht te realiseren met de verkoop van pakket 126. Op basis van deze stukken, met name als deze worden bezien in samenhang met de verklaring van [betrokkene 17], is eveneens de conclusie gerechtvaardigd dat met de in D-2273 opgenomen initialen "[initialen]", "[initialen]", "[initialen]" en "[initialen]" respectievelijk verdachte, [medeverdachte 1], [medeverdachte 9] en [betrokkene 17] zijn bedoeld die, al dan niet via hun vennootschappen, gerechtigd zijn tot een bepaald gedeelte van de winst die met verkoop van pakket 126 naar verwachting zal worden gerealiseerd en welke winst volgens die aantekeningen ergens tussen de 20 en 30 miljoen euro zal gaan bedragen. De inhoud van de bij [betrokkene 17] aangetroffen documenten en aantekeningen, zoals hiervoor beschreven, vindt ook steun in aantekeningen zoals die in één van de aantekeningenboeken van [medeverdachte 5] zijn opgetekend. Dit aantekeningenboek bevat bij de datum 2/6, waarvan de rechtbank aanneemt dat het, gezien het verloop van de data bij de diverse in het boek opgenomen aantekeningen, 2 juni 2005 betreft, een schematische weergave van de transacties rondom pakket 126, zoals deze kennelijk op dat moment zijn voorzien.65 [medeverdachte 5] eindigt deze aantekening met de zinsnede onder meer inhoudende dat Universum pas in 2008 zal meedelen in het resultaat.
Nadat de transacties rondom pakket 126 op 1 februari 2006 hun beslag hebben gekregen, kan uit daarop betrekking hebbende aantekeningen worden afgeleid dat nadere schattingen zijn gemaakt van de daarbij door de vennootschappen van [medeverdachte 1] reeds behaalde en naar verwachting nog te behalen winsten. Zo worden bij [betrokkene 17] drie losse vellen met handgeschreven aantekeningen66 aangetroffen waarbij op het eerste vel onder meer het volgende staat genoteerd:
[plaatje]
Op het derde vel, vermoedelijk afkomstig uit een ander schrijfblok dan het eerste en tweede vel, is onder meer het volgende vermeld:
[plaatje]
In deze aantekeningen wordt er vanuit gegaan dat er na 1 februari 2006 per bank een bedrag van tussen 11 en 12,5 miljoen euro is binnengekomen. Dit strookt met de bevinding dat in de eerste twee weken van februari 2006 een bedrag van ongeveer € 11.810.936 is bijgeschreven op bankrekeningen van Kanaalcentrum Utrecht BV en Landquest NV67.
De in de aantekeningen genoemde getallen 16 Netto na aftrek huurgarantie en Telespy 20,5 kunnen niet anders worden geïnterpreteerd dan dat zij verwijzen naar een (verwachte) opbrengst van het kantoorgebouw Telespy bij verkoop daarvan door Landquest NV. Op 31 juli 2006 heeft Landquest NV dit kantoorgebouw immers verkocht voor een bedrag van € 22.244.302 waarbij een huurgarantie ter hoogte van 6 miljoen euro voor de gehele looptijd is afgegeven.68 Voor het in de aantekeningen voorkomende Kanaaleiland (de rechtbank begrijpt dat daarmee kantorencomplex Kanaalcentrum is bedoeld) wordt kennelijk een opbrengst van 15 miljoen euro verwacht bij een verkoopprijs van 30 miljoen euro.
Aan de inhoud van deze aantekeningen kan de vaststelling worden verbonden dat omstreeks 27 februari 2007 een winst uit project 126 wordt verwacht die ligt tussen 42 en 47 miljoen euro.
In een in het aantekeningenboek van [medeverdachte 5] voorkomende aantekening bij de datum 27 juni (2006, rb) staat het getal 45 (de rechtbank begrijpt: 45 miljoen euro) vermeld als een resultaat dat wordt verdeeld volgens dezelfde verdeelsleutel als die voorkomt in bij [betrokkene 17] aangetroffen aantekeningen en documenten uit 2005 die hierboven reeds zijn beschreven. De aantekening van [medeverdachte 5]69 houdt voor zover hier van belang, in:
7/15 L 21
7/15 F 21
1/15 E 3
---
45?
Precies eenzelfde verdeling van 45 (de rechtbank begrijpt: 45 miljoen euro), zij het in een iets andere volgorde maar volgens dezelfde verdeelsleutel, komt voor in een schriftje met handgeschreven aantekeningen dat bij [medeverdachte 9] thuis is aangetroffen.70 In dat schriftje bevindt zich ook een aantekening, waar boven staat "29/6-06 Mövenpick" en die begint met "Winst 42 milj incl. Kanaaleiland, Unisys en Telespy"; deze aantekening eindigt met de volgende verdeling71:
10.500 --> 7/15
10.500 --> 7/15
1.500 --> 1/15
22.500
De opstelling waarbij 22.500 wordt verdeeld in 10.500, 10.500 en 1.500 - welke getallen de rechtbank opvat als dat daarmee geldbedragen van respectievelijk 10,5 miljoen euro en 1,5 miljoen euro zijn bedoeld - is eveneens terug te vinden in een andere bij [medeverdachte 9] thuis aangetroffen handgeschreven aantekening, waarbij onderaan de pagina de toevoeging: "ovk 11-3-2006" staat vermeld.72
De verdeelsleutel (7/15, 7/15, 1/15) die in al deze (in 2006 opgestelde) aantekeningen wordt gehanteerd en de in die aantekeningen terugkerende verdelingen van 45 en 22.500, bezien in onderling verband en in samenhang met de bij [betrokkene 17] aangetroffen documenten en aantekeningen uit 2005, kunnen naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden geïnterpreteerd dan dat zij gaan over een tussen [medeverdachte 1], [medeverdachte 9] en verdachte afgesproken verdeling van de helft van de (deels nog verwachte) winst die met de verkoop van pakket 126 is en nog zal worden behaald, welke winst op 45 miljoen euro wordt gesteld. Dit leidt tot de in aantekeningen beschreven verdeling van - naar de rechtbank begrijpt - 22,5 miljoen euro, waarbij [medeverdachte 1] en verdachte elk een bedrag van € 10.500.000 toekomt en [medeverdachte 9] recht heeft op € 1.500.000.
Met betrekking tot deze aantekeningen is door de raadsman van verdachte betoogd dat verdachte de aantekeningen niet kent, dat hij bij het maken van deze aantekeningen niet aanwezig of anderszins betrokken is geweest en dat deze aantekeningen niet meer zijn dan ideeën waarover de opstellers van die aantekeningen hebben gefilosofeerd.
Het moge wellicht zo zijn dat verdachte niet bij het opstellen van de hiervoor genoemde aantekeningen aanwezig is geweest, dat hij betrokken is bij en wetenschap heeft van de daarin neergelegde afspraken, leidt de rechtbank in het bijzonder af uit een opgenomen en afgeluisterd gesprek tijdens een ontmoeting die verdachte op 14 juni 2007 heeft met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 9] in het Mercure Hotel in Den Bosch. Bij deze gelegenheid spreken zij over verdeling van gelden volgens een verdeelsleutel die in deze aantekeningen steeds weer terugkomt. Zo zegt [medeverdachte 1] tegen verdachte: "[voornaam verdachte], die moet dan gewoon, voor ons in de, in het verrekenmodel, hoeveel was het ook weer, [naam] (...) zeven vijftiende en één vijftiende" wat verdachte vervolgens bevestigt met de woorden: "Zo gaat het." Buiten dat het zeer onwaarschijnlijk is te achten dat verdachte geen enkele weet heeft van een verdeling van gelden waarbij hij één van de gerechtigden is, kan deze bevestiging van verdachte tegenover [medeverdachte 1] moeilijk anders worden opgevat dan dat verdachte precies weet over welk verrekenmodel [medeverdachte 1] het heeft. [medeverdachte 9] zegt in hetzelfde gesprek vervolgens: "hebben we bij die vorige ook gedaan. Daar stond tien en een half, dat was eerst twee en twintig en een half, voor jullie ieder tien en een half en voor mij anderhalf. Zo wordt dat ook gedaan hè.".73 Deze tien en een half strookt in ieder geval met het in aantekeningen genoemde bedrag van € 10.500.000 als een deel van de winst waarop verdachte recht heeft.
Belofte
Ten aanzien van de achtergrond van deze winstverdeling overweegt de rechtbank het volgende. Zoals hiervoor is geconcludeerd biedt de inhoud van de diverse documenten en aantekeningen, beschouwd in samenhang met de verklaring van [betrokkene 17] en het hiervoor aangehaalde OVC-gesprek, bewijs dat er afspraken zijn gemaakt over een verdeling van een (verwachte) winst die met de (door)verkopen van pakket 126 door [medeverdachte 1], althans aan hem gelieerde vennootschappen is behaald en in welke winstverdeling verdachte één van de gerechtigden is. Tegelijkertijd geldt dat [medeverdachte 1] aan verdachte een toezegging heeft gedaan die ertoe leidde dat hij voor de aankoop van pakket 126, via het bedrijf van [betrokkene 3], exclusief bij PREIM aan tafel kwam.74 Naar het oordeel van de rechtbank kan het onder die omstandigheden niet anders zijn dan dat die toezegging inhield de belofte dat een gedeelte van de winst die [medeverdachte 1] met de verkoop van pakket 126 zou realiseren aan verdachte zou toekomen. [medeverdachte 1], [medeverdachte 9] en verdachte hebben volgens de diverse aantekeningen immers reeds medio 2005 de verwachting gehad van een aanzienlijke winst die met de (door)verkoop van pakket 126 aan onder meer Fortis in vennootschappen van [medeverdachte 1] gerealiseerd zou gaan worden, waarbij zij met betrekking tot die winst een verdeelsleutel hebben afgesproken inhoudende onder meer dat verdachte gerechtigd was tot 7/15e deel van die winst. Verdachte heeft in dit verband aangevoerd dat hem door [medeverdachte 1] geen enkele belofte of toezegging is gedaan; hij zegt met [medeverdachte 1] slechts gesproken te hebben over een toekomstige samenwerking en de wijze waarop die na beëindiging van zijn dienstverband bij Philips Pensioenfonds gestalte zou dienen te krijgen, hetgeen [medeverdachte 1] volgens verdachte ook met zoveel woorden heeft bevestigd. Hoewel [medeverdachte 1] erkent een toezegging aan verdachte te hebben gedaan en met betrekking tot de inhoud van de aan verdachte gedane toezegging - die door verdachte dus stellig wordt ontkend - verklaart dat deze inhield dat hij na beëindiging van diens dienstverband bij Philips Pensioenfonds samen met verdachte projecten zou gaan doen, waarmee verdachte zelf geld kon verdienen,75 acht de rechtbank een toezegging van die inhoud niet erg waarschijnlijk. Gesteld dat [medeverdachte 1] verdachte enkel een toekomstige samenwerking in onroerend goed projecten in het vooruitzicht zou hebben gesteld, valt niet goed in te zien waarom de daaruit voortvloeiende verdiensten voor verdachte al op voorhand bepaald dienden te worden. Even onwaarschijnlijk is dat als het gaat om de hoogte van die toekomstige verdiensten, deze volgens [medeverdachte 1] wordt gebaseerd op het streefgetal 7/15e deel van een referentiewinst van 20 tot 22 miljoen euro die naar verwachting met verkoop van pakket 126 zal worden gerealiseerd, zijnde een project dat verdachte op dat moment nog onderhanden heeft, terwijl in deze winstdeling ook andere personen ([medeverdachte 1], [medeverdachte 9] en [betrokkene 17]) zijn betrokken.
In strijd met de goede trouw verzwijgen van de belofte en gift
Op 9 februari 2006 heeft verdachte voor akkoord ondertekend de Gedragscode Philips Real Estate Investment Management BV, welke gedragscode op 1 januari 2006 in werking is getreden en de vóór die datum geldende gedragscode van PREIM verving.76 Volgens deze gedragscodes is het - zakelijk weergegeven - onder meer medewerkers van PREIM niet toegestaan giften in welke vorm dan ook, aan te nemen van (potentiële) zakelijke relaties van het Pensioenfonds. Verdachte heeft zich niet aan de gedragscode gehouden doorbij zijn werkgever geen melding te maken van het feit dat hij een belofte ontving - die steeds gerelateerd is geweest aan zijn functie - terwijl hij daartoe wel was gehouden.77
Onvoldoende bewijs voor de gift van 10,5 miljoen euro (feit 2)
Naast de hiervoor besproken belofte tot betaling van 7/15e deel van de te behalen winst met pakket 126 wordt verdachte onder feit 2 het verwijt gemaakt dat hij een gift van 10,5 miljoen euro heeft ontvangen. Dit bedrag moet, zo volgt uit het dossier en uit het gehouden requisitoir, worden gezien als een eerste deelbetaling van die aan verdachte gedane belofte.
Het openbaar ministerie heeft betoogd dat de ontvangst van deze gift bewezen kan worden verklaard op basis van de hiervoor al aangehaalde aantekeningen, het OVC-gesprek van 14 juni 2007 tussen [medeverdachte 1], [medeverdachte 9] en verdachte en met name ook van het feit dat [medeverdachte 9] op basis van een maatschapovereenkomst een betaling heeft ontvangen waarvan de hoogte overeenstemt met 1/15e gedeelte van de helft van de winst zoals die in de aantekeningen is geraamd.
Aan de inhoud van het OVC-gesprek op 14 juni 2007 tussen verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 9] - dat hiervoor al is besproken - kan naar het oordeel van de rechtbank met name uit de door [medeverdachte 9] gebruikte bewoordingen: "hebben we bij die vorige ook gedaan. Daar stond tien en een half, dat was eerst twee en twintig en een half, voor jullie ieder tien en een half en voor mij anderhalf" een sterke aanwijzing worden ontleend dat verdachte op dat moment reeds een bedrag van 10,5 miljoen euro als onderdeel van het hem toegezegde totale bedrag van 21 miljoen euro betaald heeft gekregen. Het onderzoeksteam heeft een dergelijke betaling, al dan niet gefaseerd, op geen enkele wijze in de administratie van verdachte of aan hem te liëren (buitenlandse) vennootschappen kunnen traceren, terwijl dat in het geval deze betaling zou hebben plaatsgevonden, wel voor de hand had gelegen. Bovendien kan op basis van een eerder genoemde passage uit het aantekeningenboek van [medeverdachte 5] die inhoudt dat Universum pas in 2008 zal meedelen in het resultaat, niet uitgesloten worden geacht dat verdachte pas in een later stadium, na zijn vertrek bij Philips Pensioenfonds, zou worden betaald. Dit leidt ertoe dat naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is dat verdachte daadwerkelijk een betaling van 10,5 miljoen euro in het kader van de hem door [medeverdachte 1] gedane toezegging heeft ontvangen, zodat hij van dit onderdeel van het onder feit 2 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.
Betaling van € 422.500,- als onderdeel van de gedane belofte (feit 2)
In de administratie van Landquest NV, gevestigd te Hoofddorp, is een factuur aangetroffen afkomstig van Coördinatie Bouwwezen BV gedateerd 16 april 2007.78 Coördinatie Bouwwezen BV is een vennootschap die blijkens het handelsregister van de Kamer van Koophandel gevestigd is in Weert. Bestuurder van deze vennootschap is [betrokkene 20] (verder te noemen: [betrokkene 20]) die enig en zelfstandig bevoegd directeur is van de vennootschap.79 De aandelen van Coördinatie Bouwwezen BV zijn in handen van Antoniushof NV80 waarvan [betrokkene 20] de aandeelhouder is.81 Coördinatie Bouwwezen BV is een vennootschap die volledig in eigendom aan [betrokkene 20] toebehoort en waarin geen activiteiten meer plaatsvinden. Binnen deze vennootschap, die een eigen bankrekening heeft, is alleen [betrokkene 20] betalingsbevoegd.82 Voor de financiële zaken van onder meer Coördinatie Bouwwezen BV is [betrokkene 21] (verder te noemen: [betrokkene 21]) verantwoordelijk.83
Met voornoemde factuur brengt Coördinatie Bouwwezen BV een bedrag van € 450.000 ex BTW (€ 535.000 inclusief BTW) aan Landquest NV in rekening, waarbij als omschrijving op de factuur staat vermeld: 'inzake bemiddeling verkochte kantoorpanden aan Altera Vastgoed NV zijnde het pand/object Pegasus te Utrecht en het pand/object gebouw A aan de Claudius Prinsenlaan te Breda'.84 Op 21 april 2007 is voornoemd bedrag op de bankrekening van Coördinatie Bouwwezen BV bijgeschreven.85 Bij [medeverdachte 9] is aangetroffen een faxb[voornaam medeverdachte 9]ht gedateerd 6 april 2007 afkomstig van [betrokkene 21]. In dit faxb[voornaam medeverdachte 9]ht bevestigt [betrokkene 21] aan [medeverdachte 9] dat conform afspraak met [betrokkene 20] de overeengekomen transactie via Coördinatie Bouwwezen BV kan/zal plaatsvinden en dat hij, [betrokkene 21], de boekhoudkundige uitwerking nog met [medeverdachte 9] zal bespreken. Het faxb[voornaam medeverdachte 9]ht bevat verder de handgeschreven aantekening van [voornaam medeverdachte 9] (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 9]) aan [voornaam medeverdachte 1] (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 1]) dat hij [medeverdachte 1] hierbij het briefhoofd stuurt van de BV die [betrokkene 20] verkiest voor de bekende € 450.000 en waarin hij vraagt of zij over de tekst van de factuur nog overleg zullen hebben.86
In de administratie van Coördinatie Bouwwezen BV is een factuur aangetroffen met de datum 16 april 2007 afkomstig van [vennootschap 18] waarmee laatstgenoemde vennootschap een bedrag van € 400.000,- exclusief BTW (€ 476.000 inclusief BTW) in rekening brengt. Het begeleidend schrijven bij deze factuur is ondertekend door verdachte.87 [vennootschap 18] is een vennootschap gevestigd te Weert waarin verdachte sedert 4 januari 2007 enig bestuurder is. Enig aandeelhouder van deze vennootschap was tot 4 januari 2007 Universum BV te Haelen.88 Na 4 januari 2007 is Universum Holding BV houder van 99% van de aandelen van Universum BV en heeft [medeverdachte 9] 1% van de aandelen. Van Universum Holding BV bezit verdachte middels een aandelenbelang van 99% het overgrote deel van de eigendom; [medeverdachte 9] bezit de resterende aandelen (1%).89 De omschrijving op de factuur, die grote overeenkomst vertoont met de omschrijving op de hiervoor genoemde factuur van Coördinatie Bouwwezen BV aan Landquest NV, luidt: 'Bemiddeling verkochte kantoorpanden aan Altera Vastgoed BV met bijbehorende werkzaamheden. Het betreft het pand Euclideslaan 201 te Utrecht (object genaamd Pegasus) en het pand Claudius Prinsenlaan 138-148 te Breda'.90 Bij [medeverdachte 9] is zowel een handgeschreven concepttekst ten behoeve van deze factuur91 als een handgeschreven tekst voor het begeleidend schrijven bij die factuur92 aangetroffen en op diens computer is een bestand met de naam '[verdachte].doc' gevonden waarin een factuur staat die grote gelijkenis vertoont met de door [vennootschap 18] verstuurde factuur van 16 april 2007.93 Blijkens een bankafschrift van [vennootschap 18] is op 24 april 2007 een bedrag van € 476.000 bijgeschreven afkomstig van Coördinatie Bouwwezen BV.94
Bij Coördinatie Bouwwezen BV is ook een factuur aangetroffen van [vennootschap 19] te Haelen gedateerd 4 juni 2007 en g[voornaam medeverdachte 9]ht aan Coördinatie Bouwwezen BV ter attentie van [betrokkene 20]. 95 [vennootschap 19] is een vennootschap waarvan [medeverdachte 9] 100% aandeelhouder en naast zijn echtgenote zelfstandig bevoegd directeur is en gemachtigd voor de bankrekening.96 Deze factuur betreft een bedrag van € 28.750, - exclusief BTW (€ 34.212,50 inclusief BTW) en houdt verband met 'Bemiddeling inzake verkoop kantoorpanden: Euchideslaan 201 te Utrecht en Claudius Prinsenlaan 138-148 te Breda'. Blijkens een bij [vennootschap 19] aangetroffen bankafschrift is het gefactureerde bedrag op 26 juni 2007 ontvangen van Coördinatie Bouwwezen BV.97
Bij verdachte is een factuur van [vennootschap 18] aangetroffen gedateerd 4 juni 2007 te Weert en g[voornaam medeverdachte 9]ht aan Wertha Vastgoed I BV ter attentie van [betrokkene 20] te Weert.98 [betrokkene 20] is sinds 6 juli 2004 enig aandeelhouder en bestuurder Van Wertha Vastgoed I BV. De aandelen van [vennootschap 1 betrokkene 20] zijn in handen van [vennootschap 2 betrokkene 20] 99 waarvan [betrokkene 20] als bestuurder samen met anderen bevoegd is.100
Het betreft een factuur voor een bedrag van € 7.500 exclusief BTW (€ 8.925 inclusief BTW) en volgens de omschrijving heeft deze factuur betrekking op de 'Gebruikersvergoeding periode 1 mei 2007 tot 1 mei 2008 Pand Driesveldlaan 91 te Weert'. Uit een bij verdachte aangetroffen bankafschrift blijkt dat dit bedrag op 9 juni 2007 vanaf een rekening van Wertha Vastgoed I BV op een bankrekening ten name van [vennootschap 18] is bijgeschreven.101
Een aangetroffen factuur van [vennootschap 18] eveneens gedateerd 4 juni 2007 en g[voornaam medeverdachte 9]ht aan [vennootschap 19] ten bedrage van € 15.000 exclusief BTW (€ 17.850 inclusief BTW) betreffende 'Gebruikersvergoeding periode 1 mei 2007 tot 1 mei 2008 Pand Driesveldlaan 91 te Weert'102 is op 23 juni 2007 eveneens betaald, zo volgt uit de bijschrijving van voornoemd bedrag op de bankrekening ten name van [vennootschap 18] ontvangen.103
Met de drie hiervoor weergegeven facturen afkomstig van [vennootschap 18] ontvangt verdachte in de periode van 24 april 2007 tot en met 23 juni 2007 via deze vennootschap een bedrag van in totaal € 422.500 (exlusief BTW).
Voor zover verdachte in de onder feit 2 ten laste gelegde omkoping, het verwijt wordt gemaakt dat hij de betaling van dit bedrag als gift heeft aangenomen, stelt de rechtbank vast dat die gift buiten de ten laste gelegde periode valt, die tot en met 1 december 2006 loopt aangezien op laatstgenoemde datum verdachtes dienstverband is beëindigd. Reeds om die reden zal verdachte van dat onderdeel van het tenlastegelegde moeten worden vrijgesproken.
Witwassen van € 422.500 (feit 3)
Medio 2006 is [betrokkene 20] door [medeverdachte 9] benaderd met de vraag of hij interesse had in een afspraak met verdachte omdat deze plannen had te vertrekken bij Philips Pensioenfonds. Tijdens hierop volgende gesprekken tussen verdachte, [medeverdachte 9] en [betrokkene 20] wordt [betrokkene 20] verteld dat verdachte het bedrijf van [betrokkene 20] interessant vindt om in de toekomst een ontwikkelingsbedrijf op te starten en in dit verband worden [betrokkene 20] projecten in Breda en Den Haag genoemd. Vervolgens benadert [medeverdachte 9] [betrokkene 20] opnieuw. Bij die gelegenheid is [betrokkene 20] gevraagd als doorgeefluik te fungeren voor een betaling van [medeverdachte 1] aan verdachte.104 [medeverdachte 9] vraagt [betrokkene 20] of deze een lege BV heeft van waaruit een doorbetaling naar verdachte kan plaatsvinden.105 In overleg met [betrokkene 21] is toen gekozen voor de vennootschap Coördinatie Bouwwezen BV.106 [betrokkene 21] bevestigt dat er omstreeks april 2007 op het kantoor van een vennootschap van [betrokkene 20] een gesprek tussen [betrokkene 20] en [medeverdachte 9] heeft plaatsgevonden, waar hij op enig moment bij is geroepen omdat er een factuur opgemaakt moest worden en waarbij hem is gevraagd of hiervoor nog een lege BV beschikbaar was.107 Vanuit deze lege vennootschap is in opdracht van [betrokkene 20] een factuur opgesteld door [betrokkene 21] voor een bedrag van € 450.000 en gestuurd aan Landquest NV, het bedrijf van [medeverdachte 1].108 De omschrijving op deze factuur is verzonnen; [betrokkene 20] heeft bij de op de factuur genoemde kantoren niet bemiddeld, zo verklaart hij zelf.109 De inhoud van de factuur van Coördinatie Bouwwezen BV stond in een notitie van [medeverdachte 9] die aan [betrokkene 20] is overhandigd.
Met betrekking tot een zich in het dossier bevindende brief van Landquest NV aan Coördinatie Bouwwezen BV waarbij informatie is gevoegd over de panden in Breda en Utrecht die aan Altera BV zijn verkocht,110 verklaart [betrokkene 20] dat hij deze informatie nooit heeft gezien en dat hij met deze projecten ook geen enkele bemoeienis heeft gehad.111
[betrokkene 22], manager verwerving bij Altera Vastgoed NV, bevestigt in zijn verklaring dat Landquest NV het pand aan de Euclideslaan 201 te Utrecht (object Pegasus) en een pand in Breda aan Altera Vastgoed NV heeft verkocht en dat [vennootschap 18] met deze deal niets te maken heeft gehad. De naam Coördinatie Bouwwezen BV zegt hem niets. De namen van verdachte en [betrokkene 20] heeft hij pas gehoord op het moment dat met [medeverdachte 1] werd gesproken over een nieuwe deal, te weten de mogelijke aankoop van een stuk grond (de rechtbank begrijpt dat het hier gaat over project D'Laudius in Breda) dat was gelegen naast het eerder door Altera aangekochte kantoorpand in Breda, welk stuk grond volgens [medeverdachte 1] door hem aan verdachte en [betrokkene 20] was doorverkocht, aldus [betrokkene 22].112
Door Landquest NV is vervolgens € 450.000 overgemaakt aan Coördinatie Bouwwezen BV. Op haar beurt betaalt Coördinatie Bouwwezen BV € 400.000 door aan verdachte. Verdachte heeft hierom ook nog telefonisch verzocht.113 Van het bedrag van € 50.000 dat na betaling aan de vennootschap van verdachte in Coördinatie Bouwwezen BV achterblijft, is de helft voor [betrokkene 20]. De andere helft (€ 25.000) is bestemd voor [medeverdachte 9] en wordt door Coördinatie Bouwwezen BV betaald op basis van een door [vennootschap 19] gestuurde factuur waarin tevens een bedrag is opgenomen voor de huur van een kantoorruimte aan de Driesveldlaan in Weert. Tegelijkertijd ontvangt Coördinatie Bouwwezen BV ook nog een factuur van [vennootschap 18] in verband met de huur van een kantoorruimte die [betrokkene 20] zou hebben. [betrokkene 20] heeft ook deze factuur betaald, hoewel hij daar geen kantoorruimte had en ook geen kantoorruimte nodig had. [betrokkene 20] heeft tot slot verklaard dat hij heeft geprobeerd het hem ten deel gevallen bedrag terug te betalen maar dat daar moeilijk over werd gedaan. Er is hem in plaats daarvan gevraagd nog een deal te doen maar dan van wat hoger. Dit is door [betrokkene 20] geweigerd waarna verdachte kennelijk boos is geworden.114
Van misdrijf afkomstig
Bij de beoordeling van het onder feit 3 ten laste gelegde witwasverwijt dient de rechtbank onder meer de vraag te beantwoorden of de aan verdachte, via zijn vennootschap [vennootschap 18], betaalde gelden van in totaal € 422.500 van enig misdrijf afkomstig zijn. Naar het oordeel van de rechtbank kan die vraag bevestigend worden beantwoord en overweegt zij daartoe als volgt.
Over de achtergrond van de geldstroom naar onder meer de vennootschap van verdachte heeft [betrokkene 20] verklaard dat [medeverdachte 9] hem heeft gezegd dat verdachte niet rechtstreeks geld mocht ontvangen van [medeverdachte 1] en dat daarom mensen zoals hij er tussen zijn gezet.
[betrokkene 20] heeft van [medeverdachte 9] gehoord dat [medeverdachte 1] transacties heeft gedaan met Philips Pensioenfonds en daardoor winst heeft gemaakt waarvan een deel naar verdachte moest vloeien.115 Met de hiervoor reeds aangehaalde verklaringen van [betrokkene 20], [betrokkene 21] en [betrokkene 22] acht de rechtbank wettig en overtuigend bewijs voorhanden dat de vanuit Landquest NV afkomstige geldstroom waarvan in totaal € 422.500 bij verdachte terechtkomt, geld betreft dat door [medeverdachte 1] aan verdachte is toegezegd.
Dat het om geld gaat waarmee [medeverdachte 1] verdachte in project 126 heeft omgekocht, vindt onder meer steun in het bij [medeverdachte 9] aangetroffen aantekeningenschriftje waarin onder meer de volgende handgeschreven aantekening is opgenomen: '12 juli 2007 [voornaam-voornaam-voornaam] 12,4 - 400.000 al verr.' en omcirkeld een bedrag van '12'.116 Ook op enkele andere plaatsen in dit aantekeningenschriftje van [medeverdachte 9] zijn handgeschreven aantekeningen te vinden die gaan over de geldstroom van € 450.000.117
In een OVC-gesprek tussen [medeverdachte 9] en [medeverdachte 1] dat kort daarop op 9 augustus 2007 plaatsvindt en waarvan de uitwerking zich in het dossier bevindt, hebben [medeverdachte 9] en [medeverdachte 1] het onder meer over het belang dat de sommetjes goed bij verdachte op het netvlies moeten staan en de afdichting van een en ander, waarna [medeverdachte 9] vervolgens zegt: "Dat is duidelijk. Dus die gaat gewoon ... eigenlijk gaat het gewoon om tien en een half plus uh zeven vijftiende van vier, en daar gaat gewoon van af die vier die is al verrekend hè?".118 Even later in het gesprek wordt door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 9] gesproken over de vijftigduizend die [betrokkene 20] aan de transactie heeft verdiend waar tweeëntwintig en een half van af is gegaan. [medeverdachte 9] geeft vervolgens aan dat dit bedrag is opgebouwd uit drie maal zeven en een half en hij merkt op dat hij er € 13.750 op vooruit is gesprongen, het bedrag is hem zo in de schoot geworpen. [medeverdachte 1] merkt in dit verband richting [medeverdachte 9] op dat er mogelijk ooit vragen zullen komen over [voornaam verdachte] en dat hij in dat geval kan zeggen dat verdachte het hele pensioenfonds aan Altera heeft willen verkopen en dat verdachte daarin samen met [betrokkene 20] is opgetrokken en dat zij samen in de toekomst iets wilden opbouwen. Uit het gesprek komt naar voren dat [medeverdachte 9] en [medeverdachte 1] vinden dat het boekhoudkundig goed is opgelost en zij lijken bovendien tevreden met het feit dat ook [betrokkene 20] in dit verband aan dossiervorming heeft gedaan.119 Ten slotte komt de rol van [betrokkene 20] als doorgeefluik ook nog naar voren in een OVC-gesprek tussen [medeverdachte 1], [medeverdachte 9] en verdachte op 14 juni 2007120, wanneer [medeverdachte 1] tijdens dat gesprek zegt: "Ja [voornaam medeverdachte 9], dat brengt me dan nog even op de betalingen naar jullie respectievelijk, voor jou, moet je dan gewoon een factuur sturen, en voor [voornaam verdachte], heb ik nog eens even aan de grote lijn, jij opperde hem ook [voornaam verdachte], gedacht (...) [voornaam medeverdachte 9], zie jij kans dat [voornaam betrokkene 20] (de rechtbank begrijpt: [betrokkene 20]) weer een rol speelt, maar dat ik hem betaal, maar dat die op een ander project [voornaam verdachte] betaalt?" en iets later als het gaat over die vier ton: "Nou, dat Altera is een geweldig goed verhaal, omdat [voornaam verdachte] ze kent".
Door en namens verdachte is betoogd dat de betaling van € 422.500 die hij via Coördinatie Bouwwezen BV ontvangen heeft, deels een vergoeding inhoudt voor zijn rol als bemiddelaar bij de verkoop van de panden in Breda en Utrecht door Landquest NV aan Altera Vastgoed NV. Daarnaast werd er tussen [medeverdachte 1], [medeverdachte 9], [betrokkene 20] en verdachte een samenwerkingsverband beoogd, waarbij op enig moment is besloten om deze activiteiten via Coördinatie Bouwwezen BV te laten lopen en in welk kader [medeverdachte 1] bij wijze van voorfinanciering een bedrag van € 450.000 in deze vennootschap heeft gestort van waaruit onder meer de kosten van verbouwing en inrichting van verdachtes kantoor aan de Driesveldlaan 91 te Weert konden worden voldaan.
De rechtbank schuift deze verklaring als ongeloofwaardig ter zijde.
Buiten dat men bij Altera Vastgoed NV niet bekend is met een bemiddelende rol die verdachte bij de verkoop van genoemde kantoorpanden in Breda en Utrecht door Landquest NV aan Altera Vastgoed NV zou hebben gehad en een dergelijke rol van verdachte ook op geen enkele wijze is gebleken, bieden de inhoud van de hiervoor aangehaalde OVC-gesprekken en de hiervoor weergegeven inhoud van bij [medeverdachte 9] aangetroffen aantekeningen veeleer steun aan hetgeen [betrokkene 20] bij de FIOD-ECD heeft verklaard, namelijk dat er een constructie is bedacht om geld van [medeverdachte 1] naar verdachte te laten gaan. [betrokkene 20] heeft in zijn verklaring bij de rechter-commissaris op zijn eerder afgelegde verklaringen weliswaar de nodige nuanceringen aangebracht, maar hij is in die verklaring niet teruggekomen op zijn uitspraak dat er betalingen hebben plaatsgevonden door Landquest/[medeverdachte 1] aan een lege BV van hem en dat van daaruit is doorbetaald aan verdachte.
Ook geeft [betrokkene 20] bij de rechter-commissaris aan dat wat hij bij de FIOD heeft verklaard klopt.121 Daaraan doet niet af de uitspraak van [betrokkene 20] bij de rechter-commissaris dat de betaling via zijn bedrijf een voorfinanciering door [medeverdachte 1] betreft waarbij er geld naar verdachte zou gaan voor projecten die mogelijk in de toekomst ontwikkeld zouden gaan worden, terwijl hij het vermoeden had dat verdachte onterecht en in verband met zaken tussen Philips Pensioenfonds en [medeverdachte 1], geld van laatstgenoemde kreeg, nu die uitspraak zijn eerder afgelegde verklaringen niet ongeloofwaardig maakt.
Dat verdachte en [medeverdachte 9] met [betrokkene 20] gesprekken hebben gevoerd over een toekomstige samenwerking nadat verdachte niet meer bij Philips Pensioenfonds werkzaam was en dat er na diens vertrek toen verdachte zijn eigen bedrijf was begonnen ook daadwerkelijk besprekingen over concrete projecten, waaronder project D'Laudius in Breda en een project in Curaçao, zijn gevoerd, acht de rechtbank niet onaannemelijk en wordt door [betrokkene 20] overigens ook niet ontkend. Dit laat echter onverlet dat aan de hier aan de orde zijnde betaling van € 400.000 facturen ten grondslag zijn gelegd die volgens hun omschrijving betrekking hebben op de verkoop van twee kantoorpanden waarbij verdachte en [betrokkene 20], althans hun vennootschappen, geen enkele betrokkenheid hebben gehad. De in dit verband door de verdediging als bijlage 1 bij het proces-verbaal van de terechtzitting van 29 april 2011 overgelegde handgeschreven aantekeningen (kennelijk van [medeverdachte 9] op briefpapier van [vennootschap betrokkene 20]) over een samenwerking alsmede de overgelegde kostenspecificaties van [vennootschap betrokkene 20] betreffende Kantoor D'Laudius te Breda, doen dus niet ter zake.
Ervan uitgaande dat aan verdachte, althans zijn vennootschap, geld wordt betaald via een lege BV, die betaling als een te verrekenen bedrag wordt bestempeld en binnen het verband van de tussen [medeverdachte 1], verdachte en [medeverdachte 9] afgesproken verdeelsleutel (7/15, 7/15 en 1/15) wordt gebracht, van welke verdeelsleutel de rechtbank hiervoor reeds heeft vastgesteld dat die betrekking heeft op de te realiseren winst met de verkoop van pakket 126, kan dat alles naar het oordeel van de rechtbank niets anders betekenen dan dat er in 2007 via de hierboven bedoelde facturen van verdachtes vennootschap geld aan verdachte wordt betaald in het kader van de eerder door [medeverdachte 1] gedane toezegging aan verdachte van 7/15e deel van de winst in project 126. Daarmee staat vast dat het omkopingsgeld betreft en dus geld dat van misdrijf afkomstig is. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat in de periode van 24 april 2007 tot en met 23 juni 2007 via de vennootschap van verdachte een bedrag van in totaal € 422.500 (exclusief BTW) is witgewassen. Door op de facturen omschrijvingen te gebruiken die niet overeenkomen met de feitelijke achtergrond van de betalingen - de bedoeling was immers om van omkoping afkomstig geld bij verdachte te krijgen - is tevens sprake van valse facturen waarmee de werkelijke aard van de betaling wordt verhuld.
4.3.2 Feit 4 subsidiair en feit 5 primair (project Ceylonstaete)
Algemeen
In 2000 is binnen Philips Pensioenfonds besloten het percentage in direct onroerend goed belegd vermogen te verlagen.122 Vanwege de magere performance van de aandelen en een verdere waardegroei van het onroerend goed ontstaat eind juni 2001 de noodzaak om opnieuw onroerend goed af te stoten teneinde binnen de gewenste bandbreedte te blijven.123 Op 4 april 2002 verkoopt Philips Pensioenfonds, vertegenwoordigd door verdachte, in zijn hiervoor bij bespreking van de feiten 2 en 3 reeds genoemde hoedanigheid van mededirecteur van Schootse Poort Onroerend Goed BV, onroerende zaken en appartementsrechten aan Ceylonstaete BV, die wordt vertegenwoordigd door [vennootschap 22], welke onderneming op haar beurt weer wordt vertegenwoordigd door [betrokkene 9] (verder: [betrokkene 9]).124 De verkoopprijs bedraagt in totaal € 190.594.549.125 Verdachte heeft in het kader van deze transactie namens het Philips Pensioenfonds de onderhandelingen met [betrokkene 9] gevoerd. Door middel van zogeheten directienotities heeft verdachte toestemming gevraagd aan zijn toenmalige mededirecteur [getuige 17] om met [betrokkene 9] te mogen onderhandelen en hield hij [getuige 17] van de onderhandelingen op de hoogte.126 In een directienotitie gedateerd 27 juni 2001 aan [getuige 17] vraagt verdachte diens toestemming om na het zomerreces in onderhandeling te treden met onder meer [betrokkene 9] over de verkoop van een pakket onroerend goed. Deze notitie is op 2 juli 2001 door [getuige 17] voor akkoord ondertekend.127
Op 20 juli 2001 verwerft [vennootschap 19], van welke vennootschap [medeverdachte 9] samen met zijn echtgenote bestuurder is, krachtens een op 1 juli 2001 gesloten koopovereenkomst128, de eigendom van alle aandelen in de vennootschap [vennootschap 23].129 Bij een statutenwijziging is de naam van deze vennootschap op 2 augustus 2001 gewijzigd in Universum Beheer BV.130 Vervolgens wordt op 6 september 2001 de economische eigendom van de aandelen in Universum Beheer BV verkocht en geleverd aan [medeverdachte 9] in privé (3,75%) en aan Universum Holding BV (96,25%).131 De juridische eigendom van de aandelen blijft bij [vennootschap 19], die vanaf 20 juli 2001 tevens de directie voert.132 Verdachte heeft sedert 18 mei 2000 een meerderheidsbelang (99%) in Universum Holding BV.133 Eveneens op 6 september 2001 hebben er met betrekking tot deze vennootschap transacties plaatsgevonden die erin resulteren dat [vennootschap 19] de juridische eigendom van alle aandelen van Universum Holding BV verwerft134 en waarbij vervolgens de economische eigendom van deze vennootschap voor 99% aan verdachte is overgedragen.135 Daarmee heeft verdachte per 6 september 2001 middellijk - via Universum Holding BV - 95,28% van de economische eigendom van Universum Beheer BV in handen en komt het vermogen dat in deze beide vennootschappen zit, voor het overgrote deel aan hem toe.136 In openbare bronnen zoals het handelsregister van de Kamer van Koophandel is de overdracht van het economisch belang van deze aandelen niet waarneembaar.137 [medeverdachte 9] treedt weliswaar op als bestuurder en directeur van de Universum-vennootschappen en beheert deze, maar verdachte heeft in die vennootschappen feitelijk de uiteindelijke beschikkingsmacht.138
Op 17 oktober 2001139 bereiken Philips Pensioenfonds en Ceylonstaete BV overeenstemming met betrekking tot de verkoop van het reeds genoemde pakket onroerend goed, welk pakket op 15 november 2001140 nog wordt uitgebreid met het complex Kanaleneiland. Nadat op 8 januari 2002 de koopovereenkomst is ondertekend141, hebben [betrokkene 9] namens Ceylonstaete BV en [medeverdachte 9] namens Universum Beheer BV op 4 respectievelijk 6 februari 2002 te Den Haag respectievelijk Haelen een overeenkomst ondertekend ter zake de verdeling van de met de exploitatie van een van het Philips Pensioenfonds te verwerven pakket onroerend goed te behalen resultaat. In deze overeenkomst staat vermeld dat de geprognosticeerde winst over de eerste drie jaar 24 miljoen gulden bedraagt, waarbij Universum Beheer BV recht heeft op de helft, te weten 12 miljoen gulden (ofwel € 5.445.363). Laatstgenoemd bedrag zal volgens de overeenkomst middels drie termijnen van elk 4 miljoen gulden per 2 april 2002, 2 april 2003 en 2 april 2004 bij vooruitbetaling aan Universum Beheer BV worden voldaan, waarna per 2 april 2005 het resultaat zal worden vastgesteld waarna verrekening met de aan Universum Beheer BV verstrekte voorschotten en de door haar ontvangen rente volgt. In de overeenkomst is voorts bepaald dat het nader vast te stellen winstaandeel voor Universum Beheer BV zich zal beperken tot de voorschotten ten bedrage van 12 miljoen gulden.142
Op 4 april 2002143, 31 maart 2003144 en 2 april 2004145 zijn voornoemde termijnen van elk 4 miljoen gulden ofwel € 1.815.120,86 op een bankrekening van Universum Beheer BV bijgeschreven. In juni 2005 hebben [betrokkene 9] namens Ceylonstaete BV en [medeverdachte 9] namens Universum Beheer BV te Den Haag respectievelijk Haelen een vaststellingsovereenkomst ondertekend met betrekking tot de reeds aan Universum Beheer BV betaalde voorschotten en de verrekening van de door haar ontvangen rente over die bedragen.146
Rol van Universum en wetenschap [betrokkene 9]
Met betrekking tot de rol die Universum Beheer BV bij de transactie tussen Philips Pensioenfonds en Ceylonstaete BV heeft gehad, verklaart [betrokkene 9] dat deze vennootschap door Philips Pensioenfonds als tussenpersoon is aangewezen.147 [betrokkene 9] heeft met verdachte en [medeverdachte 8] als vertegenwoordigers van Philips Pensioenfonds onderhandeld, waarbij verdachte degene was die de leiding had.148 Aan [betrokkene 9] is meegedeeld dat als hij een pakket onroerend goed van Philips wilde kopen, hij zich bij [medeverdachte 9] diende te melden.149 Ceylonstaete BV is de bewuste overeenkomst vervolgens aangegaan teneinde te bewerkstelligen dat zij de portefeuille onroerend goed van Philips Pensioenfonds kon verwerven.150 Deze gang van zaken rondom de totstandkoming van de overeenkomst tussen Universum Beheer BV en Ceylonstaete BV wordt bevestigd door [medeverdachte 9] die aangeeft dat er contacten lagen tussen [betrokkene 9] en verdachte, waarbij verdachte hem, [medeverdachte 9], heeft aangegeven dat mocht het tot overeenstemming met [betrokkene 9] komen over - naar de rechtbank begrijpt - de verkoop van een pakket onroerend goed door Philips Pensioenfonds aan Ceylonstaete BV, Universum Beheer BV ertussen geschoven moest worden.151
Verdachte heeft aan [medeverdachte 9] advies gevraagd in verband met de wijze waarop een en ander geconstrueerd zou moeten worden, waarna er een vennootschap (de rechtbank begrijpt Universum Beheer BV) is aangekocht en de constructie rondom de splitsing van de juridische en economische eigendom is uitgevoerd. Deze constructie is opgezet om verdachte als economisch eigenaar van Universum Beheer BV van dienst te zijn en hem voor de buitenwereld niet kenbaar te doen zijn. Als directeur van Universum Beheer BV heeft [medeverdachte 9] door het ondertekenen van de overeenkomst de afspraken tussen [betrokkene 9] en verdachte geformaliseerd, waarbij het volgens [medeverdachte 9] voor de hand ligt dat voor [betrokkene 9] duidelijk was dat het geld dat naar Universum Beheer BV zou gaan, bestemd was voor verdachte.152
Hoewel de transactie tussen Philips Pensioenfonds en Ceylonstaete BV nog moest plaatsvinden, stond de inhoud van de overeenkomst tussen Ceylonstaete BV en Universum Beheer BV - en daarmee het bedrag van 12 miljoen gulden die laatstgenoemde zou toucheren - vast.153 Verdachte wist dat (het overgrote deel van) de opbrengsten in Universum Beheer BV aan hem zou(den) toekomen.154
Gelet op de hiervoor aangehaalde verklaringen van [betrokkene 9] en [medeverdachte 9] acht de rechtbank het volstrekt onaannemelijk dat [betrokkene 9] niet zou hebben geweten dat het geld dat door zijn vennootschap aan Universum Beheer BV is betaald, voor verdachte bestemd was. De op dit punt andersluidende verklaringen van verdachte en [betrokkene 9] acht de rechtbank ongeloofwaardig. Zonder de overeenkomst met Universum Beheer BV had [betrokkene 9] het pakket onroerend goed van Philips Pensioenfonds immers niet kunnen kopen, terwijl die overeenkomst betrekking had op tussen [betrokkene 9] en verdachte gemaakte afspraken waarbij de constructie rondom Universum Beheer BV is bedacht om verdachte van dienst te zijn. Niet aannemelijk is dat [betrokkene 9] als belegger in en ontwikkelaar van vastgoed, zonder de hiervoor genoemde wetenschap dat verdachte achter Universum Beheer BV zat, bereid zou zijn om circa 12 miljoen gulden ofwel € 5.445.363 te betalen aan een tussenpersoon ([medeverdachte 9]) die geen inhoudelijke kennis op het gebied van onroerend goed heeft, terwijl [betrokkene 9] al eerder rechtstreeks met Philips Pensioenfonds zaken had gedaan en naar eigen zeggen altijd contacten met mensen uit de hoek van het onroerend goed bij Philips Pensioenfonds heeft gehad.155 Dit laatste vindt bevestiging in de verklaring van verdachte zelf die [betrokkene 9] destijds kende van andere projecten die bij Philips speelden156 en de verklaring van [getuige 18] die zegt dat [betrokkene 9] wist dat Philips Pensioenfonds niet met tussenpersonen werkte en in dit geval een tussenpersoon ook niet nodig was aangezien [betrokkene 9] en Philips Pensioenfonds elkaar al lang kenden. Het was dus niet meer nodig partijen bij elkaar te brengen.157
Volgens [medeverdachte 9] heeft Universum Beheer BV geen betrokkenheid bij de verkoop van het onroerend goed gehad158 en ook overigens is van een bemiddelende rol van [medeverdachte 9] of Universum Beheer BV bij het tot stand komen van de transactie tussen Philips Pensioenfonds en Ceylonstaete BV dan wel van een rol van deze vennootschap bij de exploitatie van het van Philips Pensioenfonds gekochte onroerend goed niet gebleken. In het geval Universum Beheer BV daadwerkelijk een rol als tussenpersoon in deze transactie had vervuld, had het bovendien voor de hand gelegen dat men bij Philips Pensioenfonds bekend zou zijn geweest met die verwijzing, hetgeen niet het geval is, terwijl het bij Philips gebruikelijk was om in het geval er met een tussenpersoon werd gewerkt, die samenwerking inclusief de door die tussenpersoon te leveren prestatie(s) en de daarvoor te betalen vergoeding, schriftelijk vast te leggen.159 Daar komt nog bij dat [betrokkene 9] en verdachte al in het voorjaar van 2001 contact lijken te hebben over de verkoop van het onderhavige pakket onroerend goed aan Ceylonstaete BV160 en verdachte in ieder geval op 27 juni 2001 een interne notitie opstelt waarin hij toestemming vraagt om hierover met [betrokkene 9] in onderhandeling te mogen treden. Universum Beheer BV bestaat als zodanig pas sinds 2 augustus 2001, hetgeen zich in de tijd bezien moeilijk laat rijmen met een rol van deze vennootschap als tussenpersoon bij het tot stand komen van de transactie tussen Philips Pensioenfonds en Ceylonstaete BV. Deze volgtijdelijkheid sluit veel eerder aan bij het vinden van een constructie om in het geval de (voorgenomen) onderhandelingen tussen [betrokkene 9] en verdachte daadwerkelijk tot een transactie zullen leiden, geld van [betrokkene 9] naar verdachte te laten gaan.
Van de zijde van de verdediging is met betrekking tot het ontbreken van wetenschap bij [betrokkene 9] nog gewezen op de in het dossier onder AH-0055 opgenomen uitwerking van een OVC-gesprek tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 9] op 9 augustus 2007 waaruit zou volgen dat [betrokkene 9] middels raadpleging van gegevens bij de Kamer van Koophandel onderzoek heeft gedaan of laten doen naar wie er achter Universum Beheer BV schuilging en uit die gegevens bleek dat [medeverdachte 9] bestuurder en enig aandeelhouder was.
De rechtbank ziet niet in hoe in die omstandigheid bevestiging kan worden gevonden voor de stelling dat [betrokkene 9] niet wist dat verdachte bij die vennootschap betrokken was, zoals de raadsman van verdachte heeft betoogd. Het lijkt er immers op dat [betrokkene 9], getuige een bij hem aangetroffen uitdraai van een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel met de datum 14 maart 2002, eerst na het sluiten van de overeenkomst tussen Ceylonstaete BV en Universum Beheer BV onderzoek naar laatstgenoemde vennootschap heeft gedaan. De omstandigheid dat [betrokkene 9] op dat moment, nadat hij kennelijk reeds voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst dergelijke gegevens heeft gecheckt, nogmaals het handelsregister van de Kamer van Koophandel raadpleegt, biedt veeleer steun aan de gedachte dat dit met geen ander doel geschiedt dan om na te gaan of [medeverdachte 9] nog steeds als bestuurder en enig aandeelhouder van deze vennootschap wordt vermeld.
Gift (feit 4 subsidiair)
Met gebruikmaking van de verklaringen van [medeverdachte 9] en [betrokkene 9] komt de rechtbank tot de conclusie dat het door Ceylonstaete BV aan Universum Beheer BV betaalde bedrag van € 5.445.363 (fl. 12 miljoen) voor het overgrote deel - om precies te zijn € 5.186.054 - voor verdachte was bestemd en verdachte die gift in strijd met de voor medewerkers van Philips Pensioenfonds geldende gedragscode161 niet aan Philips Pensioenfonds heeft gemeld.162
Door de raadsman van verdachte is in dit verband nog opgeworpen dat uit niets blijkt dat verdachte met [betrokkene 9] afspraken heeft gemaakt over de prijs van het pakket onroerend goed of dat hij de prijs van het onroerend goed op wat voor manier dan ook heeft beïnvloed waarbij Philips Pensioenfonds het onroerend goed voor een niet marktconforme prijs zou hebben verkocht dan wel dat [betrokkene 9] bij de aankoop van het onroerend goed een voorkeurspositie zou hebben genoten doordat hem al in een vroegtijdig stadium informatie is verstrekt. Voor zover de raadsman heeft bedoeld aan te voeren dat van niet-ambtelijke omkoping geen sprake kan zijn aangezien verdachte niet anders heeft gehandeld dan hij in zijn reguliere werk deed en/of zijn werkgever geen nadeel heeft berokkend, miskent dit standpunt dat voor een bewezenverklaring van de passieve niet-ambtelijke omkoping toereikend is dat vastgesteld wordt dat de door de verdachte verleende prestatie aanleiding vormt voor de gift of de belofte en dat die prestatie werkzaamheden in dienstbetrekking betreft. Evenmin is in artikel 328ter Sr als vereiste opgenomen dat een concrete of specifieke prestatie moet staan tegenover de gift of belofte. Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen komt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte via Universum Beheer BV geld heeft gekregen ten behoeve van het in de gelegenheid stellen van [betrokkene 9] het pakket onroerend goed van Philips Pensioenfonds te kunnen kopen, waarbij een en ander in zijn dienstbetrekking heeft plaatsgevonden. Gelet op die conclusie behoeft de vraag of sprake is geweest van een niet-marktconforme prijs waarvoor het onroerend goed is verkocht evenals de kwestie of verdachte [betrokkene 9] door hem in een vroegtijdig stadium informatie te verschaffen over de te verkopen onroerende goederen, geen verdere bespreking.
Witwassen (feit 5 primair)
De hiervoor bedoelde omkopingsgelden ten bedrage van in totaal circa € 5.445.363 die door verdachte als economisch eigenaar van 95,28% van de aandelen van Universum Beheer BV, gevestigd te Haelen, op 4 april 2002, 31 maart 2003 en 2 april 2004 op een ten name van deze vennootschap gestelde bankrekening zijn ontvangen, welke betalingen hierboven zijn beschreven onder feit 4 subsidiair, vinden hun grondslag in de hiervoor reeds genoemde winstdelingsovereenkomst163 en de latere vaststellingsovereenkomst.164 In de considerans van de winstdelingsovereenkomst staat vermeld dat daarin afspraken zullen worden vastgelegd die Ceylonstaete BV en Universum Beheer BV hebben gemaakt inzake de verdeling van het resultaat van een te verwerven onroerend goed-portefeuille van Philips Pensioenfonds, welk resultaat met name door splitsing en verkoop van appartementsrechten en herontwikkeling van delen van de portefeuille zal worden behaald en welk resultaat op een bedrag van 24 miljoen gulden wordt geprognosticeerd en waarbij Universum Beheer BV recht heeft op de helft van dat bedrag. In de in juni 2005 ondertekende vaststellingsovereenkomst is neergelegd dat Ceylonstaete vaststelt dat de winst tenminste een bedrag van 24 miljoen bedraagt met welke vaststelling Universum Beheer zich akkoord verklaart.
Dat beide overeenkomsten als vals kunnen worden aangemerkt volgt uit het feit dat de inhoud daarvan niet overeenstemt met de werkelijkheid. Er is immers sprake van een situatie dat [betrokkene 9] zogeheten tipgeld heeft moeten betalen aan Universum Beheer BV om de in die overeenkomst bedoelde onroerend goed portefeuille van Philips Pensioenfonds te kunnen kopen, in de wetenschap dat dat geld voor het overgrote deel bestemd was voor verdachte.
Ook de hoogte van het aan Universum Beheer BV te betalen bedrag stond op voorhand vast, nog voordat de transactie tussen Philips Pensioenfonds en Ceylonstaete BV had plaatsgevonden.165 Van een geprognosticeerde winst die door Ceylonstaete BV met de exploitatie van het nog af te nemen pakket onroerend goed in de toekomst zou worden behaald en welke winst op een later moment zou moeten worden vastgesteld, is dan ook geen sprake geweest. Er is bij Universum Beheer BV en Ceylonstaete BV ook geen enkel stuk aangetroffen dat enige onderbouwing bevat van de winstprognose of het uiteindelijke in de vaststellingsovereenkomst genoemde resultaat. Het in de winstdelingsovereenkomst geprognosticeerde resultaat van 24 miljoen gulden strookt in ieder geval niet met het bij Ceylonstaete BV aangetroffen overzicht gedateerd 9 juli 2001 waaruit een winstprognose van ruim 104 miljoen gulden kan worden afgeleid.166 Op grond van het voorgaande concludeert de rechtbank dat de winstdelings- en vaststellingsovereenkomst vals zijn en zijn opgesteld om de geldstroom die van Ceylonstaete BV via Universum Beheer BV is gegaan van een ogenschijnlijk legitieme titel te voorzien.
Hiervoor onder feit 4 subsidiair is al vastgesteld dat de omkopingsgelden zijn betaald op de bankrekening van een vennootschap waarbij voor derden niet zichtbaar was dat verdachte daarvan voor 95,28% economisch eigenaar was en dus de feitelijke beschikkingsmacht had en dat deze constructie waarbij een splitsing van de juridische en economische eigendom heeft plaatsgevonden, is bedacht met oog op deze betaling en om verdachte van dienst te zijn en hem voor de buitenwereld niet kenbaar te doen zijn.167
Aan de hand van handgeschreven notities168 en diverse bankafschriften die bij [medeverdachte 9] zijn aangetroffen, kan worden vastgesteld dat de inkomsten van Universum Beheer BV in de periode 2002 tot en met 2007 voornamelijk bestaan uit de vanuit Ceylonstaete BV ontvangen gelden169 en dat deze rekening daarnaast nog is gevoed met inkomsten vanuit Koblok Exploitaties BV; het gaat om een bedrag van € 332.500 op 9 juni 2005 betreffende het project Eurocenter170 en twee maal een bedrag van € 50.000 op 30 oktober 2007 respectievelijk 7 november 2007.171
Ook kan worden vastgesteld dat de door Universum Beheer BV ontvangen omkopingsgelden voor een aanzienlijk deel zijn doorbetaald. [medeverdachte 9] geeft daartoe, als beheerder van de Universum vennootschappen, onder meer opdracht aan de ING Bank te Weert in de persoon van [medeverdachte 11].172 Deze doorbetalingen geschieden met medeweten van verdachte.173 Op 21 maart 2006174, 15 juni 2006175 en 30 oktober 2007176 wordt vanuit Universum Beheer BV door middel van een negental stortingen in totaal € 2.690.000 overgemaakt naar een bankrekening ten name van Universum Holding BV, gevestigd te Haelen. Naast rente en gelden die gedurende de jaren 2002 tot en met 2006 vanuit Universum Vastgoed BV zijn ontvangen, per saldo € 3.521.837 bedragend, zijn dit de belangrijkste ontvangsten in Universum Holding BV.177 Vanaf de bankrekening van Universum Holding BV vinden op 10 maart 2006178, 23 maart 2006179, 20 juni 2006180 en 18 januari 2007181 overboekingen ten bedrage van in totaal € 6.200.000 plaats naar een bankrekening van Universum Holding BV bij de Clariden Bank in Zwitserland. Op 31 juli 2007 bedraagt het saldo op deze Zwitserse bankrekening
€ 6.458.516.182 Hoewel het overmaken van gelden naar een Zwitserse bankrekening op zichzelf niet als verhullend kan worden aangemerkt, is dat naar het oordeel van de rechtbank in dit geval anders aangezien deze handeling moet worden bezien in samenhang met de hiervoor reeds genoemde handelingen. In aanmerking nemend dat op basis van valse overeenkomsten geldbedragen worden betaald aan een vennootschap waarvan de economisch eigenaar aan wie het vermogen uit die vennootschap toekomt voor de buitenwereld niet zichtbaar is, die gelden vervolgens van de ene vennootschap naar de andere en vervolgens naar een buitenlandse bankrekening van die vennootschap worden overgeboekt, waarbij grote bedragen worden opgedeeld in meerdere stortingen die op dezelfde dag plaatsvinden, zijn deze handelingen er op gericht geweest de werkelijke aard of herkomst van deze gelden te verhullen.
4.3.3 Feiten 6 primair, 7 primair en 8 (Eurocenter)
Aanloop
Besprekingen die aan het einde van de vorige eeuw plaatsvinden tussen Philips Pensioenfonds en diverse belangstellende partijen om te komen tot een herontwikkeling van het bezit van Philips Pensioenfonds aan de De Boelelaan in Amsterdam monden medio 1999 uit in schriftelijke contacten tussen [medeverdachte 1] van Bouwfonds en verdachte, die omstreeks 1985 in dienst is getreden bij de Stichting Philips Pensioenfonds (hierna Philips Pensioenfonds), gevestigd te Eindhoven183, waar hij vanaf 1990 tot 1 januari 2002 werkzaam was als Hoofd van de Afdeling Vastgoed.184 Met ingang van 2002 is binnen het Philips concern een holdingstructuur ingevoerd met aan het hoofd Schootse Poort Holding BV - van 1 juni 2004 tot 29 augustus 2005 Philips Pension Competence Center BV geheten - waarvan Philips Electronics Nederland BV tot 29 augustus 2005 enig aandeelhouder is.185 Eén van de dochterondernemingen van de holding, Schootse Poort Onroerend Goed BV - vanaf 1 juni 2004 Philips Real Estate Investment Management BV (hierna: PREIM) geheten - houdt zich ingevolge een op 2 januari 2002 gesloten beheersovereenkomst met Philips Pensioenfonds, bezig met het beheer van het direct in onroerend goed-objecten belegde vermogen van Philips Pensioenfonds.186 De dienstbetrekkingen van werknemers die tot aan de invoering van die holdingstructuur in dienst waren van Philips Pensioenfonds zijn bij deze overgang van rechtswege overgegaan naar Schootse Poort Holding BV, zo verklaart [getuige 4], directeur van Philips Pensioenfonds.187
In september 2005 is de holdingstructuur opgeheven door de verkoop van enkele dochterondernemingen aan derden en is PREIM als enige vennootschap achtergebleven.188
Verdachte is vanaf 1 januari 2002 één van de directeuren van Schootse Poort Onroerend Goed BV, later PREIM geheten, en is in die functie tot aan zijn vertrek per 1 december 2006 belast met de dagelijkse operationele leiding van deze vennootschap die zich bezig houdt met de aan-, verkoop en exploitatie van onroerend goed.189 Op grond van de hiervoor reeds genoemde beheersovereenkomst was PREIM bevoegd tot het volledige beheer en de aan- en verkoop van onroerend goed van Philips Pensioenfonds. Daarbij diende PREIM er voor te zorgen dat de totale waarde van het in onroerend goed belegd vermogen ten opzichte van het totaal belegd vermogen van Philips Pensioenfonds binnen bepaalde grenzen bleef, zo verklaart [betrokkene 2].190 Verdachte deed als hoofd van de Afdeling Vastgoed en later als directeur van Schootse Poort Onroerend Goed BV/PREIM aanbevelingen over de aan- en verkoop middels zogenaamde directienotities gericht aan zijn mededirecteur(en) die door ondertekening van een dergelijke directienotitie een bepaalde beslissing accordeerde(n).191
Bij brief van 28 juni 1999192 reageert verdachte op een brief van [medeverdachte 1] van 1 juni 1999193 en geeft daarin toestemming voor de uitwerking van het voorstel van [medeverdachte 1] onder een aantal voorwaarden en condities. Met name de voorwaarden aangaande een stevige huurgarantie die eerder door [vennootschap 24] zijn genoemd, worden onder de aandacht gebracht. Een door [medeverdachte 1] voor akkoord ondertekend exemplaar van de brief van verdachte wordt op 12 juli 1999 geretourneerd.194 Daarmee is medio 1999 op papier overeengekomen dat er gebouwd gaat worden aan de De Boelelaan en dat als een gedeelte van het project niet verhuurd zou zijn, er een 10-jarige huurgarantie voor dat niet verhuurde gedeelte heeft te gelden. Gedateerd 10 november 1999 schrijft [medeverdachte 1] een brief aan verdachte195 waarin hij aangeeft dat Bouwfonds bij het bereiken van 70% voorverhuur van de kantoorruimte zal overgaan tot start van de bouw en dat de eventuele onverhuurde kantoorruimte na oplevering van maximaal 30% voor rekening van Philips Pensioenfonds zal zijn met een huurgarantie van Bouwfonds voor het eerste jaar. Verdachte reageert met een brief gedateerd 22 december 1999196, waarin hij onder meer schrijft het ontwikkelingsvoorstel als teleurstellend te ervaren en waarin hij vasthoudt aan de voorwaarden omtrent de huurgarantie zoals [vennootschap 24] die hadden geformuleerd. Gedateerd 6 januari 2000 volgt een intern memo van [betrokkene 16], werkzaam bij Bouwfonds, aan [medeverdachte 1], waarin hij [medeverdachte 1] adviseert een afspraak te maken met, alleen, verdachte.197 In een handgeschreven verslag198 van een bespreking op 4 februari 2000 waarbij [betrokkene 16] van Bouwfonds, [medeverdachte 8] en verdachte namens Philips Pensioenfonds en [getuige 19] van [vennootschap 24] aanwezig waren, staat onder meer: "Bouwfonds moet er wat voor over hebben om op de Zuid As te komen werken". Als getuige ter terechtzitting verklaart [medeverdachte 1], dat hij in de jaren 1998/1999 als directeur bij Bouwfonds Vastgoedontwikkeling heeft geprobeerd met Philips Pensioenfonds een optiecontract dan wel een ontwikkelingsovereenkomst te sluiten en dat hij in die periode een aantal keren met verdachte aan tafel heeft gezeten, maar dat niet tot zaken gekomen kon worden vanwege de strenge voorwaarden die Philips Pensioenfonds stelde, in het bijzonder de voorwaarde betreffende de garantie met betrekking tot de voorverhuur van het nieuw te realiseren project.199
Eind 1999, begin 2000 raakt [medeverdachte 1] in gesprek met [betrokkene 1], die hem laat weten er wel voor te kunnen zorgen dat hij ([medeverdachte 1]) een positie bij Philips zou krijgen.200 Vlak voor Kerst 1999 wordt verdachte benaderd door [betrokkene 1], die in het gezelschap was van [medeverdachte 9], met het voorstel samen iets te gaan doen.201 [medeverdachte 1] verklaart, dat [betrokkene 1] een aantal voorwaarden stelde om hem (= [medeverdachte 1], rb) bij Philips aan tafel te brengen en dat nadat de afspraken met [betrokkene 1] waren gemaakt en vastgelegd, in de gesprekken met Philips opeens normale voorwaarden werden gesteld.202 [medeverdachte 1] verklaart dat [betrokkene 1] in die tijd een vastgoedman was met statuur en een sterk imago die zaken voor elkaar kreeg. Hij had een enorm financieringsarrangement bij Bouwfonds Financiering en hij vertelde - hetgeen overigens in de markt wel bekend was - dat hij zaken deed met Philips en daarbij onroerend goed kocht en verkocht.203 Voor mij, zo verklaart [medeverdachte 1] desgevraagd, had [betrokkene 1] de reputatie dat hij wel eens mensen betaalde.204
Op 3 april 2000 schrijft verdachte een brief aan [medeverdachte 1] waarin hij refereert aan de bijeenkomst van 4 februari 2000 en onder meer schrijft: "Gezien de inspanningen welke Bouwfonds heeft geleverd hechten wij er echter waarde aan een laatste poging te ondernemen om tot een voor beide partijen bevredigend ontwikkelingsvoorstel te komen (...)".205 In de brief wordt voorgesteld dat bij een niet volledige verhuur bij overdracht de huuropbrengst door Bouwfonds zal worden gegarandeerd voor een periode van 3 jaar.
Op 8 mei 2000 wordt de statutaire naam van [vennootschap 1 42] gewijzigd in Universum Holding BV en de statutaire naam van [vennootschap 1 44] wordt op diezelfde datum Universum Vastgoed BV. Op 18 mei 2000 wordt verdachte houder van 399 van de 400 aandelen in Universum Holding BV.206 Een maand later wordt dat aantal bijgesteld tot 396 van de 400 aandelen. Dat is precies 99% van de aandelen in Universum Holding BV. [medeverdachte 9] wordt per 18 mei 2000 houder van 1 en later 4 aandelen, hetgeen neerkomt op een belang in Universum Holding BV van 1%. Universum Holding BV is op 18 mei 2000 houder geworden van 276 van de 400 aandelen in Universum Vastgoed BV, een belang van 69%. [betrokkene 1] heeft 104 aandelen in Universum Vastgoed BV en [medeverdachte 9] 20.207 Kort daarna is die aandelenverhouding in Universum Vastgoed BV nog iets anders geworden omdat [medeverdachte 11] in totaal 2% van de aandelen verkreeg. [medeverdachte 9] en [betrokkene 1] waren beiden bestuurder en tevens directeur van Universum Vastgoed BV.208 Verdachte heeft vanaf medio 2000 indirect, via Universum Holding BV, een belang in Universum Vastgoed BV. [medeverdachte 9] besprak ieder kwartaal met verdachte de gang van zaken binnen de Universum-vennootschappen, zij het niet in detail.209 Tijdens die ontmoetingen maakte [medeverdachte 9] melding van het feit dat er geld binnenkwam bij Universum Vastgoed BV.210
Belofte (feit 8)
Kort na de oprichting van Universum Vastgoed BV, namelijk op 7 juni 2000, stuurt [medeverdachte 9] als directeur van de vennootschap een brief aan Bouwfonds ter attentie van [medeverdachte 1].211 Als bijlage bij de brief is een door [betrokkene 1] ondertekende brief van Universum Vastgoed BV, gedateerd 23 mei 2000, gevoegd. Deze door [betrokkene 1] ondertekende brief van [medeverdachte 9]212 is gericht aan Bouwfonds Vastgoedontwikkeling CV ter attentie van [medeverdachte 1] en betreft de bevestiging van afspraken die met betrekking tot de herontwikkeling van de De Boelelaan in Amsterdam zijn gemaakt. Op het moment dat de projectwinst is vastgesteld zal Bouwfonds aan Universum Vastgoed BV een vergoeding verschuldigd zijn ter grootte van 25% van de vastgestelde projectwinst, zo is overeengekomen. Gedateerd 8 juni 2000 schrijft [medeverdachte 9] een brief aan verdachte, waarin hij de vennootschappelijke structuur qua eigendomsverhoudingen binnen Universum Vastgoed BV en Universum Holding BV uitlegt.213 Bij deze brief stuurt hij onder meer ook afschriften mee van de zojuist bedoelde brieven van 23 mei 2000 en 7 juni 2000, die hij aanduidt als zijn brieven met de aantekening dat de brief van 23 mei 2000 is ondertekend door [betrokkene 1] (= [betrokkene 1], rb). Op dat moment weet verdachte dat hij geld zal gaan krijgen van Bouwfonds.214
Ofschoon verdachte op 29 september 2000 nog steeds op het standpunt staat dat de huurgarantie drie jaar moet bedragen215, welk standpunt door [medeverdachte 1] onbesproken wordt gelaten in zijn reactie van 8 november 2000216, heeft hij het in zijn beantwoording per brief van 29 november 2000217 niet meer over de huurgarantie en de voorverhuurnorm.
In een op 26 januari 2001 begonnen notitieboek van [medeverdachte 5] staat onder meer de notitie: "[medeverdachte 1] 16/2 tel - Grond A'dam Holiday Inn (.......) Winstprognose 70 mln waarvan 25% voor H in Universum."218
In de ontwikkelingsovereenkomst tussen Bouwfonds Vastgoedontwikkeling BV en Philips Pensioenfonds van 11 juni 2001219 bevat artikel 24 een passage over de huurgarantie die tot ten hoogste 1 jaar is beperkt.
Nog een belofte (feit 8)
In de agenda van [medeverdachte 5] voor het jaar 2003 staat voor 12 juni om 12.00 een afspraak genoteerd met [medeverdachte 1].220 In het zojuist genoemde notitieboek van [medeverdachte 5] staat bij de datum 12/6 onder meer: "Boelelaan project naast Holiday Inn (....) [betrokkene 8]/[vennootschap 20] bouwcombinatie (.....) Universum: [medeverdachte 9] direkteur, aanbrengfee fl. 6 mln. Over 4 jaar te betalen."221 In datzelfde aantekeningenboek staat bij de datum 7/8 onder meer: "BF heeft zich gecommitteerd voor max 6 maanden huurgarantie na oplevering voor uitsluitend de knt." en: "1) Vastleggen: betaling door BF van euro 2 mln aan Universum bij start bouw (....) Winstrecht komt alsdan te vervallen aan Universum. [betrokkene 16] maakt deze overeenkomst. 2) Overeenkomst tussen aannemer [betrokkene 8]/[vennootschap 20] en Universum maken wij (= [voornaam medeverdachte 9] incl). Inhoud voor bemiddeling en inspanningen door Universum, totaal 6 mln gulden (euro 2.721.600). 3 ton guldens bij tekenen aannemers contract. 2,7 mln guldens bij start bouw (....)."222
In de agenda van [medeverdachte 5] staat bij de datum 7 augustus 2003 een afspraak met [medeverdachte 9] genoteerd in het Mövenpick hotel te Den Bosch onder vermelding van "Universum".223 In de agenda van [medeverdachte 9] staat bij de datum 7 augustus 2003 vermeld 'Mövenpick Den Bosch'.224
In de woning van [medeverdachte 9] zijn twee faxberichten aangetroffen. Eén daarvan is op 6 oktober 2003 verstuurd vanaf een fax met een 023-nummer dat toebehoort aan Borchheem BV, een vennootschap die staat ingeschreven als de bestuurder van [medeverdachte 14]. De eerste pagina van dit faxbericht225 houdt in dat [voornamen medeverdachte 5] (= [medeverdachte 5], rb) aan [medeverdachte 9] laat weten, dat het concept tussen Universum en Bouwfonds conform de aantekeningen van [medeverdachte 9] zal worden gewijzigd en zo spoedig mogelijk zal worden toegestuurd. Met betrekking tot het contract tussen Universum en de aannemer wordt een nieuwe versie meegezonden. Deze versie kent als opschrift "concept 6-10-2003" en betreft een overeenkomst tussen een onbekende X en Universum inzake een te vergoeden bedrag met een tegenwaarde in guldens van 6 miljoen. Het zojuist bedoelde faxbericht is verzonden om 16.41 uur, terwijl om 11.00 op de desbetreffende dag in de agenda van [medeverdachte 5] een afspraak met [medeverdachte 1] is genoteerd. In het notitieboek van [medeverdachte 5] zijn ook aantekeningen gemaakt die beginnen met "6/10 [voornaam medeverdachte 1]" en waarin ook Universum wordt genoemd.226 Het concept tussen Universum en Bouwfonds, zoals het in het zojuist bedoelde faxbericht wordt aangeduid, moet wel betrekking hebben op de overeenkomst aangaande de betaling van € 2.000.000 door Bouwfonds aan Universum waaromtrent [medeverdachte 5] in zijn aantekeningen van 12 juni 2003 aangaf dat deze door [betrokkene 16] zou worden gemaakt en die hierna uitvoeriger aan de orde zal komen.
Het andere bij [medeverdachte 9] aangetroffen faxbericht is gedateerd 9 oktober 2003, wederom gericht aan [medeverdachte 9] en afkomstig van [voornamen medeverdachte 5] (= [medeverdachte 5], rb).227 Hierin staat vermeld dat op 7 oktober overleg is gepleegd over het concept contract tussen de aannemer en Universum. Het als bijlage meegezonden contract is nu voorzien van de kop "Concept 9-10-2003". Dit bevat enkele wijzigingen ten opzichte van het concept van 6 oktober 2003. Het gaat evenals in het eerdere concept om de verplichting die X op zich heeft genomen Universum een bedrag te vergoeden van € 2.722.681 (fl. 6.000.000). Een gedeelte daarvan, te weten een bedrag van € 136.134 (omgerekend 300.000 gulden) zal verschuldigd zijn bij tekening van de ontwikkelingsovereenkomst tussen Bouwfonds en Philips Pensioenfonds, zo is de oorspronkelijke tekst handmatig gewijzigd. Het concept van 9 oktober 2003 bevat tevens de toevoeging dat het bedrag van € 136.134 uiterlijk op 1 november 2003 moet worden voldaan. Bij de start van de bouw van de drie verschillende torens zal telkens een termijn van het aldus resterende bedrag van € 2.586.547 verschuldigd zijn.
In de agenda's van [medeverdachte 9] en [medeverdachte 5] staat op 28 oktober 2003 om 11.00 uur een afspraak met [medeverdachte 1] gepland in het Mövenpick hotel.228 In het aantekeningenboek van [medeverdachte 5] staat bij die datum: "28/10 Universum, betaling doen, tel. betalen per 1/11, overeenkomst Universum versus BF getekend door [betrokkene 16]."229
De overeenkomst van 28 oktober 2003 (feit 7 primair)
Gedateerd op de zojuist genoemde datum van de afspraak, 28 oktober 2003, komen Universum Vastgoed BV, gevestigd te Haelen en het in Haarlem kantoor houdende [medeverdachte 14] overeen dat [medeverdachte 14] aan Universum Vastgoed BV een bedrag is verschuldigd van € 136.134 omdat met bemiddeling en inspanning van Universum een overeenkomst tot stand zal komen tussen Schootse Poort/Philips Pensioenfonds en Bouwfonds Vastgoedontwikkeling CV, die voorziet in de bouw van een woontoren en twee kantoortorens waarbij [medeverdachte 14] zich zal inspannen dat de desbetreffende bouwopdracht wordt verstrekt aan een nader door Bouwfonds aan te wijzen aannemer. Bij de totstandkoming van de bouwopdracht zal Universum Vastgoed BV aanspraken kunnen doen gelden op vergoedingen, welke aanspraken alleen maar kunnen worden gerealiseerd door de inspanning en bemiddeling van [medeverdachte 14]. Het verschuldigde bedrag dient te worden voldaan voor 1 november 2003.230
De rechtbank ziet geen grondslag voor het aangaan van een financiële verplichting als honorering van een geleverde prestatie, die overigens door de feitelijk leidinggever van [medeverdachte 14] wordt ontkend231, en houdt het daarom op een vooruitbetaling door [medeverdachte 14] van een deel van de vergoeding die door Bouwfonds aan Universum Vastgoed BV was toegezegd. Daarop wijst ook een opmerking op de achterzijde van pagina 4 van de bij [betrokkene 4] aangetroffen zogenaamde "snijvleesaantekeningen", luidend "136.000 Vooruitbet. [medeverdachte 14]".232 Op 28 oktober 2003 heeft [medeverdachte 9] om 19:00 uur in het Mövenpick hotel een afspraak met verdachte gepland.233 Voor Universum Vastgoed BV is de overeenkomst getekend door zowel [betrokkene 1] als [medeverdachte 9]. [medeverdachte 9] sluit niet uit, dat hij een hand heeft gehad in de formulering van de overeenkomst en verklaart dat het klopt dat hij er op 28 oktober 2003 ook bij zat.234 Ofschoon op de overeenkomst staat dat deze in Roermond is ondertekend denkt hij dat de ondertekening in 's- Hertogenbosch heeft plaatsgevonden.235 Van de overeenkomst is uiterst voortvarend gebruik gemaakt: gedateerd 21 oktober 2003 wordt door Universum Vastgoed BV een bedrag van € 136.134 gefactureerd236, waarna op 31 oktober 2003 dit bedrag middels een spoedoverboeking is overgeschreven van [medeverdachte 14] naar Universum Vastgoed BV.237
De in het licht van gebruikelijke verhoudingen uitermate bijzondere omstandigheid, dat [medeverdachte 14] een inspanningsverplichting aangaat waarvoor zij - onmiddellijk - dient te betalen, kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden uitgelegd dan als in strijd met iedere mogelijke werkelijkheid. De hiervoor uiteengezette omstandigheden waarin tot uitdrukking komt dat verdachte vanaf het allereerste begin betrokken is bij de constructie van de Universum-vennootschappen, waarin hij qua eigendomsverhoudingen de belangrijkste positie bekleedt, maken dat verdachte kan worden aangemerkt als medepleger van het feitelijk leiding geven aan de door Universum Vastgoed BV gepleegde valsheid in geschrift.
Omzetting van een belofte (feit 8)
Hierboven was al even aan de orde de overeenkomst inzake de betaling van € 2.000.000 door Bouwfonds aan Universum Vastgoed BV. Het gaat om de brief die [betrokkene 16] op 30 oktober 2003 namens Bouwfonds aan Universum Vastgoed BV schrijft ter attentie van [medeverdachte 9], waarin hij aangeeft dat door de in die brief beschreven gewijzigde situatie de vergoeding van 25% van de projectwinst die Bouwfonds aan Universum Vastgoed BV verschuldigd was op basis van de brief van 23 mei 2000238 in ruil voor de samenwerking en haar inspanningen op het project Eurocenter, wordt vervangen door een aanbreng- en verkoopcourtage van € 2.000.000.239 Een nagenoeg gelijkluidend concept van deze overeenkomst, maar ter attentie van [betrokkene 1] gericht aan Universum, is in de computer van [betrokkene 16] aangetroffen met als aanmaakdatum 13 augustus 2003.240 De in de brief genoemde reden voor deze aanpassing luidt dat inmiddels een nieuwe herontwikkelingsovereenkomst tot stand is gekomen met daarin een andere regeling van het huurrisico. Voor de door haar verrichte bemiddeling en activiteiten op het gebied van deze ontwikkelingsovereenkomst en verhuur heeft Universum Vastgoed BV recht op het zojuist genoemde bedrag, te betalen bij de start van de bouw, zo wordt meegedeeld. Uit het voorbereidend onderzoek zijn geen gegevens of aanwijzingen voortgekomen op grond waarvan een beeld zou kunnen ontstaan omtrent de aard van de bedoelde activiteiten. [getuige 19], als partner bij [vennootschap 24] sedert 1999 in een adviserende rol betrokken bij de mogelijkheden van de locatie die later Eurocenter zou gaan heten, heeft desgevraagd nooit vernomen van de betrokkenheid van anderen bij de verhuur van de kantoren dan de makelaars die hij in zijn verklaring noemt.241 In zijn verklaring noemt hij niet Universum Vastgoed BV.
In een bij [betrokkene 16] aangetroffen map met aantekeningen (geëtiketteerd als projectoverleg [initialen medeverdachte 1]) bevindt zich een vel met handgeschreven aantekeningen die als weerslag van afspraken inzake Universum onder meer inhouden dat het winstrecht courtage wordt en dat er over en weer brieven geschreven worden242, terwijl in het aantekeningenboek van [medeverdachte 5] bij de datum 7/8 onder meer staat: "BF heeft zich gecommitteerd voor max 6 maanden huurgarantie na oplevering voor uitsluitend de knt." en: "1) Vastleggen: betaling door BF van euro 2 mln aan Universum bij start bouw (....) Winstrecht komt alsdan te vervallen aan Universum. [betrokkene 16] maakt deze overeenkomst.243 In de agenda van [medeverdachte 9] staat bij de datum 7 augustus 2003 vermeld 'Mövenpick Den Bosch'.244 In de agenda van [medeverdachte 5] staat bij de datum 7 augustus 2003 een afspraak met [medeverdachte 9] genoteerd in het Mövenpick hotel te Den Bosch onder vermelding van "Universum" en eveneens op diezelfde dag om 11:30 uur een afspraak met [voornaam medeverdachte 1].245
[betrokkene 16], deel uitmakend van de directie van Commercieel Vastgoed van Bouwfonds, maakt een concept overeenkomstig de zojuist vermelde notities van [medeverdachte 5]: op diens computer op zijn woonadres is een aan Universum Vastgoed BV gerichte brief aangetroffen.246 Deze ter attentie van [betrokkene 1] geadresseerde brief is blijkens de digitaal vastgelegde documenteigenschappen gemaakt op 13 augustus 2003 en bevat grotendeels dezelfde tekst als die uiteindelijk in de brief van 30 oktober 2003 is opgenomen. Die uiteindelijke brief van 30 oktober 2003 wordt evenwel nog voorafgegaan door een ter attentie van [medeverdachte 9] aan Universum Vastgoed BV toegefaxt concept van dezelfde inhoud, door [medeverdachte 9] voorzien van de handgeschreven en te Roermond met datum 21 oktober 2003 ondertekende opmerking: "Met deze tekst kan worden ingestemd".247 Het bedrag van € 2.000.000 is op 11 februari 2004 ook daadwerkelijk door Universum Vastgoed BV ontvangen van Bouwfonds.248
De hierboven weergegeven feiten en omstandigheden laten geen andere conclusie toe dan dat de brief waarmee een eerdere belofte werd omgezet in een betaling van € 2.000.000 als vals moet worden aangemerkt.
Overeenkomst van 30 maart/15 april 2004 (feit 7 primair)
In de zojuist besproken brief van [betrokkene 16] van 30 oktober 2003, die hij namens Bouwfonds schrijft aan Universum Vastgoed BV ter attentie van [medeverdachte 9] en waarin de afgesproken vergoeding van 25% van de projectwinst die Bouwfonds verschuldigd was aan Universum Vastgoed BV wordt vervangen door een aanbreng- en verkoopcourtage van € 2.000.000249, is tevens opgenomen, dat na betaling van genoemd bedrag partijen geen verplichting meer jegens elkaar hebben en elkaar finale kwijting verlenen. Desondanks schrijft [betrokkene 16] op 24 december 2003 een brief aan Universum Vastgoed BV waarin hij met referte aan de brief van 30 oktober 2003 en de bespreking van een dag eerder (= 23 december, rb) aangeeft dat Bouwfonds bereid is de nog bij Universum Vastgoed BV met betrekking tot het project Eurocenter in bezit zijnde bouwclaim te respecteren en vervolgens instemt met de betrokkenheid van [medeverdachte 14] bij de verwezenlijking van die aanspraken. De verwijzing in deze brief naar de bespreking van een dag eerder krijgt betekenis in het licht van de vaststelling, dat in de agenda van [medeverdachte 9] op 23 december 2003 om 18:00 uur een afspraak staat genoteerd in het Mövenpick hotel in 's-Hertogenbosch onder de toevoeging: "[verdachte] [medeverdachte 1]"250 en dat in de agenda van [medeverdachte 5] met betrekking tot diezelfde datum bij 17:00 uur staat genoteerd: "vrijhouden [betrokkene 16] + [voornaam medeverdachte 9] + [voornaam medeverdachte 1]".251 In het notitieboek van [medeverdachte 5] is onder meer vermeld: "23/12 Universum, Start bouw nota € 2 mln Universum aan BF per 14/01/04: Brief d.d. 24/12 referentie gesprek 23/12 van Bouwf naar Universum. [voornaam medeverdachte 9] laat teksten nakijken, en mij per fax weten of akk. is A) overeenkomst Bouwcomb./Universum B) Brief [medeverdachte 14] aan aannemer."252
Het onderwerp van de brief van 24 december 2003 lijkt al aan de orde in een door [medeverdachte 5] op 2 december 2003 aan [medeverdachte 1] verstuurd faxbericht waarin hij verwijst naar kennelijk meegestuurde concepten waarvan er één betrekking heeft op een brief van Bouwfonds aan Universum betreffende "aanvulling inzake bouwclaim".253 Maar ook enige maanden eerder zijn er kennelijk al activiteiten die verband houden met aanspraken van Universum Vastgoed BV. Hierboven werden al besproken de concepten van 6 oktober en 9 oktober 2003, waarin het gaat om de verplichting die X op zich heeft genomen aan Universum een bedrag te vergoeden van € 2.722.681. Van nog eerdere datum is de notering in de agenda van [medeverdachte 5] bij de datum 20 augustus 2003 van een afspraak met [medeverdachte 1] alsmede de vermelding omstreeks de datum 20 augustus (2003, rb) in het aantekeningenboek van [medeverdachte 5], dat er contracten met [voornaam medeverdachte 9] moeten worden besproken in Den Bosch op 2 september.254 [medeverdachte 9] had volgens zijn agenda op 2 september 2003 een gesprek met [medeverdachte 1] en mogelijk ook met [medeverdachte 5] ([initialen medeverdachte 5]) gepland.255
Het - na betaling van € 136.134 aan Universum Vastgoed BV - ten opzichte van het in de hierboven genoemde concepten van 6 respectievelijk 9 oktober 2003 resterende bedrag van € 2.586.547 vormt uiteindelijk de betalingsverplichting die is opgenomen in de overeenkomst tussen Drentepark vof, vertegenwoordigd door haar vennoten [vennootschap 6] en [vennootschap 20], en Universum Vastgoed BV, vertegenwoordigd door haar directeuren [betrokkene 1] en [medeverdachte 9].256 Deze overeenkomst is van de zijde van Universum Vastgoed BV door [betrokkene 1] en [medeverdachte 9] getekend te Roermond op 30 maart 2004 en van de zijde van Drentepark vof te Tilburg op 15 april 2004. Drentepark vof verplicht zich het zojuist genoemde bedrag te vergoeden aan Universum Vastgoed BV omdat met bemiddeling en inspanning van Universum een ontwikkelovereenkomst tot stand is gekomen tussen Schootse Poort en Bouwfonds Ontwikkeling BV en Universum Vastgoed BV de in haar bezit zijnde bouwclaim ter zake van het project Eurocenter in Amsterdam, welke bouwclaim voorziet in de bouw van een woontoren en twee kantoortorens, te gelde wenst te maken.
[getuige 20], als financieel directeur van [vennootschap 6], medevennoot van Drentepark vof, betrokken bij de aanbesteding van het project Eurocenter, verklaart dat de contacten met Bouwfonds via [betrokkene 4] liepen en dat de aanneemsom werd verhoogd met in totaal € 6,8 miljoen aan bouwclaims. Hij verklaart dat op enig moment door [betrokkene 4] werd gevraagd een paar bouwclaims administratief af te handelen. Hij zegt met [betrokkene 8] overlegd te hebben of zij dat wel konden doen. Hij vertelt over de aarzelingen die men had, maar ook dat na overleg met de commissarissen en de bedrijfsadvocaat besloten was aan de constructie mee te werken.257 [betrokkene 4] zat continu te pushen en stelde "take it or leave it".258
In december 2003, zo verklaart hij, had hij een zodanig slecht gevoel over de gang van zaken, dat hij [betrokkene 4] een fax heeft gestuurd met de boodschap dat [betrokkene 8] wellicht zou afhaken in verband met het doorbetalen van de bouwclaims welke kwestie hij schreef te willen voorleggen aan de commissarissen. Toen ging [betrokkene 4] helemaal over de zeik en zijn er gesprekken geweest.259 Hij kreeg dat slechte gevoel omdat hij de indruk kreeg dat Bouwfonds niets van de bouwclaims afwist. Hij vroeg zich af waarom Bouwfonds niet rechtstreeks zaken deed met degenen die over de claims beschikten. Er ontbrak ook een onderbouwing van de claims. Hij vroeg zich af of het wel om echte bouwclaims ging.260 Dat had ook te maken met de brief van Bouwfonds aan Universum Vastgoed BV van 24 december 2003261 die zij als aannemer - als onderbouwing van de bouwclaim - als kopie van een kopie van [betrokkene 4] hadden ontvangen en met het feit dat zij alleen door [betrokkene 4] werden geïnformeerd over het bestaan van een bouwclaim.262
Op de computer van [medeverdachte 14] is een brief aangetroffen met de datum 5 april 2004. Deze brief is gericht aan [vennootschap 6], ter attentie van [betrokkene 8]. Met deze brief biedt de afzender drie overeenkomsten aan, waaronder de overeenkomst Drentepark vof met Universum BV. In die brief wordt ook vermeld dat ervan wordt uitgegaan dat de originele overeenkomsten op 9 april 2004 ter ondertekening overgelegd kunnen worden.263 Deze brief, afgedrukt op briefpapier van [medeverdachte 14], met daarbij gevoegd de drie overeenkomsten is tevens in de vorm van een faxbericht aangetroffen bij Bouwbedrijf [betrokkene 8].264 Bijgevoegd is ook een brief van Universum Vastgoed BV aan [vennootschap 6], gedateerd 30 maart 2004 en ondertekend door verdachte en [betrokkene 1], waarin wordt verzocht de bijgevoegde overeenkomst te ondertekenen. In de agenda van [medeverdachte 5] staat bij 9 april 2004 genoteerd "[betrokkene 8] uit, [getuige 20] controller, [adres] Tilburg" en [getuige 20] heeft verklaard dat [medeverdachte 5] op Goede Vrijdag in april 2004 met de overeenkomsten in Tilburg bij [betrokkene 8] op kantoor is verschenen met de originele overeenkomst, die al voor [medeverdachte 14] en Universum was ondertekend.265
Van de overeenkomst tussen Drentepark VOF en Universum Vastgoed BV is daadwerkelijk gebruik gemaakt. In de administratie van verdachte zijn drie kopiefacturen aangetroffen, afkomstig van Universum Vastgoed BV en gericht aan Drentepark vof, gedateerd 1 juli 2004266, 15 oktober 2004267 en 15 december 2004268 van respectievelijk € 1.225.207 en twee keer € 680.670, in welke facturen wordt verwezen naar de overeenkomst van 30 maart 2004. In het dossier bevinden zich tevens in beslag genomen bankafschriften waaruit blijkt dat de zojuist genoemde bedragen inclusief BTW door Drentepark vof zijn overgemaakt naar de rekening van Universum Vastgoed BV en daarop zijn bijgeschreven met als rentedata 20 juli 2004, 12 november 2004 en 19 januari 2005.269
Ook met betrekking tot de hier besproken overeenkomst geldt dat de hiervoor uiteengezette omstandigheden waarin tot uitdrukking komt dat verdachte vanaf het allereerste begin betrokken is bij de constructie van de Universum-vennootschappen, waarin hij qua eigendomsverhoudingen de belangrijkste positie bekleedt, maken dat verdachte kan worden aangemerkt als medepleger van het feitelijk leiding geven aan de door Universum Vastgoed BV gepleegde valsheid in geschrift.
Nog een extra belofte van € 1.000.000 (feit 8)
Waar Universum Vastgoed BV aanspraken ontleent aan haar bemiddeling en inspanning bij de totstandkoming van een ontwikkelovereenkomst tussen Schootse Poort en Bouwfonds Ontwikkeling BV en de in haar bezit zijnde bouwclaim ter zake van het project Eurocenter, te gelde maakt middels de zojuist beschreven overeenkomst van 30 maart/15 april 2004, ontleent Koblok Exploitaties BV aanspraken aan haar bemiddeling en inspanning die er toe heeft geleid, dat (ook) [medeverdachte 14] een bouwclaim heeft kunnen verzilveren die betrekking heeft op datzelfde project. Voor die bijdrage wordt (onder meer) een bedrag van € 1.050.000 toegezegd.270 De desbetreffende overeenkomst is gedateerd 21 december 2004, maar deze datum valt niet in overeenstemming te brengen met andere onderzoeksgegevens. Het in de overeenkomst als verschuldigd opgenomen bedrag van € 1.050.000 is bij een controle-onderzoek bij [medeverdachte 14] in april 2006 aangetroffen in een bijlage waarin de op 31 december 2004 nog openstaande verplichtingen zijn genoemd.271 Deze verplichtingen zijn in de jaarrekening 2004 als nog te betalen advieskosten opgenomen onder de post "overige schulden en overlopende passiva".272 Het bedrag van € 1.050.000 is in zojuist genoemde bijlage evenwel niet opgenomen als schuld aan Koblok, maar als een nog aan Universum Holding BV te betalen bedrag. Onder meer bij dit bedrag staat de opmerking "bij oplevering project". Daar komt bij, dat in het notitieboek van [medeverdachte 5] bij de datum 21/2 (= 21 februari 2006, rb) onder meer de aantekening voorkomt: "Opzetje maken Eurocenter voor [voornaam medeverdachte 9] Universum Beheer 1.050.000 nog even niet liquideren".273 Voorts is bij [medeverdachte 14] een handgeschreven concept aangetroffen van de overeenkomst tussen Koblok Exploitaties BV en [medeverdachte 14], voor de laatste pagina waarvan gebruik is gemaakt van papier waarop de - geprinte - datum 29-6-2006 voorkomt.274
In het bij [medeverdachte 5] aangetroffen overzicht "Opzetje Project Eurocenter" tenslotte, is genoteerd dat per ultimo 2005 nog betaald dient te worden een bedrag van € 1.050.000 aan Universum H. alsmede een bedrag van € 315.000,- aan Koblok. Bij beide bedragen staat tevens de opmerking "1e kw 07" alsook "nog contract te maken dat geld pas betaald wordt bij oplevering project + 1e kw 2007".275 Ditzelfde overzicht is aangetroffen bij [medeverdachte 9].276
Deze onderzoeksgegevens leiden de rechtbank tot de conclusie, dat de overeenkomst tussen Koblok Exploitaties BV en [medeverdachte 14] niet is opgemaakt en getekend op 21 december 2004 maar op een later tijdstip, niet eerder dan medio 2006. Aan die conclusie draagt tevens bij hetgeen is vastgesteld omtrent de betalingen aan Koblok en de daarop volgende discussie omtrent de teruggave van betaalde BTW en de blokkering daarvan: in een opgenomen en afgeluisterd telefoongesprek op 29 november 2006 tussen verdachte en [medeverdachte 1] stelt verdachte aan de orde dat het steeds belangrijker is dat er geen aanwijsbare verbinding zit tussen cashflows van A naar B maar dat hij daarvoor eigenlijk niet bij [medeverdachte 1], maar bij [voornaam medeverdachte 9] (= [medeverdachte 9],, rb) moet zijn.277 Vervolgens vraagt verdachte, economisch eigenaar van 99% van de aandelen in Universum Holding BV278, bevestiging aan [medeverdachte 1] dat er nog een betaling in maart komt die naar Koblok zal gaan. Op 15 maart 2007 factureert Koblok Exploitaties BV aan [medeverdachte 14] een bedrag van € 1.390.000, vermeerderd met omzetbelasting ten bedrage van € 264.100.279 Deze facturering betreft de drie bedragen tot de betaling waarvan [medeverdachte 14] zich heeft verplicht bij de hier aan de orde zijnde overeenkomst en waarvan de vergoeding ten bedrage van € 1.050.000 het grootste deel uitmaakt. In het verdere verloop van de maand maart 2007 (rentedata 19, 30 en 31 maart 2007) betaalt [medeverdachte 14] op de bedoelde factuur in totaal € 1.535.000280 waarna [medeverdachte 14] in het kader van haar aangifte omzetbelasting teruggave daarvan verzoekt. Desverzocht stuurt [medeverdachte 5] onder meer een fotokopie van het contract tussen Koblok Exploitaties BV en [medeverdachte 14] naar de Belastingdienst. Naar aanleiding van de blokkering van de terugbetaling van de BTW waaromtrent vervolgens was beschikt, vinden veel gesprekken plaats waarbij behalve [medeverdachte 5] en [medeverdachte 9] ook [medeverdachte 1] betrokken is. Deze gesprekken zijn opgenomen en de uitwerkingen daarvan bevinden zich in het dossier. In een gesprek op 13 juni 2007 reageert [medeverdachte 1] op de weergave van de gebeurtenissen door [medeverdachte 9] met de mededeling dat hij [medeverdachte 5] wel zal betalen als die het bedrag anders zou kwijtraken.281 In datzelfde gesprek geeft [medeverdachte 1] aan dat hij de hemel op zijn blote knieën dankt dat "wij (kennelijk [medeverdachte 1] en [medeverdachte 9], rb) besloten hebben en zo eigenwijs wezen om [voornaam verdachte] nergens in mijn boeken te plaatsen nu."282 De gesprekken tussen [medeverdachte 9] en [medeverdachte 5] draaien om de oplossing van het probleem dat geen overeenkomst voorhanden is waaruit een per 21 december 2004 ontstane verplichting van [medeverdachte 14] jegens Koblok Exploitaties BV kan voortvloeien.283 In een telefoongesprek van 14 juni 2007 tussen [medeverdachte 9] en [medeverdachte 5] legt [medeverdachte 9] [medeverdachte 5] uit hoe hij het gerezen probleem wil verklaren aan de Belastingdienst en neemt daarbij de term "naaien" in de mond.284 In een telefoongesprek op 19 juni 2007 geeft [medeverdachte 9] - nadat [medeverdachte 5] hem heeft verteld dat hij alle bestanden heeft geschoond - in overweging dat het wissen wellicht niet genoeg is en dat ze het even over de harde schijf moeten hebben.285
De valsheid van de overeenkomst tussen [medeverdachte 14] en Koblok Exploitaties BV wordt geaccentueerd, doordat nog vóórdat de vergoeding door Koblok is ontvangen, deze per factuur van 16 maart 2007 door Universum Beheer BV wordt geclaimd op grond van het feit, dat Koblok de overeenkomst met [medeverdachte 14] namens Universum Beheer BV - een vennootschap waarvan verdachte via Universum Holding BV grotendeels economisch eigenaar is286 - zou hebben gesloten. Er wordt een bedrag van € 1.000.000 in rekening gebracht bij Koblok287 maar een betaling op deze factuur kon niet worden vsatgesteld, terwijl de op dezelfde dag door [medeverdachte 9] Beheer BV aan Koblok verzonden factuur van € 50.000 op 13 april 2007 is voldaan.288
Dat van een bemiddeling of andere inspanning van Koblok sprake zou zijn geweest wordt overigens ook niet beweerd door de gezamenlijke aandeelhouders van de BV, [medeverdachte 9] en [medeverdachte 5]. [medeverdachte 9] geeft aan dat het bedrag van één miljoen naar Universum zou moeten.289 [medeverdachte 5] verklaart, dat Koblok het geld weer diende door te betalen aan Universum.290 Een dergelijke gang van zaken verdraagt zich niet met aanspraken van Koblok zelf.
Witwassen (feit 6 primair)
De overeenkomsten alsmede de brief waarvan hierboven is vastgesteld dat het valse stukken betreft, omdat de inhoud daarvan niet overeenstemt met de werkelijkheid, hebben geleid tot betalingen die grotendeels zijn ontvangen op de rekening van het in Haelen gevestigde Universum Vastgoed BV.
Op de overeenkomst tussen Universum Vastgoed BV en [medeverdachte 14] van 28 oktober 2003291 is gebaseerd een op 21 oktober 2003 gedateerde factuur ad € 136.134 exclusief BTW.292 Dit bedrag, vermeerderd met 19% BTW wordt op 31 oktober 2003 middels een spoedoverboeking overgeschreven van [medeverdachte 14] naar de rekening die Universum Vastgoed BV aanhoudt bij de ING-bank te Roermond.293
Door de brief van 30 oktober 2003 werd wijziging gebracht in afspraken omtrent een winstdeel voor Universum Vastgoed BV die waren vastgelegd in de brief van 23 mei 2000294, en werd dit toegezegde winstdeel vervangen door een aanbreng- en verkoopcourtage van € 2.000.000.295 Dit bedrag is door Universum Vastgoed BV te Haelen gefactureerd aan Bouwfonds Ontwikkeling BV te Hoevelaken op 16 januari 2004296 en wordt, vermeerderd met 19% BTW op 11 februari 2004 bijgeschreven op de rekening van Universum Vastgoed BV.297 Op 12 februari 2004 wordt (onder meer) een bedrag van € 2.000.000 doorgestort naar de bankrekening van Universum Holding BV.298
Uit de overeenkomst tussen Drentepark vof en Universum Vastgoed BV van 30 maart/15 april 2004 zijn drie facturen voortgevloeid die al eerder aan de orde waren. In de administratie van [medeverdachte 9] zijn drie kopiefacturen aangetroffen, door Universum Vastgoed BV onder verwijzing naar punt 1a respectievelijk punt 1b van de overeenkomst van 30 maart/15 april 2004 gericht aan Drentepark vof, gedateerd 1 juli 2004299, 15 oktober 2004300 en 15 december 2004301 van respectievelijk € 1.225.207 en twee keer € 680.670. In het dossier bevinden zich tevens in beslag genomen bankafschriften waaruit blijkt dat de zojuist genoemde bedragen, telkens vermeerderd met 19% BTW, door Drentepark vof zijn overgemaakt naar de rekening van Universum Vastgoed BV en daarop zijn bijgeschreven met als rentedata 20 juli 2004, 12 november 2004 en 19 januari 2005.302
Naast deze zojuist opgesomde, uit de valse overeenkomsten voortvloeiende betalingen is onder feit 6 nog een factuur opgenomen, die heeft geleid tot een betaling welke deel uitmaakt van het totale bedrag ten aanzien waarvan verdachte wordt verweten deelgenomen te hebben aan het plegen van verhullende handelingen. Dit betreft een op 2 juni 2005 gedateerde factuur van € 332.500 "inzake onze afspraak aangaande het project Eurocenter te Amsterdam", die Universum Beheer BV te Haelen richt aan Koblok Exploitaties BV, gevestigd aan hetzelfde adres.303 Het gefactureerde bedrag wordt, vermeerderd met 19% BTW, op 9 juni 2005 bijgeschreven op de ING-rekening van Universum Beheer BV.304 In een handgeschreven stuk, inhoudende een verantwoording aangaande Universum Beheer BV, heeft [medeverdachte 9] als op 9 juni 2005 van Koblok Exploitaties ontvangen bedrag genoteerd: € 332.500. Daarbij staat de toevoeging 0,95 x 350.000.305 In het voorbereidend onderzoek gevraagd naar een reactie op die notitie zegt [medeverdachte 9] zich daarvan niets te herinneren.306 Deze gang van zaken valt in verband te brengen met een op 21 december 2004 gedateerde overeenkomst tussen Koblok Exploitaties BV en [medeverdachte 14], waaraan Koblok het recht mag ontlenen voor haar bemiddeling en inspanning ten behoeve van de totstandkoming van het akkoord op 23 mei 2000 tussen Bouwfonds Ontwikkeling BV (dat op zojuist genoemde datum overigens nog niet onder die naam bestond, rb) en Universum Vastgoed BV per 1 mei 2005 een vergoeding in rekening te brengen bij [medeverdachte 14] van € 350.000.307 Op 3 mei 2005 factureert Koblok Exploitaties BV genoemd bedrag onder verwijzing naar de overeenkomst van 21 december 2004.308 Ofschoon de hem getoonde overeenkomst tussen Koblok Exploitaties BV en [medeverdachte 14] van 21 december 2004 [medeverdachte 5] niets zegt309 heeft hij de betaling van het desbetreffende bedrag wel opgenomen in zijn aantekeningen met het opschrift "Opzetje Project Eurocenter". Onder betaald in 2005 is opgenomen een betaling in mei aan Koblok van € 350.000.310 Kennelijk heeft [medeverdachte 9] als bestuurder van Koblok Exploitaties BV 5% aan vergoeding in rekening gebracht, hetzelfde wat hij doet als hij als bestuurder van Universum beheer BV € 1.050.000 in rekening brengt bij Koblok Exploitaties BV uit hoofde van de overeenkomst die Koblok Exploitaties BV op 21 december 2004 zou hebben gesloten met [medeverdachte 14] en op dat bedrag € 50.000 in mindering brengt als afgesproken vergoeding voor [vennootschap 19].311 Overigens is - zoals hierboven al uiteengezet - de zojuist bedoelde overeenkomst geantedateerd en is deze niet eerder dan medio 2006 opgemaakt en ook op andere gronden vals.
Onder de hierboven omschreven omstandigheden, die er samengevat op neerkomen dat de betalingen aan Universum Vastgoed BV en Universum Beheer BV zijn terug te voeren op afspraken die begin 2000 door tussenkomst van [betrokkene 1] zijn gemaakt en die neerkomen op omkoping van verdachte door voor wijziging in zijn aanvankelijke opstelling een beloning in het vooruitzicht te stellen als uitvloeisel waarvan diverse overeenkomsten moesten worden opgemaakt om een niet met de werkelijkheid corresponderende titel voor die beloning te creëren, dienen ook de facturen waarop is betaald, te worden aangemerkt als valselijk opgemaakt.
De hierboven genoemde bedragen van in totaal € 5.055.181 worden ontvangen op rekeningen van Universum Vastgoed BV en Universum Beheer BV. Van beide vennootschappen is [medeverdachte 9] bestuurder en verdachte via Universum Holding BV - voor de buitenwacht niet zichtbaar - economisch eigenaar van 69% respectievelijk 96,15% van de aandelen. Bedragen die worden ontvangen op de rekening van Universum Vastgoed BV, worden regelmatig overgeboekt naar de rekening van Universum Holding BV.312 Per saldo is naar Universum Holding BV overgeboekt een bedrag van € 3.521.837, waar de Holding als aandeelhouder van 69% van de aandelen recht had op een uitkering uit hoofde van liquidatie van Universum Vastgoed BV van € 3.732.413.313 Ook van de rekening van Universum Beheer BV zijn regelmatig bedragen doorgeboekt naar de rekening van de Holding. Vanaf de bankrekeningen van de Holding waarop zojuist bedoelde bedragen werden ontvangen tenslotte vinden in maart en juni 2006 en in januari 2007 overboekingen plaats naar een bankrekening van Universum Holding BV bij de Zwitserse Clariden Bank tot een totaal van € 6.200.000.314
De positie van verdachte binnen de zojuist bedoelde constructie en zijn wetenschap aangaande die constructie alsmede zijn wetenschap aangaande de onderliggende afspraken, maken dat verdachte wist dat de hierboven besproken bedragen die grotendeels voor hem bestemd waren, afkomstig waren van misdrijf. Zijn verklaring ter terechtzitting die er - kort en zakelijk weergegeven - op neerkomt dat [betrokkene 1] met wie hij eind 1999/begin 2000 afsprak in zaken te gaan, voorstelde de aandelenverhoudingen vast te leggen zoals dat vervolgens is gebeurd en [betrokkene 1] en [medeverdachte 9] in feite het werk deden als gevolg waarvan hij de grootverdiener werd in de Universum-constructie zonder zich af te vragen waar het geld vandaan kwam315, moet als volstrekt ongeloofwaardig worden beschouwd en laat de rechtbank dan ook terzijde.
4.3.4 Feit 9 (criminele organisatie)
Algemeen
Wil sprake kunnen zijn van een organisatie in de zin van artikel 140 Sr, dan moet daarin een gestructureerd samenwerkingsverband aanwijsbaar zijn waarin de deelnemers in een zekere duurzaamheid, met enige continuïteit samenwerken. Ofschoon het plegen van misdrijven niet de enige of voornaamste bestaansgrond hoeft te zijn en het ook niet zo is dat een deelnemer bekend moet zijn (geweest) met alle personen die deel uitmaken van de organisatie, dient men - om deelnemer te zijn - wel te behoren tot de organisatie en een aandeel te hebben in de gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie dan wel die gedragingen te ondersteunen. Deelneming aan de organisatie is hier de strafbaar gestelde gedraging. Deze vereist niet het meedoen aan door de organisatie beoogde misdrijven, zelfs opzet op die misdrijven is niet vereist. Wel is voor wetenschap van de deelnemer dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven, opzet in onvoorwaardelijke zin vereist.
De vraag die beantwoord moet worden is of uit de verzameling van gegevens die als de resultaten van het onderzoek zijn neergelegd in het strafdossier alsmede uit de informatie die het onderzoek ter terechtzitting heeft opgeleverd, in voldoende mate onderbouwd kan worden afgeleid dat sprake is geweest van een samenwerkingverband van de aard en duur, dat voldaan wordt aan de hierboven voor het bestaan van een criminele organisatie gestelde voorwaarden.
De officier van justitie heeft zich in dit verband uitdrukkelijk op het standpunt gesteld, dat de organisatie hier heeft gegolden als een noodzakelijke voorwaarde: zonder een gestructureerd samenwerkingsverband had het overgrote deel van de afzonderlijk ten laste gelegde strafbare feiten, voor de voltooiing waarvan vele handlangers nodig waren, niet eens gepleegd kunnen worden.316 Dat betekent tevens dat de aan verdachten in de zaken die voortvloeien uit het zogenaamde Klimop-onderzoek ten laste gelegde deelneming aan een of - in een aantal gevallen - twee criminele organisaties, bepaald niet moet worden gezien als een nodeloze toevoeging aan de tevens geformuleerde verdenkingen van betrokkenheid bij het plegen van specifieke delicten. De fraudes konden in zijn opvatting alleen worden gepleegd bij de gratie van het bestaan en de instandhouding van een crimineel samenwerkingsverband. Om die reden is aan alle in aanmerking komende verdachten deelneming aan één of twee criminele organisaties ten laste gelegd, "één die de plundering van Bouwfonds op het oog had en één die zich bezighield met de oplichting van Philips Pensioenfonds en de omkoping van zijn directeuren". De twee onderscheiden criminele organisaties - zo stelt de officier van justitie - maken juist het hart uit van het fraudecomplex, van de verdenkingen en van de verwijtbaarheid.
Het noodzakelijke samenwerkingsverband kreeg een gestructureerd karakter door investeringen in juist die samenwerking waardoor een eigen normen- en waardenkader ontstond. De toegezegde - vaak op termijn te incasseren - beloning voor geleverde prestaties bond de deelnemers aan de organisatie en zorgde voor een eigen dynamiek, omdat uittreding zeer nadelig zou uitpakken. Naar de opvatting van de officier van justitie raken de zojuist genoemde karakteristieken - de noodzaak van een gestructureerd samenwerkingsverband voor het verwezenlijken van de fraude en de eigen dynamiek van dat verband - het wezen van het fraudeproces dat de afronding vormt van het Klimop-onderzoek.
De samenwerking onder de deelnemers van de organisatie werd ingegeven door de bij hen bestaande wetenschap dat het geheel (de organisatie) groter, sterker en corrumperender is dan de som der delen, zo stelt het openbaar ministerie, daarmee rakend aan de problematiek van het zogenaamde "dubbelop-karakter" van artikel 140 Sr, waarmee wordt bedoeld dat het gevaar bestaat dat een vervolging ter zake van hetgeen is strafbaar gesteld in artikel 140 Sr niet meer zou zijn dan "een som der delen".
Het zogenaamde "dubbelop-karakter" onderkent de rechtbank inderdaad als een aspect dat aandacht verdient, maar dan toch hoofdzakelijk bij de vraag van de straftoemeting. Het bepaalde in artikel 140 Sr betreft immers de verwoording van een zelfstandig strafbaar feit. Van het begaan van dat strafbare feit kan reeds sprake zijn als (nog) geen (andere) strafbare feiten zijn gepleegd, maar wel het oogmerk daartoe bestaat alsmede collectieve deelneming in de zin van het bepaalde in artikel 140 Sr. Waar sprake is van samenloop met andere strafbare feiten, lossen problemen van overdreven samentelling van straffen zich op in de matigende werking van de zogenaamde samenloopregeling.
Door het nalopen van een aantal karakteristieken die kenmerkend kunnen worden geacht voor een criminele organisatie en toetsing van onderzoeksgegevens aan die karakteristieken vindt de officier van justitie een verankering voor zijn opvatting dat sprake is van twee criminele organisaties. Zo wordt de samenhang in het handelen van de deelnemers onderkend in de frequente coördinatie en afstemming tussen leden van de organisaties en de in de onderzoeksresultaten zichtbare gevolgen daarvan in de vorm van uitvoeringshandelingen of andere vormen van betrokkenheid.317 Een plan- en projectmatige aanpak, zoals die zichtbaar wordt in de lange duur van een traject voordat het tot uitbetaling komt, is alleen mogelijk in het kader van een samenwerkingsverband waar in innige samenwerking en loyaliteit wordt geopereerd, een vorm van samenwerking die ook blijkt uit de samenhang in financiële belangen van de deelnemers nu bij een reeks verdachten potjes met crimineel geld werden gecreëerd, aldus de officier van justitie die daaraan toevoegt, dat de verlangde continuïteit van de organisaties door de leiding daarvan werd gezocht en gevonden in het betrekken van ondernemingen en personen bij het doorsluizen en verdelen van geld op grond van valse stukken, een en ander tegen een riante beloning.318
Door een strikte verdeling van taken, waarbij een aantal deelnemers zich met name bezig hield met het doorsluizen van geld dat als resultaat van door anderen gepleegde frauduleuze handelingen werd ontvangen, bleven de vennootschappen met een directe link naar de belangrijkste deelnemers in de luwte. Ook veelzeggend voor de aard van de activiteiten waarmee de leden van de organisatie zich bezighielden is het ontbreken van een administratie waarin de opbrengsten en de verdeling daarvan werd bijgehouden. Dat die informatie er ook niet moest zijn kan opgemaakt worden uit opgenomen opmerkingen van [medeverdachte 9] en [medeverdachte 1] die erop neerkomen dat aantekeningen niet gemaakt dan wel na het gesprek weer weggegooid worden.319 Ook de uitwerking van een opgenomen telefoongesprek tussen [medeverdachte 9] en [medeverdachte 5] waarin gesproken wordt over het wissen van bepaalde bestanden320, in een later gesprek zelfs gevolgd door de suggestie de harde schijf te verdonkeremanen321 zijn illustratief hiervoor.
Voor bewezenverklaring van het essentiële bestanddeel dat vervuld moet zijn, wil van een organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr sprake zijn, het oogmerk op het plegen van misdrijven, onderscheidt de officier van justitie twee groepen misdrijven: oplichting en verduistering door middel van valse stukken en betalingen dan wel niet-ambtelijke omkoping enerzijds en het witwassen van het daarmee verkregen geld anderzijds. Om ontdekking van de gronddelicten te voorkomen moesten de opbrengsten geruime tijd verborgen blijven totdat zich een gelegenheid voordeed deze te verdelen. Omdat het witwassen er tevens voor zorgde dat geen directe relatie kon worden gelegd met de desbetreffende gronddelicten kan witwassen als een van de doelstellingen van de organisatie worden aangemerkt.322
Op zichzelf acht de rechtbank een georganiseerde gang van zaken als gepresenteerd door het openbaar ministerie en die wordt gekenmerkt door een modus operandi die er op neerkomt dat een geïnvesteerde prestatie veelal een beloning in de toekomst ten deel valt, heel wel denkbaar. Waar het in iedere individuele zaak om gaat is evenwel niet het antwoord op de vraag of van een op dergelijke wijze opererend samenwerkingsverband sprake is geweest, maar om het bewijs dat de individuele verdachte aan een dergelijk verband heeft deelgenomen. Daarvoor is niet nodig dat wordt deelgenomen aan de misdrijven waarop het oogmerk van de organisatie is gericht en evenmin dat een deelnemer bekend moet zijn (geweest) met alle personen die deel uitmaken van de organisatie. Wel is vereist dat de verdachte in zijn algemeenheid weet (in de zin van onvoorwaardelijk opzet) dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Dit uitgangspunt brengt ook met zich mee dat bewezenverklaring van de naast deelneming aan een criminele organisatie ten laste gelegde feiten betekent dat sprake is geweest van een zekere mate van samenwerking, maar nog niet dat van een overkoepelend en gestructureerd samenwerkingsverband kan worden gesproken.
Verdachte
Waar bewezenverklaring van naast deelneming aan een criminele organisatie ten laste gelegde feiten nog niet meebrengt dat daarmee ook die deelneming bewezen kan worden, heeft andersom te gelden dat een eventuele vrijspraak van zulke feiten niet tevens vrijspraak van die deelneming tot gevolg heeft. Waar dat laatste wordt bepleit van de zijde van de verdediging van verdachte, onder toevoeging nog van het argument dat de misdrijven waarop het oogmerk van de organisatie was gericht feitelijk zijn omschreven als de overige feiten op de tenlastelegging, wordt miskend dat de strafbaar gestelde gedraging bestaat in de deelneming aan een criminele organisatie voor de bewezenverklaring waarvan een andere grondslag geldt dan voor die van individuele gedragingen waarin de bestanddelen van afzonderlijke strafbare feiten herkend moeten worden.
Overigens wordt verdachte voor de meeste andere hem ten laste gelegde feiten veroordeeld en is reeds op grond van de daartoe opgenomen redengevende feiten en omstandigheden duidelijk, dat hij zich zonder enige terughoudendheid maar wel met de nodige afscherming heeft laten opnemen in het georganiseerde samenwerkingsverband van [medeverdachte 1].
Zowel in het project Eurocenter als in het project 126 was verdachte als directeur van de vastgoedpoot van Philips Pensioenfonds in een positie van waaruit hij een zeer aanzienlijke zo niet bepalende invloed had als het ging om de vraag aan welke partijen vastgoed werd verkocht. Het was algemeen bekend dat er bij Philips al jarenlang met dezelfde partijen zaken werden gedaan, stelt [betrokkene 20]323, waarvan [medeverdachte 1] er op enig moment in ieder geval een was. Om met Philips Pensioenfonds tot zaken te komen was het volgens [medeverdachte 1], aan wiens verklaring de rechtbank als beweerdelijk leider van de organisatie, geloof hecht, wel nodig om verdachte te fêteren en hem toezeggingen te doen.324 In dat verband zijn stukken vervaardigd met een veelal onjuiste inhoud teneinde een titel te creëren voor betalingen aan personen of bedrijven die daarvoor geen relevante inspanningen hadden verricht. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 9] kunnen daarbij gelden als bedenkers van vernuftige constructies om het geld een andere loop te laten hebben. Een dergelijke gang van zaken, voor de verwezenlijking waarvan de medewerking van meerdere personen op diverse cruciale posities noodzakelijk is, is slechts voorstelbaar bij een georganiseerd verband waarin de deelnemers zich bewust zijn van hun rol of taak in het geheel en aan het vertrouwen in de gezamenlijke onderneming de zekerheid ontlenen dat zij (uiteindelijk) aan hun trekken zullen komen. De talrijke afspraken die in kaart zijn gebracht aan de hand van de agenda's van betrokken personen325 vormen een bevestiging van het geloof in zo'n onderneming.
De bewijsmiddelen die zijn gebruikt bij de beschrijving van de redengevende feiten en omstandigheden voor bewezenverklaring van naast de criminele organisaties ten laste gelegde feiten, doen tevens dienst als bewijs voor dat zojuist bedoelde bewustzijn.
Dat [medeverdachte 1], [medeverdachte 9] en verdachte gezamenlijk optrokken, kan worden afgeleid uit de verklaringen van [betrokkene 20] alsook uit de opgenomen vertrouwelijke communicatie van diverse ontmoetingen die zij (ook buiten kantoortijden) hadden in onder meer het Mövenpick hotel te Den Bosch. Tijdens dergelijke ontmoetingen werden afspraken gemaakt over te verdelen winsten. Geheel in lijn met het heimelijke karakter van dat verband heeft verdachte met hulp van [medeverdachte 9] zijn in een drietal vennootschappen verscholen economische belang aan het zicht weten te onttrekken en daarmee zijn rol als onmisbare schakel in een profijtelijke werkwijze ten volle uitgebuit.
4.4. Bewezenverklaring
Gezien het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, in dier voege dat:
2.
PROJECT 126:
Hij in de periode van 27 juli 2004 tot en met 1 december 2006 te Eindhoven, in elk geval in Nederland, anders dan als ambtenaar, werkzaam zijnde in dienstbetrekking bij Philips Electronics Nederland BV en/of Philips Real Estate Investment Management B.V. naar aanleiding van hetgeen hij, verdachte, in zijn betrekking heeft gedaan en/of nagelaten dan wel zal doen of nalaten,
een belofte,
te weten de belofte tot betaling van 7/15 deel van de te behalen winst op project 126 door (de vennootschappen van) medeverdachte [medeverdachte 1],
heeft aangenomen, en dit aannemen in strijd met de goede trouw heeft verzwegen tegenover zijn werkgever
3.
PRIMAIR:
PROJECT 126:
Hij in de periode van 1 januari 2007 tot en met 1 juli 2007 te Hoofddorp en/of Weert en/of Haelen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen meermalen van voorwerpen te weten geldbedragen tot een totaal bedrag van circa Euro 422.500,- (exclusief btw),
de werkelijke aard en de herkomst heeft verhuld
door voor te wenden dat die geldbedragen waren verkregen op basis van een (valse) factuur van [vennootschap 18] aan Coördinatie Bouwwezen BV (D-0541) en
een (valse) factuur van [vennootschap 18] aan [vennootschap 19] (D-0777) en
een (valse) factuur van [vennootschap 18] aan Wertha Vastgoed I BV (D-3212),
terwijl hij, verdachte en zijn mededaders telkens wisten, dat die geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
4.
SUBSIDIAIR:
Hij in de periode van 1 januari 2001 tot en met 1 december 2006 te Eindhoven, in elk geval in Nederland, anders dan als ambtenaar, werkzaam zijnde in dienstbetrekking bij Schootse Poort Holding B.V. en/of Schootse Poort Onroerend Goed Beheer B.V. en/of Philips Electronics Nederland B.V. en/of Philips Real Estate Investment Management B.V., naar aanleiding van hetgeen hij, verdachte, in zijn betrekking heeft gedaan en/of nagelaten dan wel zal doen of nalaten (in het kader van het project Ceylonstaete), een gift, te weten een geldbedrag van in totaal circa EUR 5.445.363 (Hfl 12.000.000), heeft aangenomen, en dit aannemen in strijd met de goede trouw heeft verzwegen tegenover zijn werkgever.
5.
PRIMAIR:
PROJECT CEYLONSTAETE:
Hij in de periode van 1 april 2002 tot en met 13 november 2007 te Haelen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen meermalen van voorwerpen, te weten geldbedragen tot een totaal bedrag van circa Euro 5.445.363,- (Hfl 12.000.000) (exclusief btw),
de werkelijke aard en de herkomst heeft verhuld en heeft verhuld wie de rechthebbende op die geldbedragen was en wie het voorhanden had (te weten hij, verdachte)
door voor te wenden dat die geldbedragen waren verkregen op basis van een valse winstdelingsovereenkomst tussen Ceylonstaete BV en Universum Beheer BV (D-0835) en een valse vaststellingsovereenkomst tussen Ceylonstaete BV en Universum Beheer B.V. (D-0836)
en
door die geldbedragen te ontvangen op de bankrekening van Universum Beheer B.V., van welke vennootschap hij, verdachte, middels aandelenverhoudingen die voor derden niet zichtbaar waren, (economisch) (mede)eigenaar was
en
door die geldbedragen, althans delen daarvan, te doen laten doorstorten via de bankrekening van Universum Holding BV op een Zwitserse bankrekening (bij de Clariden Bank),
terwijl hij, verdachte en zijn mededader(s) wisten dat die geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
6.
PRIMAIR:
PROJECT EUROCENTER:
Hij in de periode van 1 oktober 2003 tot en met 13 november 2007 te Hoevelaken en/of Haelen en/of Roermond, in elk geval in Nederland en in Zwitserland, tezamen en in vereniging met anderen van voorwerpen, te weten geldbedragen tot een totaal van Euro 5.055.181,- (exclusief btw),
de werkelijke aard heeft verhuld en heeft verhuld wie de rechthebbende op de geldbedragen was en wie het voorhanden had,
door voor te wenden dat die geldbedragen waren verkregen op basis van een (valse) brief van Universum Vastgoed BV aan Bouwfonds Vastgoedontwikkeling CV (D-1982) en
een (valse) brief van Bouwfonds Ontwikkeling BV aan Universum Vastgoed BV (D-0620) en
een (valse) bouwclaimovereenkomst tussen Drente Park VOF/[vennootschap 20] en Universum Vastgoed BV (D-0036) en
een (valse) bouwclaimovereenkomst tussen Universum Vastgoed BV en [medeverdachte 14] (D-0860) en
een (valse) factuur van Universum Vastgoed BV aan [medeverdachte 14] (D-2237) en
een (valse) factuur van Universum Vastgoed BV aan Bouwfonds Ontwikkeling BV (1992) en
drie (valse) facturen van Universum Vastgoed BV aan Drentepark VOF (D-1636 en D-2076 en D-2078) en
een (valse) factuur van Universum Beheer BV aan Koblok Exploitaties BV (D-1593)
en
door die geldbedragen te ontvangen op de bankrekening van Universum Vastgoed B.V. en/of Universum Beheer BV, van welke vennootschappen hij, verdachte, middels aandelenverhoudingen die voor derden niet zichtbaar waren, (economisch) (mede)eigenaar was
en
door delen van die geldbedragen, na de liquidatie van Universum Vastgoed B.V., via de bankrekening van Universum Holding BV, door te storten naar een Zwitserse bankrekening bij de Clariden Bank,
terwijl hij, verdachte en zijn mededader(s) telkens wisten, datdie geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf;
7.
PRIMAIR:
PROJECT EUROCENTER:
Universum Vastgoed BV op 15 april 2004 en/of 30 maart 2004 en 28 oktober 2003 en 21 december 2004, te Roermond en/of Tilburg en/of te Aerdenhout en/of Haelen en/of Haarlem, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen,
A - een overeenkomst tussen enerzijds Drentepark v.o.f. vertegenwoordigd door haar vennoten [vennootschap 6] en [vennootschap 20] en anderzijds Universum Vastgoed BV vertegenwoordigd door haar directeuren [betrokkene 1] en [medeverdachte 9], terzake - zakelijk weergegeven - een aan Universum Vastgoed BV te betalen vergoeding van EUR 2.586.547,- voor de bemiddeling en inspanning die Universum heeft verricht als gevolg waarvan een ontwikkelovereenkomst tot stand is gekomen tussen Schootse Poort en Bouwfonds Ontwikkeling BV en voor de in het bezit van Universum zijnde bouwclaim terzake van het project Eurocenter te Amsterdam, welke bouwclaim voorziet in de bouw van een woontoren en twee kantoortorens (D-0036), en
B - een overeenkomst tussen enerzijds [medeverdachte 14] en anderzijds Universum Vastgoed BV, terzake - zakelijk weergegeven - een te betalen vergoeding van EUR 136.134,- voor de bemiddeling en inspanning die Universum Vastgoed BV zal verrichten als gevolg waarvan een ontwikkelingsovereenkomst tot stand zal komen tussen Schootse Poort/Philips Pensioenfonds en Bouwfonds Vastgoedontwikkeling CV (D-0860),
zijnde telkens een geschrift bestemd om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt en/of laten opmaken, immers hebben Universum Vastgoed BV en haar mededader(s)
A - in genoemde overeenkomst onder A opgenomen dat - zakelijk weergegeven -
- Universum Vastgoed BV bemiddeling en inspanning heeft verricht als gevolg waarvan tussen Schootse Poort en Bouwfonds Ontwikkeling BV een ontwikkelovereenkomst is gesloten, terwijl in werkelijkheid Universum Vastgoed BV geen enkele bemiddeling of inspanning heeft verricht bij de totstandkoming van de ontwikkelovereenkomst tussen Schootse Poort en Bouwfonds Ontwikkeling BV
en
- Universum Vastgoed BV een bouwclaim terzake van het project Eurocenter in haar bezit heeft, terwijl in werkelijkheid Universum Vastgoed BV geen rechten kan doen gelden ten aanzien van het project Eurocenter en ten overstaan van Drentepark v.o.f., althans geen rechten en/of bouwclaim heeft ter waarde van de overeengekomen vergoeding van EUR 2.586.547,-
en
B - in genoemde overeenkomst onder B opgenomen dat - zakelijk weergegeven -
- Universum Vastgoed BV bemiddeling en inspanning heeft verricht/zal verrichten als gevolg waarvan tussen Schootse Poort/Philips Pensioenfonds en Bouwfonds Vastgoedontwikkeling CV een overeenkomst tot stand zal komen, terwijl in werkelijkheid Universum Vastgoed BV geen bemiddeling of inspanning heeft verricht of zou verrichten bij de totstandkoming van de overeenkomst tussen Schootse Poort/Philips Pensioenfonds en Bouwfonds Vastgoedontwikkeling CV
en
- [medeverdachte 14] zich zal inspannen dat de bouwopdracht inzake het project Eurocenter wordt verstrekt aan een nader door het Bouwfonds aan te wijzen aannemer en/of aannemercombinatie, terwijl [medeverdachte 14] in werkelijkheid geen inspanningen zou gaan verrichten,
zulks telkens met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, aan welke bovenomschreven verboden gedragingen hij, verdachte en/of zijn mededader(s), telkens feitelijk leiding heeft/hebben gegeven;
8.
PROJECT EUROCENTER:
Hij in de periode van 1 januari 2000 tot en met 1 december 2006 te Eindhoven, in elk geval in Nederland, meermalen, telkens anders dan als ambtenaar, werkzaam zijnde in dienstbetrekking bij Schootse Poort Holding B.V. en/of Schootse Poort Onroerend Goed Beheer B.V. en/of Philips Electronics Nederland B.V. en/of Philips Real Estate Investment Management B.V. naar aanleiding van hetgeen hij, verdachte, in zijn betrekking heeft gedaan en/of nagelaten dan wel zal doen of nalaten (zulks in het kader van het project Eurocenter),
telkens een belofte, te weten de belofte tot betaling van 25% van de winst (aan Universum Vastgoed BV) die Bouwfonds zal behalen op het project Eurocenter, althans Euro 2.000.000 (exclusief btw) wegens het vervallen van genoemde winstafspraak (D-0619) en
de belofte tot betaling van geldbedragen van in totaal EUR 4.055.181,- (exclusief btw), en
telkens een gift, te weten een geldbedrag van circa EUR 2.000.000,- (exclusief btw, factuur D-1992), en geldbedragen van in totaal EUR 3.055.181,- (exclusief btw, facturen D-2237, D-1636, D-2076, D2078, D-1593),
heeft aangenomen, en dit aannemen in strijd met de goede trouw heeft verzwegen tegenover zijn werkgever;
9.
PROJECTEN EUROCENTER EN 126:
Hij in de periode van 1 januari 1998 tot en met 13 november 2007 te Eindhoven en/of Hoevelaken en/of Hoofddorp en/of Heemstede en/of Weert en/of Haelen en/of Roermond en/of Tilburg en/of Aerdenhout en/of 's Hertogenbosch en/of Den Haag en/of Bilthoven en/of Haarlem en/of Capelle aan den IJssel en/of IJsselstein, in elk geval in Nederland, opzettelijk heeft deelgenomen aan een organisatie,
te weten een organisatieverband van natuurlijke personen en/of rechtspersonen, bestaande uit hem, verdachte en/of [medeverdachte 1] en/of [betrokkene 14] en/of [medeverdachte 9] en/of [betrokkene 16] en/of [medeverdachte 6] en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 8] en/of [betrokkene 4] en/of [medeverdachte 3] en/of [betrokkene 7] en/of Landquest NV en/of Kanaalcentrum Utrecht BV en/of Europalaan Utrecht BV en/of Idlewild Consultants BV en/of Universum Holding BV en/of Universum Beheer BV en/of [medeverdachte 13] en/of [medeverdachte 14] en/of [vennootschap 4] en/of [vennootschap 5] en/of een of meer andere (rechts)personen, welke organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven, namelijk onder meer:
- valsheid in geschrift
- actieve en/of passieve niet-ambtelijke omkoping
- witwassen
bestaande die deelneming onder meer uit:
het bedenken en/of plannen en/of voorbereiden van vorenbedoelde misdrijven
en/of
het uitdenken en/of vastleggen van constructies waarop de met vorenbedoelde misdrijven verkregen gelden worden verdeeld en/of aan het zicht worden onttrokken van derden
en/of
het ten behoeve van vorenbedoelde misdrijven oprichten van vennootschappen en/of aangaan van samenwerkingsverbanden en/of inrichten van de (eigendoms)verhoudingen binnen vennootschappen
en/of
het ten behoeve van vorenbedoelde misdrijven doen van giften en/of beloften aan andere deelnemers van die organisatie en/of aan anderen in ruil voor medewerking
en/of
het verzwijgen tegenover de werkgever (Stichting Philips Pensioenfonds en/of Philips Real Estate Investment Management BV en/of Schootse Poort Onroerend Goed Beheer BV) van giften en/of beloften
en/of
het aanwenden en/of gebruik maken van de positie en/of specifieke kennis en/of vaardigheden van andere deelnemers van de organisatie en/of van anderen
en/of
het voor rekening van en/of op naam van de werkgever (doen of laten) aangaan van valse overeenkomsten
en/of
het ten behoeve van het aangaan van valse overeenkomsten overleggen van valse of vervalste KBA's en/of notities en/of andere stukken
en/of
het (doen of laten) verrichten van (frauduleuze) betalingen aan de contractspartijen ter uitvoering van valse overeenkomsten
en/of
het (doen of laten) verstrekken van geheime of vertrouwelijke informatie aan andere deelnemers van de organisatie
en/of
het (doen of laten) opnemen van valse overeenkomsten en/of facturen en/of brieven in bedrijfsadministraties (van de werkgever)
en/of
het (doen of laten) opmaken en/of samenstellen van valse of vervalste facturen en/of overeenkomsten en/of brieven ten behoeve van de verdere doorgeleiding van de door middel van vorenbedoelde misdrijven verkregen (frauduleuze) gelden
en/of
het doen of laten beheren van de door middel van vorenbedoelde misdrijven verkregen gelden door andere deelnemers van de organisatie en/of het beheren van de door middel van vorenbedoelde misdrijven verkregen gelden voor andere deelnemers van de organisatie
en/of
het (doen of laten) beheren van de door middel van vorenbedoelde misdrijven verkregen gelden middels (een) buitenlandse bankrekening(en)
en/of
het beleggen of bijwonen van bijeenkomsten en/of vergaderingen met de andere deelnemers van de organisatie, zulks ten behoeve van besluitvorming over vorenbedoelde misdrijven
en/of
en/of
het feitelijk leiding geven aan vorenbedoelde misdrijven;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest de rechtbank de tenlastelegging verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte onder 4.4 meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Strafbaarheid van de feiten
Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 2:
Het, anders dan als ambtenaar, werkzaam zijnde in dienstbetrekking, naar
aanleiding van hetgeen hij in zijn dienstbetrekking heeft gedaan of nagelaten
dan wel zal doen of nalaten, aannemen van een belofte en dit aannemen in
strijd met de goede trouw verzwijgen tegenover zijn werkgever.
Feit 3:
Medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd.
Feit 4 subsidiair:
Het, anders dan als ambtenaar, werkzaam zijnde in dienstbetrekking, naar aanleiding van hetgeen hij in zijn dienstbetrekking heeft gedaan of nagelaten dan wel zal doen of nalaten, aannemen van een belofte en dit aannemen in strijd met de goede trouw verzwijgen tegenover zijn werkgever.
Feit 5
Medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd.
Feit 6 primair
Medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd.
Feit 7
Medeplegen van valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij tezamen en in vereniging met een ander feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging;
Feit 8
Het, anders dan als ambtenaar, werkzaam zijnde in dienstbetrekking, naar aanleiding van hetgeen hij in zijn dienstbetrekking heeft gedaan of nagelaten dan wel zal doen of nalaten, aannemen van een belofte en dit aannemen in strijd met de goede trouw verzwijgen tegenover zijn werkgever, meermalen gepleegd.
en
Het, anders dan als ambtenaar, werkzaam zijnde in dienstbetrekking, naar aanleiding van hetgeen hij in zijn dienstbetrekking heeft gedaan of nagelaten dan wel zal doen of nalaten, aannemen van een gift en dit aannemen in strijd met de goede trouw verzwijgen tegenover zijn werkgever, meermalen gepleegd.
Feit 9
Het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
6. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
7. Motivering van de sanctie
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting en uit de bespreking aldaar van het vanwege Reclassering Nederland uitgebrachte rapport van 29 september 2009 is gebleken. De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het uittreksel uit het justitieel documentatieregister van 15 juni 2010 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor strafbare feiten is veroordeeld.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich toegankelijk getoond voor de verlokkingen om, naast zijn dienstbetrekking bij Philips Pensioenfonds, geld bij te verdienen en heeft daartoe initiatieven ontplooid die volstrekt onaanvaardbaar zijn. Verdachte heeft zich in diverse onroerend goed-projecten van Philips Pensioenfonds laten omkopen met geld en de belofte tot betaling van vele miljoenen euro's. Bovendien heeft verdachte zich in zijn functie op uitgebreide schaal laten fêteren door zakenrelaties door op kosten van deze zakenrelaties reizen te maken naar de Formule 1-races in Monaco, de vastgoedbeurs in Cannes en naar Parijs. Anders dan hem op grond van de geldende gedragscode was voorgeschreven heeft verdachte de hem gedane toezeggingen en ontvangen giften, noch de gemaakte reizen gemeld aan zijn werkgever. Afgezien van bedoelde gedragscode is het uiteraard de in de delictsomschrijving van artikel 328ter Sr neergelegde norm, die hier in het geding is: ter bescherming van de zuiverheid van de dienstbetrekking, van het vertrouwen tussen werknemer en werkgever dat door verzwijging zou worden beschaamd en van de publieke moraal, heeft de wetgever deze bepaling vastgesteld. Het moge duidelijk zijn dat verdachte met deze wijze van handelen het vertrouwen van zijn - inmiddels voormalige - werkgever op grove wijze heeft beschaamd.
Maar niet alleen binnen zijn dienstverband, ook daarna heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan ernstige strafbare feiten. Om aan hem toegezegde betalingen te kunnen incasseren heeft verdachte in nauwe samenwerking met zijn mededaders via ingewikkelde constructies met aandelenverhoudingen in vennootschappen, via tussenpersonen die als doorgeefluik fungeerden en door middel van valse facturen, getracht deze van misdrijf afkomstige gelden te verhullen en aan het zicht van de autoriteiten te onttrekken.
De miljoenen die verdachte op die wijze ontving heeft hij dan ook witgewassen. Dergelijke delicten kunnen nadeel teweeg brengen en leiden tot schending van het vertrouwen dat in het maatschappelijk verkeer gesteld moet kunnen worden in de juistheid van bepaalde geschriften en andere gegevens.
Verdachte vervulde binnen een samenwerkingsverband dat door de duurzaamheid en gestructureerde vorm daarvan door de rechtbank als een criminele organisatie wordt gekwalificeerd, een sleutelpositie nu hij als directeur bij PREIM het mogelijk maakte dat zijn mededaders enorme winsten konden realiseren op onroerend goed dat zij van PREIM, via verdachte, kochten.
Ook al heet het, dat hebzucht goed is, als die ten toon wordt gespreid door iemand wie het naar objectieve maatstaven aan niets ontbreekt en die bereid is zich daartoe te laten omkopen, is er weinig reden voor die instelling begrip op te brengen. Van de zijde van het openbaar ministerie is in dit verband opgemerkt, dat juist geprivilegieerde mensen, mensen met macht, geld en positie, zich aan de wet moeten houden en dat de bereidheid - ondanks een uitstekende positie en een bevoorrecht leven - normen en waarden aan de laars te lappen, tot strafverzwaring dient te leiden. Bestaande mores in de vastgoedmarkt maken de strafwaardigheid van een en ander niet anders, heeft het openbaar ministerie daaraan toegevoegd, evenmin als de media-aandacht van overwegende invloed mag zijn op de strafmaat, aangezien hoge bomen nu eenmaal veel wind vangen.
Zonder de door het openbaar ministerie genoemde uitgangspunten te verwerpen wil de rechtbank toch steeds in individuele zaken oog hebben voor alle aspecten die van belang kunnen zijn voor de bepaling van de strafsoort en de strafmaat.
Bij verdachte springt allereerst in het oog dat hij binnen het criminele samenwerkingsverband een van de grootverdieners is geweest. Daarnaast weegt de rechtbank mee dat verdachte er tijdens de behandeling ter terechtzitting op geen enkele wijze blijk van heeft gegeven in te zien dat de wijze waarop hij in verschillende projecten heeft geopereerd, niet deugt, althans lastige vragen daarover uit de weg ging. Verdachte heeft zich in feite van de domme gehouden en het doen voorkomen of hem ongevraagd allerlei materiële voorspoed is overkomen. Dat is uiteraard zijn volste recht, maar zo'n houding leidt er wel toe dat de rechtbank bij het nemen van haar beslissingen en met name ook die met betrekking tot de hoogte daarvan, nauwelijks andere informatie ten dienste staat dan die zij kent en kan distilleren uit de stukken van het strafdossier.
Bij de formulering van zijn strafeis heeft het openbaar ministerie betrokken dat naar zijn oordeel door het handelen van verdachte en zijn mededaders Philips Pensioenfonds en de daarbij aangesloten pensioengerechtigden nadeel is berokkend. Naar het oordeel van de rechtbank kan een dergelijk verwijt verdachte niet onverkort worden gemaakt. Immers, reeds uit de vrijspraak van het onder feit 1 en 4 primair ten laste gelegde volgt dat niet bewezen kan worden verklaard dat sprake is geweest van oplichting en/of verduistering van gelden van Philips Pensioenfonds. Bovendien zou de benadeling in de visie van het openbaar ministerie met name zijn veroorzaakt doordat verdachte en zijn mededaders ervoor zorgden dat Philips Pensioenfonds bij vastgoedtransacties pakketten onroerend goed voor een te lage prijs verkocht en waarbij via winstdelingsovereenkomsten met de afnemers van die pakketten onroerend goed door onder meer verdachte werd meegedeeld in de door die afnemers (bij doorverkoop) gerealiseerde winsten.
Dat door verdachte strafbare feiten zijn gepleegd met betrekking tot de (te lage) verkoopprijzen van onroerend goed van Philips Pensioenfonds is op basis van gegevens uit het strafdossier en de informatie die het onderzoek ter terechtzitting heeft opgeleverd, niet aangetoond. Wel acht de rechtbank op basis van die gegevens en informatie aannemelijk geworden dat in de periode waarin de ten laste gelegde en grotendeels bewezen verklaarde feiten zich afspelen, de wijze van verkoop van onroerend goed door Philips Pensioenfonds zoals deze zich in het Klimop-dossier heeft voorgedaan in de projecten 126 en Ceylonstaete, te weten onderhandse pakketgewijze verkoop van onroerend goed aan een vaste groep kopers, sinds jaar en dag gebruikelijk was. Daar komt bij dat evenzeer aannemelijk is geworden dat in de periode waarin de ten laste gelegde feiten zich afspelen met betrekking tot de prijs waarvoor dergelijke pakketten onroerend goed bij Philips Pensioenfonds van de hand gingen in de markt kennelijk geen geheimen bestonden; algemeen bekend was dat deze pakketten onroerend goed voor een prijs werden verkocht die net iets boven de taxatiewaarde lag. Daaruit valt af te leiden dat commerciële belangen binnen Philips Pensioenfonds en PREIM kennelijk niet voorop stonden. Dat op deze verkoopmethode het een en ander viel aan te merken, getuige de kritische geluiden die daarover bij tijd en wijle binnen PREIM te horen waren, kan verdachte in strafrechtelijke zin niet worden aangerekend.
Dit heeft tot gevolg dat de rechtbank niet in de strafmaat verhogende zin benadeling van Philips Pensioenfonds of pensioengerechtigden zal meewegen.
Het voorgaande laat onverlet dat verdachte jarenlang kritische geluiden binnen het Pensioenfonds over de wijze waarop onroerend goed door Philips in de markt werd gezet, heeft genegeerd en interne discussies daarover uit de weg is gegaan. Mede hierdoor werd het betalen van steekpenningen om onroerend goed van Philips Pensioenfonds te kunnen kopen in zekere zin gemeengoed. Aan het laten voortbestaan van dit systeem heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank een belangrijke bijdrage geleverd, hetgeen hem wordt aangerekend.
De rechtbank stelt vast dat verdachte inmiddels een schikking met de benadeelde partijen heeft getroffen op grond waarvan het wederrechtelijk door hem verkregen voordeel zal worden terugbetaald. Hoewel met het terugbetalen van hetgeen wederrechtelijk is toegeëigend een einde wordt gemaakt aan het voortduren van een onrechtmatige situatie, heeft anderzijds te gelden dat die schikking eerst na zijn aanhouding is getroffen en ook pas in een zeer laat stadium - na dagvaarding van de betrokken vennootschappen - tot stand is gekomen. Anders dan het openbaar ministerie ziet de rechtbank in die omstandigheid wel aanleiding de aan verdachte op te leggen straf te matigen, zij het in zeer beperkte mate.
Hoewel er van de zijde van de verdediging niet expliciet verweer op is gevoerd, heeft de rechtbank zich ambtshalve gebogen over de vraag of rekening gehouden dient te worden met de omstandigheid dat de vervolging in eerste aanleg ruim vier jaar heeft geduurd en of dit een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) inhoudt.
Vooropgesteld moet worden dat als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling van een zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Als omstandigheden waarvan de redelijkheid van de duur van een zaak afhankelijk is hebben onder meer te gelden de ingewikkeldheid van een zaak, waartoe ook de omvang van het verrichte onderzoek en de gelijktijdige berechting van zaken tegen medeverdachten wordt gerekend, de invloed van verdachte en zijn raadsman op het procesverloop alsmede de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
Ervan uitgaande dat bedoelde termijn een aanvang heeft genomen op het moment dat verdachte in verzekering is gesteld, te weten 13 november 2007, kan worden vastgesteld dat op het moment dat in eerste aanleg vonnis zal worden gewezen de vervolging van verdachte meer dan vier jaar in beslag heeft genomen. Deze duur acht de rechtbank onwenselijk maar niet onredelijk lang, in aanmerking nemend de omvang van het door de FIOD-ECD verrichte onderzoek dat ook nog na 13 november 2007 heeft plaatsgevonden, de enorme omvang en de complexiteit van het Klimop-dossier, het uitgebreide onderzoek dat mede op verzoek van de verdediging in de zaak van verdachte en in de zaken van medeverdachten in het kabinet van de rechter-commissaris heeft plaatsgevonden als ook de tijd die de behandeling van verdachtes zaak ter terechtzitting als gevolg van de gelijktijdige berechting van diverse in dit megaproces terechtstaande verdachten, in beslag heeft genomen. De rechtbank zal aan de hiervoor gedane vaststelling omtrent de lange duur van de vervolging dan ook geen consequenties verbinden die van invloed zijn op de strafmaat.
In het kader van het door de verdediging gevoerde ontvankelijkheidsverweer heeft zij als één van de aspecten waarop dat verweer was gestoeld, genoemd de omstandigheid dat verdachte de rechtbank niet heeft kunnen betreden zonder te worden gefilmd en gefotografeerd.
In dat licht bezien acht de rechtbank het wenselijk op deze plaats nader in te gaan op de media-aandacht die (onder meer) verdachte ten deel is gevallen. Hoewel de rechtbank zonder meer wil aannemen dat de media-aandacht ook in de zaak van verdachte bovengemiddeld is geweest, gaat het haar te ver aan te nemen dat een deel van de negatieve publiciteit waaraan verdachte is blootgesteld, is veroorzaakt door het openbaar ministerie doordat deze het volledige dossier, zonder daaraan enige voorwaarde(n) te verbinden, aan Bouwfonds ter beschikking heeft gesteld. Immers, het openbaar ministerie heeft ingevolge een op hem rustende wettelijke verplichting - overigens eerst nadat de raadkamer van deze rechtbank daartoe had bevolen - stukken uit het strafdossier verstrekt aan een benadeelde partij Het openbaar ministerie kan, ook al heeft het aan die verstrekking geen voorwaarden willen verbinden of daarover afspraken met de benadeelde partij willen maken hetgeen in de visie van de rechtbank mogelijk was geweest, niet verantwoordelijk worden gehouden voor hetgeen die benadeelde partij vervolgens met de haar verstrekte stukken doet. Wel acht de rechtbank aannemelijk dat de media-aandacht en de daarin reeds verwerkte oordelen een zware wissel hebben getrokken op verdachte en zijn privéleven. Zij ziet deze media-aandacht evenwel als een kennelijk onvermijdelijk en bovendien van een eigen dynamiek voorzien fenomeen dat zich bij uitstek in zaken met een zekere impact voordoet. In dit geval is de positie die verdachte in het maatschappelijk leven heeft bekleed, niet geheel onbegrijpelijk een aandachttrekkend aspect.
De rechtbank acht, alles afwegende, geen andere straf passend dan een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
9. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder feit 1 en feit 4 primair ten laste is gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 4.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezenverklaarde feiten de hierboven onder 5. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.J.M. Verpalen, voorzitter,
mr. M. Daalmeijer en mr. M. Hoendervoogt, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers mr. L. Wessels en mr. A.P. de Klerk,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 27 januari 2012.
1 AH-0970, p. 3 en AH-0001, p. 72.
2 G53-04, p. 18.
3 G53-02, p. 4 (midden).
4 Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 5] bij de rechter-commissaris op 23 december 2010, p. 3 (onderaan) en p. 4 (bovenaan), welk proces-verbaal in het procesdossier van verdachte is gevoegd.
5 Verklaring [medeverdachte 1] als getuige ter terechtzitting van 27 juni 2011: proces-verbaal trz, p. 6.
6 D-1114.
7 V39-12, p. 6.
8 De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen. De genoemde bewijsmiddelen zijn in de voetnoten verkort aangegeven. Door verdachten afgelegde verklaringen zijn aangeduid met de letter "V", door getuigen afgelegde verklaringen met de letter "G", processen-verbaal van ambtshandeling met de letters "AH" en andere schriftelijke bescheiden met de letter "D".
9 D-0213-1.
10 Verklaring verdachte ter terechtzitting van 28 april 2011: proces-verbaal trz, p. 4 (midden).
11 AH-0783.
12 D-0818.
13 D-2921 en G30-05, p. 8 (onderaan).
14 AH-0783.
15 Verklaring verdachte ter terechtzitting van van 28 april 2011: proces-verbaal trz p. 4 (onder).
16 Verklaring verdachte, opgenomen in het proces-verbaal van de terechtzitting van 28 april 2011, p. 6 en G30-02, p. 4.
17 D-2837.
18 AH-701, p. 3.
19 Verklaring verdachte ter terechtzitting van 28 april 2011: proces-verbaal trz, p. 8 (onderaan) en G53-02, p. 4 (onderaan).
20 G53-02, p. 4 (onder).
21 Verklaring verdachte ter terechtzitting van 28 april 2011: proces-verbaal trz, p. 6 (boven).
22 G53-02, p. 4 (onder).
23 D-3014, D-3015, D-3017, D-3019, D-3020, D-3021 en D-3022.
24 D-1880.
25 V99-03 p. 6 (onder) en G016-01, p. 4 (onder) en p. 5 (boven).
26 D-0915
27 D-0037.
28 D-0038.
29 D-0175.
30 D-0174.
31 D-0039.
32 D-0040.
33 D-0076.
34 D-0535
35 D-0364.
36 D-0355.
37 AH-974, p. 5.
38 Verklaring [medeverdachte 1] als getuige ter terechtzitting van 27 juni 2011: proces-verbaal trz, p.6 (boven).
39 Verklaring [medeverdachte 1] als getuige ter terechtzitting van 27 juni 2011: proces-verbaal trz, p. 6 (midden).
40 Verklaring [medeverdachte 1] als getuige ter terechtzitting van 27 juni 2011: proces-verbaal trz, p. 6 (midden) tot en met p. 7 (midden) en p. 8 (midden).
41 D-1367-4.
42 D-1366.
43 V34-08, p. 3 (boven).
44 V34-07, p. 13 (midden).
45 V39-12, p. 6 (boven) en p. 7 (onder).
46 V39-13, p. 2 (midden).
47 G18-01, p 4 (onder) en p. 5 (boven)
48 Verklaring [medeverdachte 1] als getuige ter terechtzitting van 27 juni 2011: proces-verbaal trz, p. 8 (boven).
49 Verklaring verdachte ter terechtzitting van 28 april 2011: proces-verbaal trz, p. 10 (boven).
50 D-1117 en D-2262.
51 D-2291.
52 D-2986.
53 Verklaring [medeverdachte 1] als getuige ter terechtzitting van 27 juni 2011: proces-verbaal trz, p. 8 (midden).
54 D-312 en D-313.
55 G27-01, p. 3 (boven).
56 V46-01, p. 1 (onder), p. 2 (boven)
57 D-2322.
58 D-2273
59 V46-01, p. 2 (boven).
60 D-2270.
61 AH-0083.
62 D2941.
63 D-2760.
64 D-2763.
65 D-0892, p. 88.
66 D-558.
67 D-2996, D02997, D-2998, D-2999 en D-3000.
68 D-303.
69 D-997, p. 11.
70 D-1023, p. 2.
71 D-1023, p. 3.
72 D-1029.
73 AH-0008, p. 20 (onder).
74 Verklaring [medeverdachte 1] als getuige ter terechtzitting van 27 juni 2011: proces-verbaal trz, p. 7.
75 Verklaring [medeverdachte 1] als getuige ter terechtzitting van 27 juni 2011: proces-verbaal trz, p. 7.
76 D-0571 en G30-05, p. 2 (onder).
77 G053-07, p. 9 (midden).
78 D-1454.
79 D-2724.
80 AH-0951, p. 2.
81 V36-08, p.1.
82 V48-02, p. 2 (boven) en p. 3 (boven).
83 V48-01, p. 2 (boven).
84 D-1454.
85 D-0543.
86 D-1450.
87 D-541
88 D-0215.
89 AH-0960, p. 2 (onder).
90 D-0541.
91 D-1446.
92 D-1448.
93 D-2323.
94 D-0821.
95 D-0545.
96 AH-0961.
97 D-2983.
98 D-3212.
99 D-3246 en D-3612.
100 D-410.
101 D-3213.
102 D-777.
103 D-3211.
104 V36-03, p 2 (midden).
105 V36-04, p. 8 (midden).
106 V36-04, p. 9 (midden).
107 V48-02, p. 2 (midden).
108 V36-04, p. 10.
109 V36-04, p. 11.
110 D-542.
111 V36-04, p. 11 (onder).
112 G43-01, p. 2 (onder) en p. 3 (boven).
113 V36-04, p. 11 (onder)
114 V36-03, p. 2 (onder) en p. 3 (boven).
115 V36-04, p. 13.
116 D-1023, p. 18 (boven).
117 D-1023, p. 12 en p. 15.
118 AH-0055, p. 14.
119 AH-0055, p. 17-18.
120 AH-0008, p. 20 (onder) en p. 21 (boven).
121 Proces-verbaal van getuigenverhoor [betrokkene 20] d.d. 19 mei 2010, p. 2 (2e alinea).
122 D-4325.
123 D-4208, p. 1.
124 D-0062, D-0098, D-0099, D-0100, D-0101.
125 D-3247.
126 Verklaring verdachte ter terechtzitting van 9 mei 2011: proces-verbaal trz, p. 4.
127 D-4208.
128 D-4254.
129 D-0425.
130 D-0183.
131 D-3509.
132 D-0425.
133 D-2278, p. 16.
134 D-2284.
135 D-2285.
136 V16-03, p. 4.
137 D-0182 en D-0183.
138 V16-03, p. 3 (onder) en p. 4 (boven).
139 D-4202.
140 D-4201.
141 D-4373.
142 D-0835-1.
143 D-0837.
144 D-0838.
145 D-2113.
146 D-0836.
147 V25-01, p. 2 (onder).
148 V25-01, p. 4 (boven).
149 V25-02, p. 7 (boven).
150 V25-01, p. 4 (onder).
151 V16-03, p. 9 (onder).
152 V16-03, p. 10 (bovenste helft).
153 V16-03, p. 9 (onder).
154 Verklaring verdachte ter terechtzitting van 9 mei 2011: proces-verbaal trz, p. 13 (midden).
155 V25-01, p. 2 (onder).
156 Verklaring verdachte ter terechtzitting van 9 mei 2011: proces-verbaal trz, p. 5 (boven).
157 G24-05, p. 9.
158 V16-03, p. 7 (onder).
159 G102-01, p. 6.
160 D-4197.
161 D-2922.
162 Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 9 mei 2011: proces-verbaal trz, p. 17.
163 D-0835-1.
164 D-0836.
165 V16-03, p. 9 (onder).
166 D-4245.
167 V16-03, p. 10.
168 D-0841 en D-3557.
169 AH-1146, p. 18 (boven).
170 D-1594.
171 D-3558 en D-3559.
172 D-1596 en D-1597.
173 Verklaring verdachte ter terechtzitting van 9 mei 2011: proces-verbaal trz, p. 12 (midden).
174 D-2351.
175 D-2353.
176 D-3566.
177 AH-1146, p. 23 (onder) en p. 24 (boven).
178 D-2916/D-2992.
179 D-2352/D-2993.
180 D-2354/D-2991.
181 D-3607/D-3608.
182 D-3567.
183 D-0213-1.
184 V15-01 p. 3.
185 AH-0783.
186 D-0818.
187 D-2921 en G30-05, p. 8 (onder).
188 AH-0783.
189 Verklaring verdachte ter terechtzitting van 28 april 2011: proces-verbaal trz, p. 4 (onder).
190 G53-02, p. 4 (midden).
191 G30-02 p. 4 en verklaring verdachte ter terechtzitting van 28 april 2011: proces-verbaal trz, p. 6.
192 D-1580-2.
193 D-2092.
194 D-1558-2/D-1558-1.
195 D-2374.
196 D-1630.
197 D-2015.
198 D-3582.
199 Verklaring [medeverdachte 1] als getuige ter terechtzitting van 27 juni 2011: proces-verbaal trz, p. 2 (midden).
200 Verklaring [medeverdachte 1] als getuige ter terechtzitting van 27 juni 2011: proces-verbaal trz, p. 2 (onder).
201 Verklaring verdachte ter terechtzitting van 9 mei 2011: proces-verbaal trz, p. 20 (midden).
202 Verklaring [medeverdachte 1] als getuige ter terechtzitting van 27 juni 2011: proces-verbaal trz, p. 3 (boven).
203 Verklaring [medeverdachte 1] als getuige ter terechtzitting van 27 juni 2011: proces-verbaal trz, p. 3 (onder).
204 Verklaring [medeverdachte 1] als getuige ter terechtzitting van 27 juni 2011: proces-verbaal trz, p. 4 (boven).
205 D-2415.
206 D-2278.
207 D-2211.
208 D-0184.
209 Verklaring verdachte ter terechtzitting van 9 mei 2011: proces-verbaal trz, p. 31 (onder).
210 Verklaring verdachte ter terechtzitting van 20 mei 2011: proces-verbaal trz, p. 9 (midden/onder).
211 D-1982.
212 D-0749, p. 3.
213 D-0749.
214 Verklaring verdachte ter terechtzitting van 20 mei 2011: proces-verbaal trz, p. 9 (onder).
215 D-2416.
216 D-3235.
217 D-3236.
218 D-0892, p. 2.
219 D-2369.
220 D-0873.
221 D-0892, p. 58.
222 D-0892, p. 61/62.
223 D-0873.
224 D-2289.
225 D-0626.
226 D-0892, p. 65.
227 D-0645.
228 D-2289 resp. D-0873
229 D-0892, p. 65.
230 D-0860.
231 V38-15, p. 3 (onder).
232 D-0832.
233 D-2289.
234 Verklaring verdachte ter terechtzitting van 9 mei 2011, waar hij verklaart zich aan te sluiten bij hetgeen [medeverdachte 9] heeft verklaard: proces-verbaal trz, p. 26 (boven) jo. p. 24 (midden).
235 Verklaring verdachte ter terechtzitting van 9 mei 2011, waar hij verklaart zich aan te sluiten bij hetgeen [medeverdachte 9] heeft verklaard: proces-verbaal trz, p. 26 (boven) jo. p. 25 (onder).
236 D-2237.
237 D-2238.
238 D-1982, bijlage.
239 D-0620.
240 D-2402.
241 G116-01, p. 3 (boven).
242 D-2379, p. 8.
243 D-0892, p. 61.
244 D-2289.
245 D-0873.
246 D-2402.
247 D-0691.
248 D-0746.
249 D-0620.
250 D-2289.
251 D-0873.
252 D-0892, p. 69.
253 D-1863.
254 D-0892, p. 63.
255 D-2289.
256 D-0036.
257 G041-01, p. 2 (onder)/3 (boven).
258 G041-04, p. 10 (midden).
259 G041-02, p. 6 (onder).
260 G041-04, p. 3 (midden/onder).
261 D-0620.
262 G041-05, p. 3 (boven).
263 D-0754.
264 D-3463.
265 G041-06, p. 5 (midden/onder).
266 D-1636.
267 D-2076.
268 D-2078.
269 D-0745, D-2077 en D-2079.
270 D-1060.
271 D-1054.
272 D-0090.
273 D-0997, p. 00007 (boven).
274 D-1078.
275 D-3222.
276 D-1027.
277 Schriftelijke uitwerking van een opgenomen en afgeluisterd telefoongesprek op 29 november 2006 (gespreksnummer 260080994), p. 8 (onder)/9 (boven).
278 AH-0083, p. 3.
279 D-0129.
280 Proces-verbaal inzake onderzoek geldstromen binnen [medeverdachte 14] (codenr. SFO-F2-AH-0013), p. 6.
281 AH-0053, p. 7 (boven).
282 AH-0053, p. 7 (onder).
283 Schriftelijke uitwerkingen van een opgenomen en afgeluisterd telefoongesprek op 12 juni 2007, gespreksnummer 270056409, en van een telefoongesprek van 13 juni 2007, gespreksnummer 270055389.
284 Schriftelijke uitwerking van een opgenomen en afgeluisterd telefoongesprek op 14 juni 2007, gespreksnummer 270056922, p. 6.
285 Schriftelijke uitwerking van een opgenomen en afgeluisterd telefoongesprek op 19 juni 2007, gespreksnummer 270060761, p. 2.
286 AH-0084, p. 3/4.
287 D-1739.
288 D-3257.
289 V16-11, p. 4 (onder).
290 V38-17, p. 4 (boven).
291 D-0860.
292 D-2237.
293 D-2238.
294 D-1982.
295 D-0620.
296 D-1992.
297 D-0746.
298 D-2313.
299 D-1636.
300 D-2076.
301 D-2078.
302 D-0745, D-2077 en D-2079.
303 D-1593.
304 D-1594.
305 D-0841, p. 7.
306 V16-12, p. 2 (midden).
307 D-1016.
308 D-1042.
309 V38-25, p. 7 (midden).
310 D-1027.
311 D-1739.
312 AH-1146, p. 24.
313 D-0748; D0747.
314 D-2916/D-2992; D-2352/D-2993; D-2354/D-2991; D-3607/D-3608.
315 Verklaring verdachte ter terechtzitting van 9 mei 2011: proces-verbaal trz, p. 31 (onder)/32 (boven).
316 Requisitoir (behorend bij het proces-verbaal van de terechtzitting van 27 september 2011), p. 240.
317 Een daarvan door het openbaar ministerie gegeven voorbeeld betreft de gang van zaken met betrekking tot de afkoop van het aanvankelijk door verdachte [medeverdachte 1] namens Bouwfonds aan Universum Vastgoed BV verleende winstrecht: requisitoir, p. 245.
318 Requisitoir, p. 248.
319 Zie bijvoorbeeld AH-0055, p. 17.
320 Schriftelijke weergave opgenomen en afgeluisterd telefoongesprek dd 13 juni 2007, gespreksnummer 270056518, p. 2.
321 Schriftelijke weergave opgenomen en afgeluisterd telefoongesprek dd 19 juni 2007, gespreksnummer 270060761, p. 2.
322 Requisitoir, p. 254.
323 Proces-verbaal van getuigenverhoor van [betrokkene 20] d.d. 19 mei 2010. p. 4.
324 Verklaring [medeverdachte 1] als getuige ter terechtzitting van 27 juni 2011: proces-verbaal trz, p. 6 en 7.
325 AH-0978.