CRvB, 12-05-2010, nr. 08-5914 WMO
ECLI:NL:CRVB:2010:BM7493
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
12-05-2010
- Zaaknummer
08-5914 WMO
- LJN
BM7493
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2010:BM7493, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 12‑05‑2010; (Hoger beroep)
Uitspraak 12‑05‑2010
Inhoudsindicatie
Volgens vaste jurisprudentie van de Raad is de bestuursrechter alleen dan tot het beantwoorden van rechtsvragen geroepen, indien er sprake is van een geschil over een besluit van een bestuursorgaan. Het los daarvan verkrijgen van een principiële uitspraak over een rechtsvraag, die de Raad in vaste rechtspraak reeds heeft beantwoord (LJN ZB9092, LJN BB0694, LJN BC3807 en LJN BD6225) en waarvan de verzochte beantwoording uitsluitend van belang is voor de toekomstige uitvoeringspraktijk van een bestuursorgaan, kan naar vaste rechtspraak van de Raad - bijvoorbeeld LJN BJ6430 - niet als een voldoende procesbelang worden aangemerkt. Dit betekent dat het hoger beroep van het College wegens ontbrekend procesbelang niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Partij(en)
08/5914 WMO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Doesburg (hierna: College)
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 29 augustus 2008, 07/4915 (hierna: aangevallen uitspraak)
in het geding tussen
[Belanghebbende], wonende te [woonplaats], (hierna: belanghebbende)
en
het College
Datum uitspraak: 12 mei 2010.
I. PROCESVERLOOP
Namens het College heeft drs. W. Peters, werkzaam bij Stimulansz, hoger beroep ingesteld.
Namens belanghebbende heeft mr. L. van Etten, advocaat te Arnhem, een verweerschrift ingezonden.
Namens het College zijn desgevraagd nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 maart 2010. Voor het College is drs. Peters verschenen. Belanghebbende heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Van Etten.
II. OVERWEGINGEN
- 1.
De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
- 1.1.
Het College heeft belanghebbende bij besluit van 18 juni 2007 op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning in aanmerking gebracht voor 5 uur huishoudelijke hulp per week. Toegekend is tot 1 januari 2008 huishoudelijke hulp 2 en van 1 januari 2008 tot 1 juni 2008 huishoudelijke hulp 1.
- 1.2.
Het College heeft het bezwaar van belanghebbende tegen het besluit van 18 juni 2007 bij beslissing op bezwaar van 9 oktober 2007 gedeeltelijk gegrond verklaard. Belanghebbende is bij dat besluit in aanmerking gebracht voor 6 uur huishoudelijke hulp 2 per week tot 1 januari 2008 en voor 5 uur huishoudelijke hulp 1 per week van 1 januari 2008 tot 10 juni 2008.
- 2.
De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende tegen het besluit van 9 oktober 2009 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat het College een nieuw besluit op het bezwaar van belanghebbende dient te nemen met inachtneming van haar uitspraak. Tevens heeft zij bepalingen over de vergoeding van proceskosten en griffierecht gegeven. De rechtbank heeft onder meer het volgende overwogen: “De rechtbank stelt allereerst vast dat in beide adviezen van het Ciz wordt verwezen naar medische stukken, waaronder correspondentie tussen de nieuwe huisarts van eiseres en twee revalidatieartsen. Verweerder heeft deze stukken niet aan de rechtbank verstrekt. Uit vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), zoals de uitspraak van 16 januari 2008 (LJN BC3807), volgt dat medische stukken die zich onder een adviserende instantie bevinden tot de gedingstukken behoren, tenzij de belanghebbende op wie deze stukken betrekking hebben, om reden van bescherming van de persoonlijke levenssfeer, geen toestemming geeft voor toezending ervan aan een of meer derden. Nu eiseres die toestemming niet heeft onthouden, betekent dit dat verweerder heeft gehandeld in strijd met artikel 8:42 van de Awb, dat voorschrijft dat het bestuursorgaan de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank zendt. De omstandigheid dat verweerder niet over de stukken beschikt, omdat het Ciz deze weigert te verstrekken met een beroep op het medisch geheim, moet naar het oordeel van de rechtbank volledig voor risico van verweerder komen. Aan de beoordeling van de vraag of de adviezen tot stand hadden moeten worden gebracht onder verantwoordelijkheid van een arts komt de rechtbank wegens het ontbreken van de medische stukken niet toe.”
- 3.
Het hoger beroep van het College richt zich tegen de onder 2 weergegeven overwegingen in de aangevallen uitspraak. Het College heeft aangevoerd dat het zich door een adviseur laat voorlichten over de medische aspecten van de zaak, omdat het zelf niet over de nodige deskundigheid beschikt. Het is de taak van de medisch adviseur om datgene dat in het overleg met andere deskundigen naar voren is gekomen te vertalen op een voor de beoordeling van de aanvraag voor de gemeente relevante wijze. De onderliggende medische stukken blijven onder beheer van de adviseur, omdat deze voor niet medisch geschoolde personen niet of niet geheel begrijpelijk zijn. Op het gemeentehuis zijn geen medewerkers met relevante medische deskundigheid werkzaam. Het College acht het niet wenselijk dat de onderliggende medische stukken op het gemeentehuis voorhanden zijn om zodoende te voorkomen dat deze door de medewerkers, of door de leden van de bezwaarschriftencommissie, verkeerd worden geïnterpreteerd. Het College heeft in hoger beroep niet het oordeel van de rechtbank aangevochten dat het advies van Ciz in het onderhavige geval onzorgvuldig is voorbereid.
- 4.
Belanghebbende heeft in hoger beroep gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
- 5.
Het College heeft ter uitvoering van de aangevallen uitspraak bij besluit van 18 augustus 2009 een nieuwe beslissing op het bezwaar van belanghebbende genomen. Het bezwaar is - na nieuw onderzoek - gegrond verklaard. Belanghebbende is bij dat besluit in aanmerking gebracht voor 6 uur huishoudelijke hulp 2 per week.
- 6.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
- 7.
De Raad stelt op grond van de stukken en de behandeling op de zitting vast dat het besluit van 18 augustus 2009 geheel aan het beroep van belanghebbende tegemoetkomt. Dit betekent dat er tussen partijen geen geschil meer bestaat met betrekking tot een besluit van een bestuursorgaan.
- 8.
Het College heeft aangevoerd dat zijn belang bij een inhoudelijke beoordeling van de gronden van het hoger beroep gelegen is in een discussie die wordt gevoerd over het al dan niet toepasselijk zijn van het medisch beroepsgeheim op medische stukken die zich onder de Stichting Centrum indicatiestelling zorg bevinden. Als gevolg van het medisch beroepsgeheim is het niet altijd mogelijk om over deze stukken te beschikken.
- 9.
Volgens vaste jurisprudentie van de Raad is de bestuursrechter alleen dan tot het beantwoorden van rechtsvragen geroepen, indien er sprake is van een geschil over een besluit van een bestuursorgaan. Het los daarvan verkrijgen van een principiële uitspraak over een rechtsvraag, die de Raad in vaste rechtspraak reeds heeft beantwoord (zoals hier bijvoorbeeld in de uitspraken van 12 december 2000, LJN ZB9092, 25 juli 2007, LJN BB0694, 16 januari 2008, LJN BC3807 en 2 juli 2008, LJN BD6225) en waarvan de verzochte beantwoording uitsluitend van belang is voor de toekomstige uitvoeringspraktijk van een bestuursorgaan, kan naar vaste rechtspraak van de Raad - bijvoorbeeld de uitspraak van 28 augustus 2009, LJN BJ6430 - niet als een voldoende procesbelang worden aangemerkt. Dit betekent dat het hoger beroep van het College wegens ontbrekend procesbelang niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
- 10.
De Raad ziet aanleiding om het College te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten van belanghebbende. Deze kosten worden begroot op 644,-- voort verleende rechtsbijstand in hoger beroep.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
Veroordeelt het College tot vergoeding van de proceskosten van belanghebbende in hoger beroep tot een bedrag van in totaal € 644,--;
Bepaalt dat van het College een griffierecht van € 433,-- wordt geheven.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter en H.C.P. Venema en P. Ingelse als leden, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 mei 2010.
(get.) R.M. van Male.
(get.) P. Boer.
BvW/205