CRvB, 16-01-2008, nr. 06/3772 WVG
ECLI:NL:CRVB:2008:BC3807
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
16-01-2008
- Magistraten
R.M. van Male
- Zaaknummer
06/3772 WVG
- LJN
BC3807
- Roepnaam
Stukken GGD
- Vakgebied(en)
Bestuursprocesrecht (V)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2008:BC3807, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 16‑01‑2008
Uitspraak 16‑01‑2008
R.M. van Male
Partij(en)
UITSPRAAK
op het hoger beroep van:
[Appellante])
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 23 juni 2006, 05/2056 (hierna: aangevallen uitspraak)
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Sittard-Geleen (hierna: College)
I. Procesverloop
Namens appellante heeft mr. D. Grégoire, advocaat te Sittard, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend en desgevraagd nadere stukken ingezonden.
Het geding is behandeld op de zitting van 5 december 2007. Appellante is — met kennisgeving — niet verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. T.M. Hellebrand, werkzaam bij de gemeente Sittard-Geleen.
II. Overwegingen
1.1
De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.2
Appellante, geboren [in] 1960, heeft een longaandoening. In verband daarmee heeft zij op 29 november 2004 op grond van het bepaalde bij en krachtens de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) een woonvoorziening in de vorm van een tweede toilet in de badkamer op de bovenverdieping aangevraagd.
1.3
SMZ Geleen heeft het College bij rapport van 3 maart 2005 van advies gediend. De arts T.M.D.L. Pelzer heeft gerapporteerd dat uit ingewonnen medische informatie blijkt dat sprake is van een ernstig emfyseem, gepaard gaande met forse energetische beperkingen. Omdat traplopen voor een normaal gebruik van de woning onvermijdelijk is, zou een traplift in plaats van een tweede toilet een meer adequate voorziening zijn dan een tweede toilet op de bovenverdieping.
1.4
Het College heeft de aanvraag van 29 november 2004 bij besluit van 7 maart 2005 afgewezen op de grond dat een tweede toilet in de natte cel niet noodzakelijk is. Het onderzoek heeft uitgewezen dat appellante is aangewezen op een traplift.
1.5
Namens appellante heeft mr. Grégoire bij brief van 1 april 2005 bezwaar gemaakt tegen het besluit van 7 maart 2005. Verzocht is om toezending van alle op de zaak betrekking hebbende stukken. Na ontvangst van de stukken heeft mr. Grégoire het College bij brief van 28 april 2005 bericht dat de aan het medisch advies ten grondslag liggende stukken in het dossier ontbreken.
1.6
Het College heeft in het bezwaar aanleiding gevonden om de GGD/Sociaal Medische Zorg Westelijke Mijnstreek te Geleen om een aanvullend advies te vragen.
1.7
Bij brief van 8 september 2005 heeft de arts T.M.D.L. Pelzer, werkzaam bij de GGD/Sociaal Medische Zorg, nader advies uitgebracht. Blijkens dat advies heeft nader ingewonnen informatie bij de behandelend longarts van appellante, dr. B.L.P. Maesen, uitgewezen dat een traplift voor appellante niet noodzakelijk is.
1.8
Het College heeft het bezwaar tegen het besluit van 7 maart 2005 bij besluit van 28 november 2005 ongegrond verklaard. Dit besluit berust op het standpunt dat een po-stoel voor appellante de goedkoopste adequate voorziening is. Het College beroept zich daarvoor op het nader medisch advies van 8 september 2005.
2.1
Appellante heeft, voor zover hier van belang, beroep ingesteld tegen het besluit van 28 november 2005. Aangevoerd is dat niet inzichtelijk is gemaakt dat een po-stoel in het geval van appellante de goedkoopste adequate voorziening is. De aan het medisch advies onderliggende medische stukken ontbreken in het dossier, waardoor de oordeelsvorming van de medisch adviseur niet beoordeeld kan worden. Verder ontbreekt een berekening welke voorziening in het geval van appellante de goedkoopste is. Mr. Grégoire is de onderliggende stukken gaan inzien ten kantore van de GGD. De daarmee gemoeid zijnde kosten, begroot op € 238,--, wenst appellante vergoed te zien.
2.2
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, het beroep tegen het besluit van 28 november 2005 ongegrond verklaard. Met betrekking tot de grief over het toezenden van een incompleet dossier heeft zij overwogen dat de onderliggende medische informatie geen deel behoeft uit te maken van een dossier als het onderhavige, omdat van een deskundige verwacht mag worden dat hij deze informatie correct en volledig weergeeft. Aangezien de rechtbank niet gebleken is dat de medische beoordeling door de arts Pelzer als zodanig door appellante wordt bestreden kan de rechtbank haar niet volgen in haar stelling dat artikel 8:42 van de Awb geschonden is. Met betrekking tot de grief over de kostenvergelijking heeft de rechtbank overwogen dat aan een dergelijke vergelijking niet wordt toegekomen omdat uit het medisch advies blijkt dat de gevraagde woningaanpassing niet noodzakelijk is.
3.1
Appellante heeft zich gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Aangevoerd is dat de rechtbank de betekenis van artikel 8:42 van de Awb heeft miskend door te beslissen dat onderliggende medische stukken geen deel uitmaken van het dossier. Appellante moet kunnen beoordelen of de adviseur de onderliggende stukken adequaat weergeeft. Voorts is aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de gevraagde woningaanpassing niet noodzakelijk is. Uit de stukken blijkt duidelijk dat een voorziening geïndiceerd is. Het is aan het College gemotiveerd duidelijk te maken dat een traplift in plaats van een tweede toilet de goedkoopste adequate voorziening is.
3.2
Het College heeft zich in hoger beroep achter het oordeel van de rechtbank geschaard. Daaraan is toegevoegd dat het toevoegen van onderliggende stukken aan het dossier geen meerwaarde heeft omdat binnen de verantwoordelijkheidssfeer van het College en de adviescommissie voor de bezwaarschriften geen personen werkzaam zijn die deze stukken kunnen interpreteren en beoordelen.
4.1
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Op de zaak betrekking hebbende stukken
4.2
Artikel 7:4, tweede lid, van de Awb luidt:
‘Het bestuursorgaan legt het bezwaarschrift en alle verder op de zaak betrekking hebbende stukken voorafgaand aan het horen gedurende ten minste een week voor belanghebbenden ter inzage.’
4.3
Artikel 7:5, vijfde lid, van de Awb luidt:
‘Voor zover de belanghebbenden daarmee instemmen, kan toepassing van het tweede lid achterwege worden gelaten.’
4.4
Artikel 8:42 eerste lid, van de Awb luidt:
‘Binnen vier weken na de dag van verzending van het beroepschrift aan het bestuursorgaan zendt dit de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank en dient het een verweerschrift in.’
4.5
Artikel 6:17 van de Awb bepaalt dat indien iemand zich laat vertegenwoordigen, het orgaan dat bevoegd is op het bezwaar of beroep te beslissen, de op de zaak betrekking hebbende stukken in ieder geval aan de gemachtigde dient toe te zenden.
4.6
De Raad stelt vast dat het College een dossier aan de gemachtigde van appellante en aan de rechtbank heeft toegezonden waarin de aan het medisch advies ten grondslag liggende stukken ontbreken. Appellante heeft geen toestemming gegeven voor het niet toezenden, onderscheidenlijk inzenden van deze stukken.
4.7
Uit vaste jurisprudentie van de Raad, bijvoorbeeld de uitspraak van 12 december 2000, LJN ZB9092, volgt dat medische stukken die zich onder een adviserende instantie bevinden tot de op de zaak betrekking hebbende stukken behoren, tenzij de belanghebbende op wie die stukken betrekking hebben, om reden van bescherming van de persoonlijke levenssfeer, geen toestemming geeft voor toezending ervan aan een of meer derden.
4.8
Dit betekent dat — nu appellante juist toevoeging verlangt — de in geding zijnde onderliggende medische stukken niet in het dossier hadden mogen ontbreken en aan de rechtbank, onderscheidenlijk — gezien artikel 6:17 van de Awb — aan de gemachtigde van appellante hadden moeten worden toegezonden.
4.9
Hiermee is gegeven dat het hoger beroep slaagt wegens strijd met de wet. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, dient te worden vernietigd. Het betekent tevens dat het beroep gegrond is en dat het besluit van 28 november 2005 dient te worden vernietigd.
De aangevraagde woonvoorziening
4.10
De Raad zal onderzoeken of er termen zijn om te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 28 november 2005 in stand blijven.
4.11
De Raad stelt vast dat het College de in geding zijnde onderliggende stukken desgevraagd heeft opgevraagd en bij brief van 13 augustus 2007 aan de Raad heeft toegezonden.
4.12
Op grond van de voorhanden zijnde medische gegevens, daaronder begrepen door de behandelend longarts Maesen aan de medisch adviseur toegezonden inlichtingen d.d. 1 maart 2005 en 9 augustus 2005, moet de Raad het ervoor houden dat appellante ten tijde in geding weliswaar energetische beperkingen had, maar dat zij minder gebaat was bij een traplift. Uit die gegevens blijkt voorts dat tussen partijen niet in geschil is dat voor appellante een toiletvoorziening op de bovendieping wel medisch noodzakelijk is.
4.13
Op grond van artikel 1.2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Verordening voorzieningen gehandicapten gemeente Sittard-Geleen 2005 kan een voorziening slechts worden toegekend voor zover deze naar objectieve maatstaven gemeten, als de goedkoopste adequate voorziening kan worden aangemerkt.
4.14
De Raad is van oordeel dat een po-stoel — die blijkens opgave van de gemachtigde van het College ter zitting van de Raad ongeveer € 150,-- kost — in het geval van appellante als de goedkoopste adequate voorziening moet worden aangemerkt. De Raad acht het, gezien de aard van die voorziening en de gestelde kosten, niet aannemelijk dat het aanbrengen van een tweede toilet goedkoper is.
4.15
Uit het vorenstaande vloeit voort dat appellante geen recht heeft op verstrekking van een tweede toilet en dat kan worden bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 28 november 2005 in stand blijven.
Proceskosten
5.1
Appellante heeft vergoeding van proceskosten gevorderd, daaronder begrepen een extra vergoeding van € 238,-- voor extra werk van de gemachtigde in verband met het gaan inzien van de onderliggende stukken ten kantore van de GGD.
5.2
De Raad ziet aanleiding om het College te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten van betrokkene. De extra kosten voor rechtsbijstand, bestaande uit het gaan inzien van de onderliggende stukken ten kantore van de GGD, komen op grond van artikel 2, derde lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor toewijzing in aanmerking. Deze kosten zijn geheel toe te schrijven aan het door het College bewust insturen van een incompleet dossier hetwelk de gemachtigde van appellante onnodig extra werk heeft opgeleverd. De proceskosten worden begroot op € 522,-- voor rechtsbijstand in beroep en op € 322,-- voor rechtsbijstand in hoger beroep.
III. Beslissing
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
Verklaart het beroep gegrond;
Vernietigt het besluit van 28 november 2005;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het besluit van 28 november 2005 in stand blijven;
Veroordeelt het College tot vergoeding van de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep tot een bedrag van in totaal € 844,--, te betalen door de gemeente Sittard-Geleen aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat de gemeente Sittard-Geleen het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 142,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male. De beslissing is, in tegenwoordigheid van S.R. Bagga als griffier, uitgesproken in het openbaar op 16 januari 2008.
(get.) R.M. van Male
(get.) S.R. Bagga