CRvB, 25-07-2007, nr. 05/4212 WVG
ECLI:NL:CRVB:2007:BB0694
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
25-07-2007
- Magistraten
T.G.M. Simons, R.M. van Male, H.J. de Mooij
- Zaaknummer
05/4212 WVG
- LJN
BB0694
- Roepnaam
Aangepaste auto
- Vakgebied(en)
Bestuursprocesrecht (V)
Bestuursrecht algemeen (V)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2007:BB0694, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 25‑07‑2007
Uitspraak 25‑07‑2007
Inhoudsindicatie
Besluitonderdelen, vergewisplicht.
T.G.M. Simons, R.M. van Male, H.J. de Mooij
Partij(en)
UITSPRAAK
op het hoger beroep van:
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Reiderland (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 25 mei 2005, 04/1382 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[Betrokkene] (hierna: betrokkene)
en
appellant
I. Procesverloop
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. L.T.J. van Veen, werkzaam bij Rechtshulp Noord te Groningen, een verweerschrift ingediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 4 april 2007, waar partijen — betrokkene met voorafgaand bericht — niet zijn verschenen.
II. Overwegingen
1.1
Betrokkene, geboren [in] 1941, heeft diverse medische beperkingen. Appellant heeft hem in verband daarmee op grond van het bepaalde bij en krachtens de Wet voorzieningen gehandicapten een vervoersvoorziening in de vorm van een leefkilometervergoeding toegekend. Betrokkene gebruikt die vergoeding om zich te verplaatsen in een eigen auto. Hij wil een nieuwe auto aanschaffen, omdat hij in de oude in toenemende mate belemmeringen ervaart.
1.2
Betrokkene heeft bij een op 28 september 2003 gedateerd formulier een vervoersvoorziening aangevraagd in de vorm van een aantal aanpassingen van de nieuw aan te schaffen auto. In het kader van de aanvraagprocedure is verduidelijkt dat het hem te doen is om de meerkosten van — voor zover thans nog van belang — een hoge instap, een automatische versnelling en een aangepaste autostoel.
1.3
Appellant heeft de aanvraag bij besluit van 29 januari 2004 afgewezen op de grond dat de aangevraagde voorzieningen als algemeen gebruikelijk moeten worden aangemerkt.
1.4
Betrokkene heeft bij brief van 27 februari 2004 bezwaar gemaakt tegen het besluit van 29 januari 2004. Op de hoorzitting van 11 oktober 2004 is namens betrokkene — voor zover thans nog van belang — verklaard dat het bezwaar geen betrekking (meer) heeft op de hoge instap en de automatische versnelling.
1.5
Appellant heeft het bezwaar tegen het besluit van 29 januari 2004 bij besluit van 11 november 2004 ongegrond verklaard. Met betrekking tot de hoge instap en de automatische versnelling heeft appellant zich daarbij wederom op het standpunt gesteld dat deze algemeen gebruikelijk zijn. Met betrekking tot de aangepaste autostoel heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat er geen objectiveerbare medische noodzaak aanwezig is voor het verstrekken daarvan. Dit standpunt heeft appellant doen berusten op een op 4 augustus 2004 gedateerd rapport van de arts P.G. de Groot, verbonden aan de Hulpverleningsdienst Groningen.
1.6
Betrokkene heeft tegen het besluit van 11 november 2004 beroep ingesteld. Aangevoerd is dat een automatische versnelling en een hoge instap voor een persoon als betrokkene, geziens diens financiële situatie, niet als algemeen gebruikelijk kunnen worden aangemerkt. Met betrekking tot de aangepaste autostoel is aangevoerd dat de afwijzing niet op een deugdelijke motivering berust, nu de medisch adviseur van appellant ten onrechte voorbij is gegaan aan overgelegde inlichtingen van de behandelende sector. Ook heeft appellant onzorgvuldig gehandeld door de besluitvorming uitsluitend te baseren op het advies van de Hulpverleningsdienst Groningen en de overige medische stukken niet te laten meewegen.
2
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 11 november 2004 gegrond verklaard en dat besluit vernietigd wegens strijd met artikel 3:9 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Deze bepaling brengt naar haar oordeel mee dat een bestuursorgaan zich ervan dient te vergewissen dat een ingewonnen medisch advies op een voldoende zorgvuldige wijze tot stand is gekomen. Indien echter, zoals in het onderhavige geval, een bestuursorgaan de medische stukken die aan (de voorbereiding van) het advies ten grondslag zijn gelegd in het geheel niet heeft gebruikt en deze bij dat orgaan zelfs in het geheel niet bekend waren, kan het orgaan zich er niet van vergewissen of het ingewonnen medische advies op een voldoende zorgvuldige wijze tot stand is gekomen. De rechtbank heeft geen — specifieke — overwegingen gewijd aan de hoge instap en de automatische versnelling. Ook heeft zij geen verdere beslissingen gegeven dan de gegrondverklaring en de vernietiging.
3.1
Appellant heeft zich gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Aangevoerd is dat wel zorgvuldig is gehandeld. Ook de externe bezwarencommissie heeft geoordeeld dat het medische advies zorgvuldig tot stand is gekomen. De medische gegevens van de behandelende sector zijn door de medisch adviseur meegewogen. Voorts is aangevoerd dat het niet tot de taken van een bestuursorgaan behoort om het werk van de adviseur over te doen. Naarmate een adviesorgaan meer ervaring heeft met het uitbrengen van adviezen over bepaalde besluiten, zal het bestuursorgaan eerder mogen afgaan op de expertise van dat adviesorgaan.
3.2
Betrokkene heeft zich in hoger beroep achter het oordeel van de rechtbank geschaard. Hij stelt zich op het standpunt dat appellant geen zorgvuldig besluit heeft genomen door af te gaan op een onzorgvuldig voorbereid advies van de medisch adviseur. Betrokkene wijst erop dat de conclusie van deze adviseur volledig afwijkt van de bevindingen van zijn longarts en zijn huisarts. Voorts zijn medische stukken gebruikt waarvan de inhoud niet bij appellant bekend is. Informatie van de huisarts is ten onrechte buiten beschouwing gelaten, omdat deze niet objectief zou zijn. Ten slotte is aangevoerd dat appellant ten onrechte niet heeft gemotiveerd waarom een hoge instap en een automatische versnelling voor de persoon van betrokkene algemeen gebruikelijk zouden zijn.
4.1.1
De Raad overweegt allereerst, ambtshalve, het volgende.
4.1.2
Ingevolge artikel 6:13 van de Awb — voor zover hier van belang — kan geen beroep worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen bezwaar heeft gemaakt. Deze bepaling moet, gezien de wetgeschiedenis (Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 29 421, nr. 3, blz. 5 e.v., en nr. 11), aldus worden uitgelegd dat een belanghebbende slechts beroep kan instellen tegen onderdelen van een besluit waartegen hij bezwaar heeft gemaakt, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten tegen een onderdeel geen bezwaar te hebben gemaakt.
4.1.3
Aan het besluit van 29 januari 2004 liggen — voor zover thans nog van belang — beslissingen van appellant ten grondslag over de hoge instap, de automatische versnelling en de aangepaste autostoel. Deze beslissingen kunnen worden beschouwd als onderdelen van een besluit als bedoeld in (de wetgeschiedenis van) artikel 6:13 van de Awb. Nu betrokkene tegen de beslissingen over de hoge instap en de automatische versnelling geen bezwaar heeft gemaakt, had de rechtbank het beroep in zoverre niet-ontvankelijk moeten verklaren. De rechtbank heeft dit niet onderkend. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak, voor zover deze betrekking heeft op de hoge instap en de automatische versnelling, dient te worden vernietigd. De Raad zal in zoverre zelf in de zaak voorzien en het beroep voor zover dit betrekking heeft op de hoge instap en de automatische versnelling niet-ontvankelijk verklaren.
4.2.1
Naar aanleiding van de grief van appellant overweegt de Raad het volgende.
4.2.2
Artikel 7:12, eerste lid, eerste volzin, van de Awb luidt:
‘De beslissing op het bezwaarschrift dient te berusten op een deugdelijke motivering, die bij de bekendmaking van de beslissing wordt vermeld.’
4.2.3
Artikel 3:49 van de Awb luidt:
‘Ter motivering van een besluit of onderdeel daarvan kan worden volstaan met een verwijzing naar een met het oog daarop uitgebracht advies, indien het advies zelf de motivering bevat en van het advies kennis is of wordt gegeven.’
4.2.4
Artikel 3:9 van de Awb luidt:
‘Indien een besluit berust op een onderzoek naar feiten en gedragingen dat door een adviseur is verricht, dient het bestuursorgaan zich ervan te vergewissen dat dit onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden.’
4.2.5
De Raad is van oordeel dat in dit samenstel van bepalingen besloten ligt dat een besluit dat berust op het advies van een medisch adviseur, zodanig inzichtelijk gemotiveerd dient te zijn dat de belanghebbende zich daartegen gericht teweer kan stellen. Dit betekent dat duidelijk moet zijn op grond van welke vormen van onderzoek en op basis van welke gegevens de adviseur tot zijn bevindingen is gekomen. Voorts ligt daarin besloten dat, indien de belanghebbende het medische advies op een of meer punten concreet onderbouwd weerspreekt, het niet met de in artikel 3:9 van de Awb neergelegde vergewisplicht in overeenstemming is dat het bestuursorgaan daaraan zonder meer voorbijgaat door te volharden in de — enkele — verwijzing naar het advies.
4.2.6
De Raad stelt vast dat appellant het besluit van 11 november 2004 baseert op het advies van de arts P.G. de Groot van 4 augustus 2004. Uit het advies blijkt dat deze arts betrokkene heeft gezien op het spreekuur, dat hij intern overleg heeft gehad met de ergotherapeut J. Gras en dat hij op 14 juni 2004 en op 23 juli 2004 schriftelijke inlichtingen heeft ontvangen van de behandelende sector. Uit het advies blijkt echter niet waarop het intern overleg betrekking heeft gehad en welke inlichtingen van de behandelende sector zijn ontvangen. Deze schriftelijke inlichtingen bevinden zich ook niet in het dossier. Nu betrokkene informatie van de behandelende sector heeft overgelegd waaruit blijkt dat niet valt uit te sluiten dat zijn beperkingen bij het zitten op een autostoel wel objectiveerbaar zijn, had het op de weg van appellant gelegen zijn medisch adviseur te vragen hierop gericht in te gaan. Appellant heeft dat niet gedaan.
4.2.7
De Raad concludeert dat het besluit van 11 november 2004, voor zover dit betrekking heeft op de aangepaste autostoel, in strijd is met de artikelen 3:9 en 7:12, eerste lid, eerste volzin, van de Awb. Daaruit volgt dat de rechtbank het beroep, voor zover dit betrekking heeft op de aangepaste autostoel, terecht gegrond heeft verklaard. De aangevallen uitspraak dient in zoverre te worden bevestigd.
4.2.8
De Raad zal bepalen dat appellant een nieuw besluit op het bezwaar van betrokkene moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. Daarbij zullen alle door betrokkene tijdens de procedure ingebrachte medische gegevens moeten worden betrokken.
4.3
De Raad ziet ten slotte aanleiding om appellant te veroordelen in de proceskosten van betrokkene, begroot op € 644,-- in beroep en € 322,-- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.
III. Beslissing
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover deze betrekking heeft op de hoge instap en de automatische versnelling;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 11 november 2004 niet-ontvankelijk voor zover dit betrekking heeft op de hoge instap en de automatische versnelling;
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover deze betrekking heeft op de aangepaste autostoel;
Bepaalt dat appellant een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;
Veroordeelt appellant in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 966,--, te betalen door de gemeente Reiderland;
Bepaalt dat de gemeente Reiderland aan betrokkene het in beroep betaalde griffierecht van € 37,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door T.G.M. Simons als voorzitter en R.M. van Male en H.J. de Mooij als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van S.R. Bagga als griffier, uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2007.
(get.) T.G.M. Simons
(get.) S.R. Bagga