Hof 's-Hertogenbosch, 08-11-2016, nr. 200.187.319, 01, 200.187.405, 01 en 200.187.419, 01
ECLI:NL:GHSHE:2016:4981
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
08-11-2016
- Zaaknummer
200.187.319_01, 200.187.405_01 en 200.187.419_01
- Vakgebied(en)
Ondernemingsrecht (V)
Verbintenissenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2016:4981, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 08‑11‑2016; (Hoger beroep, Verwijzing na Hoge Raad)
Na verwijzing door: ECLI:NL:HR:2015:1601
- Vindplaatsen
AR 2016/3291
OR-Updates.nl 2016-0290
Uitspraak 08‑11‑2016
Inhoudsindicatie
Vervolg op HR 12 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1601. Rechtspersonenrecht. Coöperatie. Bepaling in statuten dat leden schadevergoeding moeten betalen bij uittreding. Schade?
Partij(en)
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
zaaknummers 200.187.319/01, 200.187.405/01 en 200.187.419/01
arrest van 8 november 2016
in de zaak met zaaknummer 200.187.319/01 van
Drents Overijsselse Coöperatie Kaas B.A. h.o.d.n. Doc Kaas,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
hierna aan te duiden als DOC,
advocaat: mr. E. van Asselt-Pronk te Hoogeveen ,
tegen
1. [partij 1] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
2. Maatschap [partij 2] ,
zaakdoende te [woonplaats 2] ,
3. V.O.F. [partij 3],
zaakdoende te [woonplaats 3] ,
4. V.O.F. [partij 4],
zaakdoende te [woonplaats 4] ,
5. [partij 5],
wonende te [woonplaats 4] ,
6. [partij 6] ,
wonende te [woonplaats 5] ,
7. [partij 7],
wonende te [woonplaats 6] ,
8. [partij 8],
wonende te [woonplaats 6] ,
9. [partij 9],
wonende te [woonplaats 7] ,
10. [partij 10],
wonende te [woonplaats 8] ,
11. [partij 11],
wonende te [woonplaats 9] ,
12. V.O.F. Melkbedrijf [partij 12],
zaakdoende te [woonplaats 10] ,
13. [partij13],
wonende te [woonplaats 11] ,
14. Maatschap [partij 14]
zaakdoende te [woonplaats 12] ,
15. [partij 15],
wonende te [woonplaats 13] ,
16. [partij 16],
wonende te [woonplaats 14] ,
17. [partij 17],
wonende te [woonplaats 15] ,
18. A [partij 18]
wonende te [woonplaats 16] ,
19. Maatschap [partij 19]
zaakdoende te [woonplaats 17] ,
20. Maatschap [partij 20],
zaakdoende te [woonplaats 18] ,
21. [partij 21],
wonende te [woonplaats 17] ,
22. V.O.F. [partij 22],
zaakdoende te [woonplaats 19] ,
23. [partij 23],
wonende te [woonplaats 20] ,
24. Maatschap [partij 24],
zaakdoende te [woonplaats 21] ,
25. [partij 25],
wonende te [woonplaats 22] ,
26. [partij 26],
wonende te [woonplaats 23] ,
27. [partij 27],
wonende te [woonplaats 20] ,
28. Veehoudersbedrijf [partij 28] V.O.F.,
zaakdoende te [woonplaats 24] ,
29. [partij 29] Beheer B.V.,
zaakdoende te [woonplaats 25] ,
30. Maatschap [partij 30],
zaakdoende te [woonplaats 26] ,
31. [partij 31],
wonende te [woonplaats 27] .
32. Maatschap [partij 32],
zaakdoende te [woonplaats 28] ,
33. [partij 33],
wonende te [woonplaats 25] ,
34. [partij 34],
wonende te [woonplaats 29] .
geïntimeerden,
in eerste aanleg: eisers,
hierna gezamenlijk te noemen: [partij 1] c.s.,
advocaat: mr. G.D. te Biesebeek, kantoorhoudende te Zwolle,
alsmede in de zaak met zaaknummer 200.187.405/01 van
Drents Overijsselse Coöperatie Kaas B.A. h.o.d.n. D.O.C. Kaas,
zaakdoende te [vestigingsplaats] ,
appellante,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: DOC,
advocaat: mr. E. van Asselt-Pronk, kantoorhoudende te Hoogeveen ,
tegen
1. [partij 35] ,
wonende te [woonplaats 30] ,
2. [partij 36],
wonende te [woonplaats 30] ,
3. [partij 37],
wonende te [woonplaats 30] ,
4. de erven van [partij 38],
gewoond hebbende te [woonplaats 31] ,
5. [partij 39],
wonende te [woonplaats 31] ,
6. Maatschap [partij 40],
zaakdoende te [woonplaats 30] ,
7. Maatschap [partij 41],
zaakdoende te [woonplaats 31] ,
8. Maatschap [partij 42],
zaakdoende te [woonplaats 30] ,
9. [partij 43] V.O.F,
zaakdoende te [woonplaats 30] ,
10. [partij 44],
wonende te [woonplaats 30] ,
11. [partij 45],
wonende te [woonplaats 32] ,
12. [partij 46],
wonende te [woonplaats 30] ,
13. Maatschap [partij 47],
zaakdoende te [woonplaats 30] ,
14. [partij 48],
wonende te Almere,
15. Firma [partij 49],
zaakdoende te [woonplaats 30] ,
16. Maatschap [partij 50],
zaakdoende te [woonplaats 30] ,
17. [partij 51],
wonende te [woonplaats 32] ,
18. [partij 52] B.V.,
zaakdoende te [woonplaats 30] ,
19. [partij 53],
wonende te [woonplaats 31] ,
20. [partij 54] B.V.,
gevestigd te [woonplaats 30] ,
21. [partij 55],
wonende te [woonplaats 30] ,
22. [partij 56],
wonende te [woonplaats 31] ,
23. Maatschap [partij 57],
zaakdoende te [woonplaats 33] ,
24. [partij 58],
wonende te [woonplaats 30] ,
25. [partij 59],
wonende te [woonplaats 30] ,
26. [partij 60],
wonende te [woonplaats 30] ,
27. [partij 61],
wonende te [woonplaats 34] ,
28. Maatschap [partij 62],
zaakdoende te [woonplaats 30] ,
29. [partij 63],
wonende te [woonplaats 30] ,
30. [partij 64],
wonende te [woonplaats 30] ,
31. V.O.F. [partij 65],
zaakdoende te [woonplaats 30] ,
32. Maatschap [partij 66] ,
wonende te [woonplaats 30] ,
33. [partij 67],
wonende te [woonplaats 30] ,
34. [partij 68],
wonende te [woonplaats 30] ,
35. [partij 69],
wonende te [woonplaats 30] ,
36. Maatschap [partij 70],
zaakdoende te [woonplaats 30] ,
37. V.O.F. [partij 71] ,
zaakdoende te [woonplaats 30] ,
38. Maatschap [partij 72],
zaakdoende te [woonplaats 30] ,
39. Harich [partij 28],
wonende te [woonplaats 30] .
geïntimeerden,
in eerste aanleg: eisers,
hierna gezamenlijk te noemen: [partij 35] c.s.,
advocaat: mr. G.D. te Biesebeek, kantoorhoudende te Zwolle,
alsmede in de zaak met zaaknummer 200.187.419/01 van
Drents Overijsselse Coöperatie Kaas B.A. h.o.d.n. D.O.C. Kaas,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: DOC,
advocaat: mr. E. van Asselt-Pronk, kantoorhoudende te Hoogeveen,
tegen
1. [partij 73] ,
wonende te [woonplaats 35] ,
2. Maatschap [partij 74],
zaakdoende te [woonplaats 36] ,
3. [partij 75],
wonende te [woonplaats 2] ,
geïntimeerden,
in eerste aanleg: eisers,
hierna gezamenlijk te noemen: [partij 73] c.s.,
advocaat: mr. G.D. te Biesebeek, kantoorhoudende te Zwolle.
1. Het geding
Voor het verloop van het geding in de eerdere feitelijke instanties verwijst het hof naar hetgeen de Hoge Raad dienaangaande in zijn in deze zaken gewezen arrest van 12 juni 2015 (ECLI:NL:HR:2015:1601) onder 1 heeft overwogen.
Bij dit arrest heeft de Hoge Raad onder meer het tussen partijen gewezen arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 10 september 2013 (ECLI:NL:GHARL:2013:6935) vernietigd en het geding ter verdere behandeling en beslissing verwezen naar dit hof.
DOC heeft bij exploot van 15 januari 2016 [partij 1] c.s., [partij 35] c.s. en [partij 73] c.s., hierna gezamenlijk te noemen: de melkveehouders, opgeroepen te verschijnen voor dit hof teneinde voort te procederen in het hoger beroep.
Vervolgens heeft DOC een memorie na verwijzing genomen, en de melkveehouders een antwoordmemorie na verwijzing.
DOC heeft mondeling pleidooi gevraagd. Dit pleidooi heeft plaatsgevonden op 7 oktober 2016. Daarbij hebben de advocaten van partijen pleitnotities voorgedragen en overgelegd.
Arrest is bij vervroeging bepaald op heden.
2. Beoordeling van het hoger beroep na verwijzing in cassatie
2.1.
Mede gelet op hetgeen is overwogen onder rov. 3.1 in het arrest van de Hoge Raad staan de volgende feiten tussen partijen vast.
( i) De melkveehouders waren tot 1 januari 2008 lid van DOC. Zij hebben hun lidmaatschap, met inachtneming van de in de statuten opgenomen opzegtermijn van drie maanden, tegen die datum opgezegd.
(ii) De destijds geldende statuten van DOC bepaalden onder meer:
“Artikel 13
1. Het gewone lid van wie het lidmaatschap, anders dan door overlijden van het lid-natuurlijke persoon, is geëindigd, is verplicht op eerste schriftelijke aanmaning van de directie een schadevergoedingsbedrag aan de coöperatie te betalen. De omvang van het te betalen bedrag zal door een door de directie aan te wijzen deskundige worden bepaald op het bedrag van de schade die de coöperatie ten gevolge van het uittreden van dat lid zal lijden, een en ander op basis van grondslagen die met inachtneming van relevante regelgeving casu quo jurisprudentie in het huishoudelijk reglement zullen worden vastgesteld met dien verstande dat de hoogte van dit bedrag maximaal vier procent (4 %) van het melkgeld dat het betreffende lid gemiddeld per jaar in de vijf voorafgaande boekjaren heeft ontvangen kan bedragen en dat indien een lid met inachtneming van een opzegtermijn van tenminste een jaar opzegt, geen schadevergoeding kan worden gevorderd.”
(iii) Het huishoudelijk reglement bevatte in het jaar 2007 geen grondslagen voor het bepalen van de omvang van het te betalen bedrag als bedoeld in art. 13 lid 1 van de statuten.
(iv) Op de ledenraadvergadering van DOC van 25 oktober 2007 zijn de grondslagen voor de omvang van het te betalen bedrag als bedoeld in art. 13 lid 1 van de statuten vastgesteld. De grondslagen zijn vervolgens opgenomen in art. 7 van een nieuw huishoudelijk reglement, dat per 1 januari 2008 in werking is getreden.
( v) Bij brief van 3 oktober 2007 heeft DOC de melkveehouders onder meer bericht:
“De statuten van de coöperatie geven aan dat wanneer de opzegging binnen een termijn van 1 jaar voor het einde van het boekjaar wordt gedaan, er een vergoeding aan de coöperatie dient te worden betaald voor de schade die de coöperatie ten gevolge van het uittreden van het betreffende lid zal lijden. Zie hiervoor artikel 13 van de statuten. De maximale hoogte van deze vergoeding is hierin eveneens omschreven. We zullen voor 1 december a.s. de hoogte van dit bedrag vaststellen. Indien met inachtneming van een opzegtermijn van tenminste een jaar voor het einde van het boekjaar wordt opgezegd, kan geen schadevergoeding worden gevorderd.
Wij betreuren doch respecteren uw besluit tot opzegging van het lidmaatschap van DOC Kaas en zullen de komende maanden een en ander conform de statuten afwerken.”
(vi) Hierna heeft Ernst & Young Accountants (hierna: Ernst & Young) op verzoek van de directie van DOC berekeningen van de omvang van de schade gemaakt als bedoeld in art. 13 lid 1 van de statuten. In een brief van Ernst & Young aan DOC van 29 november 2007 is het volgende vermeld:
“De externe deskundige dient vast te stellen of de schade als gevolg van de opzeggingen door de veehouders ten minste gelijk is aan 4% van het melkgeld dat de betreffende leden gemiddeld per jaar in de 5 voorafgaande boekjaren van de coöperatie hebben ontvangen. De schadevergoeding zal volgens artikel 7 van het huishoudelijk reglement worden gebaseerd op minder dekking vaste kosten, vermindering toevoeging aan de algemene reserve (winstderving), kosten bijkoop kaas c.q. melk, schade marktposities en overige relevante kosten.
Wij hebben de volgende uitgangspunten gehanteerd:
• Vaste kosten worden gedefinieerd als kosten die onafhankelijk zijn van de verwerkte hoeveelheid melk.
• De aangevoerde veehoudersmelk vermindert in 2008 als gevolg van de opzeggingen met ruim 100 miljoen kg.
• De vaste kosten zijn ontleend aan de jaarrekening van DOC Kaas B.A. over 2006. Deze jaarrekening hebben wij op 27 april 2007 voorzien van een goedkeurende accountantsverklaring
• De vaste kosten voor 2007 en 2008 zijn minimaal gelijk aan 2006.
• De verwachte hoeveelheid aangevoerde veehouders-melk over 2007 is ontleend aan de door de directie opgestelde prognose.
Doordat in 2008 minder melk wordt aangevoerd dan wanneer bedoelde veehouders lid waren gebleven, moeten de vaste kosten door minder kilogrammen worden gedragen. Afname van de aangevoerde veehoudersmelk met ruim 100 miljoen kg leidt tot aanzienlijk minder dekking van vaste kosten. Dit bedrag overtreft de berekende schadevergoeding ruimschoots. De berekende schade is daarmee ten minste gelijk aan 4% van het melkgeld dat betreffende leden gemiddeld per jaar in de 5 voorafgaande boekjaren van de coöperatie hebben ontvangen. Hierbij is nog geen rekening gehouden met mogelijke schade uit hoofde van vermindering toevoeging aan de algemene reserve (winstderving), kosten bijkoop kaas c.q. melk, schade marktposities en overige relevante kosten.”
(vii) Ieder van de melkveehouders heeft een (ongedateerde) brief gekregen, waarmee hij op de hoogte is gebracht van de ten aanzien van hem berekende schadevergoeding, met daarbij een factuur, gedateerd op 30 november 2007, voor het bedrag van die schadevergoeding, met onder meer de volgende standaardtoelichting:
“Zoals reeds aangekondigd in de brief waarin wij uw opzegging van het lidmaatschap van DOC kaas hebben bevestigd, brengen wij u hierbij op de hoogte van de berekende schadevergoeding die u aan DOC kaas dient te betalen a.g.v. uw opzegging. Deze berekende schadevergoeding is gebaseerd op 4% van het gemiddelde melkgeld over de afgelopen 5 jaar of indien van toepassing een kortere periode. De maanden november en december 2007 en de nabetaling over 2007 zijn ingeschat.
De schadevergoeding is berekend op € (...) (vrijgesteld van BTW).
Nadat de jaarcijfers van DOC kaas over 2007 zijn vastgesteld door de ledenraad zal de definitieve schadevergoeding worden bepaald. Het eventuele verschil tussen het bovengenoemde bedrag en de definitieve vaststelling van de schadevergoeding zal worden verrekend met de nabetaling van het melkgeld over 2007.
U wordt vriendelijk verzocht de bijgaande factuur m.b.t. de schadevergoeding voor 31 december 2007 te betalen. Indien het bedrag niet voor deze datum door DOC kaas is ontvangen zal het bedrag met de eerstvolgende melkgeldafrekening worden verrekend.”
(viii) De melkveehouders hebben bezwaar gemaakt tegen de door DOC aangekondigde verrekening.
(ix) Ernst & Young heeft in een brief aan DOC van 28 januari 2008 een nadere toelichting gegeven op haar brief van 29 november 2007. In deze brief is onder meer het volgende vermeld:
“Bij het opstellen van de berekening van de schade hebben wij de volgende uitgangspunten gehanteerd:
(…)
• De in rekening gebrachte schadevergoeding bedraagt maximaal 4% van het melkgeld dat het betreffende lid gemiddeld per jaar in de 5 voorafgaande boekjaren van de coöperatie heeft ontvangen. Deze schadevergoeding bedraagt in totaal€ 1.522.000.
(…)
• De aangevoerde veehoudersmelk vermindert in 2008 als gevolg van de opzeggingen met 119,2 miljoen kg.
• Eind 2007 heeft DOC Kaas nieuwe veehoudersmelk aangetrokken voor een verwacht totaal van 35 miljoen kg melk (17 miljoen ledenmelk en 18 miljoen leveranciersmelk). Daarnaast heeft DOC Kaas contracten afgesloten met derden voor de levering van 17,5 miljoen kg melk. Deze contracten eindigen op 31 maart 2008.
• In 2007 is 920,2 miljoen kg kaasmelk verwerkt. Deze hoeveelheid is ontleend aan de door de directie opgestelde productieoverzichten.
(…)
• De verwachte vaste kosten voor 2007 bedragen € 32,9 miljoen. Deze kosten zijn ontleend aan de door de directie opgestelde voorlopige cijfers van DOC over 2007. Hierop heeft nog geen accountantscontrole plaatsgevonden.
Doordat in 2008 minder melk wordt aangevoerd dan wanneer bedoelde veehouders lid waren gebleven moeten de vaste kosten door minder kilogrammen worden gedragen. De vaste kosten per 100 kg kaasmelk voor 2007 kunnen op basis van bovenstaande uitgangspunten worden berekend op € 3,578 (zijnde de totale vaste kosten 2007 ad € 32,9 miljoen gedeeld door de verwerkte hoeveelheid kaasmelk van 920,2 miljoen kg, vermenigvuldigd met een factor 100 om op de kostendekking per 100 kg kaasmelk te komen). Afname van de aangevoerde veehoudersmelk c.q. kaasmelk met genoemde 119,2 miljoen kg leidt tot minder dekking van vaste kosten ad. € 4.265.000 (zijnde 119,2 miljoen kg melk vermenigvuldigd met de vaste kosten per 100 kg kaasmelk ad € 3,578 gedeeld door factor 100). Op basis van deze gegevens is ons eerste schrijven gebaseerd.
Na onze eerste rapportage hebben de volgende ontwikkelingen plaatsgevonden: DOC Kaas heeft genoemde schade weten te beperken door hetwerven van nieuwe leden, leveranciers, en (kortlopende)contracten. Het totaal van leveranties bedraagt naar verwachting 52,5 miljoen kg melk (35 miljoen kg van leden en leveranties en 17,5 kg miljoen op contractbasis). Deze additioneel verkregen melk leidt tot een vaste kosten dekking van € 1.878.000 (zijnde 52,5 miljoen kg melk vermenigvuldigd met de vaste kosten per 100 kg kaasmelk ad€ 3,578 gedeeld door factor 100).
Het totaal aan minder gedekte vaste kosten bedraagt € 2.387.000 (zijnde € 4.265.00 minus € 1.878.000) en is daarmee ten minste gelijk aan 4% van het melkgeld dat betreffende leden gemiddeld per jaar in de 5 voorafgaande boekjaren van de coöperatie hebben ontvangen, zijnde € 1.522.000.”
2.2.
In deze (drie, gevoegd behandelde en besliste) procedures vorderen de melkveehouders betaling van het aan hen toekomende melkgeld, zonder verrekening van enige schadevergoeding. Aan deze vordering hebben zij primair ten grondslag gelegd dat een toereikende grondslag voor die schadevergoeding ontbreekt en dat zij deze daarom niet verschuldigd zijn. Subsidiair hebben zij onder meer aangevoerd dat DOC geen schade heeft geleden door hun opzeggingen.
2.3.
In eerste aanleg heeft de rechtbank Assen bij vonnissen van 3 november 2010 (hierna te noemen: de vonnissen waarvan beroep) de vorderingen van de melkveehouders toegewezen zonder verrekening van enige schadevergoeding, met veroordeling van DOC in de kosten van het geding. De rechtbank heeft daarbij het primaire verweer van de melkveehouders dat voor schadevergoeding een toereikende grondslag ontbreekt, gehonoreerd.
2.4.
Het hoger beroep van DOC strekt tot vernietiging van de vonnissen waarvan beroep en tot het alsnog afwijzen van de vorderingen van de melkveehouders, met veroordeling van de melkveehouders elk afzonderlijk tot terugbetaling aan DOC van al hetgeen zij aan elk van de melkveehouders verschuldigd was (te weten: hoofdsom en handelsrente) en aan hun advocaat heeft betaald, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente, en met hoofdelijke veroordeling van de melkveehouders in de proceskosten en de nakosten.
2.5.
Bij arrest van 16 oktober 2012 heeft het gerechtshof Leeuwarden geoordeeld dat de door DOC gestelde verplichting tot betaling zijn grondslag heeft in art. 13 van de statuten. De grieven van DOC tegen de vonnissen waarvan beroep die gericht zijn tegen het honoreren van het primaire verweer van de melkveehouders slagen volgens het gerechtshof Leeuwarden derhalve. Op grond van de devolutieve werking van het appel komt het gerechtshof Leeuwarden dan ook toe aan de subsidiaire verweren van de melkveehouders. Bij voormeld arrest heeft het gerechtshof Leeuwarden DOC in de gelegenheid gesteld bij akte een uitgebreid, met onderliggende bewijsstukken, gestaafd rapport van Ernst & Young in het geding te brengen, waarin de schadeberekening van de (werkelijk) geleden schade inzichtelijk wordt gemaakt.
2.6.
Daarop heeft DOC een akte genomen waarbij zij als productie 3 een rapport van Ernst & Young van 21 december 2012 met bijlagen in het geding heeft gebracht. In dat rapport heeft Ernst & Young onder meer het volgende geschreven.
“2. Aanvullende gegevens ter onderbouwing schadeberekening
2.1
Uitgangspunten en toelichting
Bij het opstellen van de schadeberekening zijn een aantal uitgangspunten gedefinieerd.
Deze uitgangspunten zijn benoemd in ons schrijven d.d. 28 januari 2008. Deze uitgangspunten worden hierna opnieuw benoemd en verder toegelicht:
1. Vaste kosten worden gedefinieerd als kosten die onafhankelijk zijn van de verwerkte hoeveelheid melk. Vaste kosten zijn bijvoorbeeld: personeelskosten, afschrijvingen, verzekeringen, rente, et cetera.
2 Vaste kosten staan in een vaste verhouding tot de normale productie. Normale productie of normale capaciteit wordt gedefinieerd als de te verwachten gemiddelde productie over een aantal perioden of seizoenen onder normale omstandigheden (Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving 220.308). De normale productie wordt bij DOC Kaas op jaarbasis bepaald aan de hand van de (productie)begroting.
3 In de gangbare bedrijfseconomische modellen worden vaste kosten gedekt door de normale productie. Wanneer de normale productie wordt verlaagd bij een gelijk blijvend kostenpatroon (immers, er is sprake van vaste kosten) stijgen de vaste kosten per product c.q. is er minder dekking voor vaste kosten. De te verwachten schade is derhalve bepaald op basis van minder dekking vaste kosten als gevolg van de ten gevolge van de opzeggingen verminderde aanvoer veehoudersmelk.
4 De aangevoerde veehoudersmelk vermindert in 2008 als gevolg van de opzeggingen met 119 miljoen kg (het quotum bedraagt 119,2 miljoen kg, de werkelijk door de opzeggende leden geleverde hoeveelheid in 2007 bedraagt 118,8 miljoen kg). Deze hoeveelheid is ontleend aan de melkgeldadministratie van DOC Kaas en is per individuele veehouder controleerbaar aan de hand van de in bijlage 1 opgenomen specificatie, waarbij de geleverde hoeveelheid is opgenomen in kolom AC (totaliserend tot 118,8 miljoen kg in veld AC138).
5 De in rekening gebrachte schadevergoeding bedraagt maximaal 4% van het melkgeld dat het betreffende lid gemiddeld per jaar in de 5 voorafgaande boekjaren van de coöperatie heeft ontvangen. Deze schadevergoeding bedraagt in totaal € 1.522.000 en is per individuele veehouder controleerbaar aan de hand van de in bijlage 1 opgenomen specificatie, waarbij de schade per veehouder is opgenomen in kolom Y (totaliserend tot € 1.522.000 in veld Y138).
(…).
3. Werkelijk geleden schade
3.1.
Feitelijke omstandigheden
Bij het opstellen van de berekening van de werkelijk geleden schade hebben wij de uitgangspunten zoals benoemd in hoofdstuk 2.1 gehanteerd, aangevuld met de volgende feiten:
1. In 2007 is 920,2 miljoen kg kaasmelk verwerkt en in 2008 is 897,8 miljoen kg kaasmelk verwerkt. Deze hoeveelheden verwerkte kaasmelk sluiten aan op de gegevens die wij hebben gebruikt bij onze jaarrekeningcontrole. Voorts sluiten deze hoeveelheden verwerkte kaasmelk aan op de bij het Productschap Zuivel bekende gegevens (zie bijlage 2 en bijlage 10).
2 De vaste kosten van DOC Kaas over 2008 bedragen € 35,4 miljoen. Deze kosten zijn ontleend aan de jaarrekening over 2008 waarbij door ons op 26 maart 2009 een goedkeurende controleverklaring is verstrekt.
3 DOC Kaas heeft getracht de schade te beperken door het werven van nieuwe leden, leveranciers en (kortlopende) overeenkomsten (in aanvulling op de reeds bestaande overeenkomsten):
- Per januari 2008 zijn nieuwe veehouders (leden) toegetreden met een melkplas van 20,7 miljoen kg. Daarnaast zijn per januari 2008 nieuwe veehouders (leveranciers) toegetreden met een melkplas van 20,0 miljoen kg (zie bijlage 5).
- Voorts zijn in de loop van 2008 wederom nieuwe veehouders (leden) toegetreden met een melkplas van 13,3 miljoen kg. Daarnaast zijn in de loop van 2008 nieuwe veehouders (leveranciers) toegetreden met een melkpias van 7,9 miljoen kg (zie bijlage 7).
- DOC Kaas heeft zoals hiervoor al bleek in november 2007 een overeenkomst gesloten met een derde partij voor melkleveranties tot en met maart 2008 (zie bijlage 8) met een optie tot verlenging. Deze overeenkomst is medio februari 2008 verlengd. Deze derde partij heeft in 2008 uiteindelijk in totaal 49,9 miljoen kg melk geleverd tegen een gemiddelde prijs van € 34,74 per 100 kg (zie bijlage 9).
4 De gebudgetteerde hoeveelheid kaasmelk voor 2008 bedraagt 970 miljoen kg.
5 In 2008 is in werkelijkheid 897,8 miljoen kg kaasmelk verwerkt. Daarnaast heeft DOC Kaas 53 miljoen kg melk verwerkt tot poeder. Deze hoeveelheden verwerkte melk ten behoeve van de kaasproductie en poederproductie sluiten aan op de gegevens die wij hebben gebruikt bij onze jaarrekeningcontrole. Voorts sluiten deze hoeveelheden aan op de bij het Productschap Zuivel bekende gegevens (zie bijlage 10).
3.2
Vaste kosten per 100 kg kaasmelk 2008
De vaste kosten per 100 kg kaasmelk over 2008 zijn als volgt berekend en aan te sluiten met de openbaar gemaakte jaarrekening van DOC Kaas over 2008, welke door ons op 26 maart 2009 van een goedkeurende controleverklaring is voorzien:
2008
€ 1.000
Totale kosten volgens jaarrekening
Inkoop producten 4.238
Personeelskosten 12.541
Afschrijvingen 9.556
Overige bedrijfskosten 27.293
Financiële baten en lasten 6.081
Totaal 59.709
Deze aan de jaarrekening 2008 ontleende bedragen kunnen als volgt worden verdeeld in vaste en variabele kosten:
2008
€ 1.000
Vaste kosten (zie bijlage 11, veld J37) 35.389
Variabele kosten (zie bijlage 11, veld 37) 24.320
Totaal 59.709
In bijlage 11 treft u een nadere onderbouwing aan van de vaste en variabele kosten per kostencategorie.
In de gangbare bedrijfseconomische modellen worden zoals eerder gesteld de vaste kosten gedekt door de normale productie. De normale productie wordt in beginsel voorafgaand aan het jaar gedefinieerd. In het geval van DOC Kaas is de normale productie voor 2008 970 miljoen kg kaasmelk (zijnde de gebudgetteerde productie). Op basis van de definitieve cijfers over 2008 bedragen de werkelijke vaste kosten per 100 kg gebudgetteerde kaasmelk € 3,65, zijnde de totale vaste kosten 2008 ad € 35,4 miljoen gedeeld door de gebudgetteerde, als normaal beschouwde hoeveelheid kaasmelk van 970 miljoen kg, vermenigvuldigd met een factor 100 om op de kostendekking per 100 kg kaasmelk te komen.
3.3
Berekening werkelijke schade
Wij hebben ons bij de berekening van de destijds te verwachten schade beperkt tot de belangrijkste schadecomponent, namelijk de vaste kosten die door minder kilogrammen veehoudersmelk c.q. kaasmelk worden gedekt. Dit leidde destijds, zoals in het vorige hoofdstuk is beschreven, reeds tot een schadebedrag dat het maximum van 4% oversteeg. Daarnaast brengt - zoals ook eerder beschreven in onze brieven - het vertrek van de veehouders consequenties met zich mee op andere gebieden. De belangrijkste consequentie betreft de additionele kosten als gevolg van bijkoop melk van derden. Bij de berekening van de werkelijke schade hebben we met deze post rekening gehouden.
3.3.1
Dekking vaste kosten
De afname van de kaasmelk ten opzichte van het budget bedraagt, na de door DCC Kaas getroffen maatregelen, 19 miljoen kg, namelijk:
2008
Werkelijk
mln kg
Gebudgetteerde hoeveelheid kaasmelk (grondslag dekking vaste kosten) 970,0
Af: verwerkt tot poeder (53,0)
Verwacht voor kaasproductie 917,0
Af: werkelijke productie (897,8)
Minder kaasmelk voor dekking 19,2
Als gevolg van het beschikbaar zijn van minder melk (19 miljoen kg) is er sprake van minder dekking op vaste kosten van € 700.000, zijnde 19,2 miljoen kg melk vermenigvuldigd met de vaste kosten per 100 kg kaasmelk ad € 3,65 gedeeld door factor 100.”
2.7.
Na verdere aktewisseling heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden het vernietigde arrest gewezen. Het hof heeft daarbij beslist dat DOC op grond van art. 13 lid 1 van de statuten aanspraak kan maken op een schadevergoeding van 1,84% van het gemiddeld melkgeld per jaar dat de melkveehouder in de vijf jaren voorafgaand aan de opzegging of, zo van toepassing, een kortere periode heeft ontvangen.
2.8.
Tegen voormelde arresten hebben de melkveehouders (principaal) beroep in cassatie ingesteld. DOC heeft incidenteel cassatieberoep ingesteld.
2.9.
De Hoge Raad heeft het principale beroep voor zover gericht tegen het arrest van het gerechtshof Leeuwarden van 16 oktober 2012 verworpen. Daarbij heeft de Hoge Raad het oordeel van het gerechtshof Leeuwarden dat de door DOC gestelde verplichting tot betaling zijn grondslag heeft in art. 13 van de statuten, in stand gelaten. Het hof verwijst hiervoor naar rov. 4.1.1 tot en met 4.1.5 van het arrest van de Hoge Raad. Deze kwestie speelt na cassatie en verwijzing daarom geen rol meer.
2.10.
De Hoge Raad heeft het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vernietigd in verband met de berekening van de schadevergoeding in dat arrest. Het hof verwijst hiervoor naar rov. 4.2.1 tot en met 4.2.3 van het arrest van de Hoge Raad.
2.11.
Het incidentele cassatieberoep, dat eveneens onder meer betrekking had op de schadeberekening in vernietigde arrest, heeft de Hoge Raad verworpen met toepassing van art. 81 lid 1 RO.
2.12.
Het geschil na cassatie en verwijzing spitst zich toe op de vraag of DOC schade heeft geleden door de opzeggingen van de melkveehouders, zoals DOC stelt en de melkveehouders betwisten.
2.13.
In eerste aanleg heeft DOC aanspraak gemaakt op schadevergoeding op grond van art. 13 van de statuten in het kader van hun beroep op verrekening. Tussen partijen staat vast dat DOC aan de vonnissen waarvan beroep heeft voldaan door betaling aan de melkveehouders op het door hun advocaat aangegeven rekening nummer. In hoger beroep vordert DOC terugbetaling daarvan. In de procedure bij gerechtshof Arnhem-Leeuwarden ging het daarbij om de 4% die door DOC was ingehouden op het nog uit te betalen melkgeld. In hun memorie na verwijzing heeft DOC gevorderd, kort gezegd, de schadevergoedingsplicht van de melkveehouders vast te stellen primair op 2.18%, subsidiair op 1.84% en meer subsidiair op 1.61%.
2.14.
De melkveehouders hebben gesteld dat DOC bij memorie na verwijzing hun eis hebben gewijzigd en daartegen bezwaar gemaakt.
2.15.
Het hof overweegt dat de onderhavige vordering een terugvordering wegens onverschuldigde betaling betreft. Mede gelet op het speciale karakter daarvan als sequeel van de vordering tot vernietiging van de vonnissen waarvan beroep, acht het hof de wijzigingen van deze vordering zoals gedaan door DOC als zodanig niet in strijd met de goede procesorde (vgl. HR 9 september 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT4039, rov. 3.4.2). Daarbij is ook in aanmerking genomen dat deze wijzigingen kunnen worden beschouwd als preciseringen van de door DOC algemeen geformuleerde terugvordering wegens onverschuldigde betaling (zie rov. 2.4). Partijen hebben zich ook in deze zin tijdens het pleidooi uitgelaten. Overigens houden deze preciseringen op zichzelf een vermindering in ten opzichte van de precisering van de vordering gegeven bij gerechtshof Arnhem-Leeuwarden; daar ging het immers om 4%. Hierna zal blijken of en zo ja in hoeverre de terugvordering daadwerkelijk toewijsbaar is.
2.16.
Het hof stelt vast (evenals het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft gedaan; zie rov. 4.2.2 van het arrest van de Hoge Raad) dat de schade moet worden begroot door de vermogenspositie waarin DOC is komen te verkeren doordat de melkveehouders het lidmaatschap hebben opgezegd, te vergelijken met de hypothetische vermogenspositie waarin zij zou zijn komen te verkeren wanneer de melkveehouders het lidmaatschap niet, althans met inachtneming van een opzegtermijn van tenminste één jaar, hadden opgezegd.
2.17.
Voorts gaat het hof ervan uit (zoals ook uit de overwegingen van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden volgt; zie rov. 4.1.4 van het arrest van de Hoge Raad) dat uit art. 13 lid 1 van de statuten voldoende duidelijk blijkt hoe de schadevergoeding berekend moet worden, namelijk als een concrete schadevergoeding, overeenkomstig de wettelijke uitgangspunten. Dit betekent dat bij de beantwoording van de vraag of DOC schade heeft geleden door de opzeggingen van de melkveehouders, het schadebedrag, zo veel als mogelijk, concreet dient te worden begroot aan de hand van de stellingen van partijen, met name aan de hand van de cijfers zoals die inmiddels zijn gebleken (vgl. rov. 2.6 van het vernietigde arrest).
2.18.
DOC heeft zich in de onderhavige procedures op het standpunt gesteld dat de schadevergoeding moet worden begroot aan de hand van (i) de vaste kosten die over minder kilogrammen leden dan wel veehoudersmelk kan worden verdeeld en (ii) de kosten van bijkoop melk derden ter compensatie van het verlies van de melk van de uittredende leden.
2.19.
Het hof zal eerst de eerste gestelde schadepost (dekkingsverlies vaste kosten) bespreken. De melkveehouders hebben betwist dat schadevergoeding moet worden begroot aan de hand van de vaste kosten die over minder kilogrammen leden dan wel veehoudersmelk kan worden verdeeld. Zij hebben aangevoerd dat voor de berekening van de schadevergoeding de vaste kosten tevens over de extra (van Wilberco) aangekochte “losse” melk moeten worden verdeeld.
2.20.
In het vernietigde arrest (zie rov. 2.9) was de extra (van Wilberco) aangekochte “losse” melk buiten beschouwing gelaten bij de berekening van de dekking van de vaste kosten. In zijn arrest heeft de Hoge Raad overwogen dat de melkveehouders er terecht over klagen dat niet begrijpelijk is waarom het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden de extra (“losse”) melk die DOC in 2008 heeft aangekocht van Wilberco, buiten beschouwing heeft gelaten. Indien DOC een vermindering van haar productie als gevolg van het wegvallen van de levering van melk door de melkveehouders heeft kunnen compenseren door het bijkopen van melk, valt immers in beginsel niet in te zien dat de uittreding door de melkveehouders heeft geleid tot een lagere dekking van de vaste kosten, aldus de Hoge Raad (rov. 4.2.3).
2.21.
Bij haar memorie na verwijzing heeft DOC betoogd dat het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, uitgaande van een vergelijking van de werkelijk gerealiseerde melkplas 2008 met de melkplas 2007 en voorts de bedrijfseconomische systematiek van Ernst & Young volgend, terecht enkel is uitgegaan van de vermindering van de hoeveelheid veehoudersmelk bij de berekening ‘minder dekking vaste kosten’. De bijgekochte “losse” melk van derden staat volgens DOC los van de schade die bij deze schadepost berekend moet worden.
2.22.
Bij hun antwoordmemorie na verwijzing hebben de melkveehouders dit (wederom) bestreden. Voorts hebben zij aangevoerd dat de Hoge Raad heeft geoordeeld dat voor de berekening van ‘minder dekking vaste kosten’ ook de “losse” melk meegenomen dient te worden.
2.23.
Het hof oordeelt hierover als volgt. Anders dan de melkveehouders is het hof van oordeel dat de Hoge Raad bij het onderhavige arrest niet reeds heeft geoordeeld dat de extra (“losse”) melk die DOC in 2008 heeft aangekocht van Wilberco, bij de berekening van ‘minder dekking vaste kosten’ moet worden meegenomen, en dat dit hof daar als verwijzingsrechter daaraan is gebonden. De Hoge Raad heeft het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op dat punt immers vernietigd wegens een motiveringsgebrek (zie hiervoor rov. 2.20). Aldus ligt (opnieuw) ter beoordeling voor of de extra (“losse”) melk die DOC in 2008 heeft aangekocht van Wilberco, bij de berekening van ‘minder dekking vaste kosten’ moet worden meegenomen.
2.24.
Uitgaande van hetgeen hiervoor in rov. 2.16 en 2.17 is vooropgesteld, acht het hof het meest in overeenstemming met de aard van de schade om deze concreet te bepalen rekening houdend met het feit dat DOC in 2008 extra (“losse”) melk heeft aangekocht van Wilberco. Vaste kosten worden door het hof, evenals Ernst & Young heeft gedaan (zie het rapport van Ernst & Young van 21 december 2012, 2.1 onder 1), gedefinieerd als kosten die onafhankelijk zijn van de verwerkte hoeveelheid melk; vaste kosten zijn bijvoorbeeld: personeelskosten, afschrijvingen, verzekeringen, rente, et cetera. Bij de berekening van de dekking van de vaste kosten dient uit te worden gegaan van een vergelijking van de daadwerkelijke productie in 2008 met de daadwerkelijke productie in 2007. De extra (“losse”) melk die DOC in 2008 heeft aangekocht van Wilberco maakt daar feitelijk onderdeel van uit. Voor zover deze benadering niet strookt met de benadering van Ernst & Young in haar rapporten, waar Ernst & Young gekozen heeft voor een meer abstracte bedrijfseconomische schadeberekeningsmethodiek, volgt het hof die benadering dus niet.
2.25.
De hiertegen door DOC aangevoerde argumenten zijn naar het oordeel van het hof niet steekhoudend. DOC heeft aangevoerd dat de aankoop van “losse” melk incidenteel is en de te verkrijgen hoeveelheid op de middellange termijn onzeker. Daargelaten dat de melkveehouders dit gemotiveerd hebben betwist, hebben zij terecht – gelet op het uitgangspunt dat de schade concreet dient te worden bepaald – opgemerkt dat dit niet ter zake doet, omdat niet in geschil is dát DOC in 2008 “losse” melk heeft bijgekocht. DOC heeft ook gesteld dat de “losse” melk van geheel andere aard is dan de veehoudersmelk. De melkveehouders hebben dit argument afdoende weerlegd met hun tegenargument dat voor wat betreft de vaste kosten melk melk is, ongeacht de herkomst. Tijdens het pleidooi heeft de heer [algemeen directeur DOC], algemeen directeur van DOC, dat ook met zoveel woorden erkend. Het hof stelt dan ook vast dat bij derden ingekochte “losse” melk voor het verwerkings- en/of productieproces niet van andere aard is dan de melk welk door leden-melkveehouders wordt geleverd, daar waar het gaat om de beoordeling van de schade als gevolg van minder dekking vaste kosten.
2.26.
Tijdens het pleidooi heeft DOC nog een beroep gedaan op het arrest van de Hoge Raad in de zaak TenneT-ABB (HR 8 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1483). Dat beroep kan DOC evenwel niet baten. In deze zaak ging het om een zogenoemd doorberekeningverweer. Een doorberekeningsverweer komt in het algemeen neer op de stelling dat de omvang van het recht van een benadeelde op schadevergoeding als gevolg van een inbreuk op het mededingingsrecht is verminderd naar gelang de benadeelde de schade aan derden heeft doorberekend (zie rov. 4.4.1 van bedoeld arrest van de Hoge Raad). Dat is hier niet aan de orde. Voorts staat naar het oordeel van het hof, mede gelet op hetgeen hiervoor in rov. 2.25 en 2.26 is overwogen, het feit dat DOC extra (“losse”) melk in 2008 heeft aangekocht van Wilberco, in zodanig verband met het uittreden van de melkveehouders als leden van de coöperatie dat dit bij de berekening van ‘minder dekking vaste kosten’ dient te worden meegenomen (vgl. rov. 4.4.5 van bedoeld arrest van de Hoge Raad). Voor zover DOC in dit verband heeft gesteld dat zij deze melk ook zou hebben aangekocht indien de melkveehouders niet zouden zijn uitgetreden, heeft zij dit onvoldoende concreet onderbouwd.
2.27.
Het onderhavige betoog van DOC faalt derhalve.
2.28.
Als de extra (“losse”) melk die DOC in 2008 heeft aangekocht van Wilberco bij de schadepost ‘dekkingsverlies vaste kosten’ wordt meegenomen, leidt dit tot de volgende berekening van de dekking van de vaste kosten. Tussen partijen is niet in geschil dat DOC in 2008 van Wilberco 49,9 miljoen kilogram melk heeft aangekocht. Uit bijlage 2 van het rapport van Ernst & Young van 21 december 2012 volgt dat dat de melkplas in 2007 in totaal ongeveer 924 (920.185,012 plus 3.815,615) miljoen kilogram bedroeg. Uit bijlage 10 van dat rapport volgt dat de melkplas (met inbegrip van de extra (“losse”) melk die DOC in 2008 heeft aangekocht van Wilberco) in totaal ongeveer 950,8 miljoen kilogram (897.769,561 plus 53.043,494) bedroeg (zie ook het rapport van Ernst & Young van 21 december 2012, 3.1 onder 5). Partijen hebben tijdens het pleidooi bevestigd dat deze cijfers juist zijn. Dit betekent dat de totale hoeveelheid melk in 2008 ten opzichte van 2007 niet is afgenomen (doch juist is toegenomen) zodat geen sprake is minder dekking vaste kosten. Betreffende dit onderdeel heeft DOC geen schade geleden. Het daartoe strekkende verweer van de melkveehouders slaagt derhalve.
2.29.
Het hof zal thans de tweede gestelde schadepost (kosten bijkoop melk) bespreken. Daarbij gaat het om de vraag of DOC heeft schade geleden doordat de prijs die zij elders heeft moeten betalen, hoger was dan die welke zij verschuldigd was aan de melkveehouders, in het bijzonder of dit ten aanzien van de van Wilberco aangekochte melk het geval was.
2.30.
Bij haar memorie na verwijzing heeft DOC gesteld dat de Wilberco melk bruto duurder is dan de ledenmelk. De kosten ledenmelk zijn: € 32,43 plus een toeslag van € 1,08 is € 33,51 per 100 kilogram melk, en de kosten Wilbercomelk: € 31,89 plus een toeslag van€ 2,85 is € 34,74 per 100 kilogram melk. Het verschil, ofwel de schade, komt uit op € 34,74 minus € 33,51 is € 1,23 per 100 kilogram melk. Uitgaande van de van Wilberco in 2008 door DOC afgenomen hoeveelheid van 49,9 miljoen kilogram, komt dit neer op een schadepost van € 613.770,--. Aldus – steeds – DOC.
2.31.
Bij hun antwoordmemorie na verwijzing hebben de melkveehouders naar voren gebracht dat dit onderdeel van de door DOC gestelde schade door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is afgewezen en de daartegen door DOC bij de Hoge Raad opgeworpen cassatiemiddelen zijn verworpen, zodat dit onderdeel van de door DOC gestelde schade daarmee is afgedaan en in de verwijzingsprocedure niet opnieuw en met vrucht ter discussie kan worden gesteld. Overigens hebben de melkveehouders ook (opnieuw) de door DOC gemaakte prijsvergelijking betwist, meer specifiek dat de hoogte van de door DOC over de melkprijs berekende ‘bijkomende kosten’ (waarvan volgens de melkveehouders ook een definitie ontbreekt) voor de ledenprijs is gesteld op € 1,08 per 100 kilogram.
2.32.
Het hof oordeelt hierover als volgt. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft over de tweede gestelde schadepost ‘kosten bijkoop melk’ beslist, in die zin dat prijs van de melk die DOC ingekocht lager is dan de prijs die DOC aan haar leden in 2008 heeft uitbetaald, zodat DOC in deze procedure niet heeft aangetoond dat zij schade heeft geleden op de inkoop van Wilbercomelk (rov. 2.19). DOC heeft tegen deze beslissing in haar incidentele cassatieberoep een cassatiemiddel gericht, om precies te zijn onderdelen 3.1 en 3.2. De Hoge Raad heeft het incidentele cassatieberoep verworpen. De onderhavige beslissing van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden betreft dus een tevergeefs in cassatie bestreden beslissing. Daarvoor geldt dat dit hof als verwijzingsrechter daaraan in beginsel gebonden is (zie onder meer HR 24 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BO2882).
2.33.
DOC beweert dat het onaanvaardbaar zou zijn om de betreffende beslissing te handhaven. Tijdens het pleidooi heeft (de advocaat van) DOC desgevraagd toegelicht dat die onaanvaardbaarheid hierin bestaat dat, als de uitkomst van de beoordeling van de eerste schadepost zou zijn dat er geen schade is voor betreft het dekkingsverlies vaste kosten omdat DOC wat dat betreft schade heeft voorkomen door de aankoop van extra (“losse”) melk, het onaanvaardbaar is dat de schade die zij lijdt als gevolg van de hogere kosten die zij voor die aankoop heeft moeten maken, voor rekening van DOC zelf zouden blijven. In haar memorie na verwijzing heeft DOC ter toelichting verder het volgende naar voren gebracht. De rechtbank heeft in eerste instantie beslist dat er geen schadevergoedingsplicht was, laat staan dat de rechtbank is toegekomen aan een berekening van de schade. De schadeberekening is pas bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden aan de orde gekomen in de eindfase van het appel. In die berekening heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden een fout gemaakt c.q. een verkeerde interpretatie toegepast. Dit zorgt ervoor dat een schadepost van € 613.770,-- wegvalt c.q. door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden over het hoofd wordt gezien. Als de betreffende beslissing wordt gehandhaafd, betekent dit dat voor DOC geen enkel rechtsmiddel openstaat (noch feitelijk heeft opengestaan) om dit aan de kaak te stellen. Aldus – steeds – DOC.
2.34.
Naar het oordeel van het hof rechtvaardigt de beweerdelijke onaanvaardbaarheid niet dat wordt afgeweken van de regel dat het hof als verwijzingsrechter gebonden is aan tevergeefs in cassatie bestreden beslissingen. De beslissing dat de kosten van de melk die DOC ingekocht lager is dan de prijs die DOC aan haar leden in 2008 heeft uitbetaald, zodat DOC in deze procedure niet heeft aangetoond dat zij schade heeft geleden op de inkoop van Wilbercomelk, heeft kracht van gewijsde gekregen en kan daarom niet opnieuw worden bestreden. Deze beslissing is onaantastbaar geworden door het arrest van de Hoge Raad. Een hernieuwde beoordeling van de al onherroepelijk beoordeelde vraag of de prijs van de melk die DOC ingekocht lager is dan de prijs die DOC aan haar leden in 2008 heeft uitbetaald, zou dus een overschrijding betekenen van de grenzen van de nog openstaande rechtsstrijd. Aandacht verdient daarbij dat, ook na cassatie en verwijzing, niet vast staat dat het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden bij de beantwoording van deze vraag een fout heeft gemaakt c.q. een verkeerde interpretatie heeft toegepast. DOC stelt dit wel, maar de melkveehouders hebben dit gemotiveerd weersproken. Van een kennelijke misslag is in elk geval geen sprake. Niet juist is, ten slotte, de stelling dat geen rechtsmiddel heeft opgestaan tegen de betreffende beslissing. DOC heeft deze immers in cassatie kunnen laten beoordelen, en heeft dit ook gedaan.
2.35.
Niet gebleken is derhalve dat DOC schade heeft geleden ten gevolge van het uittreden van de melkveehouders als leden van de coöperatie. Het hof komt dan ook, zij het op andere gronden dan de rechtbank, tot de slotsom dat DOC geen aanspraak kan maken op schadevergoeding op grond van art. 13 van de statuten.
2.36.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vonnissen waarvan beroep dienen te worden bekrachtigd. Als de in het ongelijk gestelde partij zal DOC veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.
3. De uitspraak
Het hof:
bekrachtigt de vonnissen waarvan beroep;
veroordeelt DOC in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van de melkveehouders gevallen en tot op heden begroot op € 4.713,-- aan griffierecht in de zaak met zaaknummer 200.082.447/01 bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, € 1.475,-- aan griffierecht in de zaak met zaaknummer 200.082.453/01 bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, € 649,-- aan griffierecht in de zaak met zaaknummer 200.082.471/01 bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden en (met inbegrip van de kosten van het geding na verwijzing) € 23.370,-- aan salaris advocaat;
verklaart voormelde veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.P. de Haan, A.J. Henzen en A.C. Metzelaar en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 8 november 2016.
griffier rolraadsheer