Einde inhoudsopgave
De overeenkomst in het insolventierecht (R&P nr. InsR3) 2012/2.3.3.1
2.3.3.1 Algemeen
mr. T.T. van Zanten, datum 14-09-2012
- Datum
14-09-2012
- Auteur
mr. T.T. van Zanten
- JCDI
JCDI:ADS390380:1
- Vakgebied(en)
Insolventierecht / Faillissement
Verbintenissenrecht / Overeenkomst
Voetnoten
Voetnoten
Zie Van Galen 1996, p. 394-395; Boekraad 1997, p. 50-52; Verstijlen 1998a, p. 64; Van Hees 2000, p. 131. Zie ook Rijckenberg 2009, p. 135, die in dit verband tevens wijst op art. 26 Fw. Met betrekking tot de fixatie van het passief kan verder nog worden gewezen op de artikelen 128-131 Fw.
Zie het Verslag van de Tweede Kamer, Van der Feltz I, p. 361, waaruit kan worden opgemaakt dat de regeling van art. 24 Fw is geïnspireerd op het Duitse § 6 Abs. 1 KO (na hernummering § 7 Abs. 1 KO), waarin heel in het algemeen was bepaald dat door de schuldenaar na de opening van de procedure verrichte rechtshandelingen `den Konkursglubigem unwirksam' waren. Zie verder het Regeeringsantwoord, Van der Feltz I, p. 362, waar wordt opgemerkt dat de verbintenissen die de schuldenaar na de faillietverklaring doet ontstaan 'alleen hem zelven' binden.
Zie Van der Feltz I, p. 362. Zie voorts HR 12 mei 1992, NJ 1992, 630.
Vgl. ten aanzien van het begrip 'boedel' in art. 51 lid 3 Fw: Rb. Amsterdam 3 mei 1989, NJ 1990, 621.
Vgl. ten aanzien van art. 51 lid 3 Fw: Rb. Amsterdam 3 mei 1989, NJ 1990, 621. Anders: Ktg. Den Haag 31 augustus 2000, JOR 2000, 227, m.nt. J.J. van Hees.
Dat de bewoordingen van art. 24 Fw ook door de curator aangegane verbintenissen lijken te omvatten, lijkt veeleer een onbedoelde consequentie te zijn van een wijziging van de redactie van het artikel in 1935, tot welk moment het artikel repte van door de schuldenaar aangegane verbintenissen. Ik kom op deze wijziging in § 2.3.3.2 terug.
In het kader van de fixatie van het passief dient in het bijzonder te worden gewezen op art. 24 Fw,1 waarin is bepaald:
`Voor verbintenissen van de schuldenaar, na de faillietverklaring ontstaan, is de boedel niet aansprakelijk dan voorzover deze ten gevolge daarvan is gebaat'.
De bepaling blinkt niet uit in helderheid. Nu niet goed voorstelbaar is dat uit één verbintenis zowel aansprakelijkheid van de schuldenaar als baat voor de boedel voortvloeit, dienen de bewoordingen 'ten gevolge daarvan' ruim te worden opgevat. Gedacht kan worden aan de situatie dat ten laste van de schuldenaar een verbintenis uit de wet ontstaat, bijvoorbeeld doordat een derde zonder rechtsgrond ten gunste van hem een betaling verricht, of aan het geval dat de schuldenaar ná faillissement een wederkerige overeenkomst aangaat en de wederpartij haar daaruit voortvloeiende verplichtingen nakomt. Op grond van art. 24 Fw is de boedel dan niet aansprakelijk voor de verbintenis van de schuldenaar uit onverschuldigde betaling of uit overeenkomst, maar indien de boedel als gevolg van de betaling respectievelijk de door de wederpartij verrichte prestatie een voordeel geniet, ontstaat ten belope van dit voordeel wél aansprakelijkheid.
Het feit dat de boedel niet aansprakelijk is voor een ná faillissement ontstane verbintenis van de schuldenaar impliceert dat de schuldeiser in kwestie daaraan binnen het faillissement geen enkele aanspraak kan ontlenen, dus niet alleen geen boedelvordering maar evenmin een ter verificatie in te dienen vordering.2 Indien en voor zover de boedel wél is gebaat, ontstaat een boedelschuld.3 Het begrip `boedel' dient hier te worden begrepen als het faillissementsvermogen in de zin van art. 20 Fw.4 De boedel is gebaat voor zover de door de wederpartij verrichte prestatie aan de boedel ten goede is gekomen, in die zin dat zij heeft geleid tot een daadwerkelijke vermeerdering van het actief. Betaling van schulden die dateren van vóór datum faillissement levert dus geen baat voor de boedel in de zin van art. 24 Fw op.5
Naar de letter van de wet lijken ook verbintenissen die door of met instemming van de curator tot stand worden gebracht onder de reikwijdte van art. 24 Fw te vallen, maar dat kan uiteraard niet de bedoeling zijn.6 Wanneer de curator verbintenissen van de schuldenaar in het leven roept, vormen de daaruit voortvloeiende aanspraken van de schuldeiser in kwestie integraal boedelschuld.