Rb. Gelderland, 05-02-2014, nr. C/05/246706 / HA ZA 13-469
ECLI:NL:RBGEL:2014:2676
- Instantie
Rechtbank Gelderland
- Datum
05-02-2014
- Zaaknummer
C/05/246706 / HA ZA 13-469
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Verbintenissenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBGEL:2014:2676, Uitspraak, Rechtbank Gelderland, 05‑02‑2014
Uitspraak 05‑02‑2014
Inhoudsindicatie
Opdrachtnemer vordert schadevergoeding ter hoogte van het loon en de onkostenvergoeding. Deze verplichtingen zijn door opdrachtnemer niet nagekomen en om deze reden heeft opdrachtnemer de vordering tot nakoming omgezet in een vordering tot vervangende schadevergoeding. Ter beantwoording van de vraag of op de opdrachtgever een verplichting tot schadevergoeding rust, beoordeelt de rechtbank of de overeenkomst van opdracht door opzegging is geëindigd. Is een overeenkomst van opdracht die voor bepaalde tijd is aangegaan, tussentijds opzegbaar is? Naar het oordeel van de rechtbank kan een overeenkomst van opdracht te allen tijde worden opgezegd (art. 7:408 lid 1 BW). Daarbij maakt het geen verschil of de overeenkomst voor bepaalde tijd of onbepaalde tijd is aangegaan. In geval van een professionele opdrachtgever kunnen partijen overeenkomen dat de overeenkomst niet tussentijds opzegbaar is. Ter beantwoording van de vraag of partijen een overeenkomst van opdracht hebben gesloten die tussentijds opzegbaar is, legt de rechtbank de tussen partijen bestaande overeenkomst uit overeenkomstig HR 13 maart 1981, LJN: AG4158, NJ 1981/653. De rechtbank oordeelt dat de overeenkomst van opdracht tussentijds opzegbaar is. Is opdrachtnemer aan te merken als werknemer in de zin van art. 1 sub b, onder 2 BBA en is voor de opzegging van de overeenkomst van opdracht toestemming van UWV in de zin van art. 6 BBA nodig? Naar het oordeel van de rechtbank is een werknemer in de zin van art. 1 sub b, onder 2 BBA sprake wanneer: 1) de arbeid persoonlijk is verricht; 2) de arbeid in de regel voor niet meer dan twee opdrachtgevers wordt verricht; 3) de arbeid niet wordt verricht met behulp van twee of meer andere personen; 4) de arbeid geen bijkomstige arbeid betreft. Bij de beantwoording van de vraag of een opdrachtnemer werknemer is in de zin art. 1 sub b, onder 2 BBA is de feitelijke situatie ten tijde van het beëindigen van de overeenkomst van opdracht van belang (HR 9 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BT7500). De rechtbank oordeelt dat de opdrachtnemer kan worden aangemerkt als een werknemer in de zin van art. 1 sub b, onder 2 BBA. Er is toestemming van het UVW nodig om de overeenkomst van opdracht op te zeggen. Nu deze ontbreekt kan de opdrachtnemer die werknemer is in de zin van art. 1 BBA de opzegging binnen 6 maanden vernietigen (art. 9 BBA).
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/246706 / HA ZA 13-469
Vonnis van 5 februari 2014
in de zaak van
[eiser],
h.o.d.n. [handelsnaam]
wonende te [woonplaats] en zaakdoende te[plaats],
eiser,
advocaat mr. H.W. Prillevitz te Bussum,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VOORTSE VALLEI BV,
gevestigd te Voorthuizen,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
GOLF EN COUNTRY CLUB EDDA HUZID BV,
gevestigd te Voorthuizen,
gedaagden,
advocaat mr. R.M. Kerkhof te Veenendaal.
Partijen zullen hierna [eiser] en Voortse Vallei c.s. genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
het tussenvonnis van 25 september 2013
- -
brief d.d. 29 november 2013 met akte met producties
- -
het proces-verbaal van comparitie van 12 december 2013.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
Voortse Vallei BV drijft een onderneming tot het exploiteren van congres- en evenementencentra, restaurants, hotel en andere horecagelegenheden. Edda Huzed BV exploiteert één of meer golfterreinen. Voortse Vallei BV en Edda Huzed BV werken samen bij het exploiteren van de golfbaan en de aldaar bevindende horecagelegenheden en evenementencentra.
2.2.
Tussen partijen is een overeenkomst van opdracht gesloten op basis waarvan [eiser] vanaf 14 augustus 2012 voor een periode van drie maanden voor vijf dagen in de week de bedrijfsvoering van Voortse Vallei BV en van Edda Huzed BV zou verzorgen tegen betaling van € 5.000,00 exclusief BTW per maand.
2.3.
Op 22 oktober 2012 is tussen partijen overeenstemming bereikt over de verlenging van de opdracht. Dit is door [eiser] bevestigd in een brief d.d. 22 oktober 2012 die door [rechtspersoon A], indirect bestuurder van Voortse Vallei c.s. (hierna: [rechtspersoon A]), voor akkoord is ondertekend. In deze brief is het volgende opgenomen:
“(…)
Beste [rechtspersoon A],
n.a.v., en in opvolging op mijn bevestigingsbrief d.d. 13 augustus 2012, bevestig ik je hierbij graag hetgeen wij heden zijn overeengekomen.
De huidige opdrachtbevestiging, welke loopt tot 14 november 2012, zal direct uitsluitend over gaan middels deze afspraakbevestiging in een gegarandeerde opdracht door bovenstaande organisaties aan [handelsnaam] [eiser]) en welke loopt tot 1 januari 2014. Daarbij zal er op basis van maandfacturatie, zoals reeds is overeengekomen, worden gefactureerd. Het overeengekomen maandbedrag zal per 14 november 2012 t/m 31 december 2013 worden aangepast naar een bedrag a. € 7000,00 exclusief BTW per maand. Tevens zijn wij overeengekomen dat ik mijn mobiele telefoonkosten tot een maximum van
€ 250,00 per maand kan doorbelasten op basis van doorfacturatie. Eveneens zijn wij overeengekomen dat ik middels een zakelijke tank-pas vrij kan tanken (tot een maximum van € 500,00 per maand) zonder doorbelasting aan [handelsnaam] of mij in privé (…)”
2.4.
Op 3 mei 2013 heeft Voortse Vallei c.s. de overeenkomst van opdracht opgezegd tegen 7 juli 2013. [eiser] heeft sinds 3 mei 2013, met toestemming van Voortse Vallei c.s., geen werkzaamheden meer verricht voor Voortse Vallei c.s.
2.5.
Bij brief d.d. 7 juni 2013 heeft [eiser] de opzegging van de overeenkomst van opdracht vernietigd.
3. Het geschil
3.1.
[eiser] vordert samengevat – hoofdelijke veroordeling van Voortse Vallei c.s. tot betaling van:
- -
€ 56.265,00 (inclusief BTW) betreffende loon en onkostenvergoeding over de maanden juli 2013 tot en met december 2013 te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- -
€ 5.263,50 inclusief BTW aan buitengerechtelijke kosten;
- -
€ 131,00 aan nakosten zonder betekening en € 199,00 aan nakosten in geval van betekening;
- -
de kosten van deze procedure.
3.2.
[eiser] stelt ter onderbouwing van de vorderingen het volgende. Partijen hebben een overeenkomst van opdracht gesloten op basis waarvan [eiser] vanaf 14 augustus 2012 voor een periode van drie maanden de bedrijfsvoering van Voortse Vallei c.s. zou verzorgen. Deze overeenkomst van opdracht is volgens hem per 14 november 2012 verlengd. [eiser] stelt zich op het standpunt dat deze overeenkomst van opdracht niet door opzegging is geëindigd. Ter onderbouwing van deze stelling stelt hij primair dat er sprake is van een gegarandeerde overeenkomst die loopt tot 1 januari 2014. Om deze reden kan de overeenkomst volgens hem niet tussentijds worden opgezegd. Subsidiair doet [eiser] een beroep op de vernietigbaarheid van de opzegging wegens het ontbreken van een ontslagvergunning van UWV in de zin van art. 6 BBA 1945. [eiser] stelt dat hij werknemer is als bedoeld in art. 1 sub b onder 2 BBA. Meer subsidiair stelt [eiser] dat de tussen Voortse Vallei c.s. en hem bestaande overeenkomst van opdracht is opgezegd met een ‘valse of aangewende’ reden. Doordat de overeenkomst van opdracht niet is geëindigd, blijven de op Voortse Vallei c.s. rustende verplichtingen volgens [eiser] voortduren. Deze verplichtingen is Voortse Vallei c.s. niet nagekomen en om deze reden heeft [eiser] zijn vordering tot nakoming omgezet in een vordering tot het betalen van vervangende schadevergoeding.
3.3.
Voortse Vallei c.s. voert gemotiveerd verweer. Hierop zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.
4. De beoordeling
Tussentijds opzegbaar
4.1.
Voor de vraag of op Voortse Vallei c.s. een verplichting tot schadevergoeding rust, dient de rechtbank eerst de vraag te beantwoorden of de overeenkomst van opdracht tussen partijen, die per 14 november 2012 is ingegaan, door de opzegging op 7 juli 2013 door Voortse Vallei c.s. is geëindigd.
Opzegging overeenkomst van opdracht
4.2.
Uitgangspunt is dat een overeenkomst van opdracht te allen tijde kan worden opgezegd (art. 7:408 lid 1 BW). Daarbij maakt het geen verschil of de overeenkomst voor bepaalde tijd of voor onbepaalde tijd is aangegaan. In geval van een professionele opdrachtgever kunnen partijen overeenkomen dat de overeenkomst onopzegbaar is. [eiser] stelt zich op het standpunt dat hij met Voortse Vallei c.s. een gegarandeerde overeenkomst heeft gesloten waardoor deze niet tussentijds opzegbaar is. Voortse Vallei c.s. heeft dit gemotiveerd betwist. Ter beantwoording van de vraag of partijen een overeenkomst van opdracht hebben gesloten die niet tussentijds opzegbaar is, dient de rechtbank de tussen partijen overeengekomen overeenkomst van opdracht van 14 november 2012 uit te leggen. De door partijen op 14 november 2012 gemaakte afspraken zijn neergelegd in de door [eiser] opgestelde brief van 22 oktober 2012, welke deels is geciteerd in r.o. 2.3, welke brief door [eiser] en door [rechtspersoon A] is ondertekend. Volgens [eiser] staat ‘gegarandeerd’ voor ‘gewaarborgd in tijd en/of geld’ en voor ‘definitief’. Dit maakt volgens hem dat deze overeenkomst niet tussentijds kan worden beëindigd door middel van een opzegging. Voortse Vallei c.s. heeft dit gemotiveerd betwist. Volgens haar mag het ‘gespreksverslag’, in de vorm van de brief van 22 oktober 2012, niet zo worden uitgelegd dat partijen zijn overeengekomen dat de overeenkomst van opdracht, in afwijking van het wettelijke uitgangspunt, niet tussentijds mag worden opgezegd. Voortse Vallei c.s. voert aan dat het woord ‘gegarandeerde’ in het gespreksverslag verwijst naar ‘de opdracht door bovenstaande organisatie’. Dit moet volgens haar zo worden uitgelegd dat [eiser] verzekerd was dat hij de opdracht zou krijgen en er later nog een overeenkomst van opdracht zou worden opgesteld. De rechtbank is van oordeel dat het gespreksverslag voor meerdere interpretaties vatbaar is. Uit de tekst blijkt niet ondubbelzinnig dat de opdracht in tijd en geld is gegarandeerd. De vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding tussen partijen is geregeld, kan echter niet alleen worden beantwoord op grond van een taalkundige uitleg van de bepalingen van het contract. Voor de beantwoording van die vraag komt het immers aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (HR 13 maart 1981, LJN: AG4158, NJ 1981/653). Ook het gedrag van een partij in de uitvoeringsfase van de overeenkomst kan voor de uitleg van die overeenkomst van belang zijn (HR 20 mei 1994, LJN: ZC1368, NJ 1994/574). [eiser] heeft geen overige feiten en omstandigheden aangevoerd die zijn stelling ondersteunen dat de overeenkomst van opdracht tussentijds opzegbaar was, terwijl dit op grond van de regels van stelplicht- en bewijslast en het gestelde toetsingskader wel op zijn weg lag. Nu de stelling van [eiser] niet is komen vast te staan, zal moeten worden teruggevallen op het wettelijk uitgangspunt van art. 7:408 BW. Dit heeft tot gevolg dat de tussen partijen bestaande overeenkomst van opdracht te alle tijden kan worden opgezegd.
Opzegging overeenkomstig BBA?
4.3.
Nu de rechtbank van oordeel is dat de overeenkomst van opdracht tussentijds opzegbaar is, komt de vraag op of de opzegging het beoogde effect heeft als gevolg van het ontbreken van toestemming van UWV in de zin van art. 6 BBA. In dit artikel is bepaald dat een werkgever voor de opzegging van de arbeidsverhouding toestemming nodig heeft van UWV. [eiser] stelt dat hij is aan te merken als een werknemer in de zin van art. 1 sub b, onder 2 BBA. Van een werknemer in de zin van art. 1 sub b, onder 2 BBA is sprake wanneer: 1) de arbeid persoonlijk is verricht; 2) de arbeid in de regel voor niet meer dan twee opdrachtgevers wordt verricht; 3) de arbeid niet wordt verricht met behulp van twee of meer andere personen; 4) de arbeid geen bijkomstige arbeid betreft. Bij de beantwoording van de vraag of een opdrachtnemer werknemer is in de zin art. 1 sub b, onder 2 BBA is de feitelijke situatie ten tijde van het beëindigen van de overeenkomst van opdracht van belang (HR 9 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BT7500).
4.4.
[eiser] stelt dat hij een werknemer is in de zin van art. 1 sub b onder 2 BBA. Voortse Vallei c.s. betwist dat [eiser] onder de definitie van werknemer van art. 1 sub b onder 2 BBA valt, omdat hij zijn arbeid in de regel voor meer dan twee anderen verricht en daarom niet aan de definitie voldoet van art. 1 sub b, onder 2 BBA. Dit blijkt volgens haar uit de aan haar door [eiser] overgelegde VAR-verklaring van 2 april 2013, uit het feit dat aan [eiser] VAR-winst is verstrekt en uit het profiel op Linkedin waar [eiser] zich presenteert als interim-manager die voor meerdere opdrachtgevers werkzaamheden verricht. Dit verweer slaagt niet. Er moet gekeken worden naar de feitelijke situatie ten tijde van de opzegging. De VAR-verklaring dateert van 2 april 2013, terwijl de opzegging heeft plaatsgevonden op 3 mei 2013. Daarbij komt dat deze VAR-verklaring slechts aangeeft of een opdrachtgever loonbelasting en premies moet betalen en niets aangeeft over het al dan niet bestaan van een arbeidsverhouding. De wijze waarop [eiser] zich profileert op zijn profiel op Linkedin leidt niet tot een andere beslissing, nu deze website slechts is bedoeld om zakelijke contacten op te doen. Op basis van het voorgaande, en op basis van het feit dat [eiser] vijf dagen in de week werkzaamheden verrichtte voor Voortse Vallei c.s., is de rechtbank van oordeel dat de tussen partijen bestaande overeenkomst van opdracht een arbeidsverhouding is in de zin van het BBA. Dit heeft tot gevolg dat Voortse Vallei c.s. voor de opzegging toestemming van UWV nodig had. In het geval toestemming van UWV ontbreekt, kan de werknemer in de zin van art. 1 BBA de opzegging binnen zes maanden vernietigen (art. 9 BBA). [eiser] heeft bij fax d.d. 7 juni 2013 de opzegging vernietigd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft op basis van het voorgaande de opzegging van de overeenkomst van opdracht door Voortse Vallei c.s. niet het beoogde effect gehad, waardoor de overeenkomst van opdracht tussen Voortse Vallei c.s. en [eiser] niet op 7 juli 2013 is geëindigd.
Schadevergoeding
4.5.
De vraag die nu beantwoording behoeft, is of de door [eiser] gevorderde schade voor vergoeding in aanmerking komt. [eiser] stelt dat Voortse Vallei tekort is geschoten in de nakoming van de tussen hen bestaande overeenkomst van opdracht, nu Voortse Vallei c.s. niet heeft voldaan aan de op haar rustende financiële verplichtingen. [eiser] heeft de verbintenis tot nakoming omgezet in vervangende schadevergoeding. Deze schade betreft volgens hem het loon en de onkostenvergoeding over de resterende duur van de opdracht, zijnde de maanden juli tot en met december 2013, en bedraagt € 56.7265,00. Voortse Vallei c.s. doet een beroep op art. 7:411 BW en voert aan dat [eiser] slechts recht heeft op een naar redelijkheid vast te stellen deel van het loon. Het beroep op dit artikel slaagt naar het oordeel van de rechtbank niet. Art. 7:411 BW ziet op de situatie dat de overeenkomst van opdracht vroegtijdig is geëindigd. Hiervan is in dit geval geen sprake. De rechtbank is van oordeel dat er sprake is van een toerekenbare tekortkoming aan de zijde van Voortse Vallei c.s. nu vaststaat dat zij niet heeft voldaan aan haar financiële verplichtingen voortvloeiende uit de overeenkomst van opdracht, terwijl [eiser] zich bereid had verklaard en beschikbaar was voor het verrichten van de werkzaamheden. Om deze reden is Voortse Vallei c.s. schadeplichtig. De rechtbank wijst echter niet het volledige bedrag toe dat door [eiser] is gevorderd. Voortse Vallei c.s. dient slechts het loon van € 7.000,00 per maand te vermeerderen met de BTW over de maanden juli 2013 tot en met december 2013 te betalen. Naar het oordeel van de rechtbank komen de onkosten ten bedrage van € 250,00 per maand voor mobiele telefoonkosten en € 500,00 per maand voor het tanken over de maanden juli 2013 tot en met december 2013 niet voor vergoeding in aanmerking. [eiser] heeft onvoldoende feiten gesteld waaruit blijkt dat hij gedurende de maanden juli tot en met december 2013 deze onkosten heeft gemaakt, terwijl hij sinds 3 mei 2013 door Voortse Vallei c.s. is vrijgesteld van arbeid en geen werkzaamheden meer voor Voortse Vallei c.s. heeft verricht. Om deze reden wijst de rechtbank de vergoeding van deze onkosten af. Op basis van het voorgaande wijst de rechtbank een schadevergoeding ten bedrage van
€ 50.820,00 (inclusief BTW) (6 x € 7.000 + 21% BTW) toe.
Wettelijke rente
4.6.
[eiser] vordert de wettelijke handelsrente ex art. 6:119a BW, maar deze is niet toewijsbaar omdat dit artikel geen betrekking heeft op schadevergoeding zoals hiervoor aan de orde. De wettelijke rente kan wel worden toegewezen en wel over een bedrag van
€ 50.820,00 vanaf de gevorderde datum, te weten 19 juni 2013.
Buitengerechtelijke kosten
4.7.
De rechtbank acht voldoende aannemelijk gemaakt dat [eiser] buitengerechtelijke werkzaamheden heeft verricht dan wel heeft laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. De hoogte van het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke kosten is niet in overeenstemming met de tarieven die zijn weergegeven in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten en die geacht worden redelijk te zijn. Op basis van deze tarieven wijst de rechter een bedrag toe van € 1.552,67 (inclusief BTW).
Proceskosten
4.8.
Voortse Vallei c.s. wordt in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten dragen. Deze kosten worden, voor zover tot op heden aan de zijde [eiser] gevallen, begroot op:
- -
exploitkosten € 79,21
- -
griffierecht € 873,00
- -
salaris advocaat € 1.200,00
Totaal € 2.152,21
4.9.
De nakosten, waarvan [eiser] ook betaling vordert, zullen op de in het dictum weergegeven wijze worden begroot.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1.
veroordeelt Voortse Vallei c.s. hoofdelijk, des dat de een betaalt de ander voor het bedrag is bevrijd, aan [eiser] te betalen € 52.372,67 (inclusief BTW) te vermeerderen met de wettelijke rente over € 50.820,00 (inclusief BTW) vanaf 19 juni 2013 tot aan de dag van volledige betaling;
5.2.
veroordeelt Voortse Vallei c.s. hoofdelijk, des dat de een betaalt de ander voor het bedrag is bevrijd, in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiser] begroot op € 2.152,21;
5.3.
veroordeelt Voortse Vallei c.s. hoofdelijk hoofdelijk, des dat de een betaalt de ander voor het bedrag is bevrijd om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 131,00 ter zake van nakosten voor het salaris advocaat en een bedrag van € 68,00 ter zake van nakosten van betekening, voor zover die laatste kosten daadwerkelijk zullen zijn gemaakt;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.P.C.J. van Bavel en in het openbaar uitgesproken op 5 februari 2014.