Hof Arnhem-Leeuwarden, 15-01-2013, nr. 200.045.853
ECLI:NL:GHARL:2013:BY8880
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
15-01-2013
- Zaaknummer
200.045.853
- LJN
BY8880
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Internationaal privaatrecht (V)
Verbintenissenrecht (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2013:BY8880, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 15‑01‑2013; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2015:36
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBUTR:2009:BI5081, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 15‑01‑2013
Inhoudsindicatie
Internationale bevoegdheid kan in deze zaak niet voortvloeien uit artikel 5 lid 3 EEX-Vo voor de rechter die bevoegd is in de plaats waar, als gevolg van een onrechtmatige daad, zuivere vermogensschade wordt geleden.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
zittingsplaats Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.045.853
(zaaknummer rechtbank Utrecht 216541)
arrest van de derde kamer van 15 januari 2013
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Universal Music International Holding B.V.,
gevestigd te Baarn,
appellante in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep,
hierna: Universal Music,
advocaat: mr. Chr. F. Kroes,
tegen:
1. [geïntimeerde sub 1],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
hierna: [geïntimeerde sub 1],
advocaat: mr. A. Knigge,
2. [geïntimeerde sub 2],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
hierna: [geïntimeerde sub 2],
niet verschenen,
3. de rechtspersoon naar vreemd recht
[geïntimeerde sub 3],
zonder bekende vestigingsplaats binnen of buiten het koninkrijk,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
hierna: [geïntimeerde sub 3],
niet verschenen,
4. [geïntimeerde sub 4],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellant in het incidenteel hoger beroep,
hierna: [geïntimeerde sub 4],
advocaat: mr. G.J. Meijer.
1. Het geding in eerste aanleg
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis van
- 27.
mei 2009 dat de rechtbank Utrecht tussen Universal Music als eiseres en [geïntimeerde sub 1], [geïntimeerde sub 2], [geïntimeerde sub 3] en [geïntimeerde sub 4] (hierna gezamenlijk ook aangeduid als: [geïntimeerde sub 1] c.s.) als gedaagden heeft gewezen.
2. Het geding in hoger beroep
2.1
Universal Music heeft bij exploot van 27 augustus 2009, hersteld bij exploot van
- 25.
januari 2010, [geïntimeerde sub 1] c.s. aangezegd van dat vonnis van 27 mei 2009 in hoger beroep te komen, met dagvaarding van [geïntimeerde sub 1] c.s. voor dit hof.
2.2
Bij memorie van grieven heeft Universal Music vijf grieven tegen het bestreden vonnis aangevoerd en heeft zij bewijs aangeboden. Zij heeft gevorderd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, opnieuw recht doende, de rechtbank Utrecht alsnog bevoegd zal verklaren van de vorderingen van Universal Music kennis te nemen en de zaak naar de rechtbank Utrecht zal terugverwijzen voor verdere behandeling en beslissing in de hoofdzaak, met veroordeling, uitvoerbaar bij voorraad, van [geïntimeerde sub 4] en [geïntimeerde sub 1] in de kosten van beide instanties.
2.3
Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde sub 1] verweer gevoerd en heeft hij bewijs aangeboden. Hij heeft geconcludeerd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bekrachtigen, met veroordeling van Universal Music in de kosten van het hoger beroep.
2.4
[geïntimeerde sub 4] heeft bij memorie van antwoord eveneens verweer gevoerd en bewijs aangeboden. Hij heeft geconcludeerd dat het hof Universal Music niet-ontvankelijk zal verklaren, althans het hoger beroep zal verwerpen en het bestreden vonnis zal bekrachtigen, met veroordeling van Universal Music in de kosten van het (principaal) hoger beroep. Bij dezelfde memorie heeft [geïntimeerde sub 4] voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld tegen het vonnis, heeft hij daartegen een grief aangevoerd en heeft hij bewijs aangeboden. [geïntimeerde sub 4] heeft gevorderd dat het hof dat vonnis zal vernietigen voor zover de rechtbank heeft overwogen dat de door Universal Music geleden schade een zuivere initiële vermogensschade is en, opnieuw recht doende, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren arrest, zal oordelen dat de door Universal Music geleden vermogensschade een indirecte schade is in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna: EEX-Vo) en dientengevolge de Nederlandse rechter rechtsmacht ontbeert, met veroordeling van Universal Music in de kosten van het incident.
2.5
Bij memorie van antwoord in het incidenteel hoger beroep heeft Universal Music
verweer gevoerd en geconcludeerd dat het hof de vorderingen van [geïntimeerde sub 4] in incidenteel hoger beroep ongegrond zal verklaren, althans zal afwijzen, met veroordeling van [geïntimeerde sub 4] in de kosten van het incidenteel hoger beroep.
2.6
Ter zitting van 23 november 2012 hebben de drie partijen die in hoger beroep zijn verschenen de zaak doen bepleiten, Universal Music door mr. S.N. Temme, [geïntimeerde sub 1] door mr. J.W. de Groot en [geïntimeerde sub 4] door mr. M. van de Hel-Koedoot, allen advocaat te Amsterdam. Universal Music, [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 4] hebben daarbij pleitnotities in het geding gebracht.
2.7
Na afloop van de pleidooien heeft het hof arrest bepaald op één dossier.
2.8
Gelet op artikel CIII van de Wet herziening gerechtelijke kaart (Staatsblad 2012, 313) wordt in deze voor 1 januari 2013 aanhangig gemaakte zaak uitspraak gedaan door het hof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem.
3. De vaststaande feiten
Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen
- 2.1.
tot en met 2.8 van het bestreden vonnis van 27 mei 2009.
4. De motivering van de beslissing in hoger beroep
4.1
De rechtbank heeft zich in eerste aanleg onbevoegd verklaard van de vordering in de hoofdzaak van Universal Music kennis te nemen, met veroordeling van Universal Music in de kosten aan de zijde van [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 4] in de hoofdzaak en in het incident.
In het principaal hoger beroep
4.2
Met haar grieven, die zich lenen voor gezamenlijke behandeling, komt Universal Music op tegen dit oordeel. Zij stelt zich, samengevat weergegeven, op het standpunt dat de rechtbank met haar oordeel een onjuiste uitleg heeft gegeven van artikel 5 lid 3 EEX-Vo, en dat zij bovendien ten onrechte heeft getoetst aan het criterium van ‘een nauwe band’. Aldus heeft de rechtbank zich volgens Universal Music ten onrechte onbevoegd verklaard van de vordering kennis te nemen.
4.3
[geïntimeerde sub 1] stelt voorop, dat Universal Music hem niet uit hoofde van onrechtmatige daad aanspreekt, maar op grond van het feit dat hij naar Tsjechisch recht van rechtswege hoofdelijk aansprakelijk zou zijn voor verbintenissen van de – inmiddels ontbonden – Tsjechische partnerschip B&M. Nu [geïntimeerde sub 1] niet op grond van onrechtmatige daad wordt aangesproken, zijn artikel 5 lid 3 EEX-Vo en artikel 6 Rv niet van toepassing, aldus [geïntimeerde sub 1]. Voorts voert hij verweer tegen de grieven van Universal Music, stellende dat de uitleg die de rechtbank hanteert van artikel 5 lid 3 EEX-Vo juist is. [geïntimeerde sub 1] stelt dat de uitzondering die is neergelegd in artikel 5 lid 3 EEX-Vo ertoe strekt een alternatief forum te creëren, naast het gerecht dat volgens de hoofdregel van artikel 2 EEX-Vo bevoegdheid heeft, voor die gevallen waarin sprake is van een nauw verband tussen het geschil en de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan. De rechtbank heeft, met inachtneming van die strekking van artikel 5 lid 3 EEX-Vo, deze bepaling terecht restrictief uitgelegd, zo stelt [geïntimeerde sub 1].
4.4
[geïntimeerde sub 4] stelt zich primair op het standpunt dat de schade die Universal Music stelt te hebben geleden geen initiële schade betreft. De handeling waarvan Universal Music stelt dat deze tot schade heeft geleid, heeft in Tsjechië plaatsgevonden. De te dien aanzien geleden vermogensschade is geen initiële, maar indirecte schade, zo stelt [geïntimeerde sub 4]. Subsidiair, voor het geval het hof voormelde schade toch als initiële schade aanmerkt, stelt [geïntimeerde sub 4] dat dit ook dan niet tot bevoegdheid van de Nederlandse rechter kan leiden uit hoofde van artikel 5 lid 3 EEX-Vo, gelet op de restrictieve interpretatie die aan dit artikel moet worden gegeven indien het “Handlungsort” buiten Nederland is gelegen en de door de gelaedeerde in Nederland geleden initiële schade uitsluitend bestaat uit zuivere vermogensschade. Het verweer van [geïntimeerde sub 4] op de grieven van Universal Music laat zich als volgt samenvatten. Een bevoegdheidsregel zoals artikel 2 of artikel 5 lid 3 EEX-Vo kan slechts een bevoegdheidsgrond vormen als de daaraan verbonden vereisten zijn vervuld. De rechtbank heeft daarom terecht getoetst of een nauwe band met Nederland aanwezig was en kon niet zonder meer van bevoegdheid uitgaan. De rechtbank heeft geen blijk gegeven van een onjuist begrip van artikel 5 lid 3 EEX-Vo en zij heeft dit artikel op de juiste wijze toegepast, aldus [geïntimeerde sub 4], omdat het criterium van de nauwe band tussen de feiten van het geschil en het aangezochte gerecht door het Hof van Justitie van de EU (hierna: HvJ) niet wordt getoetst als bevoegdheidsgrond, maar wordt gebruikt ter onderbouwing van de uitleg van artikel 5 lid 3 EEX-Vo.
4.5
Het hof stelt voorop dat ambtshalve moet worden beoordeeld of het hof bevoegd is kennis te nemen van de vorderingen in de hoofdzaak. Het geschil in de hoofdzaak valt binnen het materiële toepassingsbereik van de EEX-Vo. Deze verordening is ook temporeel van toepassing, nu het geschil in eerste aanleg aanhangig is gemaakt na 1 maart 2002. De bevoegdheidsregeling van de EEX-Vo is van toepassing in het geval de verweerder – ongeacht diens nationaliteit – woonplaats heeft in een lidstaat. De bevoegdheid van de Nederlandse rechter ten aanzien van [geïntimeerde sub 3] en ten aanzien van [geïntimeerde sub 4] moet op grond van het voorgaande worden vastgesteld aan de hand van de EEX-Vo. [geïntimeerde sub 2] is niet woonachtig in een EU-lidstaat. [geïntimeerde sub 1] woont in Roemenië, thans toegetreden tot de Europese Unie. Op het peilmoment voor beoordeling van de bevoegdheid, te weten de datum van dagvaarding, was dit echter nog niet het geval. [geïntimeerde sub 1] is weliswaar (vrijwillig) voor de Nederlandse rechter verschenen, maar nu hij diens bevoegdheid heeft bestreden, kan de bevoegdheid van de Nederlandse rechter ten aanzien van hem niet voortvloeien uit artikel 24 EEX-Vo. Het voorgaande brengt met zich, dat bevoegdheid ten aanzien van [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] bij gebreke van een verdrag, moet worden beoordeeld op grond van artikel 6 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv).
4.6
De rechtsmachtgronden in artikel 6 Rv zijn grotendeels ontleend aan artikel 5 EEX-Verdrag (thans EEX-Vo) en artikel 5 EVEX. De wetgever heeft de bepalingen deels letterlijk overgenomen, opdat de voorbeeldfunctie van deze bepalingen duidelijk tot uitdrukking komt en de reeds bestaande en de toekomstige rechtspraak van het HvJ over artikel 5 EEX een bron van inspiratie kan vormen voor de Nederlandse rechter die art. 6 Rv. moet uitleggen (MvT, Part. Gesch. Herz. Rv, p. 102-103). Dit heeft tot gevolg, dat de beoordeling van rechtsmacht ten aanzien van elk van de geïntimeerden in feite niet afwijkt, hoewel het formeel om verschillende grondslagen van bevoegdheid gaat.
4.7
De kernvraag die in deze procedure aan het hof ter beantwoording voorligt, ziet op de uitleg van artikel 5 lid 3 EEX-Vo. Meer specifiek gaat het om het antwoord op de vraag of internationale bevoegdheid kan voortvloeien uit artikel 5 lid 3 EEX-Vo voor de rechter die bevoegd is in de plaats waar, als gevolg van een onrechtmatige daad, zuivere vermogensschade wordt geleden. Het hof is van oordeel dat dit in de onderhavige zaak niet het geval is, en overweegt daartoe als volgt.
4.8
Uit artikel 5 lid 3 EEX-Vo volgt, dat een persoon die woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat, in een andere lidstaat voor de rechter kan worden opgeroepen ten aanzien van verbintenissen uit onrechtmatige daad, en wel voor het gerecht van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan of zich kan voordoen. Uit de jurisprudentie van het HvJ volgt, dat ‘de plaats waar het schadebrengend feit zich heeft voorgedaan’ zowel kan betekenen ‘waar de schade is veroorzaakt’ (“Handlungsort”) als waar de schade intreedt (“Erfolgsort”), zie bijvoorbeeld: HvJ EG 30 november 1976, 21/76 (LJN: AD4016) ‘Franse Kalimijnen’. Bij de bepaling van het “Erfolgsort” mag alleen betekenis worden toegekend aan de ‘aanvankelijke’ of initiële schade, niet aan schadelijke gevolgen van een feit dat reeds elders daadwerkelijk ingetreden schade heeft veroorzaakt. (HvJ EG
- 19.
september 1995, C-364/93 (LJN: AD2390), ‘Marinari’).
4.9
Het HvJ EU heeft zich nog niet uitdrukkelijk uitgelaten over de vraag of een “Erfolgsort” internationale bevoegdheid op grond van artikel lid 3 EEX-Vo kan opleveren, wanneer op die plaats uitsluitend zuivere (initiële) vermogensschade wordt geleden. Niettemin kan naar het oordeel van het hof het antwoord op deze vraag voor wat betreft het onderhavige geschil worden gevonden in de jurisprudentie van het HvJ en in de EEX-Vo zelf (in het bijzonder de considerans).
4.10
Het hof verwijst daartoe onder meer naar de uitspraak van het HvJ EG, van
- 16.
juli 2009, C-189/08 (LJN: BJ3757) ‘Zuidchemie’, waarin het HvJ onder nummer 24 heeft overwogen:
“ In dit verband heeft het Hof gepreciseerd dat de bijzondere bevoegdheidsregel van artikel 5, punt 3, van het Executieverdrag berust op het bestaan van een bijzonder nauwe verband tussen de vordering en de rechterlijke instantie van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan, op grond waarvan het om redenen verband houdend met een goede rechtsbedeling en nuttige procesinrichting gerechtvaardigd is dat deze laatste bevoegd is (…) De rechter van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan is immers normaliter het best in staat om uitspraak te doen, met name omdat de afstand geringer is en de bewijsvoering gemakkelijker.”
Voornoemd ‘bijzonder nauw verband’ tussen de vordering van Universal Music en de Nederlandse rechter ontbreekt hier echter. Tussen partijen staat vast dat het onderhavige geschil voortvloeit uit een fout die zou zijn gemaakt door een Tsjechische advocaat, werkzaam voor een in Tsjechië gevestigd kantoor, in de tekst van een overeenkomst, beheerst door Tsjechisch recht, die zag op de overname van een in Tsjechië gevestigde onderneming. Zowel de koper als de verkopers waren gevestigd in Tsjechië en de koopprijs werd in Tsjechische kronen betaald. Ook de arbitrage met betrekking tot het geschil over de koopprijs vond plaats in Tsjechië, de schikkingsovereenkomst is in Tsjechië ondertekend en het schikkingsbedrag is in Tsjechië betaald. Tegen deze achtergrond biedt met het oog op de goede rechtsbedeling en nuttige procesinrichting het enkele feit dat het schikkingsbedrag ten laste is gekomen van een in Nederland gevestigde vennootschap onvoldoende basis voor een internationale bevoegdheid van de Nederlandse rechter.
4.11
Voorts is de, door de EEX-Vo beoogde, voorzienbaarheid van de krachtens deze verordening internationaal bevoegde rechter in het geding, indien de internationale bevoegdheid zou kunnen worden gegrond op het enkele gegeven dat de financiële schade in een bepaald land wordt geleden terwijl voor het overige iedere band met dat land ontbreekt. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat de bijzondere bevoegdheidsregels van artikel 5 lid 3 EEX-Vo een afwijking vormen van het fundamentele beginsel dat de gedaagde wordt opgeroepen voor het gerecht van de staat waar hij woonplaats heeft, en dat aan die bevoegdheidsregels een strikte uitlegging moet worden gegeven (vgl. HvJ EG 10 april 2004, C-168/02 (LJN: AY01167) ‘Kronhofer/Maier’, rov. 12 tot en met 14 en 20 alsmede de considerans bij de EEX-Vo, onder 11).
4.12
Het hof concludeert dat uit de considerans bij de EEX-Vo, alsmede uit de jurisprudentie van het HvJ volgt, dat het niet de bedoeling is dat zuivere vermogensschade rechtsmacht creëert. Daarbij is van belang dat slechts onder toepassing van een strikte uitleg van de in de EEX-Vo genoemde gevallen kan worden afgeweken van het fundamentele beginsel volgens hetwelk de gerechten van de woonplaats van de verweerder bevoegd zijn. Bij de voorgeschreven strikte uitleg van artikel 5 lid 3 EEX-Vo past niet, dat in casu rechtsmacht wordt ontleend aan het feit dat de financiële schade in Nederland kan worden gelokaliseerd, terwijl voor het overige iedere band met Nederland ontbreekt, temeer nu het lokaliseren van vermogen onder omstandigheden beïnvloedbaar is. In de terminologie van de considerans bij de EEX-Vo: Noch het voorwerp van het geschil, noch de autonomie van de partijen rechtvaardigt in dit geval dat voor rechtsmacht wordt aangeknoopt bij de plaats waar Universal Music stelt vermogensschade te hebben geleden, nu de onderhavige situatie geen duidelijk in de EEX-Vo omschreven geval vormt om af te wijken van het in artikel 2 EEX-Vo geformuleerde fundamentele beginsel.
4.13
Aan Universal Music kan worden toegegeven dat het ‘nauwe band’ criterium geen zelfstandig criterium is, waaraan de rechtsverhouding moet worden getoetst. Dat neemt niet weg dat voor de beoordeling of artikel 5 lid 3 EEX-Vo in een bepaald geval van toepassing is, belang kan worden gehecht aan aspecten die ingaan op de vraag of, en zo ja, in welke mate sprake is van verbondenheid met de rechtssfeer van het aangezochte gerecht. Dit blijkt ook uit, onder meer, de hiervoor reeds aangehaalde jurisprudentie van het HvJ (‘Marinari’ en ‘Zuid Chemie’).
4.14
Zoals hiervoor onder 4.3 overwogen heeft [geïntimeerde sub 1] gesteld dat de grondslag van de vordering van Universal Music jegens hem niet betreft een ‘onrechtmatige daad’ als bedoeld in artikel 6 Rv en/of artikel 5 lid 3 van de EEX-Vo. [geïntimeerde sub 4] heeft, zoals overwogen in 4.4, betwist dat de schade waarvan Universal Music vergoeding vordert initiële schade is. Gelet op het voorgaande kan de juistheid van beide stellingen in het midden blijven, nu de Nederlandse rechter naar het oordeel van het hof in dit geval hoe dan ook geen bevoegdheid toekomt, ook wanneer de grondslag van de vordering van Universal Music jegens alle partijen zou vallen onder de verdragsautonome uitleg van het begrip ‘onrechtmatige daad’ en ook wanneer Universal Music zou moeten worden gevolgd in haar standpunt dat de schade waarvan zij vergoeding vordert de enige en initiële schade is van een jegens haar gepleegde onrechtmatige daad.
4.15
Het voorgaande brengt eveneens met zich, dat het hof niet toekomt aan de stelling van [geïntimeerde sub 1] dat Universal Music onvoldoende heeft onderbouwd dat en waarom de Nederlandse rechter bevoegd is op grond van artikel 7 lid 1 Rv. Voor rechtsmacht van de Nederlandse rechter bij pluraliteit van gedaagden is immers vereist dat jegens minimaal één van de gedaagden aan de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt, hetgeen in het onderhavige geschil naar het oordeel van het hof niet het geval is.
In het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep
4.16
De voorwaarde waaronder de grief in het incidenteel hoger beroep werd ingesteld is niet vervuld, zodat deze geen verdere behandeling behoeft.
5. Slotsom
5.1
De grieven in het principaal hoger beroep falen en de voorwaarde waaronder het incidenteel hoger beroep is ingesteld, is niet vervuld. Het bestreden vonnis dient dus te worden bekrachtigd.
5.2
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof Universal Music in de kosten van het hoger beroep veroordelen.
De kosten voor de procedure in het principaal hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde sub 1] zullen worden vastgesteld op:
- -
explootkosten € --
- -
griffierecht € 1.888,-
totaal verschotten € 1.888,- , en
voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief:
- 3.
punten x tarief VIII € 13.740,-
De kosten voor de procedure in het principaal hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde sub 4] zullen worden vastgesteld op:
- -
explootkosten € --
- -
griffierecht € 1.888,-
totaal verschotten € 1.888,- , en
voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief:
- 3.
punten x tarief VIII € 13.740,-
De kosten voor de procedure in het principaal hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde sub 3] en aan de zijde van [geïntimeerde sub 2] zullen worden vastgesteld op: nihil.
6. De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
verwerpt het hoger beroep;
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank te Utrecht van 27 mei 2009;
veroordeelt Universal Music in de kosten van het principaal hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde sub 1] vastgesteld op € 1.888,- voor verschotten en op
€ 13.740,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en aan de zijde van [geïntimeerde sub 4] vastgesteld op € 1.888,- voor verschotten en op € 13.740,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en aan de zijde van [geïntimeerde sub 3] en [geïntimeerde sub 2] op nihil;
verklaart dit arrest wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.L.R. Wefers Bettink, B.J. Lenselink en D. Aarts en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 15 januari 2013.