Einde inhoudsopgave
Mediawet 2008
Artikel 2.14 [Adviesrecht college van omroepen]
Geldend
Geldend vanaf 01-07-2021
- Bronpublicatie:
09-12-2020, Stb. 2020, 517 (uitgifte: 17-12-2020, kamerstukken: 35554)
- Inwerkingtreding
01-07-2021
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
14-12-2020, Stb. 2020, 527 (uitgifte: 17-12-2020, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Informatierecht / Media
Informatierecht / Reclame
1.
De raad van bestuur vraagt het college van omroepen om advies voordat hij:
- a.
een overeenkomst aangaat als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, of 2.10, tweede lid, onderdeel f;
- b.
een besluit neemt over een taak als bedoeld in artikel 2.10, tweede lid, onderdelen d, e, of g;
- c.
een besluit neemt over de wijze van aanwending van het budget, bedoeld in artikel 2.149, eerste lid, onderdeel f; of
- d.
een besluit neemt over vaststelling van de jaarplannen met de programmeerstrategie in het kader van de regeling voor de coördinatie en ordening van het media-aanbod, bedoeld in artikel 2.10, tweede lid, onder c.
2.
De raad van bestuur stelt het college van omroepen een redelijke termijn voor het geven van het advies. Het uitblijven van het advies van het college staat aan het aangaan van een overeenkomst of het nemen van een besluit door de raad van bestuur niet in de weg.
3.
Als uit het advies blijkt dat het college niet instemt met een voorgenomen overeenkomst of een voorgenomen besluit dan wel belangrijke onderdelen daarvan en de raad van bestuur wenst zijn voornemen ongewijzigd te handhaven, kan de raad van bestuur het college in de gelegenheid stellen daarover te worden gehoord binnen een door de raad van bestuur te stellen redelijke termijn. De raad van bestuur doet dat in ieder geval indien het een voorgenomen besluit of een voorgenomen overeenkomst betreft als bedoeld in artikel 2.10, tweede lid, onderdeel e, respectievelijk f.
4.
Indien de raad van bestuur na toepassing van het derde lid zijn voornemen ongewijzigd heeft gehandhaafd, legt hij de voorgenomen overeenkomst of het vastgestelde besluit ter instemming voor aan de raad van toezicht. De raad van bestuur motiveert daarbij waarom hij de voorgenomen overeenkomst ongewijzigd wil handhaven, respectievelijk het voorgenomen besluit ongewijzigd heeft vastgesteld.
5.
Alvorens de raad van toezicht besluit over instemming met een voorgenomen overeenkomst of vastgesteld besluit kan hij het college in de gelegenheid stellen daarover te worden gehoord binnen een door de raad van toezicht te stellen redelijke termijn. De raad van toezicht doet dat in ieder geval indien het een vastgesteld besluit of een voorgenomen overeenkomst betreft als bedoeld in artikel 2.10, tweede lid, onderdeel e, respectievelijk f.