Procedurele waarborgen in materiële EVRM-rechten
Einde inhoudsopgave
Procedurele waarborgen in materiële EVRM-rechten 2017/13.2.2:13.2.2 De procedurele waarborgen van artikel 3 EVRM (en in combinatie met artikel 13 EVRM) in asielzaken
Procedurele waarborgen in materiële EVRM-rechten 2017/13.2.2
13.2.2 De procedurele waarborgen van artikel 3 EVRM (en in combinatie met artikel 13 EVRM) in asielzaken
Documentgegevens:
T. de Jong, datum 01-03-2017
- Datum
01-03-2017
- Auteur
T. de Jong
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Mensenrechten
Staatsrecht / Algemeen
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Het Straatsburge Hof heeft onder artikel 3 EVRM (het folterverbod) zelfstandig en gelezen in combinatie met artikel 13 EVRM de plicht geformuleerd tot het doen van een grondig onderzoek naar het betoog van de asielzoeker dat hij bij uitzetting naar zijn land van herkomst (of een ander land) een reëel risico loopt op een met artikel 3 EVRM-strijdige gebeurtenis. Deze verplichting rust onder beide artikelen zowel op de uitvoerende als de rechterlijke autoriteiten van de Staat die het uitzettingsbesluit nemen. Onder beide artikelen bestaat de verplichting om een grondig onderzoek in te stellen naar de geloofwaardigheid van het asielrelaas. Deze ontlopen elkaar echter niet zoveel en dit maakt het onderscheid soms wat kunstmatig. Daarnaast veronderstelt een voldoende onderbouwde claim (een artikel 3 EVRM-eis) dat de claim verdedigbaar is (voorwaarde onder artikel 13 EVRM).1
Het grondige onderzoek dient volgens de maatstaven van het EHRM te bestaan uit (niet uitputtend) het raadplegen van voldoende objectieve en actuele bronnen en (medische) experts, het horen van de asielzoeker en het verzamelen van (tegen)bewijs. Net als bij de ‘gewone’ onderzoeksplicht het geval is, is ook de invulling van wat als een grondig onderzoek kwalificeert sterk ingegeven door het feitencomplex. Toch zijn er drie factoren die in dit type zaken wat houvast kunnen bieden voor de betrokken partijen en tegelijkertijd als een waarschuwingssignaal kunnen fungeren voor de nationale actoren. In de eerste plaats is dat de dreigende onomkeerbare schade die kan ontstaan bij een uitzetting van de asielzoeker. Wanneer dit aan de orde is, is het aan de autoriteiten om extra zorgvuldig te werk te gaan en dus het betoog van de asielzoeker nog grondiger te onderzoeken. In de tweede plaats activeert een aantasting van een fundamenteel en absoluut recht de plicht om het relaas van de asielzoeker op geloofwaardigheid te toetsen. Een aantasting van een dergelijk recht is bovendien automatisch ernstig, en ook de ernst van de (onomkeerbare) schade is voor het Hof vaak reden om de procedurele touwtjes aan te trekken. Tot slot en in de derde plaats kan de inmenging in een recht van een persoon (een asielzoeker) behorend tot een kwetsbare groep (waaronder asielzoekers, kinderen, ouderen en Roma) de autoriteiten aansporen bijzondere materiële en procedurele bescherming te bieden aan deze persoon.2 Deze drie factoren doen zich bij een uitzetting van een asielzoeker vrijwel steeds voor.
Onder de combinatie van artikel 3 EVRM en artikel 13 EVRM, en onder artikel 13 EVRM zelfstandig gelezen gelden diverse procedurele verplichtingen waarmee de autoriteiten in hun nationale proces rekening dienen te houden. Zo volgt uit de combinatie van de artikelen 3 en 13 EVRM de eis dat de asielprocedure toegankelijk dient te zijn. In deze procedure moet aan de asielzoeker tijdig informatie worden verstrekt en moet hij worden gehoord voordat op de asielaanvraag wordt besloten. Het horen is een typische 6 EVRM-eis. Met de toepassing van dit vereiste via de genoemde artikelen omzeilt het Hof het toepassingsverbod van artikel 6 EVRM op het terrein van het vreemdelingenrecht. Bovendien geldt deze eis ook al voorafgaand aan de rechterlijke fase, en zelfs voordat een besluit is genomen. Dit laatste is een verruiming van artikel 13 EVRM, omdat dit artikel ziet op een effectief rechtsmiddel tegen een besluit, waarbij het besluit dan (doorgaans) al genomen is. Tot slot kan het Hof ook nadat er geen klacht meer bestaat onder artikel 3 EVRM besluiten om alsnog onder artikel 13 EVRM (en dus niet onder artikel 3 EVRM) in te gaan op het vereiste van een automatisch schorsend rechtsmiddel. Hierin kan een bevestiging worden gevonden van het belang dat het Hof hecht aan de aanwezigheid van procedurele waarborgen in de nationale procedure.3