Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door de politie Oost-Nederland, district Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer 2017556012, ingekomen bij het CVOM op 21 februari 2018, en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
Rb. Gelderland, 07-08-2018, nr. 96/080614-18
ECLI:NL:RBGEL:2018:3495
- Instantie
Rechtbank Gelderland
- Datum
07-08-2018
- Zaaknummer
96/080614-18
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBGEL:2018:3495, Uitspraak, Rechtbank Gelderland, 07‑08‑2018; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Vindplaatsen
Jwr 2018/57 met annotatie van Hulst, J.W. van der
Uitspraak 07‑08‑2018
Inhoudsindicatie
Termijnoverschrijding bij bloedonderzoek artikel 8 WVW. Onherstelbaar vormverzuim. Geen schending strikte waarborgen, geen bewijsuitsluiting maar strafvermindering.
Partij(en)
RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 96/080614-18
Datum uitspraak : 07 augustus 2018
Tegenspraak
schriftelijk vonnis van de politierechter
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1994 te [geboorteplaats 2]
wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 24 juli 2018.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is, na toewijzing van een vordering tot wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 2 december 2017 te Ede een voertuig, te weten een personenauto heeft bestuurd, na gebruik van een in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stof en/of alcohol als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten alcohol, in combinatie met een of meer andere van deze aangewezen stoffen, te weten amfetamine terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de WVW94 het gehalte in zijn bloed bij iedere aangewezen stof en/of alcohol 1,11 milligram ethanol per milliliter bloed en 86 microgram amfetamine per liter bloed bedroeg,
in elk geval (telkens) zijnde hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die aangewezen stoffen en/of alcohol afzonderlijk vermelde grenswaarde;
althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 2 december 2017 te Ede als bestuurder van een voertuig (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, terwijl hij verkeerde onder zodanige invloed van een stof, te weten drugs, (amfetamine), en alcohol (ethanol), waarvan hij wist of redelijkerwijs moest weten dat het gebruik daarvan, al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof – de rijvaardigheid kan verminder, dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs
Termijnoverschrijding bloedafname, onherstelbaar vormverzuim
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat, kort gezegd, het feit dat bij verdachte niet binnen de termijn van anderhalf uur, zoals opgenomen in artikel 12, derde lid van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer (Besluit van 14 december 2016, Stb, 2016, 529, geldend ten tijde van de verdenking; hierna: het Besluit) bloed voor bloedonderzoek is afgenomen, niet dient te leiden tot uitsluiting van de resultaten van dat onderzoek voor het bewijs en dat volstaan kan worden met de constatering dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim.
De politierechter overweegt als volgt.
De politie kreeg melding van een aanrijding in een parkeergarage waarbij verdachte als bestuurder van een personenauto betrokken zou zijn. Verbalisanten vorderden op 2 december 2017 om 22.40 uur verdachtes medewerking aan een voorlopig ademonderzoek, waarbij hij een A blies. Om 22.55 uur werd verdachte aangehouden wegens overtreding van artikel 8 Wegenverkeerswet 1994 (WVW). Om 23:10 uur werkte verdachte mee aan een speekseltest. De uitslag van dat voorlopig onderzoek gaf een indicatie voor amfetamine en cannabis. Verbalisanten namen bij verdachte waar: opgedroogd speeksel, wijd opengesperde ogen, bloeddoorlopen ogen, vergrote pupillen, een trage pupilreactie, onrustig gedrag, onsamenhangende spraak, stotteren en sloom gedrag. Verbalisanten vermoedden daarom dat verdachte niet alleen onder invloed was van alcohol maar ook van een andere stof als bedoeld in artikel 8 WVW.
Verdachte weigerde vervolgens toestemming te geven voor een bloedonderzoek zoals bedoeld in artikel 8 WVW, waarna hem door de hulpofficier van justitie om 23:10 uur werd bevolen zich daaraan te onderwerpen. Om 01:04 uur nam een arts in aanwezigheid van een verbalisant bloed af bij verdachte.
Het proces-verbaal vermeldt als reden voor het overschrijden van de 90-minuten-termijn: “De situatie ter plaatse waar de aanhouding werd gedaan was zodanig dat het extra lang duurde om verdachte aan te kunnen merken als verdachte. Er was geen bereik in de parkeergarage waardoor alles langer duurde. Tevens duurde alles langer door de taalbarrière van de aanwezige betrokkenen.”. Het proces-verbaal vermeldt verder dat verdachte om 23:01 uur op het politiebureau aankwam, dat hij om 23:55 uur werd voorgeleid en dat hij op 3 december 2017 om 03:43 uur werd heengezonden.
Artikel 12 lid 3 Besluit bepaalt dat de bloedafname geschiedt uiterlijk binnen anderhalf uur nadat verdachte is gevorderd zijn medewerking te verlenen aan een voorlopig onderzoek als bedoeld in artikel 4 (onderzoek psychomotorische functies en oog- en spraakfuncties) of 8 (speekseltest) of, indien die vordering niet is gedaan, het eerste contact tussen de opsporingsambtenaar en verdachte dat aanleiding was om verdachte te vragen zijn medewerking te verlenen aan het bloedonderzoek. Van die termijn kan alleen afgeweken worden indien sprake is van bijzondere omstandigheden, aldus het Besluit.
De politierechter stelt op grond van het procesdossier vast dat de uitslag van de speekseltest (het onderzoek op grond van artikel 8 Besluit), bovenop de overige bevindingen en de uitslag van het voorlopig ademonderzoek, aanleiding is geweest voor de vraag aan verdachte om zijn medewerking te verlenen aan het bloedonderzoek. Dit betekent dat 23:10 uur het relevante tijdstip is voor aanvang van de termijn voor de bloedafname. Gelet op het tijdstip van bloedafname (01:04 uur), betekent dit dat de bloedafname ruim 20 minuten te laat heeft plaatsgevonden. De vraag is vervolgens of deze termijnoverschrijding gevolgen heeft en zo ja welke.
In de Nota van toelichting (Nota) op het Besluit is ter verduidelijking van het begrip “bijzondere omstandigheden” het volgende opgenomen:
“Uiterlijk binnen anderhalf uur na het moment waarop de verdachte is gevorderd om mee te werken ...., moet van hem bloed worden afgenomen. Na die termijn mag geen bloed meer van hem worden afgenomen en gaat hij vrijuit, tenzij er sprake is van een bijzondere omstandigheid. Een voorbeeld van een dergelijke omstandigheid is de situatie dat de verdachte ernstige verwondingen heeft opgelopen bij een verkeersongeval en een arts oordeelt dat bij hem tijdelijk geen bloed kan worden afgenomen omdat hij zo snel mogelijk moet worden behandeld. Een bijzondere omstandigheid kan ook zijn dat een arts of verpleegkundige buiten zijn toedoen, bijvoorbeeld omdat hij opgeroepen wordt voor het verrichten van een levensreddende handeling, niet op tijd beschikbaar is. Het enkele feit dat een arts of verpleegkundige tegen de met hem door de politie gemaakte afspraken niet aanwezig is om bloed af te nemen, maakt van die omstandigheid echter geen bijzondere omstandigheid. In het geval waarin de bloedafname bij de verdachte meer dan anderhalf uur na aanvang van de hiervoor genoemde termijn heeft plaatsgevonden, is het van belang dat de bijzondere omstandigheid die daaraan ten grondslag heeft gelegen, in het proces-verbaal wordt opgenomen opdat naderhand kan worden getoetst of inderdaad daarvan sprake is geweest.”.
De politierechter is van oordeel dat de in het proces-verbaal genoemde redenen de termijnoverschrijding in deze zaak niet rechtvaardigen. Het gaat hier namelijk niet om bijzondere omstandigheden als waar de Nota het oog op heeft. Overigens speelde het probleem van het telefoonbereik vanaf aankomst op het politiebureau om 23:01 uur geen rol meer en valt niet in te zien dat de taalbarrière vanaf het tijdstip waarop het bevel medewerking bloedproef gegeven werd (23:10 uur) van invloed was op het te late moment van bloedafname (01:04 uur).
Dit betekent dat er sprake is van een onherstelbaar vormverzuim. De Wegenverkeerswet en het Besluit houden niets in met betrekking tot de gevolgen van de overschrijding van die termijn.
Gevolgen onherstelbaar vormverzuim: geen bewijsuitsluiting, wel strafvermindering
De politierechter is van oordeel dat met de vaststelling dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim niet kan worden volstaan. Voor dat oordeel is het volgende van belang.
Hoewel de passage in het Besluit: “Na die termijn mag geen bloed meer van hem worden afgenomen en gaat hij vrijuit (…)” een verbod lijkt in te houden om na 90 minuten nog bloed af te nemen, gaat de politierechter niet van een dergelijk vergaande uitleg uit.
Het begrip “bijzondere omstandigheden” is immers niet gedefinieerd in de Nota, de daar genoemde gevallen betreffen geen limitatieve opsomming en blijkens de Nota dienen de bijzondere omstandigheden achteraf te worden getoetst. Verder: de woorden “vrijuit gaan” lijken veeleer terug te grijpen op het vrijuit gaan doordat door tijdsverloop de concentratie werkzame stof van de drug onder de grenswaarde is gezakt (zie de Nota, p. 25, 3e alinea en p. 26, 2e alinea) dan te impliceren dat een verdachte moet worden “losgelaten” na ommekomst van de anderhalf uur of niet meer vervolgd kan worden.
Verder: volgens vaste rechtspraak is van "een onderzoek" als bedoeld in artikel 8 WVW slechts sprake indien de waarborgen zijn nageleefd waarmee de wetgever dat onderzoek heeft omringd (ECLI:NL:HR:2012:BW6206). De vraag is of de termijn van anderhalf uur onderdeel uitmaakt van het stelsel van strikte waarborgen waarmee het bloedonderzoek is omgeven. Is een dergelijke waarborg niet nageleefd, dan mag de uitkomst van het bloedonderzoek niet voor het bewijs gebruikt worden; artikel 359a Sv is in dat geval niet van toepassing.
Er moet volgens vaste rechtspraak onderscheid worden gemaakt tussen voorschriften die behoren tot de procedure strekkend tot een onderzoek als bedoeld in artikel 8 WVW enerzijds en voorschriften met betrekking tot het daar bedoelde onderzoek als zodanig (het stelsel van strikte waarborgen) anderzijds (ECLI:NL:HR:2014:3616; ECLI:NL:HR:2015:2502).
De politierechter is van oordeel dat de termijn van anderhalf uur wel hoort tot de procedure strekkende tot een onderzoek van het afgenomen bloed, maar niet tot de voorschriften met betrekking tot het in artikel 8 WVW bedoelde bloedonderzoek zelf. De termijn van anderhalf uur vormt dus geen onderdeel van het stelsel van strikte waarborgen waarmee dat bloedonderzoek is omgeven.
Anders is dit bij het ademonderzoek; daar gaat het wel om een strikte waarborg. De 20-minutentermijn bij het ademonderzoek dient immers te voorkomen dat nog aanwezige resten mondalcohol het resultaat van de ademanalyse beïnvloeden: te vroeg blazen kan om die reden een vals-positief en dus onbetrouwbaar resultaat opleveren.
Het buiten de termijn van anderhalf uur afnemen van bloed tast echter niet de juistheid van de resultaten van het onderzoek als zodanig aan. Het feit dat een lagere concentratie wordt gemeten als gevolg van het op een later tijdstip afnemen van bloed, staat immers los van de vraag of het onderzoek aan dat bloed als zodanig juist en op betrouwbare wijze is uitgevoerd.
Uit de slotzin van artikel 12 lid 3 Besluit volgt verder dat de termijn van anderhalf uur niet geldt als het onderzoek alleen plaatsvindt om de hoeveelheid alcohol vast te stellen. In tegenstelling tot drugs en geneesmiddelen breekt alcohol volgens een vast patroon af, kan dit na vele uren nog aantoonbaar zijn en kan de hoeveelheid alcohol teruggerekend worden. Dit geeft steun aan de uitleg dat het voorschrift van bloedafname binnen anderhalf uur ertoe strekt te waarborgen dat voortvarend wordt gehandeld zodat kostbare (opsporings- en onderzoeks-)tijd en capaciteit alleen wordt besteed aan mensen die naar verwachting vervolgd kunnen worden en verdachten zo kort mogelijk en zo min mogelijk hun vrijheid wordt ontnomen. Geen van de redenen die de wetgever heeft gebracht tot het stellen van de termijn van anderhalf uur (samengevat: 1. voorkomen onderzoek in dan niet meer bewijsbare zaken, 2. voorkomen onnodig ophouden verdachte) ziet dus op de juistheid en betrouwbaarheid van het bloedonderzoek (en daarmee de juistheid van het resultaat) als zodanig.
De termijn maakt naar het oordeel van de politierechter daarom geen onderdeel uit van het hiervoor vermelde stelsel van strikte waarborgen. Dit betekent dat aan de hand van artikel 359a Sv bepaald dient te worden of en zo ja aan het vormverzuim rechtsgevolgen moeten worden verbonden.
In dat verband wordt overwogen dat de wetgever voor een termijn van anderhalf uur heeft gekozen omdat de werkzame stof van een bewustzijnsbeïnvloedend middel steeds meer in het bloed afbreekt naarmate de tijd verstrijkt. Daardoor wordt het risico groter dat de bestuurder tegen wie op grond van artikel 4 en/of 8 van het Besluit een verdenking van drugsgebruik is gerezen vrijuit gaat; niet omdat hij niet boven de grenswaarde aan het verkeer deelnam, maar alleen omdat door het verstrijken van de tijd de concentratie (die ieder half uur halveert) van de werkzame stof van die drug onder de grenswaarde is gekomen. Vanuit oogpunt van verkeersveiligheid is dit ongewenst. Dat nadeel kent bovendien als keerzijde dat achteraf bezien, de bestuurder onnodig zijn vrijheid is ontnomen en de betrokken opsporingsambtenaar en arts of verpleegkundige onnodig inspanningen hebben geleverd.
Naar het oordeel van de politierechter is een niet-ontvankelijkverklaring niet aan de orde. Gelet op het belang van het geschonden voorschrift (het beperken van onnodig verlies van (opsporings- en onderzoeks-)capaciteit van politie en artsen enerzijds en anderzijds achteraf het onnodig vrijheid ontnemen aan verdachten), de ernst van het verzuim (de mate van termijnoverschrijding) en het nadeel dat daardoor is veroorzaakt (gevolgen voor verdachte), ziet de politierechter geen reden om op grond van artikel 359a Sv de resultaten van het bloedonderzoek vanwege de termijnoverschrijding uit te sluiten van het bewijs. Het belang van verdachte dat het gepleegde feit niet wordt ontdekt, kan niet worden aangemerkt als een rechtens te respecteren belang. Wel ziet de politierechter bij bewezenverklaring aanleiding voor strafvermindering omdat verdachte tegen de bedoeling van de betreffende bepaling van het Besluit in, langer dan nodig was op het politiebureau is opgehouden voor (bloed)onderzoek.
Bewijsmiddelen1.
Getuige [getuige]2.heeft verklaard dat verdachte op 2 december 2017 in een parkeergarage in Ede in zijn personenauto stapte. Tijdens het wegrijden raakte verdachte als bestuurder de auto van de broer van [getuige] . Die broer belde de politie, onder meer omdat zij een alcohollucht roken bij verdachte.
Het hiervoor beschreven politieonderzoek leidde tot de afname van bloed bij verdachte. Door het NFI is gerapporteerd dat de hoeveelheid ethanol (alcohol) 1,11 milligram per milliliter bloed bedraagt en de hoeveelheid amfetamine 86 microgram per liter bloed. De grenswaarden van deze stoffen liggen indien in combinatie gebruikt op 0,20 milligram per milliliter respectievelijk 25 microgram per liter bloed3..
De politierechter overweegt dat het dossier geen enkele aanwijzing bevat dat het bloedonderzoek zelf niet op de juiste wijze is uitgevoerd; de juistheid van het resultaat van het onderzoek is dus gewaarborgd.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij 3 tot 4 bier heeft gedronken voordat hij ging rijden en dat hij 1 of meer joints heeft gerookt. Hij bestuurde de auto en heeft schade gereden4.. Ter terechtzitting heeft hij verklaard dat als er amfetamine in zijn bloed zat, iemand dat in zijn drinken moet hebben gedaan zonder dat hij dat wist.
Op grond van vorenstaande bewijsmiddelen acht de politierechter wettig en overtuigend bewezen dat verdachte onder invloed van een strafbare hoeveelheid alcohol en amfetamine een auto heeft bestuurd, zoals primair ten laste gelegd. Verdachtes verklaring over het amfetaminegebruik acht de politierechter niet aannemelijk geworden, mede gelet op de hiervoor weergegeven waarnemingen van verbalisanten over de toestand waarin zij verdachte aantroffen.
3. Bewezenverklaring
Naar het oordeel van de politierechter is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op of omstreeks 2 december 2017 te Ede een voertuig, te weten een personenauto heeft bestuurd, na gebruik van een in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stof en/of alcohol als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten alcohol, in combinatie met een of meer andere van deze aangewezen stoffen, te weten amfetamine terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de WVW94 het gehalte in zijn bloed bij iedere aangewezen stof en/of alcohol 1,11 milligram ethanol per milliliter bloed en 86 microgram amfetamine per liter bloed bedroeg,
in elk geval (telkens) zijnde hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die aangewezen stoffen en/of alcohol afzonderlijk vermelde grenswaarde.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
4. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op ten aanzien van het primair ten laste gelegde:
overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994
5. De strafbaarheid van het feit
Het feit is strafbaar.
6. De strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
7. Overwegingen ten aanzien van straf en maatregel
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 800,--, subsidiair 16 dagen vervangende hechtenis en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van twaalf maanden.
Verdachte heeft verzocht rekening te houden met zijn financiële draagkracht en het feit dat een rijontzegging het voor hem moeilijker zal maken om te voorzien in zijn levensonderhoud.
De politierechter heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Daarbij is onder meer gelet op het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 26 juni 2018, waaruit blijkt dat verdachte een blanco strafblad heeft.
De politierechter heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft na gebruik van alcohol in combinatie met amfetamine als bestuurder van een personenauto deelgenomen aan het verkeer en daarbij een aanrijding veroorzaakt. Verdachte heeft op die manier de verkeersveiligheid in gevaar gebracht. De schade is in dit geval beperkt gebleven tot blikschade, maar dat is niet aan verdachte te danken.
De politierechter heeft bij de straftoemeting de LOVS-oriëntatiepunten als uitgangspunt genomen. Het gemeten bloedalcoholgehalte leidt naar schaal III van de betreffende tabel. De oriëntatiepunten kennen geen tabel voor rijden onder invloed van drugs. Strafverzwarend is het amfetaminegebruik echter wel, net als het veroorzaken van een aanrijding. Dit alles brengt de politierechter ertoe aansluiting te zoeken bij schaal VI. Het hierboven vermelde rechtsgevolg van het vormverzuim, zal de politierechter in de geldboete verdisconteren. Daarbij is rekening gehouden met de omstandigheid dat door verdachte geen specifiek nadeel is gesteld door een onnodig lang verblijf op het politiebureau.
Gelet op de ernst van het vormverzuim resulteert dat in dit geval in een forfaitaire korting van 10%, zodat aan verdachte wordt opgelegd een geldboete van € 675,--, te betalen in zeven maandelijkse termijnen (6 keer € 100,-- en 1 keer € 75,--). Daarnaast zal verdachte, die geen strafblad heeft, een deels voorwaardelijke rijontzegging worden opgelegd voor de duur van 9 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk en een proeftijd van 2 jaar.
8. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994.
9. De beslissing
De politierechter:
verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een geldboete van € 675,-- (zeshonderdvijfenzeventig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 13 dagen hechtenis;
bepaalt dat deze geldboete mag worden betaald in 7 maandelijkse termijnen, te weten 6 keer
€ 100,-- en 1 keer € 75,--;
ontzegt verdachte de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 9 (negen) maanden;
bepaalt, dat een gedeelte van deze bijkomende straf, te weten 6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. van der Mei, politierechter, in tegenwoordigheid van A. Ok, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 7 augustus 2018. | ||