Einde inhoudsopgave
Wetboek van Strafvordering
Artikel 311 [Requisitoir. Pleidooi. Laatste woord aan verdachte. Nieuwe vragen. Nader debat]
Geldend
Geldend vanaf 01-07-2022
- Bronpublicatie:
21-04-2021, Stb. 2021, 220 (uitgifte: 06-05-2021, kamerstukken: 35349)
- Inwerkingtreding
01-07-2022
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
21-06-2022, Stb. 2022, 267 (uitgifte: 29-06-2022, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht / Terechtzitting en beslissingsmodel
1.
Nadat de ondervraging van de verdachte heeft plaatsgehad, de aanwezige getuigen en deskundigen zijn gehoord en het spreekrecht is uitgeoefend, kan de officier van justitie het woord voeren; hij legt zijn vordering na voorlezing aan de rechtbank over. De vordering omschrijft de straf en maatregel, indien oplegging daarvan wordt geëist; zij vermeldt in dat geval tevens welk strafbaar feit zou zijn begaan. De officier van justitie maakt, voor zover zulks aan de verdachte niet reeds eerder was gebleken, kenbaar of hij voornemens is een vordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig te maken, alsmede of daartoe een strafrechtelijk financieel onderzoek, als bedoeld in artikel 126 is ingesteld. Van deze mededeling van de officier van justitie wordt in het proces-verbaal van de terechtzitting aantekening gemaakt.
2.
De verdachte kan hierop antwoorden.
3.
De officier van justitie kan daarna andermaal het woord voeren.
4.
Aan de verdachte wordt op straffe van nietigheid het recht gelaten om het laatst te spreken.
5.
De voorzitter kan bepalen dat aan de verdachte, getuigen en deskundigen nieuwe vragen worden gesteld en dat stukken worden voorgelezen. In dat geval kunnen de officier van justitie en de verdachte op de hiervoor vermelde voet, het woord voeren.