Kamerstukken II 2009/10, 32399, nr. 3, p. 94-95.
HR, 13-05-2022, nr. 21/05384
ECLI:NL:HR:2022:689, Conclusie: Contrair, Conclusie: Contrair
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
13-05-2022
- Zaaknummer
21/05384
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2022:689, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 13‑05‑2022; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2022:214, Contrair
ECLI:NL:PHR:2022:214, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 04‑03‑2022
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2022:689, Contrair
Beroepschrift, Hoge Raad, 28‑12‑2021
- Vindplaatsen
JGz 2022/31 met annotatie van Mr. drs. R.H. Zuijderhoudt
NJ 2022/262 met annotatie van J. Legemaate
Uitspraak 13‑05‑2022
Inhoudsindicatie
Wvggz. Klachtzaak (art. 10:7 Wvggz). Art. 8:16 Wvggz. Betrokkene is overgeplaatst naar andere accommodatie van dezelfde zorgaanbieder en heeft als gevolg daarvan andere zorgverantwoordelijke gekregen. Klacht dat ten onrechte is geoordeeld dat aan wisseling van zorgverantwoordelijke in dit geval niet een beslissing van de geneesheer-directeur op de voet van art. 8:16 Wvggz ten grondslag behoefde te liggen.
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer 21/05384
Datum 13 mei 2022
BESCHIKKING
In de zaak van
[betrokkene],wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
hierna: betrokkene,
advocaat: G.E.M. Later,
tegen
STICHTING LENTIS MAATSCHAPPELIJKE ONDERNEMING,gevestigd te Zuidlaren,
VERWEERSTER in cassatie,
hierna: Lentis,
advocaat: M.A.M. Wagemakers.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak C/19/136827/FA RK 21-1604 van de rechtbank Noord-Nederland van 28 september 2021.
Betrokkene heeft tegen de beschikking van de rechtbank beroep in cassatie ingesteld. De procesinleiding is aan deze beschikking gehecht.
Lentis heeft verzocht het beroep te verwerpen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal B.J. Drijber strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaat van betrokkene heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.
2. Uitgangspunten en feiten
2.1
Deze zaak gaat over de vraag of, kort gezegd, voor een wisseling van de zorgverantwoordelijke een uitdrukkelijke beslissing van de geneesheer-directeur op de voet van art. 8:16 Wvggz is vereist (zie ook hierna in 3.3).
2.2
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Betrokkene is eind juni 2019 opgenomen in een accommodatie in Winschoten van Lentis. Daar verbleef hij op vrijwillige basis.
(ii) Op 25 januari 2021 is ten aanzien van betrokkene een zorgmachtiging verleend voor het tijdvak tot en met 25 juli 2021, voor verschillende vormen van verplichte zorg, waaronder ‘opnemen in een accommodatie’.
(iii) Wegens de zomersluiting van de accommodatie in Winschoten is betrokkene op 21 mei 2021 overgeplaatst naar een accommodatie van Lentis in Groningen.
(iv) Bij brief van 22 mei 2021 heeft de zorgverantwoordelijke aan de geneesheer-directeur bericht dat zij heeft besloten om per die datum de volgende vormen van verplichte zorg aan betrokkene te gaan verlenen: (i) beperken van de bewegingsvrijheid, (ii) insluiten en (iii) opnemen in een accommodatie, alle voor maximaal de duur van de verleende zorgmachtiging. Het betreft hier een beslissing op grond van art. 8:9 lid 1 Wvggz. Onder ‘opnemen in een accommodatie’ heeft de zorgverantwoordelijke in de brief het volgende vermeld:
“De verwachting is dat Lentis als zorgaanbieder kan blijven fungeren. De accommodatie waar verplichte zorg zal worden geboden en de eerste accommodatie waar een beroep op zal worden gedaan, zal naar verwachting primair:
[x] HIC Winschoten of Groningen
(…)
[x] Overig, namelijk...
zijn dan wel één van de andere accommodaties van Lentis.”
Onder het kopje ‘motivering’ bij deze vorm van verplichte zorg heeft de zorgverantwoordelijke het volgende geschreven:
“Betrokkene is reeds lange tijd opgenomen in een accommodatie omdat intensieve klinische zorg noodzakelijk is om ernstige ontregeling bij de schizo-affectieve stoornis te voorkomen.
Dhr. heeft een (soms zeer) gestructureerde klinische setting nodig om enige stabiliteit in het psychiatrisch beeld te verkrijgen en behouden. Om deze reden werd er een aanmelding gedaan naar het ART in Zuidlaren. Dhr. is het niet eens met deze verwijzing en zou zelf graag met ontslag naar huis gaan. Inmiddels is er een intake geweest bij het ART en staat dhr. op de wachtlijst voor overplaatsing naar Olmenstaete.”
(v) Bij brieven van 25 mei 2021 heeft de geneesheer-directeur op de voet van art. 8:9 lid 3 Wvggz betrokkene en zijn advocaat van de beslissing van de zorgverantwoordelijke op de hoogte gesteld.
(vi) Op 14 juni 2021 is betrokkene van de accommodatie in Groningen overgeplaatst naar een andere accommodatie van Lentis, ART Zuidlaren, afdeling Olmenstaete.
2.3.1
Op 16 juni 2021 heeft betrokkene bij de regionale klachtencommissie Wvggz Groningen een klacht ingediend. De brief heeft als aanhef “Klacht over overplaatsing” en verwijst in de eerste alinea naar art. 10:3 lid 1, onder f, Wvggz. Betrokkene heeft in de klachtbrief voorts een verzoek tot schadevergoeding gedaan (art. 10:11 lid 1 Wvggz). In cassatie is de in de brief geformuleerde “Klacht 1: Toepassing verplichte zorgvorm: 8.9 Wvggz c.q. overplaatsing onder 8:16 Wvggz” van belang. De patiëntvertrouwenspersoon heeft deze klacht op 23 juni 2021 als volgt toegelicht:
“De overplaatsing van cliënt naar Olmenstaete had moeten plaatsvinden op basis van een beslissing ex art. 8:16 Wvggz.
Vanwege het overplaatsen van klager naar een andere locatie binnen de instelling heeft klager een andere zorgverantwoordelijke toegewezen gekregen. Deze beslissing is niet door de geneesheer-directeur genomen terwijl deze volgens art. 8:16 lid 1 hiervoor de aangewezen persoon is.
Nu de beslissing niet door de juiste persoon is genomen is, is aan de andere formele vereisten van art 8:16, alsmede de algemene uitgangspunten van hoofdstuk 2 en 3 van de Wvggz ook niet voldaan.”
2.3.2
Bij beslissing van 30 juni 2021, verstuurd op 14 juli 2021, heeft de klachtencommissie de klacht van betrokkene over de gedwongen overplaatsing naar ART Zuidlaren, locatie Olmenstaete gegrond verklaard en betrokkene een bedrag van € 100,-- als schadevergoeding toegekend. Kort gezegd acht de klachtencommissie de beslissing tot overplaatsing materieel juist, maar formeel onjuist omdat die beslissing is genomen op de voet van art. 8:9 Wvggz en niet op de voet van art. 8:16 Wvggz.
2.4.1
Lentis heeft bij de rechtbank een verzoekschrift ingediend als bedoeld in art. 10:7 lid 1 Wvggz, dat zich onder meer richtte tegen het hiervoor in 2.3.2 vermelde oordeel van de klachtencommissie. Zij heeft de rechtbank verzocht de klachten van betrokkene alsnog ongegrond te verklaren en geen schadevergoeding toe te kennen.
2.4.2
De rechtbank heeft de beslissing van de klachtencommissie vernietigd, de klacht van betrokkene ongegrond verklaard en het verzoek tot schadevergoeding afgewezen. De rechtbank heeft daartoe, voor zover in cassatie van belang, het volgende overwogen:
“5.4. De klacht van betrokkene richt zich tegen de feitelijke overplaatsing naar een andere locatie binnen Lentis. Betrokkene wilde heel nadrukkelijk niet overgeplaatst worden naar ART Zuidlaren, afdeling Olmenstaete. Uit artikel 8:9 Wvggz volgt dat zodra betrokkene verzet vertoont tegen de door de zorgaanbieder te verlenen zorg, voor de toepassing van verplichte zorg een uitvoeringsbeslissing moet worden genomen. De zorgverantwoordelijke is bevoegd deze beslissing te nemen. (…) Door de psychiater is toegelicht dat bij iedere (nieuwe) toepassing van verplichte zorg, in het geval er sprake is van twijfel aan de behandelbereidheid of er is sprake van verzet, een artikel 8:9 Wvggz-beslissing wordt genomen. Indien er sprake is van een wijziging van omstandigheden wordt een voorgaande artikel 8:9 Wvggz-beslissing geactualiseerd door een opvolgende beslissing om zo betrokkene te informeren over deze aanpassing. Ten gevolge van het nadrukkelijke verzet van betrokkene tegen de overplaatsing naar een andere locatie is door de psychiater, zijnde de zorgverantwoordelijke derhalve terecht een artikel 8:9 Wvggz-beslissing genomen.
(…)
5.9.
Voor wat betreft de (onjuiste) conclusie van de klachtencommissie dat door Lentis een artikel 8:16 Wvggz-beslissing had moeten worden genomen, overweegt de rechtbank als volgt. Uit de wet volgt dat indien betrokkene het niet eens is met het krijgen van een andere zorgverantwoordelijke, ook indien dit binnen dezelfde instelling is, de geneesheer-directeur op grond van artikel 8:16 Wvggz hierover een beslissing kan nemen en betrokkene ook op grond van dit artikel kan klagen over deze beslissing. Betrokkene klaagt echter nadrukkelijk niet over het krijgen van een nieuwe zorgverantwoordelijke. Noch in zijn klaagschrift als ter zitting heeft betrokkene er blijk van gegeven dat hij het niet eens is met het hebben van een andere zorgverantwoordelijke. De klacht van betrokkene richt zich juist op de feitelijke overplaatsing, welke beslissing niet beheerst wordt door artikel 8:16 Wvggz, maar door artikel 8:9 Wvggz. Lentis heeft zich dus terecht op het standpunt gesteld dat haar aanzegging van 22 mei 2021 viel onder de reikwijdte van dat laatste artikel. Dat deze feitelijke overplaatsing met zich brengt dat er ook een wijziging van zorgverantwoordelijke volgt, een (ambtshalve) beslissing die mogelijk wel onder de reikwijdte van artikel 8:16 Wvggz valt, doet in dit geval niet ter zake. De klacht van betrokkene richt zich immers niet tegen de wijziging van zorgverantwoordelijke, maar tegen zijn feitelijke verhuizing naar een andere locatie.”
3. Beoordeling van het middel
3.1
Onderdeel 1 van het middel klaagt onder meer dat het oordeel van de rechtbank in rov. 5.9 in strijd is met de wet. Het onderdeel voert daartoe aan dat in deze zaak aan de orde is de situatie waarin de verantwoordelijkheid voor het verlenen van de zorg wordt toegewezen aan een andere zorgverantwoordelijke. Voor zo’n overplaatsing is in art. 8:16 Wvggz een regeling opgenomen. Dat betekent dat aan de in art. 8:16 Wvggz vermelde voorwaarden moet worden voldaan. De rechtbank is ten onrechte ervan uitgegaan dat in deze zaak niet sprake is van een beslissing die valt onder de reikwijdte van art. 8:16 Wvggz op de grond dat de klacht van betrokkene zich richt tegen de feitelijke overplaatsing.
3.2
Art. 8:16 Wvggz maakt deel uit van paragraaf 5 van hoofdstuk 8 van die wet. Paragraaf 5 heeft als opschrift ‘Overplaatsing, tijdelijke onderbreking en beëindiging’. Art. 8:16 lid 1 Wvggz bepaalt dat de geneesheer-directeur op aanvraag of ambtshalve de verantwoordelijkheid voor het verlenen van zorg op grond van een crisismaatregel, machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel of zorgmachtiging aan een andere zorgaanbieder, geneesheer-directeur of zorgverantwoordelijke kan toewijzen. De betrokkene, de vertegenwoordiger, de advocaat of de zorgverantwoordelijke kan bij de geneesheer-directeur daartoe een schriftelijke en gemotiveerde aanvraag indienen. Art. 8:16 lid 2 Wvggz bepaalt dat de geneesheer-directeur zijn beslissing op grond van het eerste lid schriftelijk en gemotiveerd aan de betrokkene meedeelt en een afschrift van de beslissing zendt aan de vertegenwoordiger, de advocaat en de officier van justitie. Art. 8:16 lid 3 Wvggz bepaalt dat de geneesheer-directeur geen ambtshalve beslissing of instemmende beslissing op de aanvraag kan nemen dan nadat de beoogde zorgaanbieder, geneesheer-directeur of zorgverantwoordelijke zich bereid heeft verklaard tot het verlenen van zorg of verplichte zorg op grond van een crisismaatregel, machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel of zorgmachtiging. De leden 4 tot en met 7 van art. 8:16 lid Wvggz regelen onder meer aan wie een afschrift van de beslissing moet worden gezonden, dat de geneesheer-directeur de betrokkene, de vertegenwoordiger of de advocaat schriftelijk in kennis stelt van de klachtwaardigheid van de beslissing en dat het dossier van de betrokkene ter beschikking komt van de nieuw aangewezen zorgverantwoordelijke.
3.3
In deze zaak staat de vraag centraal of toewijzing van de verantwoordelijkheid voor het verlenen van zorg op grond van een zorgmachtiging aan een andere zorgverantwoordelijke in alle gevallen een uitdrukkelijke beslissing van de geneesheer-directeur op de voet van art. 8:16 lid 1 Wvggz vergt, en of bij zo’n toewijzing ook aan de overige vereisten van art. 8:16 Wvggz moet worden voldaan.
3.4
De tekst van de wet wijst erop dat de geneesheer-directeur aan de toewijzing van de verantwoordelijkheid voor het verlenen van zorg op grond van een zorgmachtiging aan een andere zorgverantwoordelijke in alle gevallen een uitdrukkelijke beslissing ten grondslag moet leggen. Dat art. 8:16 lid 1 Wvggz bepaalt dat de geneesheer-directeur de verantwoordelijkheid kan toewijzen aan een andere zorgverantwoordelijke, brengt tot uitdrukking dat art. 8:16 Wvggz aan de geneesheer-directeur een bevoegdheid toekent waarvan hij in voorkomend geval gebruik kan maken. Daarmee is niet tot uitdrukking gebracht dat de verantwoordelijkheid voor het verlenen van zorg ook kan overgaan zonder zo’n toewijzing van de geneesheer-directeur. Dat zou ook niet ermee stroken dat in alle gevallen waarin de verantwoordelijkheid van de zorg overgaat naar een andere zorgverantwoordelijke, moet zijn voldaan aan de overige vereisten die art. 8:16 Wvggz stelt, waaronder het bestaan van de bereidheid de verantwoordelijkheid voor de zorg over te nemen en het ter beschikking komen van het dossier als bedoeld in art. 8:4 Wvggz van de nieuw aangewezen zorgverantwoordelijke.
3.5
Dat bij toewijzing van de verantwoordelijkheid van de zorg op grond van een zorgmachtiging aan een andere zorgverantwoordelijke de geneesheer-directeur in alle gevallen een daarop gerichte beslissing moet nemen, strookt ook met de parlementaire toelichting op art. 8:16 Wvggz. Daarin is vermeld dat deze bepaling het mogelijk maakt om de verantwoordelijkheid voor het verlenen van zorg aan een ander toe te wijzen, waarbij het uitgangspunt is dat de geneesheer-directeur en de betrokkene tot overeenstemming komen met alle betrokken partijen. Voorwaarde is dat onder meer de beoogde zorgverantwoordelijke instemt met het overnemen van de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de zorgmachtiging. Over de beslissing van de geneesheer-directeur kan worden geklaagd.1.Uit de parlementaire geschiedenis blijkt niet van een andere wijze waarop de verantwoordelijkheid voor het verlenen van zorg op een andere zorgverantwoordelijke kan overgaan.
In de parlementaire geschiedenis is voorts opgemerkt dat bij de dreiging van een vastlopende behandelrelatie overwogen kan worden om met gebruikmaking van de mogelijkheid van art. 8:16 Wvggz de behandeling te laten voortzetten door een andere zorgverantwoordelijke.2.De geneesheer-directeur kan ingrijpen in de toepassing van verplichte zorg in een individuele casus. Hij kan besluiten om tijdens de uitvoering van de zorgmachtiging een andere zorgverantwoordelijke aan te wijzen (zie art. 8:16 Wvggz). Meestal zal art. 8:16 Wvggz toegepast worden als de betrokkene wordt overgeplaatst naar een andere setting, waarmee het logisch is dat een andere zorgverantwoordelijke wordt aangewezen, aldus de parlementaire geschiedenis.3.Ook uit het voorgaande blijkt niet van een andere wijze waarop de verantwoordelijkheid voor het verlenen van zorg op een andere zorgverantwoordelijke kan overgaan dan door een beslissing van de geneesheer-directeur.
3.6
Met de Wvggz is beoogd de rechtspositie van de betrokkene te versterken.4.De zorgverantwoordelijke heeft in de Wvggz een eigen positie, met eigen plichten, bevoegdheden en verantwoordelijkheden, die hij zelfstandig kan uitoefenen, en die op de rechtspositie en de situatie van de betrokkene van grote invloed kunnen zijn. Met het voorgaande strookt niet dat de verantwoordelijkheid voor het verlenen van zorg op grond van een zorgmachtiging aan een andere zorgverantwoordelijke zou kunnen worden toegewezen, zonder dat daaraan een beslissing van de geneesheer-directeur ten grondslag ligt en zonder dat aan de overige vereisten van art. 8:16 Wvggz is voldaan. Voorkomen moet worden dat de betrokkene en andere bij zijn positie nauw betrokken personen, niet van zodanige beslissing op de hoogte raken, en niet van het hun toegekende klachtrecht gebruik kunnen maken.
Het gaat de rechtsvormende taak van de rechter te buiten om voor de toewijzing van de verantwoordelijkheid voor het verlenen van zorg aan een andere zorgverantwoordelijke een ander systeem te aanvaarden dan ten grondslag ligt aan art. 8:16 Wvggz, ook als dat om organisatorische redenen wenselijk zou zijn.
3.7
Ook indien de betrokkene uitsluitend klaagt over een overplaatsing naar een andere accommodatie van dezelfde zorgaanbieder, en op zichzelf geen bezwaar heeft tegen wisseling van de zorgverantwoordelijke, moet aan de vereisten van art. 8:16 Wvggz worden voldaan. Uit de omstandigheid dat een overplaatsing naar een andere accommodatie van dezelfde zorgaanbieder wisseling van de zorgverantwoordelijke zal meebrengen, volgt dat de geneesheer-directeur daartoe een beslissing als bedoeld in art. 8:16 Wvggz moet nemen en dat ook aan de overige in die bepaling gestelde voorwaarden moet zijn voldaan.
3.8
Hetgeen hiervoor in 3.4 tot en met 3.7 is overwogen, leidt ertoe dat de hiervoor in 3.1 weergegeven klacht slaagt. De bestreden beschikking kan niet in stand blijven. De overige klachten van het middel behoeven geen behandeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad: - vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van 28 september 2021; - wijst het geding terug naar die rechtbank ter verdere behandeling en beslissing.
Deze beschikking is gegeven door de vicepresident M.J. Kroeze als voorzitter en de raadsheren C.H. Sieburgh, F.J.P. Lock, S.J. Schaafsma en F.R. Salomons, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer H.M. Wattendorff op 13 mei 2022.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 13‑05‑2022
Kamerstukken I 2017/18, 32399, nr. D, p. 26 en 30.
Conclusie 04‑03‑2022
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 21/05384
Zitting 4 maart 2022
CONCLUSIE
B.J. Drijber
In de zaak van
[betrokkene] ,
advocaat: mr. G.E.M. Later,
tegen
1. Stichting Lentis Maatschappelijke Onderneming
2. [de geneesheer-directeur]
3. [de zorgverantwoordelijke],
advocaat: mr. M.A.M. Wagemakers.
In deze Wvggz-klachtprocedure is aan de orde de vraag of aan de overplaatsing naar een andere accommodatie van dezelfde zorgaanbieder een beslissing van de geneesheer-directeur ten grondslag had moeten liggen (art. 8:16 Wvggz).
1. Feiten1. en procesverloop
1.1 Verzoeker tot cassatie (hierna: betrokkene) is eind juni 2019 opgenomen in een instelling van verweerster in cassatie onder 1 (Lentis, hierna ook: de zorgaanbieder) te Winschoten.2.Daar verbleef hij op vrijwillige basis.3.
1.2 Bij beschikking van 25 januari 20214.heeft de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, ten aanzien van betrokkene een zorgmachtiging verleend voor het tijdvak tot en met 25 juli 2021, voor verschillende vormen van verplichte zorg, waaronder ‘opnemen in een accommodatie’ (art. 3:2 lid 2, onder j, Wvggz). In het zorgplan,5.dat op 5 januari 2021 door verweerster in cassatie onder 3 (hierna: de zorgverantwoordelijke) is opgesteld, staat in rubriek 5.d (onderstreping toegevoegd):
“(…) Betrokkene (…) is reeds langdurig opgenomen binnen kliniek Winschoten en de FPA. Hij is woonachtig in [plaats] en ForFACT is ambulant betrokken. Voor de huidige opname […] in ambulante setting frequente terugvallen met manische ontregelingen agv staken medicatie en/of drugsgebruik. Manische ontregelingen leiden tot ontremd gedrag, dreiging en agressie naar zijn omgeving. Opname binnen een HIC en IC verpleging is dan noodzakelijk ter stabilisatie.
Ook binnen de huidige klinische setting, met name in het afgelopen halfjaar, is het beeld ook moeizaam psychiatrisch stabiel te krijgen. Patiënt is in overleg met ForFACT aangemeld bij het ART (Akkerhoven) in Zuidlaren.
Patiënt is het niet eens met de voortzetting van de opname (verwijzing naar ART) en zou zelf met ontslag naar zijn eigen woning willen. Daarnaast is hij het niet eens met de in onze ogen noodzakelijke beperkingen in de bewegingsvrijheid/verlof en verblijf binnen het IC blok ter stabilisatie van het maniforme beeld. (…)”
1.3 Betrokkene is op 21 mei 2021 wegens de zomersluiting van de accommodatie Winschoten overgeplaatst naar een accommodatie van Lentis te Groningen.6.
1.4 Bij brief van 22 mei 20217.heeft de zorgverantwoordelijke aan verweerster in cassatie onder 2 (hierna: de geneesheer-directeur) bericht dat zij heeft besloten om per die datum de volgende vormen van verplichte zorg aan betrokkene te gaan verlenen: (i) beperken van de bewegingsvrijheid, (ii) insluiten en (iii) opnemen in een accommodatie, alle voor maximaal de duur van de verleende zorgmachtiging. Het betreft hier een beslissing op grond van art. 8:9 lid 1 Wvggz. Onder ‘opnemen in een accommodatie’ heeft de zorgverantwoordelijke in de brief het volgende vermeld:
“De verwachting is dat Lentis als zorgaanbieder kan blijven fungeren. De accommodatie waar verplichte zorg zal worden geboden en de eerste accommodatie waar een beroep op zal worden gedaan, zal naar verwachting primair:
[x] HIC Winschoten of Groningen
(…)
[x] Overig, namelijk...
zijn dan wel één van de andere accommodaties van Lentis.”
Onder het kopje ‘motivering’ bij deze vorm van verplichte zorg heeft de zorgverantwoordelijke het volgende geschreven (onderstreping toegevoegd):
“Betrokkene is reeds lange tijd opgenomen in een accommodatie omdat intensieve klinische zorg noodzakelijk is om ernstige ontregeling bij de schizo-affectieve stoornis te voorkomen.
Dhr. heeft een (soms zeer) gestructureerde klinische setting nodig om enige stabiliteit in het psychiatrisch beeld te verkrijgen en behouden. Om deze reden werd er een aanmelding gedaan naar het ART in Zuidlaren. Dhr. is het niet eens met deze verwijzing en zou zelf graag met ontslag naar huis gaan. Inmiddels is er een intake geweest bij het ART en staat dhr. op de wachtlijst voor overplaatsing naar Olmenstaete.”
1.5 Bij brieven van 25 mei 2021 heeft de geneesheer-directeur op de voet van art. 8:9 lid 3 Wvggz betrokkene en zijn advocaat van de beslissing van de zorgverantwoordelijke op de hoogte gesteld.8.
1.6 Op 14 juni 2021 is betrokkene van de accommodatie in Groningen overgeplaatst naar een andere accommodatie van Lentis, ART Zuidlaren, afdeling Olmenstaete.9.
1.7 Op 16 juni 2021 heeft betrokkene bij de regionale klachtencommissie een klacht ingediend.10.De brief heeft als aanhef ‘Klacht over overplaatsing’ en verwijst in de eerste alinea naar art. 10:3 lid 1, onder f, Wvggz. Betrokkene heeft in de klachtbrief voorts een verzoek tot schadevergoeding ingediend (art. 10:11 lid 1 Wvggz). Bij brief van 22 juni 2021 heeft de patiëntenvertrouwenspersoon dit verzoek nader onderbouwd.11.Bij brief van 23 juni 2021 heeft de patiëntenvertrouwenspersoon de klacht van betrokkene nader uitgewerkt en toegelicht.12.In cassatie is de in de brief geformuleerde ‘Klacht 1: Toepassing verplichte zorgvorm: 8.9 Wvggz c.q. overplaatsing onder 8:16 Wvggz’ van belang. Deze klacht luidt onder meer:
“De overplaatsing van cliënt naar Olmenstaete had moeten plaatsvinden op basis van een beslissing ex art. 8:16 Wvggz.
Vanwege het overplaatsen van klager naar een andere locatie binnen de instelling heeft klager een andere zorgverantwoordelijke toegewezen gekregen. Deze beslissing is niet door de geneesheer-directeur genomen terwijl deze volgens art. 8:16 lid 1 hiervoor de aangewezen persoon is.
Nu de beslissing niet door de juiste persoon is genomen is, is aan de andere formele vereisten van art 8:16, alsmede de algemene uitgangspunten van hoofdstuk 2 en 3 van de Wvggz ook niet voldaan.”
1.8 De zorgverantwoordelijke heeft schriftelijk gereageerd op de klacht van betrokkene en heeft na de nadere toelichting van de patiëntenvertrouwenspersoon een aanvullend verweerschrift ingediend.13.De raad van bestuur van de zorgaanbieder heeft nadien schriftelijk gereageerd op het verzoek tot schadevergoeding.14.
1.9 Bij beslissing van 30 juni 2021,15.verzonden op 14 juli 2021, heeft de klachtencommissie de klacht van betrokkene over de gedwongen overplaatsing naar ART Zuidlaren, locatie Olmenstaete gegrond verklaard en betrokkene een bedrag van € 100,- als schadevergoeding toegekend. Kort gezegd acht de klachtencommissie de beslissing tot overplaatsing materieel juist, maar formeel onjuist omdat die beslissing niet is genomen op de voet van art. 8.16 Wvggz. De klachtencommissie heeft het volgende overwogen (onderstreping toegevoegd):
“(…) Kort gezegd is het de vraag of de beslissing tot overplaatsing gezien moet worden als een onderdeel van de verplichte zorg, die in de zogenoemde 8:9 beslissing van 22 mei 2021 is opgenomen, of dat die beslissing door de geneesheer-directeur genomen had moeten worden op grond van artikel 8:16 Wvggz. Tegen beide beslissingen kan overigens geklaagd worden op grond van artikel 10:3 Wvggz (…).
Los van de vraag in welk juridisch Wvggz-kader de overplaatsing naar Olmenstaete geplaatst zou moeten worden vindt de klachtencommissie het belangrijk eerst te benoemen dat de wijze waarop men tot de conclusie is gekomen dat een andere behandelsetting zoals bij Olmenstaete, geschikter is voor klager, zorgvuldig is. (…) Verweerster heeft gemotiveerd aangegeven dat klager verminderd in staat is tot een redelijke waardering van zijn belangen ten aanzien van zijn behandeling. Dit betekent dat ten aanzien van de overplaatsing van klager niet onverkort zijn wensen en voorkeuren worden gehonoreerd ten aanzien van de verplichte zorg.
Wel is gedurende maanden door verweerster en haar voorganger onderzocht en bekeken waar klager het best op zijn plaats is. De klachtencommissie kan volgen dat dit, anders dan klager het liefst zou willen, volgens verweerster niet in de thuissituatie is. Verweerster heeft overtuigend naar voren gebracht dat waar dit voorheen misschien mogelijk was, dit momenteel niet haalbaar is. Klagers situatie is (…) daarvoor niet stabiel genoeg meer. De keuze voor Olmenstaete is vervolgens geen onlogische keuze. Het nadeel voor klager dat hij niet makkelijk meer naar huis kan, om zijn kat even te verzorgen en naar zijn moeder te kunnen gaan, is begrijpelijkerwijs groot. Maar het belang van de juiste behandel- c.q. verblijfplek weegt zwaarder, gelet ook op de langdurige voorgeschiedenis van en de uitkomst van het uitgebreide onderzoek dat is gedaan om tot de beslissing te komen.
(…)
De klachtencommissie is na uitgebreid en zorgvuldig overleg tot de conclusie gekomen dat de beslissing tot overplaatsing van klager geduid moet worden als een beslissing op grond van artikel 8:16 Wvggz, waarvoor in dit geval (omdat klager dat niet wilde) een aanvraag tot overplaatsing gedaan had moeten worden door de zorgverantwoordelijke, bij de geneesheer-directeur. Wanneer sprake is van onder meer een zorgmachtiging kan op grond van dat artikel de geneesheer-directeur op aanvraag of ambtshalve de verantwoordelijkheid voor het verlenen van zorg toewijzen aan een andere zorgaanbieder, geneesheer-directeur of zorgverantwoordelijke toewijzen. Zo’n beslissing moet gemotiveerd en schriftelijk aan de betrokken[en] worden meegedeeld. Voor die tijd moet de beoogde opvolgende zorgaanbieder, geneesheer-directeur of zorgverantwoordelijke zich bereid hebben verklaard tot het verlenen van zorg of verplichte zorg op grond van de geldende maatregel of machtiging. De wet maakt hierbij niet duidelijk of dit alleen aan de orde is bij overplaatsing naar een andere instelling, of dat hiervan ook sprake is bij overplaatsing naar een andere zorgverantwoordelijke binnen dezelfde instelling. Aangegeven is dat het een bestendige landelijke praktijk is (kennelijk vanuit de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie) om een verplaatsing binnen een instelling niet te duiden als een overplaatsing in de zin van artikel 8:16, mede gelet op de regeldruk. Dit laatste punt snapt de klachtencommissie, echter nu de wet geen duidelijkheid geeft, klager zo duidelijk heeft aangegeven dat hij niet naar Zuidlaren overgeplaatst wilde worden en de afdeling waar klager verbleef, Kliniek Winschoten (en die in Groningen) een compleet andere behandelsetting geeft (voor kortdurende acute zorg) dan de afdeling ART, locatie Olmenstaete (afdeling gericht op intensieve zorgverlening aan mensen met langdurige (ernstige) psychiatrische problematiek) was er naar oordeel van de klachtencommissie in dit geval geen plaats voor de inmiddels kennelijk gehanteerde uitvoeringspraktijk ten aanzien van overplaatsingen, wat ook zij van die uitvoeringspraktijk.
Inhoudelijk gezien is de overplaatsing een begrijpelijk besluit, gezien de langdurige opname van klager binnen de acute opnamekliniek, ook al is dit besluit formeel niet door de geneesheer-directeur genomen. De keuze voor een andere behandelsetting lijkt aangewezen, proportioneel, doelmatig en inhoudelijk zoals uit de rapportages blijkt, voldoende onderbouwd. Echter formeel gezien acht de Regionale klachtencommissie Wvggz Groningen de overplaatsing niet correct verlopen en verklaart zij de klacht hierover formeel gegrond op basis van het feit dat de overplaatsing is ingezet op basis van art. 8:9 Wvggz in plaats van art. 8:16 Wvggz.
(…).”
1.10 Bij beschikking van 2 juli 202116.heeft de meervoudige kamer van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen (hierna: de rechtbank), ten aanzien van betrokkene een zorgmachtiging verleend voor het tijdvak tot en met 2 juli 2022, voor een achttal vormen van verplichte zorg, waaronder ‘opnemen in een accommodatie’. De rechtbank heeft onder meer het volgende overwogen (onderstreping toegevoegd, A-G):
“2.4. (…) Er is sprake van een uitgebreide voorgeschiedenis met daarbij diverse verplichte opnames. Gezien het beloop van de afgelopen periode is in overleg met de ambulant behandelaren van ForFact geconcludeerd dat ontslag naar een ambulante setting op korte termijn niet haalbaar lijkt. Ook is met begeleid wonen Winschoten onderzocht of woonbegeleiding of beschermd wonen toereikende begeleiding zouden kunnen bieden om betrokkene te kunnen ontslaan naar een ambulante setting. Geconcludeerd is dat ook deze begeleiding ontoereikend is. Betrokkene heeft een (soms zeer) gestructureerde klinische setting nodig, met 24-uurs toezicht en mogelijkheden voor intensieve begeleiding, om enige stabiliteit in het psychiatrisch beeld te verkrijgen en te behouden. Op deze manier kunnen ernstige escalaties zoals deze zich (frequent) in de voorgeschiedenis voordeden worden voorkomen.
Om die reden is betrokkene aangemeld bij het ART Zuidlaren en is betrokkene op 14 juni 2021 geplaatst op Olmenstaete. Betrokkene is het niet eens met deze plaatsing en de gestelde psychiatrische diagnose. (…)
2.5. De advocaat van betrokkene geeft tijdens de mondelinge behandeling aan dat tijdens zijn verblijf in Winschoten altijd het doel was om terug te werken naar verblijf thuis. Het probleem zat echter bij het FACT-team. Zij waren niet meer bereid om betrokkene thuis te bezoeken na een eerder voorgevallen incident (gijzeling). (…) Betrokkene is zonder verzet naar Olmenstaete gekomen maar heeft het hier niet naar zijn zin. Het is fijn om te horen dat de psychiater gaat onderzoeken wat de mogelijkheden voor betrokkene zijn. Behandeling en medicatie heeft betrokkene wel nodig. Op dit moment is er voor betrokkene geen alternatief, maar zelf vindt hij dat hij niet opgenomen hoeft te worden. (…)”
1.11 Op 5 augustus 2021 heeft de zorgaanbieder bij de rechtbank een verzoekschrift ingediend als bedoeld in art. 10:7 lid 1 Wvggz.17.Het verzoek richtte zich tegen de volgende oordelen van de klachtencommissie:
- voor betrokkene was niet steeds duidelijk wat nu de ingeslagen weg was en daarmee ook niet wanneer hij kon klagen over de al dan niet op handen zijnde overplaatsing;
- de beslissing tot overplaatsing van betrokkene naar ART Zuidlaren, locatie Olmenstaete moet worden geduid als een beslissing op grond van art. 8:16 Wvggz, waarvoor in dit geval (omdat betrokkene dat niet wilde) een aanvraag tot overplaatsing gedaan had moeten worden door de zorgverantwoordelijke, bij de geneesheer-directeur;
1.12 De zorgaanbieder heeft de rechtbank verzocht de klachten van betrokkene alsnog ongegrond te verklaren en geen schadevergoeding ten laste van de zorgaanbieder toe te kennen, dan wel het bedrag van de schadevergoeding (verder) te matigen.
1.13 Bij beschikking van 28 september 2021 heeft de rechtbank de beslissing van de klachtencommissie van 30 juni 2021 vernietigd, de klacht van betrokkene ongegrond verklaard en het verzoek tot schadevergoeding afgewezen. De rechtbank heeft het volgende overwogen:
“5.4. De klacht van betrokkene richt zich tegen de feitelijke overplaatsing naar een andere locatie binnen Lentis. Betrokkene wilde heel nadrukkelijk niet overgeplaatst worden naar ART Zuidlaren, afdeling Olmenstaete. Uit artikel 8:9 Wvggz volgt dat zodra betrokkene verzet vertoont tegen de door de zorgaanbieder te verlenen zorg, voor de toepassing van verplichte zorg een uitvoeringsbeslissing moet worden genomen. De zorgverantwoordelijke is bevoegd deze beslissing te nemen. (…) Door de psychiater is toegelicht dat bij iedere (nieuwe) toepassing van verplichte zorg, in het geval er sprake is van twijfel aan de behandelbereidheid of er is sprake van verzet, een artikel 8:9 Wvggz-beslissing wordt genomen. Indien er sprake is van een wijziging van omstandigheden wordt een voorgaande artikel 8:9 Wvggz-beslissing geactualiseerd door een opvolgende beslissing om zo betrokkene te informeren over deze aanpassing. Ten gevolge van het nadrukkelijke verzet van betrokkene tegen de overplaatsing naar een andere locatie is door de psychiater, zijnde de zorgverantwoordelijke derhalve terecht een artikel 8:9 Wvggz-beslissing genomen.
5.5. Volgens Lentis verbleef betrokkene lange tijd op vrijwillige basis (…) binnen de HIC Winschoten. In de brief van 22 mei 2021 (…) worden door de zorgverantwoordelijke de zorgvormen: beperken van de bewegingsvrijheid, insluiten en opnemen in een accommodatie aangezegd. Door Lentis is gemotiveerd dat deze vormen van verplichte zorg op dat moment zijn aangezegd, omdat betrokkene in het kader van de overplaatsing naar Groningen onrustig werd en de kans reëel werd geacht dat hij beperkt zou moeten worden. Daarnaast is betrokkene - vanwege het vertoonde verzet tegen de opname - ook geïnformeerd over de opname te Groningen en de op handen zijnde overplaatsing naar Olmenstaete. Deze brief is bij brief van 25 mei 2021 door de geneesheer-directeur aan betrokkene en diens advocaat toegezonden. De advocaat heeft ter zitting bevestigd dat zij deze brief heeft ontvangen. (…) Door de advocaat van betrokkene is ter zitting aangegeven dat betrokkene voorafgaand aan de feitelijke overplaatsing naar Olmenstaete ook contact met haar heeft opgenomen over zijn wens hiertegen een klacht in te dienen.
5.6. Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting is de Rechtbank van oordeel dat het voor betrokkene, dan wel voor de patiëntenvertrouwenspersoon of advocaat die betrokkene bijstand verleenden, voldoende duidelijk kon zijn dat betrokkene naar aanleiding van het op 22 mei 2021 genomen artikel 8:9 Wvggz-besluit, verzonden op 25 mei 2021 door de geneesheer-directeur, een klacht én een verzoek tot schorsing had kunnen indienen tegen de voorgenomen overplaatsing naar Olmenstaete. Uit de beslissing blijkt immers voldoende concreet dat betrokkene zal worden overgeplaatst naar Olmenstaete, enkel blijkt hieruit niet de exacte datum. Daarbij is de rechtbank voorts van oordeel dat betrokkene door de psychiater c.q. Lentis voldoende en op zorgvuldige wijze op de hoogte is gesteld van alle relevante stappen inzake de overplaatsing naar Olmenstaete en het klachtrecht van betrokkene. (…)
5.7. (…) De stelling van betrokkene in zijn klaagschrift dat de psychiater tot aan begin mei 2021 gezegd zou hebben dat hij misschien weer naar huis zou kunnen, komt de rechtbank gezien het hiervoor overwogene dan ook als onaannemelijk voor. Tevens blijkt uit het voorgaande geenszins dat betrokkene lange tijd door de psychiater dan wel Lentis aan het lijntje is gehouden, zoals door betrokkene zelf gesteld, of lange tijd in onzekerheid is gelaten over zijn verblijf in de kliniek en de vervolgstappen die daarna gezet zouden moeten worden, zoals door de patiëntenvertrouwenspersoon is betoogd. Anders dan door of namens betrokkene gesteld, kan de rechtbank Lentis (c.q. de psychiater) volgen in haar betoog dat de toetsing van de situatie van betrokkene in mei 2021 door een extra zorgoverleg met de betrokken partijen van ART Zuidlaren, Wonen Winschoten en (For)Fact, vanuit het oogpunt van extra zorgvuldigheid is gedaan en niet vanuit de gedachte dat uitplaatsing naar huis met ambulante hulpverlening nog steeds een reële optie was. Uit de stukken blijkt dat reeds in de loop van 2020 door het verloop van de klinische opname duidelijk was dat een ontslag naar een ambulante setting niet haalbaar was en dat betrokkene in ieder geval in november 2020 is aangemeld bij het ART Zuidlaren en deze aanmelding ook met hem op dat moment is besproken. Het standpunt namens betrokkene dat op 25 mei 2021 ineens werd medegedeeld dat (For)Fact en Fact Winschoten niet meer de nodige zorg konden bieden, kan de rechtbank derhalve eveneens niet volgen.
5.8. Daarbij merkt de rechtbank op dat betrokkene uiteindelijk op 16 juni 2021 wel heeft geklaagd tegen de (feitelijke) overplaatsing naar Olmenstaete, welke overplaatsing door de klachtencommissie ook is getoetst op zorgvuldigheid. De motivering van het oordeel van klachtencommissie (…) dat de wijze waarop de behandelaar tot de conclusie is gekomen dat een andere behandelsetting zoals bij Olmenstaete geschikter is voor betrokkene zorgvuldig is (…) kan de rechtbank volgen en neemt de rechtbank over. De rechtbank kan zich dan ook vinden in het oordeel van de klachtencommissie over de feitelijke overplaatsing van betrokkene naar Olmenstaete. Dat deze klacht door de commissie geduid had moeten worden als een klacht tegen een artikel 8:9 Wvggz-beslissing in plaats van een klacht tegen een artikel 8:16 Wvggz-beslissing, maakt het oordeel over de feitelijke overplaatsing niet anders of onjuist. Ook het feit dat betrokkene op het moment van het indienen van de klacht feitelijk al overgeplaatst was, maakt voor de beoordeling van de klacht geen verschil. De rechtbank verwijst in dit kader naar een uitspraak van de Hoge Raad van 18 december 2020, ECLl:NL:HR:2020:2096, waarin door de Hoge Raad is overwogen dat de wettelijke regeling van het klachtrecht geen grondslag biedt voor de opvatting dat de betrokkene in staat moet zijn om de beslissing te doen schorsen, voordat daar uitvoering aan wordt gegeven, nu deze opvatting er toe zou kunnen leiden dat aan de betrokkene de zorg wordt onthouden die de zorgverantwoordelijke op het moment van zijn beslissing in het belang van de betrokkene noodzakelijk acht.
5.9. Voor wat betreft de (onjuiste) conclusie van de klachtencommissie dat door Lentis een artikel 8:16 Wvggz-beslissing had moeten worden genomen, overweegt de rechtbank als volgt. Uit de wet volgt dat indien betrokkene het niet eens is met het krijgen van een andere zorgverantwoordelijke, ook indien dit binnen dezelfde instelling is, de geneesheer-directeur op grond van artikel 8:16 Wvggz hierover een beslissing kan nemen en betrokkene ook op grond van dit artikel kan klagen over deze beslissing. Betrokkene klaagt echter nadrukkelijk niet over het krijgen van een nieuwe zorgverantwoordelijke. Noch in zijn klaagschrift als ter zitting heeft betrokkene er blijk van gegeven dat hij het niet eens is met het hebben van een andere zorgverantwoordelijke. De klacht van betrokkene richt zich juist op de feitelijke overplaatsing, welke beslissing niet beheerst wordt door artikel 8:16 Wvggz, maar […] door artikel 8:9 Wvggz. Lentis heeft zich dus terecht op het standpunt gesteld dat haar aanzegging van 22 mei 2021 viel onder de reikwijdte van dat laatste artikel. Dat deze feitelijke overplaatsing met zich brengt dat er ook een wijziging van zorgverantwoordelijke volgt, een (ambtshalve) beslissing die mogelijk wel onder de reikwijdte van artikel 8:16 Wvggz valt, doet in dit geval niet ter zake. De klacht van betrokkene richt zich immers niet tegen de wijziging van zorgverantwoordelijke, maar tegen zijn feitelijke verhuizing naar een andere locatie.”
1.14 Namens betrokkene is op 28 december 2021 − tijdig − beroep in cassatie ingesteld. De zorgaanbieder heeft op 22 februari 2022 een verweerschrift ingediend met conclusie tot referte. Bij het verweerschrift is een amicus curiae brief d.d. 21 februari 2022 gevoegd van de voorzitter van de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie. Die brief bevat een oproep om de beschikking van de rechtbank in stand te laten. Het zou administratief te belastend zijn als de geneesheer-directeur voor elke wisseling van zorgverantwoordelijke een beslissing zou moeten nemen.
2. Bespreking van het cassatiemiddel
2.1
Het middel bevat twee onderdelen.
Onderdeel 1
2.2
Onderdeel 1 is gericht tegen rov. 5.9 van de bestreden beschikking en klaagt dat de daar gegeven overwegingen in strijd zijn met de wet, althans onvoldoende (begrijpelijk) zijn gemotiveerd. De klacht wordt als volgt uitgewerkt:
- Voor overplaatsing is in art. 8:16 Wvggz een aparte regeling opgenomen. In deze zaak is aan de orde de situatie waarin de verantwoordelijkheid voor het verlenen van de zorg op grond van een zorgmachtiging wordt toegewezen aan een andere zorgverantwoordelijke. Dat betekent dat aan de in art. 8:16 Wvggz vermelde voorwaarden moet worden voldaan. (zie onder 1.1)
- De rechtbank is kennelijk van oordeel dat hier niet sprake is van een beslissing die valt onder de reikwijdte van art. 8:16 Wvggz, omdat de klacht van betrokkene zich richt tegen de feitelijke overplaatsing. Dit betekent echter niet dat art. 8:16 Wvggz niet van toepassing is. De geneesheer-directeur moet voor een overplaatsing een schriftelijke beslissing geven en dient de betrokkene op de hoogte te stellen van de mogelijkheid om tegen die beslissing een klacht in te dienen. (zie onder 1.2)
- De patiëntenvertrouwenspersoon heeft aangevoerd dat, nu de overplaatsing van betrokkene naar een andere locatie meebrengt dat hij een andere zorgverantwoordelijke toegewezen heeft gekregen, de beslissing tot overplaatsing had moeten worden genomen door de geneesheer-directeur. Aldus is geklaagd dat de formele procedure van art. 8:16 Wvggz niet is gevolgd. De klachtencommissie heeft terecht geoordeeld dat de beslissing tot overplaatsing geduid had moeten worden als een beslissing op grond van art. 8:16 Wvggz waarvoor de zorgverantwoordelijke een aanvraag had moeten doen bij de geneesheer-directeur. (zie onder 1.3 en 1.4)
- De beslissing van 22 mei 2021 is een beslissing van de zorgverantwoordelijke als bedoeld in art. 8:9 Wvggz tot het verlenen van verplichte zorg ter uitvoering van de zorgmachtiging van 25 januari 2021. De beslissing met betrekking tot overplaatsing moet echter worden genomen door de geneesheer-directeur en een dergelijke beslissing ontbreekt. De overplaatsing van betrokkene naar Zuidlaren, locatie Olmenstaete, brengt in elk geval mee dat hij daar een andere zorgverantwoordelijke krijgt zoals bedoeld in art. 8:16 lid 1 Wvggz. Nu er ten onrechte vanuit is gegaan dat art. 8:9 Wvggz van toepassing is, terwijl art. 8:16 Wvggz de bepaling is waarin een overplaatsing als in deze zaak aan de orde is geregeld, dient de bestreden beschikking reeds daarom te worden vernietigd. (zie onder 1.5 en 1.6)
2.3
De klachten lenen zich voor gezamenlijke bespreking. Ik stel het volgende voorop.
2.4
Art. 8:9 lid 1 Wvggz luidt:
“De zorgverantwoordelijke neemt ter uitvoering van (…) de zorgmachtiging een beslissing tot het verlenen van verplichte zorg niet dan nadat hij:
a. zich op de hoogte heeft gesteld van de actuele gezondheidstoestand van betrokkene,
b. met betrokkene over de voorgenomen beslissing overleg heeft gevoerd, en
c. voor zover hij geen psychiater is, hierover overeenstemming heeft bereikt met de geneesheer-directeur.”
De zorgverantwoordelijke kan ter uitvoering van een verleende zorgmachtiging bepalen op welke wijze verplichte zorg, die is opgenomen in die zorgmachtiging, wordt verleend. Slechts indien de zorgverantwoordelijke geen psychiater is, schrijft de wet de instemming van de geneesheer-directeur voor.
2.5
Art. 8:16 Wvggz staat in paragraaf 5 van hoofdstuk 8, getiteld ‘Overplaatsing, tijdelijke onderbreking en beëindiging’. Het eerste lid luidt als volgt:
“1. De geneesheer-directeur kan op aanvraag of ambtshalve de verantwoordelijkheid voor het verlenen van zorg op grond van een crisismaatregel, machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel of zorgmachtiging aan een andere zorgaanbieder, geneesheer-directeur of zorgverantwoordelijke toewijzen. Betrokkene, de vertegenwoordiger, de advocaat of de zorgverantwoordelijke kunnen bij de geneesheer-directeur daartoe een schriftelijke en gemotiveerde aanvraag indienen.”
2.6
Het artikel wordt in de wetsgeschiedenis als volgt summier toegelicht:
“Artikel 8:18 (later vernummerd tot art. 8:16, A-G) maakt het mogelijk om de verantwoordelijkheid voor het verlenen van zorg of het toepassen van dwang op grond van een zorgmachtiging of een crisismaatregel aan een andere zorgaanbieder, zorgverantwoordelijke of zorgverlener toe te wijzen. Deze bepaling maakt het mogelijk de zorgplicht (inclusief een eventuele opnameplicht) die verbonden is aan de zorgmachtiging of de crisismaatregel, door een ander te laten uitvoeren dan degene die genoemd is in de zorgmachtiging of de crisismaatregel.
Het uitgangspunt (…) is dat de geneesheer-directeur en betrokkene tot overeenstemming komen met alle betrokken partijen. Voorwaarde is daarmee dat de beoogde zorgaanbieder, geneesheer-directeur en zorgverlener ook instemmen met het overnemen van de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de zorgmachtiging. (…) De uiteindelijke beslissing van de geneesheer-directeur op het verzoek is klachtwaardig.”18.
2.7
Keurentjes schrijft over art. 8:16 Wvggz het volgende:
“Wanneer betrokkene in een accommodatie is geplaatst en hij een voorkeur heeft voor een andere accommodatie dan kan hij of zijn vertegenwoordiger dat aangeven bij de geneesheer-directeur. Daar denken we in eerste instantie aan wanneer het gaat om overplaatsing. Maar het kan ook betekenen dat betrokkene naar een andere zorgaanbieder wil als hij verplichte zorg in een ambulante setting krijgt. Het overplaatsen betekent immers het overdragen van de verantwoordelijkheid voor het verlenen van de zorg, zoals geformuleerd in artikel 3:2. Het gaat om het overdragen van de verantwoordelijkheid voor het verlenen van zorg, zie artikel 8:16 lid 1. Een verzoek daartoe moet schriftelijk en gemotiveerd gebeuren. Ook de zorgverantwoordelijke kan van mening zijn dat een andere accommodatie of een andere zorgaanbieder meer geschikt is voor betrokkene. Te denken valt hierbij bijvoorbeeld aan een betrokkene die geplaatst is in een algemeen psychiatrisch ziekenhuis maar dat zijn verslaving met zich meebrengt dat een plaatsing in een verslavingskliniek meer voor de hand ligt. Dan kan de zorgverantwoordelijke een dergelijke overplaatsing aanvragen bij de geneesheer-directeur. De geneesheer-directeur kan ook ambtshalve besluiten tot het overdragen van de verantwoordelijkheid voor het verlenen van zorg aan betrokkene. De gemotiveerde beslissing op het verzoek of op zijn ambtshalve genomen besluit zet hij op schrift. Hij deelt dat mede aan betrokkene en een afschrift ervan stuurt hij aan de vertegenwoordiger en aan de officier van justitie.
Daarnaast kan, wanneer het gaat om een opname, het zo zijn dat een ander, hoger beschermingsniveau noodzakelijk is vanwege door betrokkene toegepast fysiek geweld of dreiging daarmee. Is dit op voorhand bekend, dan kan gevraagd worden aan de rechter om in zijn beslissing op te nemen dat een plaatsing van maximaal acht weken mogelijk is in een fpc, conform de regeling van artikel 6:4. Maar is een dergelijke mogelijkheid niet meegenomen in de beslissing van de rechter dan is ook plaatsing in een naast hoger beveiligingsniveau mogelijk, zoals overplaatsing naar een fpa of fpk.
De geneesheer-directeur moet voordat hij een beslissing tot overplaatsing wil nemen, eerst een bereidverklaring hebben van de beoogde zorgaanbieder, geneesheer-directeur of zorgverantwoordelijke. Die moet bereid zijn de zorg of verplichte zorg op grond van een crisismaatregel, een voortzetting daarvan of van een zorgmachtiging te verlenen aan betrokkene. Overleg over een voorgenomen overplaatsing is derhalve noodzakelijk. (…)”19.
2.8
K.M. Vermeulen schrijft:
“De geneesheer-directeur kan een overplaatsing in gang zetten op eigen initiatief, bijvoorbeeld als hij van mening is dat een andere zorgaanbieder beter past bij de verplichte zorg die betrokkene nodig heeft. Ook kan de geneesheer-directeur overgaan tot overplaatsing naar aanleiding van een aanvraag van de betrokkene of zijn vertegenwoordiger of zorgverantwoordelijke. Dat de geneesheer-directeur de enige is die een eventuele overplaatsing in gang kan zetten past binnen de verantwoordelijkheid die hij heeft als ‘zorgregisseur’. Een voorbeeld voor een aanvraag tot overplaatsing kan zijn dat betrokkene zich niet prettig voelt onder zijn huidige zorgverantwoordelijke en graag overgeplaatst wil worden naar een andere zorgverantwoordelijke. Of deze bepaling enkel betrekking heeft op het structureel overdragen van de verantwoordelijkheid of dat het ook kan gaan om tijdelijke overplaatsingen, bijvoorbeeld wanneer betrokkene tijdelijk in een ziekenhuis wordt opgenomen, blijkt niet duidelijk uit de wet. Met een overplaatsing is bedoeld het overdragen van de zorg-verantwoordelijkheid. Het betreft dus niet altijd een fysieke overplaatsing van de betrokkene van de ene naar de andere accommodatie. Immers kan verplichte zorg ook ambulant worden verleend. Het gaat in deze bepaling om het toewijzen van de verantwoordelijkheid voor het verlenen van zorg op grond van een maatregel of machtiging aan een andere zorgaanbieder, geneesheer-directeur of zorgverantwoordelijke. (…)”20.
2.9
Uit het voorgaande leid ik af dat art. 8:16 Wvggz ziet op een wisseling van zorgaanbieder, geneesheer-directeur of zorgverantwoordelijke, maar alleen in het geval aan de betrokken persoon al verplichte zorg wordt verleend. De geneesheer-directeur kan hierover ambtshalve een beslissing nemen, bijvoorbeeld als er binnen de instelling verschil van inzicht bestaat over de vraag of het aanwijzen van een nieuwe zorgverantwoordelijke noodzakelijk is. De geneesheer-directeur dient ook een beslissing te nemen over een wisseling van de zorgverantwoordelijke indien de patiënt, zijn vertegenwoordiger of de zorgverantwoordelijke zelf daarom vraagt. Indien overplaatsing naar een andere locatie van dezelfde zorgaanbieder of naar een andere afdeling binnen een zelfde zorginstelling met zich brengt dat de verantwoordelijkheid voor het verlenen van verplichte zorg moet worden overgedragen aan een andere zorgverantwoordelijke, is uitgangspunt dat de geneesheer-directeur een beslissing dient te nemen. Een fysieke overplaatsing als zodanig valt evenwel niet binnen de reikwijdte van art. 8:16 Wvggz.
2.10
Niet zonder meer duidelijk is of de geneesheer-directeur iedere wisseling van een zorgverantwoordelijke binnen dezelfde zorgaanbieder (of zelfs binnen dezelfde locatie van één zorgaanbieder) moet goedkeuren. Het woord ‘kan’ in de eerste zin van die bepaling lijkt erop te duiden dat als de geneesheer-directeur zelf geen aanleiding ziet voor het ambtshalve nemen van een dergelijke beslissing en hem ook niet is gevraagd, door bijvoorbeeld de patiënt of de zorgverantwoordelijke, om een beslissing te nemen, art. 8:16 Wvggz niet ertoe verplicht dat toch een beslissing wordt genomen over de wisseling van de zorgverantwoordelijke.
2.11
Bij de uitleg van de Wvgzz dient mijns inziens rekening te worden gehouden met de noden van de praktijk op de werkvloer. Uit de amicus curiae-brief van NVP spreekt bezorgdheid over de belasting die zou ontstaan, ook voor de patiënt, als bij elke wisseling van zorgverantwoordelijke een beslissing van de geneesheer-directeur nodig zou zijn. Die bezorgdheid lijkt mij een relevant gezichtspunt, dat echter niet ten koste mag gaan van de rechtsbescherming van de patiënt ten aanzien van wie verplichte zorg wordt toegepast.
2.12
Naar mijn mening brengt een redelijke toepassing van art. 8:16 lid 1 Wvggz mee dat voor een wisseling van een zorgverantwoordelijke geen beslissing van de geneesheer-directeur is vereist indien de betrokken patiënt (dan wel diens vertegenwoordiger) niet om een dergelijke beslissing heeft verzocht en zich ook niet verzet tegen een voorstel tot wisseling van de bestaande zorgverantwoordelijke. Op die manier wordt voorkomen dat de geneesheer-directeur ook een beslissing zou dienen te nemen als een wisseling van zorgverantwoordelijke plaatsvindt om redenen die geheel los staan van de persoon of het ziektebeeld van de patiënt, zoals overplaatsing, langdurig verlof, ontslag of pensionering van de zorgverantwoordelijke of als de betrokken patiënt dan wel diens vertegenwoordiger met de voorgestelde wisseling van zorgverantwoordelijke instemt. Een handtekening van de geneesheer-directeur zou in die beide typen gevallen niets wezenlijks toevoegen aan de bescherming van de betrokken patiënt.
2.13
Is door of namens de patiënt gevraagd om een andere zorgverantwoordelijke of juist geprotesteerd tegen de aanwijzing van een andere zorgverantwoordelijke door de instelling, dan dient de geneesheer-directeur op de voet van art. 8:16 Wvggz een beslissing te nemen. Tegen zowel een beslissing van de geneesheer-directeur als tegen het niet nakomen van de verplichting om een beslissing te nemen kan de patiënt op de voet van art. 10:3 lid 1, onder l, Wvggz opkomen bij de klachtencommissie. Op die manier wordt de rechtsbescherming van de patiënt gewaarborgd.
2.14
Na deze inleidende beschouwingen zal ik nu onderzoeken of in dit geval een beslissing van de geneesheer-directeur als bedoeld in art. 8:16 Wvggz was vereist. Ik roep in herinnering dat betrokkene bezwaar heeft gemaakt tegen zijn overplaatsing naar Zuidlaren.21.Naar ik begrijp wilde betrokkene liever terug naar huis en dus terug naar een ambulante situatie, wat volgens de zorgverantwoordelijke niet verantwoord was. Zij heeft daarom in haar beslissing van 22 mei 2021 bepaald om onder meer ‘insluiting’ en ‘opname in een accommodatie’ als vorm van verplichte zorg aan te zeggen.
2.15
Mij lijkt dat art. 8:16 Wvggz niet van toepassing is op de plaatsing van betrokkene in Olmenstaete (Zuidlaren).
2.16
Ten eerste blijkt uit de zojuist geschetste gang van zaken dat pas met de beslissing van 22 mei 2021 uitvoering is gegeven aan de zorgmachtiging van 25 januari 2021. De eerdere plaatsing in Winschoten was niet gebaseerd op die zorgmachtiging; betrokkene verbleef daar vrijwillig. Al op het moment dat betrokkene aldaar was opgenomen (en daarna tijdelijk in Groningen)22.stond vast dat hij te zijner tijd zou worden geplaatst in Olmenstaete in Zuidlaren en dat hij daar vanaf de aanmelding op een wachtlijst stond. In zoverre kan de plaatsing in Olmenstaete als een initiële plaatsing worden beschouwd en is van een overplaatsing als bedoeld in art. 8:16 Wvggz geen sprake, ook niet als die plaatsing meebrengt dat de persoon van zorgverantwoordelijke wisselt.
2.17
Betrokkene had de mogelijkheid om na de bekendmaking van de beslissing van 22 mei 2021 een klacht in te dienen tegen de voorgenomen overplaatsing naar Olmenstaete. Dit heeft hij niet gedaan (vgl. rov. 5.6 van de bestreden beschikking). De oordelen in rov. 5.6 worden in cassatie niet bestreden en dienen in cassatie derhalve tot uitgangspunt. De rechtbank heeft in rov. 5.7 onder meer overwogen dat betrokkene al in november 2020 is aangemeld bij het ART Zuidlaren en dat deze aanmelding op dat moment met hem is besproken. Twee maanden vóór het verlenen op 25 januari 2021 van de zorgmachtiging stond dus al vast dat betrokkene te zijner tijd zou worden geplaatst in Olmenstaete. Alléén vanwege de omstandigheid dat daar in november 2020 geen plaats voor hem was, is zijn vrijwillig verblijf in Winschoten voortgezet.
2.18
Ten tweede heeft betrokkene er niet over geklaagd dat hij met zijn plaatsing in Olmenstaete een andere zorgverantwoordelijke heeft gekregen (zie rov. 5.9). In deze zaak gaat het om (i) een reeds vóór het verlenen van de van toepassing zijnde zorgmachtiging voorgenomen plaatsing (ii) van een destijds vrijwillig opgenomen patiënt (iii) naar een instelling van dezelfde zorgaanbieder op een andere locatie waarvoor hij direct op de wachtlijst is gezet, terwijl voorts vaststaat (iv) dat betrokkene geen bezwaar maakt tegen de zorgverantwoordelijke die hij in de nieuwe accommodatie heeft gekregen. Art. 8:16 Wvggz is naar mijn mening niet geschreven voor een dergelijke situatie.
2.19
Nu de onderhavige overplaatsing blijkens het voorgaande niet valt onder het bereik van art. 8:16 Wvggz kan de klacht reeds daarom niet tot cassatie leiden, wat er ook zij van de uitleg door de rechtbank van de stellingen van betrokkene (tegen welke uitleg het onderdeel overigens ook geen duidelijke motiveringsklacht richt).
Onderdeel 2
2.20
Onderdeel 2 is gericht tegen rov. 5.8 van de bestreden beschikking. Het onderdeel klaagt dat de rechtbank in deze rechtsoverweging “voorbij is gegaan aan de vereisten van art. 8:16 Wvggz, die van openbare orde zijn”. De klacht wordt onder 2.1-2.4 als volgt uitgewerkt.
2.21
Een overplaatsing wordt geregeld in art. 8:16 Wvggz. De geneesheer-directeur dient een schriftelijke beslissing te nemen en een dergelijke beslissing ontbreekt in dit geval. Voor een beslissing over een overplaatsing kan niet worden teruggegrepen op een beslissing van de zorgverantwoordelijke op grond van art. 8:9 Wvggz, ook al heeft de geneesheer-directeur die beslissing naar de betrokkene en zijn advocaat gezonden, aldus de klacht. (zie onder 2.1)
2.22
Met de klacht dat de rechtbank heeft miskend dat de vereisten van art. 8:16 Wvggz van openbare orde zijn, veronderstelt het onderdeel klaarblijkelijk dat dit artikel in deze zaak van toepassing is en dat derhalve aan de overplaatsing van betrokkene een beslissing van de geneesheer-directeur ten grondslag had moeten liggen. Uit de bespreking van onderdeel 1 volgt dat ik van mening ben dat art. 8:16 Wvggz wegens aan de zaak eigen feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, niet van toepassing is op de overplaatsing van betrokkene naar locatie Olmenstaete in Zuidlaren.
2.23
De tweede klacht houdt in, samengevat, dat betrokkene zich niet kon verenigen met de overplaatsing naar Olmenstaete in Zuidlaren. Er is evenwel geen beslissing waartegen hij kon klagen. (zie onder 2.2)
2.24
Ik memoreer dat in cassatie niet wordt opgekomen tegen rov. 5.6, waarin de rechtbank heeft geoordeeld dat het voldoende duidelijk kon zijn dat betrokkene naar aanleiding van het op de voet van art. 8:9 Wvggz genomen besluit van 22 mei 2021 een klacht en een verzoek tot schorsing had kunnen indienen tegen de voorgenomen overplaatsing naar Olmenstaete. De overige punten die in de toelichting op deze klacht worden aangevoerd behoeven geen afzonderlijke bespreking.
2.25
Tot slot voert het onderdeel dat de overweging in rov. 5.10 dat de klacht van betrokkene alsnog ongegrond moet worden verklaard, in strijd is met art. 8:16 Wvggz in verbinding art. 5 lid 1, aanhef en onder e, jo. art. 5 lid 4 EVRM en derhalve recht biedt op schadevergoeding. De afdeling Olmenstaete in Zuidlaren is een zware afdeling en de beslissing om betrokkene daarheen over te plaatsen, terwijl hij nog een eigen huis heeft, betekent een enorme inbreuk op zijn familie- en privéleven. De plaatsing in Olmenstaete kan worden beschouwd als een onmenselijke behandeling als bedoeld in art. 3 EVRM en bij het nemen van die beslissing zal alle voorzichtigheid moeten worden betracht. Dat is in deze zaak niet gebeurd. Een en ander laat zien hoe belangrijk het is dat er een schriftelijke en gemotiveerde beslissing door de geneesheer-directeur wordt genomen conform de in de wet opgenomen procedure. (zie onder 2.4)
2.26
Ook deze klacht veronderstelt blijkens de verwijzing naar art. 8:16 Wvggz dat dit artikel van toepassing is op de overplaatsing van betrokkene naar locatie Olmenstaete in Zuidlaren. Zoals gezegd is dit niet het geval is. De klacht faalt derhalve reeds op de hiervoor weergegeven gronden. Ik merk daarbij nog op dat de klacht veeleer betrekking heeft op de gevolgen die de overplaatsing van betrokkene naar de locatie Olmenstaete voor hem heeft. Daarop hadden de in de klachtprocedure geformuleerde klachten (althans in elk geval de gronden waarover de rechtbank nadien in de procedure op grond van art. 10:7 Wvggz had te beslissen) evenwel geen betrekking. Die hadden namelijk betrekking op de vraag of aan de overplaatsing een beslissing van de geneesheer-directeur ten grondslag had moeten liggen.
Slotsom
2.27
In het licht van het bovenstaande falen de aangevoerde klachten.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 04‑03‑2022
Voor zover ik hieronder feiten noem die niet worden vermeld in de bestreden beschikking van 28 september 2021 (prod. 2 van het overgelegde procesdossier), zal ik steeds de vindplaats vermelden. Het proces-verbaal van de zitting van 14 september 2021 (prod. 13 van het overgelegde procesdossier) geeft een goed beeld van de feitelijke achtergrond van deze zaak.
Zie het zorgplan van 5 januari 2021, overgelegd als bijlage 6 bij het verzoekschrift ex art. 10:7 Wvggz (prod. 12 van het in cassatie overgelegde procesdossier), blz. 2, rubriek 3.a; de ‘Notitie ter toelichting bij het klaagschrift d.d. 22 juni 2021’ (prod. 5), blz. 3, derde alinea; en het verweerschrift van 18 juni 2021 in de klachtzaak (prod. 4), blz. 1, derde alinea.
Zie rov. 5.5 van de bestreden beschikking en het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 14 september 2021 (prod. 13), blz. 4 bovenaan.
Het zorgplan is destijds overgelegd bij het verzoek dat heeft geleid tot de zorgmachtiging van 25 januari 2021.
Betrokkene heeft aangevoerd dat hij in verband met de zomersluiting van de locatie te Winschoten op 21 mei 2021 is overgeplaatst van Winschoten naar een instelling van Lentis te Groningen. Zie de klachtbrief van betrokkene aan de klachtencommissie van 16 juni 2021 (prod. 3), blz. 1; de Notitie ter toelichting bij het klaagschrift (prod. 5), blz. 1 en 3; en de uitspraak van de klachtencommissie van 30 juni 2021 (prod. 11), blz. 2. De zorgaanbieder heeft de stelling van betrokkene dat hij op 21 mei 2021 in de accommodatie te Groningen is opgenomen, niet betwist
Prod. 9 van het overgelegde procesdossier.
Beide brieven maken deel uit van prod. 10.
Zie rov. 4.1 van de bestreden beschikking.
Prod. 3.
Prod. 6.
Prod. 5.
Producties 4 en 7 van het overgelegde procesdossier.
Prod. 8 van het overgelegde procesdossier.
Prod. 11 van het overgelegde procesdossier.
Prod. 12 van het overgelegde procesdossier.
Memorie van Toelichting, Kamerstukken II 2009/10, 32 399, nr. 3, blz. 94 en 95.
R.B.M. Keurentjes, De Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg. Handleiding voor de praktijk, Den Haag: SDU 2021, par. 8.6.
Tegen de overplaatsing naar Groningen had betrokkene géén bezwaar. Dat was vanwege de zomersluiting van Winschoten ook een gegeven. Hij had wel bezwaar tegen overplaatsing naar Zuidlaren. Zijn klacht was daarom ook uitsluitend gericht tegen die overplaatsing.
De plaatsing in Groningen was noodzakelijk vanwege de zomersluiting van Winschoten. Die plaatsing was aanvankelijk eveneens vrijwillig, zij het dat een dag na aankomst door de beslissing van de zorgverantwoordelijke uitvoering is gegeven aan de verplichte zorg ingevolge de zorgmachtiging.
Beroepschrift 28‑12‑2021
Procesinleiding in verzoekschriftzaak met betrekking tot de Wvggz
Geeft eerbiedig te kennen
[betrokkene], wonende te [woonplaats], te dezer zake in Den Haag woonplaats kiezende aan de Riouwstraat 131, ten kantore van de advocate bij de hoge raad der Nederlanden mr. G.E.M. Later, die door verzoeker als zodanig wordt aangewezen om voor hem in dit rechtsgeding op te treden en voor verzoeker deze procesinleiding ondertekent en indient;
- 1.
Bij beschikking van 28 september 2021 onder nummer C/19/136827/FA RK 21-1604 heeft de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen beslist over een klacht ex-artikel 10:7 lid 1 Wvggz en de beslissing van de klachtencommissie van 30 juni 2021 vernietigd, de klacht ongegrond verklaard en het verzoek tot schadevergoeding afgewezen op verzoek van Stichting Lentis Maatschappelijke Ondersteuning van 4 augustus 2021. Die beschikking met het verzoekschrift van Lentis van 4 augustus 2021 ,met de klacht over overplaatsing van 16 juni 2021 van verzoeker, het verweer van de psychiater/chef de clinique (kliniek) [locatie] [psychiater 1] van 18 juni 2021, de notitie ter toelichting bij het klaagschrift van 22 juni 2021 van de patiëntenvertrouwenspersoon [patiëntenvertrouwenspersoon] van 23 juni 2021, de onderbouwing van het verzoek om schadevergoeding door [patiëntenvertrouwenspersoon] d.d. 23 juni 2021, reactie/aanvullend mevrouw [psychiater 1] n.a.v. laagschrift d.d. 22 juni 2021, het verweer namens de raad van bestuur van Lentis door de kinder- en jeugdpsychiater mw. [psychiater 2] van 28 juni 2021 met betrekking tot de schadevergoeding, brief aan geneesheer-directeur met beslissing van de psychiater/zorgverantwoordelijke naar aanleiding van een notitie ter toelichting bij het klaagschrift d.d. 22 juni 2021, brief geneesheer-directeur aan verzoeker en zijn advocaat d.d. 25 mei 2021 met voormelde beslissing, beslissing regionale klachtencommissie Wvggz Groningen d.d. 14 juli 2021, beschikking zorgmachtiging van 25 januari 2021 alsmede het proces-verbaal van de zitting van 14 september 2021 legt verzoeker hierbij over.
- 2.
Verweerster is de Stichting Lentis Maatschappelijke Onderneming gevestigd te Zuidlaren, postadres E006, 9471KA Zuidlaren.
- 3.
Als belanghebbende zijn door de Rechtbank aangemerkt:
- •
mevrouw [geneesheer-directeur], de geneesheer-directeur van Lentis, Zuidlaren, postadres E006, 9471KA Zuidlaren.
- •
mevrouw [psychiater 1], psychiater, werkzaam bij Lentis, gevestigd te Zuidlaren, postadres E006, 9471KA Zuidlaren.
- 4.
Verzoeker kan zich met de onderhavige beschikking van 28 september 2021 niet verenigen en stelt daarvan bij deze — derhalve tijdig — beroep in kassatie in onder aanvoering van het navolgende:
Middel van kassatie
Schending van het recht althans verzuim van vormen waarvan niet inachtneming nietigheid medebrengt, aangezien de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, ten aanzien van de klacht ex artikel 10:7 lid 1 Wvggz van 16 juni 2021 heeft overwogen, zoals in de beschikking van 28 september 2021 staat vermeld, welke overwegingen en beslissingen als hier herhaald en overgenomen dienen te worden beschouwd, zulks ten onrechte om de navolgende redenen.
I.
Naar uit de bestreden beschikking 28 september 2021 blijkt heeft de Rechtbank sub 5.9 het volgende overwogen:
‘….5.9.
Voor wat betreft de (onjuiste) conclusie van de klachtencommissie dat door Lentis een artikel 8:16 Wvggz-beslissing had moeten worden genomen, overweegt de rechtbank als volgt. Uit de wet volgt dat indien betrokkene het niet eens is met het krijgen van een andere zorgverantwoordelijke, ook indien dit binnen dezelfde instelling is, de geneesheer-directeur op grond van artikel 8:16 Wvggz hierover een beslissing kan nemen en betrokkene ook op grond van dit artikel kan klagen over deze beslissing. Betrokkene klaagt echter nadrukkelijk niet over het krijgen van een nieuwe zorgverantwoordelijke. Noch in zijn klaagschrift als ter zitting heeft betrokkene er blijk van gegeven dat hij het niet eens is met het hebben van een andere zorgverantwoordelijke. De klacht van betrokkene richt zich juist op de feitelijke overplaatsing, welke beslissing niet beheerst wordt door artikel 8:16 Wvggz, maar artikel door artikel 8:9 Wvggz. Lentis heeft zich dus terecht op het standpunt gesteld dat haar aanzegging van 22 mei 2021 viel onder de reikwijdte van dat laatste artikel. Dat deze feitelijke overplaatsing met zich brengt dat er ook een wijziging van zorgverantwoordelijke volgt, een (ambtshalve) beslissing die mogelijk wel onder de reikwijdte van artikel 8:16 Wvggz valt, doet in dit geval niet ter zake. De klacht van betrokkene richt zich immers niet tegen de wijziging van zorgverantwoordelijke, maar tegen zijn feitelijke verhuizing naar een andere locatie…’.
Welke overwegingen naar de mening van verzoeker in strijd met de wet zijn althans onbegrijpelijk althans onvoldoende gemotiveerd.
Toelichting
(1.1)
Voor de overplaatsing, tijdelijke onderbreking en beëindiging heeft de wet in artikel 8:16 Wvggz een aparte regeling gemaakt.
Lid 1 zegt:
‘…De geneesheer-directeur kan op aanvraag of ambtshalve de verantwoordelijkheid voor het verlenen van zorg op grond van een crisismaatregel, machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel of zorgmachtiging aan een andere zorgaanbieder, geneesheer-directeur of zorgverantwoordelijke toewijzen…’.
Volgens lid 2 deelt de geneesheer-directeur zijn beslissing op grond van het eerste lid schriftelijk en gemotiveerd aan betrokkene mee en zendt een afschrift van de beslissing aan de vertegenwoordiger en de officier van justitie. Volgens lid 5 stelt de geneesheer-directeur de betrokkene, de vertegenwoordiger en de advocaat schriftelijk in kennis van de klachtwaardigheid van de beslissing en de mogelijkheid van advies en bijstand door de patiëntenvertrouwenspersoon en de familievertrouwenspersoon.
In het huidige geval gaat het om een geval van het toewijzen door de geneesheer-directeur van de verantwoordelijkheid voor het verlenen van zorg op grond van een zorgmachtiging aan een andere zorgaanbieder, geneesheer-directeur of zorgverantwoordelijke. Dat betekent dat aan de voorwaarden als vermeld in artikel 8:16 Wvggz moet worden voldaan.
(1.2)
De Rechtbank vindt kennelijk omdat de klacht van verzoeker zich juist op de feitelijke overplaatsing richt dat er niet sprake is van een beslissing die valt onder de reikwijdte van artikel 8:16 Wvggz. Artikel 8:16 Wvggz gaat echter over de overplaatsing en als verzoeker daarbij niet de termen uit de wet die de Rechtbank kennelijk noodzakelijk vindt gebruikt kan dat niet betekenen dat artikel 8:16 Wvggz niet meer van toepassing is. De wet heeft de betrokkene de mogelijkheid geboden om te klagen over zo een overplaatsing, voor welke overplaatsing de geneesheer-directeur een schriftelijke beslissing moet geven en de betrokkene op de hoogte moet stellen van de mogelijkheid om een klacht tegen de beslissing in te dienen.
(1.3)
Bovendien is een nadere toelichting bij het klaagschrift op 23 juni 2021 door de patiëntenvertrouwenspersoon [patiëntenvertrouwenspersoon] ingediend waarin uitgebreid de achtergronden van de klacht zijn beschreven en is aangevoerd op pagina 2 en 3:
‘ …De overplaatsing van cliënt naar Olmenstaete had moeten plaatsvinden op basis van een beslissing ex art. 8:16 Wvggz.
Vanwege het overplaatsen van klager naar een andere locatie binnen de instelling heeft klager een andere zorgverantwoordelijke toegewezen gekregen. Deze beslissing is niet door de geneesheer-directeur genomen terwijl deze volgens art. 8:16 lid 1 hiervoor de aangewezen persoon is.
Nu de beslissing niet door de juiste persoon is genomen is, is aan de andere formele vereisten van art 8:16, alsmede de algemene uitgangspunten van hoofdstuk 2 en 3 van de Wvggz ook niet voldaan.
Mocht de commissie tot het oordeel komen dat hier sprake is van een beslissing ingevolge art 8:9 Wvggz, omdat het in casu gaat om een beslissing ter uitvoering van de zorgmachtiging, dan verzoeken wij u onderstaande juridische argumentatie in uw beslissing mee ter nemen.
De verplichte zorgvorm ‘ opname in een accommodatie ’ wordt in casu toegepast van 25 januari 2021 tot 25 juli 2021. Op 21 juni 2021 is een verlenging van de zorgmachtiging aangevraagd bij de officier van justitie.
Deze verplichte zorg wordt toegepast ter uitvoering van de machtiging tot voortzetting van de zorgmachtiging (art. 8:9 Wvggz).
Klager is sinds twee jaren opgenomen in een kliniek van Lentis, eerst van 28 juni 2019 tot 21 mei 2021 in de kliniek in Winschoten, daarna van 21 mei tot 14 juni 2021 in de kliniek in Groningen. Sinds 14 juni verblijft hij in Olmenstaete in Zuidlaren.
Het gaat hierbij om de verplichte zorgvorm 3:2 lid 2 sub j.
De zorgverantwoordelijke is verplicht om bij de beslissing tot het verlenen van verplichte zorg ter uitvoering van de zorgmachtiging een aantal randvoorwaarden in acht te nemen, aldus art. 8:9 Wvggz. Daarnaast gelden, de algemene eisen en voorwaarden voor het verlenen van verplichte zorg, zoals verwoord in de hoofdstukken 2 en 3 van de wet.
In casu is er volgens klager niet aan alle eisen voldaan die de Wvggz aan de uitvoering van verplichte zorg stelt…’.
Er is dus door klager weldegelijk geklaagd over de formele procedure zoals vermeld in artikel 8:16 Wvggz.
(1.4)
De klachtencommissie heeft dan ook terecht het volgende overwogen:
‘… De klachtencommissie is na uitgebreid en zorgvuldig overleg tot de conclusie gekomen dat de beslissing tot overplaatsing van klager geduid moet worden als een beslissing op grond van artikel 8:16 Wvggz, waarvoor in dit geval (omdat klager dat niet wilde) een aanvraag tot overplaatsing gedaan had moeten worden door de zorgverantwoordelijke, bij de geneesheer-directeur. Wanneer sprake is van onder meer een zorgmachtiging kan op grond van dat artikel de geneesheer-directeur op aanvraag of ambtshalve de verantwoordelijkheid voor het verlenen van zorg toewijzen aan een andere zorgaanbieder, geneesheer-directeur of zorgverantwoordelijke toewijzen. Zo'n beslissing moet gemotiveerd en schriftelijk aan de betrokken worden meegedeeld. Voor die tijd moet de beoogde opvolgende zorgaanbieder, geneesheer-directeur of zorgverantwoordelijke zich bereid hebben verklaard tot het verlenen van zorg of verplichte zorg op grond van de geldende maatregel of machtiging. De wet maakt hierbij niet duidelijk of dit alleen aan de orde is bij overplaatsing naar een andere instelling, of dat hiervan ook sprake is bij overplaatsing naar een andere zorgverantwoordelijke binnen dezelfde instelling. Aangegeven is dat het een bestendige landelijke praktijk is (kennelijk vanuit de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie) om een verplaatsing binnen een instelling niet te duiden als een overplaatsing in de zin van artikel 8:16, mede gelet op de regeldruk. Dit laatste punt snapt de klachtencommissie, echter nu de wet geen duidelijkheid geeft, klager zo duidelijk heeft aangegeven dat hij niet naar Zuidlaren overgeplaatst wilde worden en de afdeling waar klager verbleef, Kliniek Winschoten (en die in Groningen) een compleet andere behandelsetting geeft (voor kortdurende acute zorg) dan de afdeling ART, locatie Olmenstaete (afdeling gericht op intensieve zorgverlenging aan mensen met langdurige (ernstige) psychiatrisch problematiek) was er naar oordeel van de klachtencommissie in dit geval geen plaats voor de inmiddels kennelijk gehanteerde uitvoeringspraktijk ten aanzien van overplaatsingen, wat ook zij van die uitvoeringspraktijk.
Inhoudelijk gezien is de overplaatsing een begrijpelijk besluit, gezien de langdurige opname van klager binnen de acute opnamekliniek ook al is dit besluit formeel niet door de geneesheer-directeur genomen. De keuze voor een andere behandelsetting lijkt aangewezen, proportioneel, doelmatig en inhoudelijk zoals uit de rapportages blijkt, voldoende onderbouwd. Echter formeel gezien acht de Regionale klachtencommissie Wvggz Groningen de overplaatsing niet correct verlopen en verklaart zij de klacht hierover formeel gegrond op basis van het feit dat de overplaatsing is ingezet op basis van art. 8:9 Wvggz in plaats van art. 8:16 Wvggz.
Omdat de wijze waarop de beslissing tot overplaatsing is gedeeld met klager, het voor klager niet overzichtelijk heeft gemaakt en geen schoonheidsprijs verdient wil de klachtencommissie de volgende overwegingen ten overvloede meegeven:
Op 24 februari 2021 is vanuit de klachtencommissie een terugkoppeling geweest naar pvp en verweerster naar aanleiding van een overleg over de situatie omtrent de klachtwaardigheid van het besluit tot overplaatsing. Daarbij is aangegeven dat de Regionale Klachtencommissie Wvggz Groningen een eventuele klacht over overplaatsing niet zou kunnen behandelen omdat er (nog) geen sprake was van een overplaatsing in het kader van verplichte zorg. Het intakegesprek bij ART Zuidlaten had nog niet plaatsgevonden en er was nog geen duidelijkheid over welke afdeling het meest geïndiceerd zou zijn voor klager.
De commissie ziet in de behandelrapportages in het EPD van klager dat er meermaals met klager is gesproken over de vervolgbehandeling en hoe en waar deze plaats zou moeten vinden.
In de rapportage van 29 april 2021 van verweerster is opgenomen dat klager op dat moment zijn klacht in behandeling zou kunnen laten nemen. Een beslissing was toen echter nog niet genomen, dat blijkt alleen al uit diezelfde rapportage, waarin is vermeld dat er toen ook nog is gesproken over een te organiseren zorgoverleg met (for)FACT en ART Zuidlaren om te bepalen of het nog haalbaar is dat [naam 1] met intensieve zorg naar huis gaat, dan wel dat een overplaatsing naar ART zal volgen indien dit niet haalbaar lijkt.
Een volgend belangrijk moment is het uitvoeringsbesluit in het kader van art. 8:9 dd. 22 mei 2021 (brief geneesheer-directeur aan klager van 25 mei 2021) waarin wel is opgenomen dat de primaire locatie waar de verplichte zorg in de vorm van onder meer opname in accommodatie zal worden gegeven HIC Winschoten of Groningen zal zijn of een overige locatie van Lentis en is aangegeven dat een intake voor het ART heeft plaatsgevonden en dat klager op de wachtlijst staat voor ART Zuidlaren, locatie Olmenstaete. Op 25 mei 201 is blijkens het dossier met onder meer [naam 1] en de pvp besproken dat de optie naar huis gaan met ambulante zorg thuis, niet meer aan de orde is en dat klager naar ART Zuidlaren, locatie Olmenstaete zou moeten gaan.
Verder blijkt niet wanneer precies concreet is geworden dat klager daadwerkelijk overgeplaatst wordt en wat wanneer met klager is besproken.
Wel staat op 4 juni 2021 onder ‘ Klinische Verpleegkundige rapportage [naam 2] 04-jun-2021 01:00:11’ onder meer: ‘ Gesprek met [psychiater 1]. Verwijzing aangezegd, is hier niet blij mee. Geen verder beleid voor nu. ’.
Op 10 juni 2021 staat vermeld onder het kopje ‘Klinische Verpleegkundige rapportage [naam 3] 10-jun-2021 02:43:41’ dat er nog geen zekerheid is over overplaatsing qua planning’. Ook op 11 juni is dit in een rapportage (van 01:27 uur) vermeld.
Op 12 juni is in een rapportage van 01:15 vermeld: ‘Mr gaf aan de medicatie te weigeren omdat hij het niet eens was met de voor hem plotselinge keuze om naar de Olmesteate te moeten.’
Kennelijk is in de tussentijd aangegeven aan klager dat hij kort daarop naar ART Zuidlaren, locatie Olmenstaete zou gaan.
Los van het feit dat zoals hiervoor is geconstateerd dat ten onrechte geen beslissing op grond van artikel 8:16 Wvggz is genomen, vindt de klachtencommissie de (niet-juridische) communicatie, althans dat wat kenbaar in het dossier daarover is neergelegd, over de overplaatsing voor klager niet helpend in het geheel. Hier komt bij dat op voorhand duidelijk was dat klager tegen de overplaatsing in beklag wenste te gaan…’.
(1.5)
Uit de beslissing van de zorgverantwoordelijke, de psychiater [psychiater 1] van 22 mei 2021, die gestuurd is naar de geneesheer-directeur en door de geneesheer-directeur op 25 mei 2021 naar verzoeker en zijn advocaat is verzonden, blijkt dat het een beslissing is van een zorgverantwoordelijke en niet van de geneesheer-directeur tot het verlenen van verplichte zorg ter uitvoering van de zorgmachtiging als bedoeld in artikel 8:9 lid 1 Wvggz, welke beslissing betreft het beperken van de bewegingsvrijheid, het insluiten en het opnemen in een accommodatie.
Opmerkelijk is dat daarin niet vermeld worden het toedienen van medicatie, het verrichten van medische controles en andere medische en therapeutische maatregelen. Problemen zijn daarmede kennelijk niet aan de orde.
Dat is dus duidelijk een beslissing als bedoeld in artikel 8:9 Wvggz op basis van de beschikking van de Rechtbank Noord-Nederland locatie Assen van 25 januari 2021 met welke beslissing de rechtbank de zorgmachtiging verleende , die geldig was tot en met 25 juli 2021.
(1.6)
De beslissing met betrekking tot overplaatsing dient echter genomen te worden door de geneesheer-directeur als bedoeld in artikel 8:16 Wvggz en een dergelijke beslissing ontbreekt. Voor de goede orde hecht verzoeker aan dit kassatieverzoek een lijst van locaties van Lentis in Nederland (prod.1). Die liggen nogal uit elkaar. Er zijn zelfs locaties in Hilversum, Zwolle, Apeldoorn en Arnhem.
Ten onrechte is de Rechtbank er dan ook van uitgegaan dat artikel 8:16 Wvggz niet van toepassing was, welke procedure juist door de wetgever uitdrukkelijk in de wet is opgenomen om de betrokkene de mogelijkheid te geven zich te verweren via een klachtprocedure tegen een dergelijke overplaatsing.
De overplaatsing in casu betekent in ieder geval een andere zorgverantwoordelijke zoals bedoeld in artikel 8:16 lid 1 Wvggz.
De opmerking van de geneesheer-directeur in het proces-verbaal van de zitting op pagina 3 dat als naar aanleiding van de beslissing van 22 mei 2021 die op 25 mei 2021 werd verzonden een klacht was ingediend dat er dan wel een artikel 8:16 beslissing zou zijn genomen lijkt een volstrekt onbegrijpelijke uitleg van de wetgeving.
Nu ten onrechte er van uitgegaan is dat artikel 8:9 Wvggz van toepassing is, terwijl artikel 8:16 Wvggz de bepaling is waar een overplaatsing als in casu in geregeld is, komt de bestreden beschikking naar de mening van verzoeker reeds hierom voor vernietiging in aanmerking.
II.
Uit de bestreden beschikking blijkt heeft de Rechtbank sub 5.8. het volgende overwogen:
‘ …Daarbij merkt de rechtbank op dat betrokkene uiteindelijk op 16 juni 2021 wel heeft geklaagd tegen de (feitelijke) overplaatsing naar Olmenstaete, welke overplaatsing door de klachtencommissie ook is getoetst op zorgvuldigheid. De motivering van het oordeel van klachtencommissie op pagina acht van de beslissing, dat de wijze waarop de behandelaar tot de conclusie is gekomen dat een andere behandelsetting zoals bij Olmenstaete geschikter is voor betrokkene zorgvuldig is (tevens samengevat in deze beslissing onder overweging 2.5 tweede alinea), kan de rechtbank volgen en neemt de rechtbank over. De rechtbank kan zich dan ook vinden in het oordeel van de klachtencommissie over de feitelijke overplaatsing van betrokkene naar Olmenstaete. Dat deze klacht door de commissie geduid had moeten worden als een klacht tegen een artikel 8:9 Wvggz-beslissing in plaats van een klacht tegen een artikel 8:16 Wvggz-beslissing, maakt het oordeel over de feitelijke overplaatsing niet anders of onjuist. Ook het feit dat betrokkene op het moment van het indienen van de klacht feitelijk al overgeplaatst was, maakt voor de beoordeling van de klacht geen verschil. De rechtbank verwijst in dit kader naar een uitspraak van de Hoge Raad van 18 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:2096, waarin door de Hoge Raad is overwogen dat de wettelijke regeling van het klachtrecht geen grondslag biedt voor de opvatting dat de betrokkene in staat moet zijn om de beslissing te doen schorsen, voordat daar uitvoering aan wordt gegeven, nu deze opvatting er toe zou kunnen leiden dat aan betrokkene de zorg wordt onthouden die de zorgverantwoordelijke op het moment van zijn beslissing in het belang van de betrokkene noodzakelijk acht…’.
Waardoor de rechtbank voorbij gegaan is aan de vereisten ex artikel 8:16 Wvggz die van openbare orde zijn.
Toelichting:
(2.1)
Een overplaatsing wordt volgens de wetgever geregeld in artikel 8:16 Wvggz. Er is in dit geval geen schriftelijke beslissing zoals de wet voorschrijft van de geneesheer-directeur. Er is zelfs helemaal geen beslissing van de geneesheer-directeur. Het feit dat de geneesheer-directeur de beslissing van de zorgverantwoordelijke ex artikel 8:9 Wvggz, welk artikel / procedure hier niet van toepassing is, doorstuurt aan de betrokkene en zijn advocaat doet daar niet aan af.
Er is geen beslissing als bedoeld in artikel 8:16 Wvggz.
Naar de mening van verzoeker kan voor een beslissing over die overplaatsing niet teruggegrepen worden op een artikel 8:9 Wvggz beslissing van de zorgverantwoordelijke , ook al heeft de geneesheer-directeur die beslissing naar de advocaat van verzoeker en naar verzoeker zelf gezonden zoals artikel 8:9 lid 3 Wvggz bepaalt. Het gaat over het verlenen van verplichte zorg ter uitvoering van een zorgmachtiging, zoals de geneesheer-directeur in de begeleidende brief schrijft. Ter uitvoering van de zorgmachtiging zoals die verleend was op 25 januari 2021 .
(2.2)
Vast staat dat verzoeker zich niet kan verenigen met de overplaatsing naar de locatie Olmenstaete in Zuidlaren zoals hij steeds duidelijk heeft gemaakt maar hij heeft niet eens een beslissing gekregen waartegen hij kon klagen. Dat betekent ook dat de alsnog goedkeuring van die overplaatsing door de klachtencommissie niet mogelijk was.
Een overplaatsing die niet voldoet aan de wettelijke eisen kan niet alsnog goed gemaakt worden op welke wijze dan ook.
(2.3)
De artikel 8:9 Wvggz beslissing van 22 mei 2021 die door geneesheer-directeur op 25 mei 2021 aan verzoeker en zijn advocaat werd gezonden is opgesteld door de psychiater [psychiater 1].
Verzoeker wordt in de beslissing ‘[betrokkene]’ genoemd. Zijn naam is ‘[betrokkene]’. Maar zijn roepnaam is [betrokkene]. De klacht van verzoeker is ook getekend door [betrokkene]. Het gaat dus om dezelfde persoon.
Uit de beslissing van 25 januari 2021 blijkt dat verzoeker, als de zorgmachtiging wordt verleend in de accommodatie van Lentis in Winschoten verblijft.
De psychiater [psychiater 1] is dan zijn zorgverantwoordelijke.
(2.4)
De overweging van de rechtbank sub 5.10 dat op grond van het daarvoor gaande de rechtbank van oordeel is dat de klacht van betrokkene alsnog ongegrond moet worden verklaard, is dan ook naar de mening van verzoeker in strijd met artikel 8:16 Wvggz jo. art. 5 lid 1 aanhef en onder e jo. 5 lid 4 EVRM en biedt dus — mede gelet op artikel 5 lid 5 EVRM — het recht op schadevergoeding.
De Afdeling Olmenstaete in Zuidlaren waar verzoeker terecht gekomen is, is officieel een langdurige zorg afdeling. In de praktijk komt dit neer op een eindstation, waar de deuren van gesloten zijn. Het is een zware afdeling en de vraag is of verzoeker daar thuis hoort.
Op internet wordt aangegeven voor wie Olmenstaete bedoeld is:
‘Wanneer je eerder in intensieve behandeling bent geweest, maar het nog niet mogelijk is om voor een bepaalde vorm van wonen in aanmerking te komen, dan kun je bij Olmenstaete terecht. De afdeling slaat een brug tussen de intensieve klinische zorg en woonvoorzieningen voor chronisch psychiatrische patiënten. ’
(prod.2)
De beslissing om hem naar de locatie Olmenstaete over te plaatsen, terwijl verzoeker nog een eigen huis heeft met een poes zoals uit de stukken blijkt , dat hij kwijt raakt of zal kwijt raken, betekent een enorme inbreuk op zijn familie- en privéleven als bedoeld in artikel 8 EVRM en artikel 7 Handvest Grondrechten EU, in welk laatste artikel met name ook de woning wordt genoemd. De plaatsing op die plek kan ook een onmenselijke behandeling worden geacht als bedoeld in artikel 3 EVRM. En met een beslissing terzake zal dus alle voorzichtigheid moeten worden betracht en dat is hier — naar de mening van verzoeker — niet gebeurd.
Zoals verzoeker schrijft onder meer in zijn klacht van 16 juni 2021;
‘…Ik ben ongeveer twee jaren in de kliniek in Winschoten geweest en heb een zorgmachtiging , waarvoor nu een verlenging in voorbereiding is.
Ik ben destijds opgenomen na ene incident met Forfact. Na een moeilijke periode ging het in de herfst van 2019 weer goed met mij. Door mijn toenmalige behandelaar [naam 4] en coördinerend verpleegkundige [naam 5] is geprobeerd om mij met ontslag te laten gaan. Dit is toen niet gelukt, omdat Forfact niet wenste mee te werken.
Na bijna een jaar in de kliniek ging het wat minder goed met mij. Het leven op de afdeling viel mij zwaar. Ik miste mijn eigen omgeving en had moeite met andere cliënten. De andere cliënten deden moeilijk, waren onbeschoft of zaten aan mijn spullen. Ik ben toen helaas gedecompenseerd. Ik word onrustig van de mensen op de afdeling, soms moet ik dan een tijdje in afzondering en dan word ik weer rustig. Dat gebeurt niet als ik thuis in mijn eigen vertrouwde omgeving ben. Daarom denk ik dat ik niet was gedecompenseerd als ik eerder al naar huis was gegaan. Hierna heb ik een mindere periode gehad, maar intussen gaat het weer goed met mij, alhoewel de recente overplaatsing naar Groningen op 21 mei en daarna op 14 juni naar Zuidlaren me natuurlijk onrustig hebben gemaakt.
Deze overplaatsing heb ik dus niet gewild, het liefst wil ik gewoon naar huis.
Ik heb nog een huisje in [a-plaats] en een poes die [naam 6] heet en heel aardige buren waar ik goed contact mee heb. Als ik thuis ben woon ik dicht bij mijn moeder en kan ik zo even bij haar op bezoek. Dat is heel belangrijk voor mij. Ik mis mijn thuis, mijn eigen omgeving…’
Verzoeker schrijft ook hoe tot begin mei 2021 door de psychiater gezegd werd dat hij misschien naar huis zou kunnen en dat de wachttijd voor Zuidlaren 2 jaar zou zijn. Bij een langer verblijf in Zuidlaren zal hij waarschijnlijk zijn huisje moeten opgeven omdat hij het niet meer kan betalen. Gedurende de twee jaar in de kliniek heeft hij steeds de huur doorbetaald omdat er hoop bleef dat hij naar huis zou kunnen.
Een en ander laat zien hoe belangrijk het is dat er een schriftelijke en gemotiveerde beslissing door de geneesheer-directeur wordt genomen conform de daarvoor speciaal in de wet opgenomen procedure en niet verpakt in een beslissing met betrekking tot toepassing van vormen van verplichte zorg van de zorgverantwoordelijke als bedoeld in artikel 8:9Wvggz , waar — gelet op de klacht — verzoeker minder problemen mee lijkt te hebben.
Verzoeker zal wat betreft dat recht op schadevergoeding hoger beroep tegen de beschikking bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden instellen.
Dat verzoeker meent dat op grond van het bovenstaande de beschikking voor vernietiging in aanmerking komt;
Dat verzoeker procedeert onder toevoegingsnummer 3LJ5421 van 11 november 2021, van welk toevoegingsbewijs hij een kopie hierbij overlegt:
Weshalve
Het de Hoge Raad der Nederlanden moge behagen te vernietigen de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland locatie Assen van 28 september 2021 met zodanige beschikking als uw hoge raad in goede justitie zal vermenen te behoren, kosten rechtens.
Den Haag, 28 december 2021
mr. G.E.M. Later
advocaat