Vgl. de Wet van 12 november 2014, Stb. 444; in werking getreden op 1 maart 2015 (Stb. 2014, 489).
HR, 10-01-2023, nr. 21/01944
ECLI:NL:HR:2023:10
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
10-01-2023
- Zaaknummer
21/01944
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2023:10, Uitspraak, Hoge Raad, 10‑01‑2023; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2022:1058
ECLI:NL:PHR:2022:1058, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 15‑11‑2022
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2023:10
- Vindplaatsen
Uitspraak 10‑01‑2023
Inhoudsindicatie
Veroordeling voor o.m. medeplegen bedrijfsmatige grootschalige hennepteelt (feit 1), medeplegen art. 11a OW (feit 3) en witwassen (feit 5). 1. Klachten over bewezenverklaring feit 3. 2. Klachten over bewezenverklaring feit 5. 3. Klachten over verbeurdverklaring inbeslaggenomen voorwerpen. HR: art. 81.1 RO. Samenhang met 21/02071, 21/02051 en 21/05032.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 21/01944
Datum 10 januari 2023
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 30 april 2021, nummer 21-004072-17, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft N. van Schaik, advocaat te Utrecht, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, tot vermindering van de opgelegde straf aan de hand van de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De raadsman van de verdachte heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het eerste, het tweede en het derde cassatiemiddel
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beoordeling van het vierde cassatiemiddel
3.1
Het cassatiemiddel klaagt dat in de cassatiefase de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
3.2
Het cassatiemiddel is gegrond. Dit moet leiden tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van 36 maanden gevangenisstraf, waarvan 18 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
- vermindert deze in die zin dat deze 35 maanden en 1 week, waarvan 18 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren beloopt;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren J.C.A.M. Claassens en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 januari 2023.
Conclusie 15‑11‑2022
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Veroordeling voor o.m. medeplegen van het opzettelijk telen etc. van hennep (art. 3.B Opiumwet), medeplegen voorbereidingshandelingen hennepteelt (art. 11A Opiumwet) en witwassen (art. 420bis Sr). 1. Bewijsklacht voorbereidingshandelingen, 2. Bewijsklacht witwassen, 3. Middel over de beslissing tot verbeurdverklaring van diverse voorwerpen en 4. Schending redelijke termijn. Conclusie sterkt tot vernietiging maar uitsluitend voor wat betreft de hoogte van de straf. Samenhang met 21/02071, 21/02051 en 21/05032.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer21/01944
Zitting 15 november 2022
CONCLUSIE
B.F. Keulen
In de zaak
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991,
hierna: de verdachte
De verdachte is bij arrest van 30 april 2021 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden wegens 1. ‘medeplegen van in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd’; 2. ‘medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod’; 3. ‘medeplegen van stoffen en voorwerpen te koop aanbieden, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en voorhanden hebben waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en vijfde lid, van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten en medeplegen van gegevens voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en vijfde lid, van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten’; 4. ‘deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 11, derde en vijfde lid, en 11a van de Opiumwet’; 5. ‘witwassen, meermalen gepleegd’ en 6. ‘medeplegen van valsheid in geschrift en medeplegen van opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst’, veroordeeld tot 36 maanden gevangenisstraf, waarvan 18 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van voorarrest als bedoeld in art. 27, eerste lid, Sr. Het hof heeft daarnaast een aantal voorwerpen verbeurd verklaard.
Er bestaat samenhang met de zaken 21/02071, 21/02051 en 21/05032. In deze zaken zal ik vandaag ook concluderen.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. N. van Schaik, advocaat te Utrecht, heeft vier middelen van cassatie voorgesteld.
Het eerste middel bevat de klacht dat het onder 3 bewezenverklaarde voor zover inhoudend dat de verdachte ‘wist’ dat de in de growshop van zijn broer aanwezige voorwerpen, stoffen en gegevens bestemd waren tot het plegen van een van de in art. 11, derde en vijfde lid, Opiumwet strafbaar gestelde feiten niet uit de bewijsvoering kan worden afgeleid, althans dat die bewezenverklaring mede in het licht van een gevoerd verweer niet toereikend is gemotiveerd.
Voordat ik het middel bespreek, geef ik de bewezenverklaring, de bewijsmiddelen, een gevoerd verweer en de bewijsoverwegingen die op dit feit betrekking hebben weer.
Bewezenverklaring, bewijsmiddelen, verweer en bewijsoverweging
6. Ten laste van de verdachte is onder 3 bewezenverklaard dat:
'hij in de periode van 1 maart 2015 tot en met 9 juni 2015 te Groningen, tezamen en in vereniging met anderen, in een pand aan de [b-straat 1], stoffen en voorwerpen heeft te koop aangeboden, verkocht, afgeleverd, verstrekt, vervoerd of voorhanden gehad, te weten
- 96 armaturen
- 3 snelheidsregelaars
- 5 koolstoffilters
- 2 luchtafzuigers
- 7 slakkenhuizen
- 34 ventilatoren
- 12 temperatuurventilatieregelaars
- 12 water-, beluchting- en dompelpompen
- 607 groeimiddelen
- 24 hygro-ph/ec- en thermometers
- 49 knipbenodigdheden
- 12 groeitenten
- 4 droogrekken
en gegevens voorhanden heeft gehad, te weten kweekschema's betreffende informatie met betrekking tot hennepzaken en materialen voor de beroeps- en/of bedrijfsmatige hennepkweek, waarvan hij en zijn mededaders wisten dat zij bestemd waren tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en vijfde lid van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten;’
7. De bewezenverklaring steunt op de volgende in de aanvulling op het bestreden arrest opgenomen bewijsmiddelen (met weglating van verwijzingen):
‘Ten aanzien van feit 1 t/m 4
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aantreffen hennepkwekerij d.d. 10 juni 2015, (…) inhoudende de verklaring van verbalisant, zakelijk weergegeven:
Op 9 juni 2015 werd door mij in perceel [a-straat 1] te Winsum een hennepkwekerij aangetroffen. Ik zag dat in de bedrijfsunit een professionele in werking zijnde hennepkwekerij was ingericht. Er waren twee identiek ingerichte kweekruimten en twee identiek ingerichte koelwagens. Deze hennepkwekerij bestond uit 1014 hennepplanten. In kweekruimte C stonden 268 hennepplanten en in kweekruimte D 230 hennepplanten. Op de zolder boven het kantoorgedeelte van de bedrijfsunit stond een hennep-kweektent (...). De kweekruimte had een capaciteit van (...) 96 planten. (...) In de droogruimte waren grote droogrekken gemaakt. (...) Op vier droogrekken lagen verse henneptoppen te drogen. (...) De henneptoppen zijn ter plaatse gewogen. Het betrof natte hennep. (...) In totaal betrof het netto gewicht van de hennep 13.703 gram.
Indicatoren professionaliteit:
Beroeps- of bedrijfsmatige teelt van hennep:
X kunstlicht op tijdklokken
X centraal geregeld bevloeiingssysteem
X geïsoleerd met betrekking tot daglicht en temperatuur
X afzuiging naar buiten
X verwarming wel thermostaat aangestuurd
X C02 suppletie wel gestuurde installatie
(...)
Professionaliteit [X] HOOG
Gezien het vorenstaande kan de aangetroffen kwekerij worden aangemerkt als beroeps- of bedrijfsmatig, dan wel professioneel handelen met betrekking tot de teelt van hennep.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen beoordelen beelden camera 1 d.d. 30 maart 2015, (…), inhoudende de verklaring van verbalisant, zakelijk weergegeven:
Vanaf 16 december 2014 werden in verband met de mogelijke aanwezigheid van een hennepkwekerij in het pand [a-straat 1] te Winsum op grond van artikel 3 van de Politiewet twee camera's geplaatst. Uit de beelden is gebleken dat er ten minste vier verdachte voertuigen zijn betrokken bij de vermoedelijke hennepkwekerij. Dit betreffen: een zwarte Mercedes Vito, kenteken [kenteken 1], die op naam staat van [verdachte], een groene VW Passat Variant, kenteken [kenteken 2], die op naam staat van [betrokkene 1], een grijze Ford Fiesta, kenteken [kenteken 3] die op naam staat van de [A] B.V., en een blauwe Mercedes Vito, kenteken [kenteken 4], die op naam stond van [B] B.V. Uit het informatiesysteem van de politie is gebleken dat [verdachte] en [betrokkene 1] contacten van elkaar zijn. Op 27 mei 2013 werden zij tijdens een controle op de A7 aangetroffen en toen bleek in de auto waarin zij zich bevonden een professionele bewatering- en afzuiginstallatie ten behoeve van een hennepkwekerij te liggen.
Uit onderzoek is tevens gebleken dat de grijze Ford Fiesta ([kenteken 3]) op 30 januari 2015 is aangetroffen op het parkeerterrein van growshop [C] aan de [b-straat 1] te Groningen. Tijdens het onderzoek werd gezien dat de VW Passat Variant ([kenteken 2]) op 20 februari 2015 geparkeerd stond op het terrein van growshop [C]. Uit de beelden is gebleken dat er ten minste vier personen zijn betrokken bij de vermoedelijke hennepkwekerij. Dit betreft volgens hun signalementen vermoedelijk de volgende personen: [verdachte], geboren op [geboortedatum]-1991, [betrokkene 1], geboren op [geboortedatum]-1985, [medeverdachte], geboren op [geboortedatum]- 1994 en [betrokkene 2], geboren op [geboortedatum]-1982.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen beoordelen beelden camera 1, deel 2 d.d. 9 april 2015, (…), inhoudende als de verklaring van verbalisant, zakelijk weergegeven:
In dit proces-verbaal worden de bevindingen verwoord van camera 1 bij het pand [a-straat 1] te Winsum.
11 maart 201, omstreeks 12:23 uur, twee manspersonen, verdachten [betrokkene 1] en [medeverdachte], lopen vanaf de linkerzijde het beeld in en gaan vervolgens bij de deur, rechts van de blauwe silo, de unit waar vermoedelijk de hennepkwekerij zit naar binnen. Om 14:21 uur vertrekken beide personen weer.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen beoordelen beelden camera 1, deel 3 d.d. 22 mei 2015, (…), inhoudende als de verklaring van verbalisant, zakelijk weergegeven:
In dit proces-verbaal worden de bevindingen verwoord van camera 1 bij het pand [a-straat 1] te Winsum.
Op 2 april 2015 om 15:21 uur loopt een verdachte, gekleed in donkergekleurde driekwartjas met capuchon, donkere broek en donker gekleurde schoenen met lichte zool, naar de ingang van de verdachte unit en opent de deur. De andere verdachte rijdt de VW Passat variant, kenteken [kenteken 2], met de kofferbak voor de ingang van de vermoedelijke hennepkwekerij. Het signalement van de verdachten komt overeen met dat van [betrokkene 1] en [medeverdachte]. Er worden diverse goederen vanuit de auto het pand ingedragen, Om 16:31 uur komen beide verdachten weer in beeld als ze de verdachte unit verlaten.
Op 9 april 2015 om 8:21 uur loopt verdachte [medeverdachte] naar de deur van de vermoedelijke hennepkwekerij. Achter hem lopen een drietal oudere dames. [medeverdachte] draagt een blauwe draagtas. Alle vier personen gaan de verdachte unit binnen. Om 11:50 uur loopt verdachte [verdachte] naar buiten. Hij loopt links uit beeld en komt 1 minuut later weer het beeld in lopen. In zijn rechterhand draagt hij iets donkers met daarboven op een wit doosje of iet dergelijks. Hij gaat de verdachte unit weer binnen. Om 18:59 uur gaat de deur open en komen de drie dames weer naar buiten. Op het moment dat de derde dame weg loopt staat verdachte [betrokkene 1] in de deuropening. [betrokkene 1] blijft binnen en doet de deur dicht. Om 21:44 uur gaat de deur open en staan drie personen in het licht wat binnen in de verdachte unit brandt. Alle drie verdachten kijken om zich heen en lopen vervolgens naar buiten. De grootste van de drie sluit de deur.
11 april 2015 om 11:50 uur komt vanaf links verdachte [medeverdachte] het beeld in lopen. Bij hem is een tweede verdachte. Het signalement lijkt op het signalement van de broer van verdachte [betrokkene 1], [betrokkene 2]. [medeverdachte] draagt in zijn hand een gevulde witte tas. Als beide verdachten naar binnen gaan in de verdachte unit is zichtbaar dat er al een verdachte binnen is. Het gaat hier om verdachte [verdachte]. Om 11:51 uur komt de vierde verdachte aanlopen. Het signalement van deze verdachte komt overeen met dat van [betrokkene 1]. Hij gaat ook naar binnen, wederom staat [verdachte] achter de deur. Om 18:09 uur gaat de deur van de verdachte unit open. Vier verdachten komen naar buiten. Als eerste verdachte [verdachte], als tweede verdachte [medeverdachte], als derde verdachte de mogelijke [betrokkene 2] en als laatste verdachte [betrokkene 1]. Deze laatste sluit de deur.
17 april 2015 om 17:54 uur (het hof begrijpt 14:54 uur zie proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 mei 2015 (…)) komen verdachte [verdachte] en verdachte [betrokkene 1] vanaf links het beeld binnen lopen. Verdachte [verdachte] opent met behulp van een sleutel de deur en beide verdachten gaan naar binnen. Direct daarna komt een derde verdachte, [medeverdachte], bij het pand en gaat ook naar binnen. Om 16:09 uur gaat de deur open en verlaten de drie verdachten de verdachte unit. Verdachte [medeverdachte] sluit de deur af.
Op 8 mei 2015 om 8:54 uur lopen verdachte [betrokkene 1] en [medeverdachte] vanaf de linkerzijde het beeld binnen en gaan via de toegangsdeur de verdachte unit binnen. Om 12:48 uur gaat de deur open en verlaten de twee verdachten de verdachte unit.
Op 9 mei 2015 om 11:15 uur lopen verdachten [betrokkene 1], [medeverdachte] en de nog onbekende vierde verdachte het beeld binnen en gaan via de toegangsdeur de verdachte unit binnen. Om 12:39 uur gaat de deur open en verlaten de drie verdachten de verdachte unit. Om 13:14 uur lopen verdachten [betrokkene 1], [medeverdachte] en de nog onbekende vierde verdachte wederom het beeld van de camera binnen en gaan via de toegangsdeur de verdachte unit binnen. Om 15:30 uur gaat de deur open en verlaten de drie verdachten de verdachte unit.
Op 11 mei 2015 om 11:01 uur rijdt een blauwe Mercedes Vito met de achterzijde voor de ingang van de verdachte unit. De onbekende verdachte stapt uit als bestuurder. Er is te zien dat de deur van de verdachte unit opengaat en dat één verdachte naar binnen gaat. Om 11:01 verdwijnt de Mercedes uit beeld. Om 11:02 uur gaat de nog onbekende verdachte eveneens de verdachte unit binnen. Om 11:19 uur gaat de deur open en verlaten de onbekende verdachte en [medeverdachte] de verdachte unit.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor (mede)verdachte d.d. 11 juni 2015, (…), inhoudende de verklaring van [betrokkene 3], zakelijk weergegeven:
V: Wanneer is jou verteld dat er een hennepkwekerij zat?
A: Ik denk dat ik dat 1,5 jaar weet. Dat was eind 2013 begin 2014.
V: Wie heeft jou dat verteld?
A: [verdachte]
V: Hoe zag het eruit? Zou je een tekening willen maken.
O: De verdachte tekent een plattegrond.
A: Ik ben via de loopdeur naar binnen gegaan. Toen ben ik links af de loods ingegaan. Ik zag dat daar 2 trailers stonden. In de trailers zaten geen hennepplanten, maar het was wel de bedoeling dat die erin kwamen. Ze vertelden dat ze tafeltjes aan het timmeren waren voor de hennepplanten. Ik ben toen langs de trailer gelopen en dan kun je rechts een ruimte ingaan. Ik zag dat daar hennepplanten stonden met allemaal lampen erboven.
V: Hoeveel stonden daar?
A: Heel veel. Het was groen.
V: Ben je er later nog een keer geweest?
A: Ja en toen zaten de trailers vol.
V: Wanneer was dat?
A: Tja. Dat zou begin 2014 zijn geweest.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor (mede)verdachte d.d. 11 juni 2015, (…), inhoudende de verklaring van [betrokkene 3], zakelijk weergegeven:
V: Je zei dat je meerdere keren in het pand was geweest. In hoeveel ruimtes heb je gezien dat er planten stonden?
A: In de trailers en in de ruimtes aan de achterzijde van de gang.
V: Wie heb je allemaal die hennepkwekerij binnen zien gaan?
A: [verdachte], [betrokkene 1]. Het broertje van [verdachte]. Ik weet zijn naam niet.
V: We laten je een aantal foto's zien. Foto 1 is [verdachte]. Foto 2 is [betrokkene 1]. Foto 3 is [medeverdachte].
A: Foto 1 is [verdachte], 100% zeker. Foto 2 is [betrokkene 1]. Foto 3 weet ik niet hoe die heet. Mij is verteld dat dat het broertje is van [verdachte].
V: Wie huurde het pand?
A: [verdachte]. [c-straat] te [plaats].
V: Wanneer is de huur ingegaan?
A: Dat staat in het papier. Dat was oktober 2012 tot heden.
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor (mede)verdachte d.d. 9 juni 2015, (…), inhoudende de verklaring van [verdachte], zakelijk weergegeven:
V: Welke gebouwen heb jij op naam?
A: Ik heb in Winsum een pand op naam, [a-straat 1] geloof ik. [betrokkene 3] is de eigenaar van dat gebouw.
8. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor (mede)verdachte d.d. 19 juni 2015, (…), inhoudende als verklaring van [verdachte], zakelijk weergegeven:
V: Kun je me vertellen wie [betrokkene 2] is,
A: Deze jongen staat bij ons op het kamp. Ik ga niet zoveel met hem om.
V: En hij gaat met je mee naar [a-straat] in Winsum.
A: Ja. Staat hij ook op de camera dan?
V: Ja. Jij met [medeverdachte] en [betrokkene 2] en [betrokkene 1]
A: Jullie hadden wel overal camera's staan.
V: Ja we hadden camera's bij de [C] en bij [a-straat] in Winsum
V: Wie is [betrokkene 1]
A: Ja die ken ik. Die woont ook bij het kamp. Hij gaat ook wel eens mee naar [a-straat].
9. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor (mede)verdachte d.d. 11 juni 2015, (…), inhoudende als verklaring van [betrokkene 2], zakelijk weergegeven:
V: Ik heb acht fotoafdrukken bij me van gemaakte cameraopnames in ons onderzoek: Wil je hier naar kijken en verklaren hoe het nu echt zit?
A: Ja, wat moet ik hierop zeggen. Het ligt vast. Jullie zijn echt goed. Ik kan er verder niets anders van maken, hier is het bewijs. Je hebt goed je werk gedaan.
10. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal relaas d.d. 5 oktober 2015, (…), inhoudende als relaas van verbalisant, zakelijk weergegeven:
Bij de zoeking aan [a-straat 1] te Winsum (Gr) werden de volgende sporendragers veiliggesteld:
AAES1601NL - bemonstering blikje (op afzuigbox op zolder)
AAES1597NL - handschoenen (lag in droogruimte hennep)
Bij het onderzoek naar sporen op de handschoenen werden de volgende bemonsteringen veiliggesteld:
AAIP4080NL - bemonstering linker handschoen van handschoenenpaar (AAES1597NL) AAIP4081NL - bemonstering rechter handschoen van handschoenenpaar (AAES1597NL) AAIP4082NL - bloed aangetroffen in rechter handschoen van handschoenenpaar (AAES1597NL) AAIP4083NL - binnenzijde van de handschoen (AAES1598NL)
Van de bemonstering van het blikje, op afzuigbox op zolder (SIN AAES1601NL) is een DNA-profiel verkregen. Dit DNA-profiel cluster is afkomstig van [verdachte].
De bemonstering van bloed (AAIP4082NL) uit aangetroffen in de rechter handschoen van handschoenenpaar (AAES1597NL), aangetroffen in de droogruimte is een DNA-profiel. Bij deze vergelijking is tot op heden één match gevonden. Dit DNA-profiel cluster is afkomstig van [betrokkene 2].
Van de bemonstering van een linker handschoen AAIP4080NL, aangetroffen in de droogruimte, is een DNA-profiel mengprofiel van minimaal drie personen op verkregen. Het afgeleid DNA-hoofdprofiel van een man verdachte [betrokkene 2] en DNA-nevenkenmerken van minimaal twee andere personen, waarbij de verdachte [betrokkene 1] niet uit te sluiten is.
Van de bemonstering van een rechter handschoen AAIP4081NL, aangetroffen in de droogruimte, is een DNA-profiel mengprofiel van minimaal twee personen op verkregen. Het afgeleid DNA-hoofdprofiel is afkomstig van een man, verdachte [betrokkene 2].
Van de bemonstering van een rechter handschoen AAIP4083NL, aangetroffen in de droogruimte, is een DNA-profiel verkregen. Bij deze vergelijking is tot op heden één match gevonden. Dit DNA- profiel cluster is afkomstig van [medeverdachte].
11. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen beoordeling camerabeelden d.d. 5 mei 2015, (…), inhoudende de relatering van verbalisant, zakelijk weergegeven:
In het onderzoek "Baham" werd er, op grond van artikel 3 van de Politiewet, op 6 mei 2015 een drietal camera's geplaatst op de [b-straat] te Groningen. De opgenomen camerabeelden van de periode 6 mei 2015 t/m 20 mei 2015 zijn door mij bekeken. Uit de beelden is gebleken dat:
- in deze periode is [betrokkene 1] tenminste 11 keer bij [C] geweest;
- in deze periode is [verdachte] tenminste 25 keer bij [C] geweest. Tevens is gebleken dat [verdachte] van de genoemde 25 keer, tenminste 6 keer in de avonduren en nachtelijke uren in het pand aanwezig was;
- in deze periode is een blauwe Mercedes Vito, kenteken [kenteken 4], die door alle verdachten wordt gebruikt, 22 keer bij [C] gezien;
- in deze periode is [medeverdachte] tenminste 7 keer bij [C] geweest;
- in deze periode is [betrokkene 2] 4 keer door een dame bij [C] gebracht en opgehaald.
Alle vier verdachten hebben een sleutel in bezit van het bedrijfspand van [C], zij maken hier alle vier ook gebruik van. Alle verdachten vervullen een functie binnen het bedrijf [C]. Er worden door hen klanten en leveranciers ontvangen en te woord gestaan. Daarnaast worden goederen in ontvangst genomen en klanten worden geholpen bij het inladen van goederen. Tevens is gebleken dat zowel [verdachte] en [medeverdachte] ook wel 's avonds in het pand aanwezig zijn en soms mensen ontvangen.
Op de camerabeelden van 8 mei 2015 om 12:40 uur, locatie [a-straat 1] te Winsum, is te zien dat verdachten [medeverdachte] en [betrokkene 1] de vermoedelijke hennepkwekerij verlaten. Circa 25 minuten later, om 13:04 uur parkeert [betrokkene 1] de witte Ford Focus, [kenteken 5], op het terrein van [C] te Groningen. Hierna lopen beide verdachten het kantoor van [C] binnen.
Op 11 mei 2015 om 10:32 uur vertrekt verdachte [betrokkene 2] als bestuurder in de blauwe Mercedes Vito, [kenteken 4], het parkeerterrein van [C] te Groningen. Verdachte [medeverdachte] stapt als bijrijder ook in de Mercedes. Vervolgens is op de camerabeelden bij de vermoedelijke hennepkwekerij aan [a-straat 1] te Winsum te zien dat verdachte [betrokkene 2] die dag om 11:01 uur uit een blauwe bestelbus stapt en naar de ingang van de vermoedelijke hennepkwekerij loopt en vervolgens het pand binnen gaat. Om 11:19 uur is te zien dat verdachten [betrokkene 2] en [medeverdachte] het pand weer verlaten en in de blauwe bestelbus vertrekken. Ruim 36 minuten later, om 11:56 uur parkeert [medeverdachte] de blauwe Mercedes Vito op het parkeerterrein van [C] aan de [b-straat 1] te Groningen en gaat het kantoor van [C] binnen.
12. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 oktober 2015, (…), inhoudende als verklaring van verbalisant, zakelijk weergegeven:
Op 30 april 2015 raadpleegde ik de website www.[website].nl. Op deze website vond ik de volgende informatie:
Bedrijfsinformatie: [C], [b-straat 1], [postcode] Groningen.
Op de website stonden twee kweekschema's weergegeven over twee soorten grond, namelijk "Terra/soil" en "Hydro I cocos". Beide betreffende 9 weekse schema’s met aangegeven hoeveel ml voedingsmiddel per 100 ml water dient te worden toegevoegd. Op de website was verder een webshop met artikelen m.b.t. irrigatie, voedingsmiddelen, kweektenten, verlichting en elektra. Bij veel van de producten staan prijzen weergegeven, echter ze lijken via de website niet te bestellen / of te betalen.
In de vestiging van [C] zijn diverse hennep gerelateerde handelsgoederen aangetroffen en in beslag genomen ter verbeurdverklaring. Onder andere werden armaturen, koolstoffilters, slakkenhuizen/kistventilatoren, temperatuurregelaars, groeimiddelen en groeitenten in beslag genomen. Van de inbeslagname is een inventarisatielijst goederen artikel 11a Opiumwet opgemaakt.
Op 30 april 2015 heeft de officier van justitie (...) op grond van artikel 126nd van het Wetboek van Strafvordering van de ING Bank NV gevorderd historische gegevens te verstrekken. (...) ING Bank heeft afschriften verstrekt van de bankrekening [rekeningnummer] t.n.v. Tuincentrum [C] BV strekkende de periode 5-12-2013 t/m 9-6-2015. De inkomsten op de bankrekening in deze periode betreffen voornamelijk zestien contante stortingen van in totaal € 100.015.
De bevindingen tonen aan dat de administratie organisatie van [C] het mogelijk maakt dat de onderneming wordt gebruikt voor het faciliteren van bedrijfsmatige en/of grootschalige hennepteelt en dat het doel van de onderneming kennelijk anders is dan het op legale en duurzame wijze maken van winst.
13. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakte inventarisatielijst goederen artikel 11a Opiumwet d.d. 9 juni 2015 (…), zakelijk weergegeven:
Adres van inbeslagname: [b-straat 1]
Plaats van inbeslagname: Groningen
Datum: 09-06-2015
- 92 armaturen
- 3 snelheidsregelaars
- 5 koolstoffilters
- 2 luchtafzuigers
- 7 slakkenhuizen
- 34 ventilatoren
- 12 temperatuurventilatieregelaars
- 12 water-, beluchting- en dompelpompen
- 607 groeimiddelen
- 24 hygro-ph/ec- en thermometers
- 49 knipbenodigdheden
- 12 groeitenten
- 4 droogrekken
14. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 oktober 2015, (…), inhoudende de relatering van verbalisant, zakelijk weergegeven:
Opgemerkt wordt dat op de inventarisatielijst staat dat er 92 armaturen in beslag genomen zijn, echter dit is een rekenfout. Uit de beschrijving is op te maken dat het 3 x 8 armaturen betreft van het type R641 en 9 x 8 van het type R640, derhalve in totaal 96 armaturen.
15. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 juli 2015, (…), inhoudende de relatering van verbalisant, zakelijk weergegeven:
Op het adres [b-straat 1] te Groningen werd een groot aantal kweekbenodigdheden aangetroffen voor de professionele hennepteelt. Dit betrof onder andere grote hoeveelheden:
- voedingssupplementen van diverse merken, zoals Canna, Gout, Plagron, [C] en House & Garden;
- teelaarde, diverse producten van het merk [C] ;
- snelheidsregelaars, koolstoffilters, luchtafzuigers, flexibele luchtslang, slakkenhuisventilators, ventilatoren temperatuurventilatieregelaars o.a. Opticlimate, water en/of dompelpompen, hygro-ph/ec en thermometers, watertonnen, armaturen, groeitenten en droogrekken;
- Folders Kera/Califomia, verkoopcatalogus met betrekking tot hennepzaden van diverse soorten. Hierin is onder andere vermeld: hoe lang de kweek duurt, binnen of buiten kweek, moeilijkheid kweken, opbrengst, hoogte, effect op gebruiker. Kweekschema [C].
16. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 oktober 2015, (…), inhoudende als relaas van verbalisant, zakelijk weergegeven:
Uit de verbandcontrole blijkt dat in de periode tussen de start van de onderneming en de doorzoeking substantiële hoeveelheden hennepgerelateerde handelsgoederen aan [C] zijn geleverd en op niet gebruikelijke wijze zijn onttrokken aan de voorraad van de onderneming.
17. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 juli 2015, (…), inhoudende als relaas van verbalisant, zakelijk weergegeven:
Op het adres [a-straat 1] te Winsum werden in de hennepkwekerij een aantal goederen aangetroffen. Soortgelijke goederen werden door verbalisanten in het bedrijf [C] aan de [b-straat 1] te Groningen aangetroffen.
Het betrof hier de volgende goederen:
- ventilatoren, merk Hurricane
- droognetten
- watertonnen
- teelaarde, onder ander merk [C] en Atami
- kistventilator
- groeitent, kleur zwart
- flexibele luchtslang
- regelunit Opticlimate
- voedingssupplementen, onder andere Canna
18. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen (…) d.d. 19 augustus 2015, (…), inhoudende als relaas van verbalisant, zakelijk weergegeven:
Op 6 juli 2015 heeft het onderzoeksteam BAHAM van het RIEC twee rapportages ontvangen inzake bedrijfsbezoeken van de Belastingdienst aan [C]. Samengevat bevatten deze de volgende bevindingen:
Bedrijfsbezoek d.d. 9 oktober 2014
Controleur heeft gesproken met directeur [medeverdachte] (belastingplichtige) en [betrokkene 4] van Administratiekantoor [D]. De feitelijke bedrijfsactiviteit bestaat uit de exploitatie van een growshop (detailhandel in kwekerijbenodigdheden). [C] is een onderneming waar verdachte [medeverdachte] enig aandeelhouder en bestuurder van is, de onderneming heeft geen personeel in dienst. Bij [C] wordt geen voorraadadministratie bijgehouden. Het ontvangen van en betalen voor goederen van leveranciers, dan wel het uitgeven van en ontvangen van geld voor goederen aan bezoekers, maken deel uit van de rechtshandeling koop welke de rechtspersoon [C] BV door middel van overeenkomst bindt aan een derde partij. Op diverse dagen blijkt dat [medeverdachte] niet aanwezig in [C], echter [verdachte], [betrokkene 2] of [betrokkene 1] wel, zowel binnen als buiten de openingstijden van de onderneming. Op 8, 9, 11, 16, 18, 20, 27 en 29 mei 2015 ontvangen zij daarbij kennelijk bezoekers en leveringen.
19. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 10 juni 2015, (…), inhoudende als verklaring van [medeverdachte], zakelijk weergegeven:
V: Hoe verdien jij je geld?
A: Met mijn zaak, [C]. We leveren tuinaarde, Grow spullen. Ik heb geen personeel.
20. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 10 juni 2015, (…), inhoudende als verklaring van [medeverdachte], zakelijk weergegeven:
V: Wie hebben er allemaal een sleutel van de [b-straat] ?
A: Ik en soms mijn broer [verdachte].
V: We weten dat [betrokkene 1] en [betrokkene 2] ook wel eens binnen komen met de sleutel bij jouw zaak. A: Het kan zijn dat ik wel eens wat goederen ben gaan halen en dat [betrokkene 2] dan alvast naar binnen gaat.
21. De verklaring van medeverdachte [verdachte] afgelegd ter terechtzitting van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden d.d. 16 april 2021, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - :
Ik ben wel betrokken bij de hennepkwekerij. (...) Ik had het aan het einde financieel best goed. Het geld had ik met de hennep verdiend. (...) Het zal twintig tot dertig duizend euro zijn geweest. Misschien ook wel veertigduizend. (...) Ik kwam in de schulden bij [betrokkene 3]. Ik huurde een pand van [betrokkene 3] en die kon ik niet meer betalen. [betrokkene 3] zei dat hij toch zijn geld moest hebben en stelde voor om te gaan kweken. Het liep allemaal niet zoals gepland en toen heb ik [betrokkene 1] gevraagd om mij te helpen. Zo zijn we begonnen. Dat was eind 2013 begin 2014. In het beginnen liep het allemaal niet zoals het zou moeten. Later was het resultaat beter. De eerste twee oogsten gingen mis. Toen kregen we het onder de knie. Ik kwam uit de schulden weg en toen zijn [betrokkene 3], [betrokkene 1] en ik geld gaan verdienen. We hebben uitgebreid van één naar twee ruimtes en toen kwamen daar de trailers bij.
Het klopt dat [medeverdachte] er wel kwam. Hij is er één of twee keer geweest om te helpen omdat ik met mijn astma zat. (...) [betrokkene 2] is er ook wel geweest. Dat was ook één of twee keer.
Ik haalde de spullen voor de kwekerij op verschillende plekken. In het begin hebben we het bij een growshop in Oosterpark gehaald. [medeverdachte] had toen nog niet zijn bedrijf. Later heb ik ook weleens wat bij mijn broer gekocht.
22. De verklaring van verdachte [medeverdachte] afgelegd ter terechtzitting van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden d.d. 16 april 2021, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - :
Het klopt dat ik een tuincentrum ben gestart en dat ik absoluut geen verstand van tuinieren heb. (...) Ik ben alleen betrokken geweest bij de laatste oogst. (...) Dat waren de laatste twee maanden. Ik heb geholpen met het eruit halen van de oude aarde en het erin doen van de nieuwe aarde. Ik heb ook de stekjes erin gedaan.’
8. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 16 april 2021 heeft de raadsvrouw van de verdachte het woord gevoerd overeenkomstig een door haar digitaal verstrekte pleitnota. Deze pleitnota houdt onder meer het volgende in (met weglating van verwijzingen):
‘Feit 3: Periode 1 maart 2015 tot 9 juni 2015 Voorbereiden grootschalige hennepteelt
11A OW
Volgens de politie zou de voorraad van de growshop verhoudingsgewijs gering zijn, alsmede is 'aannemelijk' dat de installatie uit de kwekerij aan [a-straat] zou zijn geleverd uit de growshop. De vermelde artikelen zijn op zich niet strafbaar.
Cliënt heeft verklaard regelmatig zijn broer te hebben geholpen in de winkel. [medeverdachte] had net een kind gekregen en was daar druk mee. Cliënt weet dat de advocaat van [medeverdachte] ten tijde van het growshopverbod ter gelegenheid van de nieuwe wetgeving is langs geweest en alles heeft doorgesproken en aangepast om te voorkomen dat er zou worden gehandeld in strijd met het growshopverbod. [medeverdachte] had een verklaring voor klanten dat hij niet leverde aan de professionele hennepteelt (…). Let wel, de wet was nog maar net ingegaan en iedereen zocht nog naar de juiste uitleg ervan. Cliënt heeft zelf enkel aan particulieren geleverd die kleine hoeveelheden kochten, die zien op de kleinschalige thuisteelt. Er werd veelal contant afgerekend, cliënt maakte een notitie van de verkoop die [medeverdachte] dan boekhoudkundig kon verwerken. De contante betalingen verklaren de stortingen van de contanten op de bankrekening van de Growshop. De boekhouding werd extern gedaan. De belastingdienst heeft controles uitgevoerd en [medeverdachte] geadviseerd. Bij cliënt noch [medeverdachte] was er sprake van enige criminele intentie.
(…)
Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de verdachte een aantal facturen uit zijn bedrijfsadministratie overgelegd. Op grond van die facturen kan niet worden vastgesteld dat de verkoop door de verdachte is bestemd voor beroeps- of bedrijfsmatige teelt van hennep dan wel voor grootschalige hennepteelt. Uit het gehele dossier noch uit de inbeslaggenomen bedrijfsadministratie zijn aanwijzingen naar voren gekomen dat zulks wel het geval was.
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is evenmin komen vast te staan dat de verdachte wetenschap had of ernstige reden had om te vermoeden dat de stoffen of voorwerpen zijn bestemd tot het plegen van grootschalige, beroeps- of bedrijfsmatige hennepteelt.
Samengevat: er is onvoldoende bewijs voor een bewezenverklaring van art. 11A OW. Er zijn geen verklaringen, geen facturen waaruit blijkt dat aan grootschalige professionele henneptelers is geleverd. Een vermoeden dat de artikelen die zijn aangetroffen in de kwekerij aan [a-straat] zouden stammen uit [C] en het feit dat er een geringe voorraad was in de growshop zijn onvoldoende voor een bewezenverklaring. Een nader onderzoek aan de inbeslaggenomen goederen is onmogelijk, aangezien deze zijn vernietigd.
Uit het voorgaande volgt dat verdachte van feit 3 dient te worden vrijgesproken.’
9. Het hof heeft in het bestreden arrest onder meer de volgende bewijsoverwegingen opgenomen:
‘Overweging met betrekking tot het bewijs
Aan de verdachte is een zestal feiten tenlastegelegd. Het hof zal eerst een algemeen kader schetsen van het opsporingsonderzoek en de verdenkingen die zijn gerezen. Vervolgens zal het hof de feiten bespreken. De gebezigde bewijsmiddelen zullen in de eventueel later op te maken aanvulling op dit arrest worden opgenomen.
Op 18 oktober 2014 wordt een politieagent in privétijd aangesproken door een onbekende man die meldt dat het in de loods, waarin ook metselbedrijf [E] is gevestigd, niet pluis is. Deze loods is gevestigd op [a-straat] te Winsum. Naar aanleiding van die melding worden op 28 oktober 2014 en 22 april 2015 metingen uitgevoerd met een warmtebeeldcamera. Bij beide metingen blijkt dat in het betreffende pand een warmtebron aanwezig is. Op 21 november 2014 is per helikopter een warmtemeting gedaan waaruit is gebleken dat, bezien vanaf de voorkant van het perceel, aan de rechterachterzijde van het perceel, een warmtebron duidelijk zichtbaar is. Verder zijn er twee netmetingen verricht door netbeheerder Enexis. De eerste periode betrof 12 november 2014 tot en met 18 november 2014. De eerste drie dagen was sprake van een positieve meting. De tweede meting betrof de periode 13 januari 2015 toten met 18 januari 2015. Ook deze meting was positief. In verband met de mogelijke aanwezigheid van een hennepkwekerij zijn op 16 december 2014 twee camera’s geplaatst bij het pand [a-straat 1] te Winsum. Naar aanleiding van de cameraobservaties worden vier personen als verdachte aangemerkt, namelijk: [verdachte], [medeverdachte], [betrokkene 1] en [betrokkene 2]. Zij komen met regelmaat, ook in wisselende samenstelling, bij het betreffende pand. In verband met de gerezen verdenking is ten aanzien van deze verdachten een financieel onderzoek uitgevoerd. Daaruit is gebleken dat de waargenomen stortingen en/of uitgaven van de verdachten niet in verhouding staan tot de bij de belastingdienst bekende inkomens.
Op 22 januari 2015 wordt TCI informatie bekend inhoudende dat in het perceel waar ook tuincentrum [C] is gevestigd een hennepkwekerij zit. Dit is aan de [b-straat 1] te Groningen. Eigenaar van het tuincentrum is medeverdachte [medeverdachte]. In de periode van 28 januari 2015 tot en met 9 februari 2015 is een netmeting uitgevoerd. Dit betrof een negatieve meting. Daarnaast heeft op 6 april 2015 een warmtemeting plaatsgevonden. Uit deze meting bleek dat er een warmtebron in het pand aanwezig was. In verband met de mogelijke aanwezigheid van een hennepkwekerij en om te kijken of er voorbereidingshandelingen voor het vervaardigen van softdrugs werden verricht, zijn er camera’s geplaatst op het perceel [b-straat 1]. Uit deze beelden blijkt dat [betrokkene 2] in de periode van 6 mei 2015 tot en met 20 mei 2015 meerdere malen bij het pand wordt gebracht of opgehaald door zijn vrouw. Op de beelden is verder te zien dat A.[medeverdachte] in de betreffende periode 25 keer bij [C] is geweest, waarvan zes keer in de nachtelijke uren. [betrokkene 1] is 11 keer bij [C] geweest. Voorts blijkt uit de camerabeelden van de [b-straat] en de camerabeelden van [a-straat] dat er goederen van de [b-straat] worden gebracht naar de hennepkwekerij aan [a-straat]. Ook in de periode van 21 mei 2015 tot en met 3 juni 2015 komen de verdachten diverse malen bij [C]. Het onderzoeksteam heeft voorts opgemerkt dat door iedere verdachte klanten en/of leveranciers worden ontvangen en te woord gestaan. Ook worden er goederen in ontvangst genomen en worden klanten geholpen bij het inladen van goederen. Ook ten aanzien van dit bedrijf heeft een financieel onderzoek plaatsgevonden. Daaruit is gebleken dat tot 30 april 2015 de inkomsten op de rekening van het bedrijf voornamelijk hebben bestaan uit 16 contante stortingen ter waarde van in totaal € 100.015,-.
Naar aanleiding van de hiervoor genoemde verdenking heeft op 9 juni 2015 een zogenoemde actiedag plaatsgevonden. Op die dag wordt in Winsum aan [a-straat 1] een in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen. In vier kweekruimten werden in totaal 1014 hennepplanten aangetroffen. Op de zolder werd een ingerichte hennep-kweektent aangetroffen met een capaciteit van ongeveer 100 planten. Deze kweektent was niet in werking. Op de begane grond werd een hennep-droogruimte aangetroffen waar 13.703 gram natte henneptoppen lagen te drogen. In het tuincentrum [C] worden diverse goederen aangetroffen die de professionele kweek van hennep mogelijk maken. Verder zijn diverse woningen doorzocht. Daar zijn diverse luxe goederen aangetroffen en wapens en munitie.
(…)
Feit 3
Aan de verdachte is onder 3 - kort gezegd - tenlastegelegd dat hij samen met anderen voorbereidingshandelingen heeft gepleegd ten aanzien van de hennepteelt.
Door de verdediging is aangevoerd dat de verdachte van dit feit moet worden vrijgesproken. Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen. Het hof overweegt als volgt.
Artikel 11a van de Opiumwet stelt (kort gezegd) strafbaar degene die, onder meer, voorwerpen te koop aanbiedt, waarvan hij weet of ernstige redenen heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het telen van hennep in de uitoefening van een beroep of bedrijf als bedoeld in artikel 11, derde lid, van de Opiumwet dan wel tot het grootschalig telen van hennep als bedoeld in artikel 11, vijfde lid, van de Opiumwet. In art. 1 lid 2 Opiumwetbesluit (Besluit van 9 december 2002, Stb. 2002, 624, laatstelijk gewijzigd bij Besluit van 29 oktober 2012, Stb. 2012, 550, i.w.tr. op 8 januari 2013) wordt bepaald dat als grote hoeveelheid moet worden beschouwd: 500 gram hennep, 200 hennepplanten en 500 eenheden van een ander middel als bedoeld in lijst II.
Uit de Memorie van Toelichting (Kamerstukken II, 2010/11, 32 842, nr. 3) en de brief van de toenmalige minister van Veiligheid en Justitie (Kamerstukken II, 2012/13, 32 842, nr. 13) blijkt dat het er bij de strafbaarstelling van artikel 11a van de Opiumwet om gaat dat voorwerpen ter beschikking worden gesteld, terwijl men ernstige redenen heeft om te vermoeden of weet dat met die voorwerpen strafbare handelingen (overtreding van artikel 11, derde of vijfde lid, van de Opiumwet) worden begaan. De keuze voor deze formulering brengt mee dat het gaat om een objectiveerbare situatie en dat niet het subjectieve oordeelsvermogen van de verdachte bepalend is.
Op 9 juni 2014 heeft de politie in het pand van [C] aan de [b-straat 1] te Groningen een grote hoeveelheid verschillende aan hennepteelt gerelateerde stoffen en voorwerpen aangetroffen. De aangetroffen stoffen en voorwerpen zijn naar het oordeel van het hof vanwege hun aard en/of functie bestemd voor grootschalige hennepteelt en/of bedrijfsmatig gebruik. Ook de combinatie van de aangetroffen stoffen en voorwerpen wijst op een bestemming tot bedrijfsmatige en grootschalige hennepteelt.
Vervolgens dient het hof de vraag te beantwoorden of de verdachte hieraan ook een bijdrage heeft geleverd. Zie voor de vereisten waaraan een bewezenverklaring van de deelnemingsvorm ‘medeplegen’ naar geldend recht moet voldoen, hetgeen hierboven is overwogen.
Uit gegevens van de Belastingdienst blijkt dat [C] een onderneming is waar medeverdachte [medeverdachte] enig aandeelhouder en bestuurder van is. Uit camerabeelden is gebleken dat naast [medeverdachte] ook verdachte en de twee andere medeverdachten toegang hadden tot het pand van [C], dat zij allen de beschikking hadden over een sleutel en daar gebruik van maakten. Zij zijn frequent gezien bij het bedrijf in de betreffende periode. Zij vervulden blijkens de camerabeelden allemaal een functie binnen het bedrijf [C]. Zij ontvingen klanten en/of leveranciers, goederen werden door hen in ontvangst genomen en klanten werden geholpen bij het inladen van goederen. Verder blijkt uit de camerabeelden dat de verdachten regelmatig tussen [C] en de hennepkwekerij aan [a-straat] heen en weer zijn gereden, al dan niet met lading. Daarnaast is uit politieonderzoek gebleken dat goederen die aangeboden werden door [C] gebruikt zijn bij de grootschalige hennepkwekerij aan [a-straat 1], waarbij verdachte samen met de medeverdachten betrokken was zoals hiervoor met betrekking tot feit 1 en 2 is vastgesteld. Verder is gebleken dat in de periode tussen de start van de onderneming en de doorzoeking ter inbeslagname, substantiële hennepgerelateerde goederen die aan [C] zijn geleverd, op niet gangbare wijze zijn onttrokken aan de voorraad van de onderneming. Alle bovenstaande omstandigheden in samenhang bezien brengen het hof tot het oordeel dat sprake is van medeplegen.
Gelet op het voorgaande acht het hof dit feit wettig en overtuigend bewezen, zoals in de bewezenverklaring nader is gespecificeerd.’
Bespreking van het eerste middel
10. De steller van het middel wijst erop dat door de verdediging onder meer is aangevoerd dat de verdachte wist dat omstreeks de invoering van art. 11a Opiumwet de advocaat van zijn broer – destijds eigenaar van de growshop – langs was geweest ‘en alles heeft doorgesproken en aangepast om te voorkomen dat er zou worden gehandeld in strijd met het growshopverbod’. En dat de verdachte zelf enkel goederen aan particulieren zou hebben geleverd die kleine hoeveelheden kochten. De steller van het middel wijst er voorts op dat ter zitting in eerste aanleg een aantal facturen uit de bedrijfsadministratie is overlegd, op grond waarvan niet zou kunnen worden vastgesteld dat de verkopen door de verdachte bestemd zijn geweest voor beroeps- of bedrijfsmatige teelt van hennep dan wel voor grootschalige hennepteelt. Hij geeft aan dat de raadsvrouw heeft gesteld dat noch uit het dossier noch uit de inbeslaggenomen bedrijfsadministratie aanwijzingen naar voren zijn gekomen dat van verkoop met een dergelijke bestemming sprake is geweest. Het hof zou de juistheid van deze stelling in het midden hebben gelaten zodat in cassatie van die juistheid zou moeten worden uitgegaan. Mede tegen die achtergrond zou de bewezenverklaarde ‘wetenschap’ niet zonder meer uit de gebezigde bewijsvoering kunnen worden afgeleid.
11. Het onder 3 bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in art. 11a Opiumwet. Dat artikel stelt strafbaar hij die ‘stoffen of voorwerpen (...) te koop aanbiedt, verkoopt, aflevert, verstrekt, vervoert (…) of voorhanden heeft (...), waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en vijfde lid, strafbaar gestelde feiten’.1.Art. 11, derde lid, Opiumwet stelt strafbaar hij die ‘in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelt in strijd met een in artikel 3, onder B, gegeven verbod’. Het vijfde lid van dat artikel houdt in dat indien ‘een feit als bedoeld in het tweede of vierde lid, betrekking heeft op een grote hoeveelheid van een middel’ een gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie wordt opgelegd. Onder grote hoeveelheid wordt verstaan ‘een hoeveelheid die meer bedraagt dan de bij algemene maatregel van bestuur bepaalde hoeveelheid van een middel.’ Die algemene maatregel van bestuur is het Opiumwetbesluit.2.Op grond van art. 1, tweede lid, Opiumwetbesluit betreft genoemde grote hoeveelheid, voor zover hier relevant, 500 gram hennep of 200 hennepplanten.3.
12. In de Nota naar aanleiding van het verslag bij het wetsvoorstel dat tot de invoering van art. 11a Ow leidde is over de reikwijdte van de strafrechtelijke aansprakelijkheid uit hoofde van dat artikel onder meer het volgende opgemerkt:4.
‘Voor een veroordeling ter zake van overtreding van het nieuwe artikel 11a zal het openbaar ministerie moeten bewijzen dat betrokkene wist dat of ernstige redenen had om te vermoeden dat de door hem verrichte handelingen bestemd waren voor het beroeps- of bedrijfsmatig telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken of vervoeren van lijst II middelen of van grote hoeveelheden van die middelen. Voorop gesteld wordt dat dezelfde bestanddelen in artikel 10a van de Opiumwet zijn opgenomen zonder dat dit tot vragen heeft geleid, terwijl het daarbij evenzeer kan gaan om personen die (ogenschijnlijk) onderdeel uitmaken van het reguliere bedrijfsleven. Bij de lijst II middelen zal het in de praktijk om voorbereidingshandelingen met betrekking tot de beroeps- of bedrijfsmatige hennepteelt gaan of teelt van grote hoeveelheden hennep. Van strafbare voorbereiding is sprake indien ten aanzien van de dader wetenschap of een ernstig vermoeden kan worden bewezen bij de verrichting van handelingen die strekken tot voorbereiding of vergemakkelijking van de genoemde illegale hennepteelt. Het gaat met andere woorden steeds om de criminele intentie van de dader en de daaruit voortvloeiende handeling. Deze twee bestanddelen van de strafbaarstelling moeten zijn vervuld, wil er sprake zijn van strafbare voorbereidingshandelingen. De werking van deze bestanddelen is vergelijkbaar met communicerende vaten. Indien de verrichte handeling onmiskenbaar bestemd is voor de hennepteelt zal de criminele intentie grotendeels kunnen worden afgeleid uit aard en bedoeling van die handeling, terwijl wanneer de handeling meer alledaags is, hogere eisen zullen gelden voor het bewijs van hetgeen de verdachte wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden over het uiteindelijk doel ten behoeve waarvan de handeling werd verricht.’
13. Bij de vraag of een voorwerp bestemd is tot het plegen van de grootschalige en/of beroeps- of bedrijfsmatige hennepteelt en bij het vaststellen van wetenschap daaromtrent, kunnen de combinatie van voorwerpen en de context waarin deze voorwerpen zijn aangetroffen van belang zijn.5.
14. Het hof heeft in verband met de bestemming van de in de bewezenverklaring voorkomende voorwerpen overwogen dat de politie in het pand van [C] aan de [b-straat 1] in Groningen een grote hoeveelheid verschillende aan hennepteelt gerelateerde stoffen en voorwerpen heeft aangetroffen. En dat de aangetroffen stoffen en voorwerpen naar het oordeel van het hof vanwege hun aard en/of functie bestemd zijn voor grootschalige hennepteelt en/of bedrijfsmatig gebruik. Het hof heeft voorts overwogen dat ook de combinatie van de aangetroffen stoffen en voorwerpen wijst op een bestemming tot bedrijfsmatige en grootschalige hennepteelt. Gelet op de op [b-straat 1] aangetroffen voorwerpen (vgl. bewijsmiddel 13) en de overige inhoud van de bewijsmiddelen zijn deze feitelijke vaststellingen van het hof en de daarop gebaseerde gevolgtrekking dat de bij [C] aangetroffen goederen bestemd waren voor de grootschalige en/of bedrijfsmatige hennepteelt niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd. In verband met de tegenwerping dat de verdachte enkel goederen aan particulieren zou hebben geleverd die kleine hoeveelheden kochten wijs ik erop dat uit de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel dat tot invoering van de strafbaarstelling leidde volgt dat ook kleine telers onder omstandigheden als beroeps- of bedrijfsmatige telers kunnen worden aangemerkt.6.
15. In verband met de wetenschap van deze bestemming bij de verdachte neem ik voorts in aanmerking dat uit ’s hofs bewijsoverwegingen volgt dat goederen die werden aangeboden bij het bedrijf [C] ook zijn gebruikt bij de grootschalige hennepkwekerij aan [a-straat 1], waarvan het hof heeft vastgesteld dat de verdachte daarbij samen met de medeverdachten betrokken was. Het hof heeft kennelijk niet alleen uit het aantal en de verscheidenheid van de aangetroffen voorwerpen, maar ook uit de betrokkenheid van de verdachte bij de grootschalige hennepkwekerij in dat pand afgeleid en kunnen afleiden dat de verdachte wist dat de op 9 juni 205 bij [C] aangetroffen goederen bestemd waren voor grootschalige hennepteelt. De bewezenverklaring is, ook in het licht van hetgeen de raadsvrouw heeft aangevoerd, voorts toereikend met redenen omkleed.
16. Het middel faalt.
Bespreking van het tweede en het derde middel
17. Het tweede middel bevat de klacht dat het onder 5 bewezenverklaarde – inhoudend dat de verdachte een personenauto, een motorfiets en twee horloges heeft witgewassen - niet uit de bewijsvoering kan worden afgeleid, althans dat deze bewezenverklaring ontoereikend is gemotiveerd.
18. Voordat ik het middel bespreek, geef ik de tenlastelegging, de bewezenverklaring en de bewijsvoering weer. Ten laste van de verdachte is onder 5 bewezenverklaard dat:
‘hij op of omstreeks 09 juni 2015, te Groningen, goederen, te weten
- een horloge (merk: Rolex, type: GMT Master II (D.02.01.002))
- een horloge (merk: Rolex, type: Day Date II (D. 03.05.002))
- een motorfiets (merk: Harley Davidson, kenteken [kenteken 6])
- een personenauto (merk: Mercedes-Benz, kenteken [kenteken 7])
voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerpen - middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf;
19. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende in de aanvulling opgenomen bewijsmiddelen (met weglating van verwijzingen):
‘1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal financieel onderzoek (…) d.d. 14 januari 2016, (…), inhoudende het relaas van verbalisant, zakelijk weergegeven:
Het geregistreerde inkomen van [verdachte] bestaat uit uitkeringen van het UWV en de Sociale Dienst, gemiddeld € 673,- per maand. Vanaf 29 oktober 2012 wordt € 500,- huur per maand betaald voor [a-straat 1] te Winsum. In 2013 en 2014 overschrijden de contante betalingen die [verdachte] doet via GWK Travelex de opnames die worden gedaan van zijn bankrekening. Dit duidt op een extra bron van contante inkomsten.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 juni 2015, (…), inhoudende de relatering van verbalisant, zakelijk weergegeven:
Tijdens het onderzoek Baham is geconstateerd dat verdachte [verdachte] in het bezit was van een motor van het merk Harley Davidson met het kenteken, [kenteken 6]. Op dinsdag 9 juni 2015 werd de betreffende motor aangetroffen voor de woning [c-straat 1] te [plaats]. Het kentekenbewijs deel 1 van de motor werd in de woning [c-straat 2] te [plaats] aangetroffen. Dit is de woning waar verdachte [verdachte] werd aangetroffen en aangehouden. Het kentekenbewijs deel 1 werd aangetroffen in een mapje/portemonnee met daarin een rijbewijs, een creditcard en een zorgpas van Menzis alle op naam van verdachte [verdachte].
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 augustus 2015, (…), inhoudende de relatering van verbalisant, zakelijk weergegeven:
Tijdens het onderzoek Baham bleek dat verdachte, [verdachte] gebruik maakte van een zwarte Mercedes 350 met het kenteken, [kenteken 7]. Dit voertuig stond vanaf 19 januari 2015 op naam van [betrokkene 5] van [geboortedatum] 1946. Omdat het vermoeden bestaat dat [verdachte] de daadwerkelijke eigenaar van de Mercedes is, werd het voertuig op dinsdag 9 juni 2015 in beslag genomen.
Het is niet aannemelijk dat de Mercedes eigendom is van [betrokkene 5]. Dit om het volgende:
- [betrokkene 5] koopt bijna gelijktijdig een oudere Volvo en een nieuwe Mercedes en blijft zelf in de oudere Volvo rijden en laat [verdachte] in de nieuwe Mercedes rijden.
- [verdachte] is de enige die gezien wordt in de Mercedes.
- Bij de verkoop heeft [betrokkene 5] geen enkele bemoeienissen gehad.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 juni 2015, (…), inhoudende de relatering van verbalisant, zakelijk weergegeven:
In het onderzoek Baham zijn op verschillende locaties Rolex horloges in beslaggenomen. Dit betreffen de volgende horloges:
- D.02.01.002 Rolex herenhorloge GMT Master II en
- D.03.05.002 Rolex herenhorloge Day Date II;
aangetroffen in perceel [c-straat 2] te [plaats].
Op donderdag 18 juni 2015 te 10.45 uur heb ik een bezoek gebracht aan Schaap en Citroen Juweliers gevestigd aan de Herenstraat 60 te Groningen.
Het horloge D.02.01.002 Rolex herenhorloge GMT Master II betreft een echt Rolex horloge met het serienummer [001]. De nieuwwaarde van het horloge zou volgens [betrokkene 6] € 7.950,- bedragen.
Het horloge D.03.05.002 Rolex herenhorloge Day Date II betreft een echt Rolex horloge met het serienummer [002]. De nieuwwaarde van het horloge zou volgens [betrokkene 6] € 30.650,- bedragen.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 25 juni 2015, (…), inhoudende de verklaring van [betrokkene 7], zakelijk weergegeven:
V: Wie zijn u kinderen?
A: Ik heb twee kinderen [verdachte] en [medeverdachte].
V: Wat voor werk doet [verdachte]?
A: [verdachte] heeft geen werk maar een Wajong uitkering.
V: Er is geld aangetroffen?
A: Dat hebben ze mij gezegd. Het zegt mij niets.
V: Dat geld is niet van u?
A: Nee
V: Een Rolex heren horloge. Wat kunt u daarover zeggen?
A: Die is niet van mij.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 9 juni 2015, (…), inhoudende de verklaring van [verdachte], zakelijk weergegeven:
V: Wat zijn jouw totale inkomsten?
A: Dat is de 1000 euro en af en toe heb ik nog een kleinigheidje erbij.
V: Waar bestaan die kleinigheidjes uit?
A: Een paar 100 euro.
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 10 juni 2015, (…), inhoudende de verklaring van [betrokkene 3], zakelijk weergegeven:
Ik ben bij hem geweest en heb gezegd dat hij moest gaan betalen. Hij vertelde dat hij een schuur wilde laten bouwen. Ik zei dat hij een schuurtje wilde laten bouwen. Ik heb toen een schets gemaakt en ik zei dat hem 15.000 euro zou gaan kosten. Hij zei dat dit te duur was.
V: Waar wilde hij dit laten bouwen?
A: Bij zijn huis denk ik. [c-straat]. Hij had een motor gekocht en hij had een oude auto en die moesten erin.’
20. De pleitnota vermeldt onder het kopje ‘Feit 5: Omstreeks 9 juni 2014 witwassen diverse geldbedragen, horloges, auto’s en motorfiets’ onder meer het volgende:
‘Cliënt heeft het geld dat hij uit de kwekerij (eigen misdrijf) had verdiend, niet verhuld. Het lag in dozen en flessen in zijn woning en in zijn spijkerbroek. Het was niet verstopt in vloeren, wanden, rioolpijpen of begraven in de tuin. Het was kortom, niet verhuld.
De Harley Davison was niet zijn eigendom. Hij had deze geleend en mocht die eventueel verkopen voor [betrokkene 8]. [betrokkene 8] verklaart zelf dat hij de motor ook weer terug wil in verband met het mooie weer.
De Mercedes was niet van cliënt, maar van [betrokkene 5], die heeft de auto ook betaald (…) [betrokkene 5] was de schoonvader van cliënt. De auto was oorspronkelijk een schade auto en cliënt zou er geld mee proberen te verdienen voor [betrokkene 5], Omdat hij ziekelijk was, maakte [betrokkene 5] weinig gebruik van de Mercedes. [betrokkene 5] reed in een oude Volvo. Cliënt mocht in de Mercedes rijden en deze uiteindelijk ook verkopen voor [betrokkene 5].
De Rolex D02.01.002 ter waarde (volgens [betrokkene 6]) van € 7.950 is niet van cliënt. Deze zou hij verkopen.
De Rolex D03.05.002 ter waarde (volgens [betrokkene 6]) van € 30.650 was van [betrokkene 9], waarover hierna meer.
Reden waarom cliënt moet worden vrijgesproken van witwassen.’
21. Het hof heeft in het bestreden arrest het ten aanzien van feit 5 gevoerde verweer als volgt samengevat en verworpen:
‘Aan de verdachte in onder 5 witwassen van een aantal geldbedragen en goederen tenlastegelegd.
De verdediging heeft aangevoerd dat de verdachte van dit feit moet worden vrijgesproken. Daartoe is aangevoerd dat het geld dat verdachte onder zich had afkomstig is uit eigen misdrijf en dat hij dat geld niet heeft verhuld. Ten aanzien van de tenlastegelegde goederen is aangevoerd dat deze goederen niet van de verdachte zijn.
Het hof stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat het geld dat bij de verdachte is aangetroffen afkomstig is uit enig misdrijf en leidt uit de bewijsmiddelen af dat het gaat om geld afkomstig uit de door verdachte gepleegde misdrijven. Het hof stelt voorop dat in het geval het witwassen de opbrengsten van eigen misdrijf betreft, voor kwalificatie van het in dit geval op artikel 420bis lid 1 onder b Sr toegesneden tenlastegelegde sprake moet zijn van een gedraging die meer omvat dan het enkele verwerven of voorhanden hebben van die opbrengsten.
Aangezien er ten aanzien van het bij verdachte aangetroffen geldbedrag niet is gebleken van handelingen die méér omvatten dat het enkele verwerven of voorhanden hebben, dient de verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging te worden vrijgesproken, aangezien zijn gedraging niet kan worden gekwalificeerd als het tenlastegelegde, aan de delictsomschrijving ontleende, bestanddeel ‘witwassen’. Dit is anders ten aanzien van de in de tenlastelegging genoemde goederen zijnde: twee Rolex horloges, een Mercedes-Benz en een Harley Davidson. Anders dan de verdachte heeft verklaard is het hof van oordeel dat op basis van het dossier aannemelijk is dat de verdachte de eigenaar is van de hiervoor genoemde goederen. Verdachte heeft deze goederen kunnen aanschaffen door het geld dat hij heeft verkregen uit eigen misdrijf.
Daarmee is het hof van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte door het omzetten van geld van eigen misdrijf afkomstig in deze goederen zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen.’
22. De steller van het middel wijst erop dat het hof in de bewijsoverweging als zijn oordeel tot uitdrukking heeft gebracht dat het bedoelde geld, ter waarde van € 13.694,99 en $ 5.625,00, direct uit eigen misdrijf afkomstig is. En dat het hof vaststelt dat de verdachte de twee Rolex horloges, een Mercedes-Benz en een Harley Davidson heeft kunnen aanschaffen door het geld dat hij heeft verkregen uit eigen misdrijf. Alleen al de twee horloges zouden naar de vaststellingen van het hof een geschatte nieuwwaarde hebben van € 30.650 en € 7.950. Tegelijk zou uit een voor het bewijs gebezigde verklaring van de verdachte volgen dat hij maximaal € 40.000 met de hennephandel heeft verdiend.
23. De verklaring van de verdachte waar de steller van het middel op doelt, houdt – voor zover van belang – in: ‘Ik ben wel betrokken bij de hennepkwekerij. (...) Ik had het aan het einde financieel best goed. Het geld had ik met de hennep verdiend. (...) Het zal twintig tot dertig duizend euro zijn geweest. Misschien ook wel veertigduizend. (...)’ (bewijsmiddel 21). Het hof heeft deze verklaring tot het bewijs van het onder 1 tot en met 4 bewezenverklaarde gebezigd.
24. Het hof heeft uit deze verklaring kennelijk niet afgeleid dat de verdachte maximaal € 40.000 met de hennephandel heeft verdiend. Dat acht ik niet onbegrijpelijk; dat de verdachte aangeeft ‘misschien ook wel’ € 40.000 ‘met de hennep’ te hebben verdiend, sluit niet uit dat hij nog meer heeft verdiend. Voor zover de klacht van een andere lezing van ’s hofs overwegingen uitgaat, mist zij feitelijke grondslag.
25. In verband met de toereikendheid van ’s hofs motivering wijs ik er nog op dat door de verdediging in hoger beroep niet is betwist dat de verdachte de goederen heeft kunnen aanschaffen met geld dat afkomstig is uit eigen misdrijf.
26. De steller van het middel voert voorts aan dat de (raadsvrouw van de) verdachte heeft bestreden dat de horloges en voertuigen eigendom waren van de verdachte. Alleen ten aanzien van de Mercedes en de Rolex Day Date zou het hof in het bestreden arrest duidelijk hebben gemaakt waarom het toch aanneemt dat deze voorwerpen door de verdachte zelf zijn aangeschaft. Voor de overige voorwerpen zou een dergelijke toelichting ontbreken ‘die mede in het licht van het verschil in hennepinkomsten en de waarde van de witwasvoorwerpen ten node wordt gemist’.
27. Het hof heeft overwogen dat ‘op basis van het dossier’ aannemelijk is dat de verdachte de eigenaar is van twee Rolex horloges, een Mercedes-Benz en een Harley Davidson. Met betrekking tot de Harley Davidson houden de bewijsmiddelen in dat de motor op dinsdag 9 juni werd aangetroffen voor de woning [c-straat 1] te [plaats]. En dat het kentekenbewijs deel 1 van de motor in de woning [c-straat 2] te [plaats] werd aangetroffen. Dat is de woning waar ook de verdachte werd aangetroffen en aangehouden. Het kentekenbewijs deel 1 werd aangetroffen in een mapje/portemonnee met daarin een rijbewijs, een creditcard en een zorgpas van Menzis alle op naam van de verdachte (bewijsmiddel 2). Uit een verklaring van medeverdachte [betrokkene 3] blijkt voorts dat de verdachte hem vertelde dat hij een schuur wilde laten bouwen en dat hij een motor had gekocht en dat hij een oude auto had en dat die erin moesten (bewijsmiddel 7). Het hof heeft hieruit afgeleid en kunnen afleiden dat de verdachte de eigenaar van de Harley Davidson motor was. De stelling dat de verdachte niet de eigenaar is van deze motor vindt daarmee afdoende weerlegging in de bewijsvoering. Tot nadere motivering was het hof niet gehouden.
28. Met betrekking tot het Rolex herenhorloge GMT Master II (D.02.01.002) houdt ’s hofs bewijsvoering in dat in het onderzoek Baham een Rolex herenhorloge GMT Master II is aangetroffen in perceel [c-straat 2] te [plaats] en aldaar in beslag is genomen (bewijsmiddel 4). Dat is de woning waar de verdachte werd aangetroffen en aangehouden (bewijsmiddel 2). [betrokkene 7], de moeder van de verdachte, heeft verklaard dat een ‘Rolex heren horloge’ niet van haar is (bewijsmiddel 5). Uit de bewijsoverwegingen die het hof aan feit 6 heeft gewijd kan worden afgeleid dat [c-straat 2] (ook) de woning van moeder is. [betrokkene 3] spreekt in verband met de verdachte over ‘zijn huis’ aan de [c-straat] (bewijsmiddel 7). Het hof heeft uit een en ander afgeleid en naar het mij voorkomt kunnen afleiden dat de verdachte de eigenaar was van (ook) dit Rolex horloge. Ik betrek daarbij dat de raadsvrouw niet bestreden heeft dat de verdachte het horloge onder zich had. Aangevoerd is slechts dat de verdachte het horloge (voor naar ik begrijp de eigenaar) zou verkopen; daarbij is evenwel niet aangegeven wie dan wel de eigenaar van het horloge is.
29. De steller van het middel voert aan dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte óók nog een legale bron van inkomsten beschikbaar had (namelijk een Wajong-uitkering). Aangevoerd wordt dat als met het hof zou worden aangenomen dat de verdachte inderdaad alle voorwerpen zelf heeft aangeschaft – mede in het licht van die legale inkomstenbron – niet begrijpelijk is waarom is bewezenverklaard dat die voorwerpen telkens met (eigen) misdaadgeld zijn gefinancierd.
30. Het hof heeft een proces-verbaal financieel onderzoek d.d. 14 januari 2016 voor het bewijs van het onder 5 bewezenverklaarde witwassen gebruikt (bewijsmiddel 1). Dit bewijsmiddel houdt in dat het geregistreerde inkomen van de verdachte bestaat uit uitkeringen van het UWV en de Sociale Dienst, gemiddeld € 673,- per maand. En dat vanaf 29 oktober 2012 € 500,- huur per maand wordt betaald voor [a-straat 1] te Winsum. In ’s hofs bewijsvoering ligt aldus besloten dat het onaannemelijk is dat de verdachte met zijn legale inkomsten in staat zou zijn geweest om de in de bewezenverklaring van feit 5 vermelde goederen, waaronder een Rolex horloge met een geschatte nieuwwaarde van ongeveer € 30.650,- aan te schaffen. Daarbij merk ik nog op dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘uit misdrijf afkomstig’ niet vereist is dat het voorwerp geheel uit misdrijf afkomstig is: ook een voorwerp dat gedeeltelijk is gefinancierd met crimineel geld en voor het overige met legaal geld kan van misdrijf afkomstig zijn.7.In verband met de toereikendheid van ’s hofs motivering wijs ik erop dat door de verdediging in hoger beroep niet is aangevoerd dat de verdachte de voorwerpen met legaal geld heeft aangeschaft.
31. Het tweede middel faalt
Bespreking van het derde middel
32. Het derde middel bevat de klacht dat de beslissing van het hof om diverse inbeslaggenomen voorwerpen verbeurd te verklaren niet begrijpelijk is, nu zonder nadere motivering niet valt in te zien waarom deze voorwerpen aan de verdachte toebehoren en/of hoe de bedoelde voorwerpen geheel of grotendeels door middel van het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde en bewezenverklaarde zijn verkregen. De steller van het middel voert ook in dit verband aan dat het hof heeft vastgesteld dat de verdachte maximaal € 40.000,- met de hennephandel heeft verdiend, terwijl de (aanschaf)waarde van het verbeurdverklaarde geld en de verbeurdverklaarde voorwerpen dat misdadige inkomen ruimschoots overstijgt.
33. Het hof heeft in het bestreden arrest in verband met de verbeurdverklaring van diverse inbeslaggenomen goederen het volgende overwogen:
‘Beslag
De hierna te noemen inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen behoren aan verdachte toe. Zij zullen worden verbeurd verklaard aangezien zij geheel of grotendeels door middel van het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde en bewezenverklaarde zijn verkregen. Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
(…)
BESLISSING:
Het hof
(…)
Verklaart verbeurd de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- een personenauto, merk Mercedes-Benz, type E 350, kenteken [kenteken 7]
- een motorfiets, merk Harley Davidson, kenteken [kenteken 6]
- een horloge, merk Rolex, type GMT Master II (D.02.01.002)
- een horloge, merk Rolex. type Day Date II (D.03.05.002)
- geld ter waarde van € 13.694,99
- geld ter waarde van $ 5.625,00’
34. Zoals bij de bespreking van het tweede middel al is aangegeven heeft het hof uit de bedoelde verklaring van de verdachte kennelijk niet afgeleid dat de verdachte maximaal € 40.000 met de hennephandel heeft verdiend, en is dat oordeel niet onbegrijpelijk.
35. Daarmee faalt de klacht dat het tegen de achtergrond van het gebruik voor het bewijs van deze verklaring nadere motivering behoefde dat en waarom deze voorwerpen aan de verdachte toebehoren en/of waarom dit geld en deze voorwerpen geheel of grotendeels uit de onder 1, 2, 3 en 4 bewezenverklaarde feiten zijn verkregen.
36. Het derde middel faalt.
Bespreking van het vierde middel
37. Het vierde middel bevat de klacht dat het vereiste van berechting binnen een redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is geschonden aangezien de stukken van het geding niet binnen acht maanden nadat het cassatieberoep is ingesteld naar de griffie van de Hoge Raad zijn verzonden.
38. Namens de verdachte is op 4 mei 2021 beroep in cassatie ingesteld. De stukken van het geding zijn op 28 januari 2022 bij de griffie van de Hoge Raad binnengekomen. Dit betekent dat de inzendtermijn van acht maanden met vierentwintig dagen is overschreden. Dat dient tot strafvermindering te leiden.8.
39. Het vierde middel slaagt.
Afronding
40. Het eerste, tweede en derde middel falen en kunnen worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende formulering. Het vierde middel slaagt.
41. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
42. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, tot vermindering van de opgelegde straf aan de hand van de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 15‑11‑2022
Besluit van 9 december 2002, houdende uitvoeringsvoorschriften krachtens de Opiumwet, Stb. 2002,624.
Besluit van 31 augustus 2006, Stb. 2006, 416.
Vgl. de conclusies voorafgaand aan HR 2 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:869 (art. 81 RO) en HR 17 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:1991.
Kamerstukken II 2011/12, 32 842, nr. 6, p. 3-4 en Kamerstukken II 2012/13, 32 842, nr. 13, p. 9-10, in samenhang met de Aanwijzing Opiumwet die op 1 maart 2015 in werking trad (Stcrt. 2015, 5391).
Vgl. HR 23 november 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN0578, NJ 2011/44 m.nt. Keijzer, rov. 3.6.3.
HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578, NJ 2008/358 m.nt. Mevis, rov. 3.3.