Vgl. onder meer HR 24 juni 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7985 en HR 2 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:1060.
HR, 30-06-2020, nr. 18/05063
ECLI:NL:HR:2020:1163
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
30-06-2020
- Zaaknummer
18/05063
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2020:1163, Uitspraak, Hoge Raad, 30‑06‑2020; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2020:659
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2018:4196
ECLI:NL:PHR:2020:659, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 19‑05‑2020
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2020:1163
- Vindplaatsen
Uitspraak 30‑06‑2020
Inhoudsindicatie
Gewapende overval op coffeeshop. Medeplegen diefstal met geweld, art. 312.2.2 Sr. 1. Bewijsklacht. 2. Verzoek tot aanhouding inhoudelijke behandeling teneinde resultaten van meineedonderzoek naar ontlastende verklaring van medeverdachte af te wachten. 3. Uos t.a.v. gestelde aanwezigheid van verdachte als bezoeker in coffeeshop en betrouwbaarheid van ontlastende verklaring van medeverdachte. 4. Feit van algemene bekendheid dat verschillende, vrijwel haakse bochten moeten worden afgeslagen om van A-straat naar B-straat te gaan, zodat verdachte geen zicht kan hebben gehad op witte scooter? 5. Heeft hof noch bij opleggen van vrijheidsstraf noch bij herroeping VI tijd die verdachte gedetineerd is geweest in mindering gebracht? 6. Omzetting vervangende hechtenis in gijzeling bij schadevergoedingsmaatregel, art. 36f Sr. Ad 1., 2., 3., 4. en 5. HR: art. 81.1 RO. Ad 6. HR ambtshalve: Hof heeft verdachte verplichting opgelegd om aan Staat ten behoeve van in arrest genoemd slachtoffer in arrest vermeld bedrag te betalen, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door in arrest genoemd aantal dagen hechtenis. HR zal ’s hofs uitspraak ambtshalve vernietigen v.zv. daarbij vervangende hechtenis is toegepast overeenkomstig hetgeen is beslist in ECLI:NL:HR:2020:914. HR bepaalt dat met toepassing van art. 6:4:20 Sv gijzeling van gelijke duur kan worden toegepast.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 18/05063
Datum 30 juni 2020
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 15 november 2018, nummer 23/001720-16, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft Y. Moszkowicz, advocaat te Utrecht, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest maar uitsluitend wat de duur van de gevangenisstraf betreft, tot vermindering daarvan naar de gebruikelijke maatstaf, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste, het tweede, het derde, het vierde en het zesde cassatiemiddel
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beoordeling van het vijfde cassatiemiddel
3.1
Het cassatiemiddel klaagt dat in de cassatiefase de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
3.2
Het cassatiemiddel is gegrond. Dit moet leiden tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van vier jaren.
4. Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
4.1
Het hof heeft de verdachte de verplichting opgelegd, kort gezegd, om aan de Staat ten behoeve van het in het arrest genoemde slachtoffer het in het arrest vermelde bedrag te betalen, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door het in het arrest genoemde aantal dagen hechtenis.
4.2
De Hoge Raad zal de uitspraak van het hof ambtshalve vernietigen voor zover daarbij vervangende hechtenis is toegepast, overeenkomstig hetgeen is beslist in HR 26 mei 2020, ECLI:NL:HR:2020:914.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend voor zover bij de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het in het arrest genoemde slachtoffer vervangende hechtenis is toegepast en wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
- bepaalt dat ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het in het arrest genoemde slachtoffer met toepassing van artikel 6:4:20 van het Wetboek van Strafvordering gijzeling van gelijke duur kan worden toegepast;
- vermindert de opgelegde gevangenisstraf in die zin dat deze drie jaren en elf maanden beloopt;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink en J.C.A.M. Claassens, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 juni 2020.
Conclusie 19‑05‑2020
Inhoudsindicatie
Gewapende overval op coffeeshop. Medeplegen diefstal met geweld, art. 312.2.2 Sr. 1. Bewijsklacht. 2. Verzoek tot aanhouding inhoudelijke behandeling teneinde resultaten van meineedonderzoek naar ontlastende verklaring van medeverdachte af te wachten. 3. Uos t.a.v. gestelde aanwezigheid van verdachte als bezoeker in coffeeshop en betrouwbaarheid van ontlastende verklaring van medeverdachte. 4. Feit van algemene bekendheid dat verschillende, vrijwel haakse bochten moeten worden afgeslagen om van A-straat naar B-straat te gaan, zodat verdachte geen zicht kan hebben gehad op witte scooter? 5. Heeft hof noch bij opleggen van vrijheidsstraf noch bij herroeping VI tijd die verdachte gedetineerd is geweest in mindering gebracht? 6. Omzetting vervangende hechtenis in gijzeling bij schadevergoedingsmaatregel, art. 36f Sr. Ad 1., 2., 3., 4. en 5. HR: art. 81.1 RO. Ad 6. HR ambtshalve: Hof heeft verdachte verplichting opgelegd om aan Staat ten behoeve van in arrest genoemd slachtoffer in arrest vermeld bedrag te betalen, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door in arrest genoemd aantal dagen hechtenis. HR zal ’s hofs uitspraak ambtshalve vernietigen v.zv. daarbij vervangende hechtenis is toegepast overeenkomstig hetgeen is beslist in ECLI:NL:HR:2020:914. HR bepaalt dat met toepassing van art. 6:4:20 Sv gijzeling van gelijke duur kan worden toegepast.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer18/05063
Zitting 19 mei 2020
CONCLUSIE
F.W. Bleichrodt
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990,
hierna: de verdachte.
Het cassatieberoep
De verdachte is bij arrest van 15 november 2018 door het gerechtshof Amsterdam wegens “diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, met aftrek als bedoeld in art. 27(a) Sr. Daarnaast heeft het hof beslist op de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij en aan de verdachte dienovereenkomstig een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, een vordering tot herroeping van voorwaardelijke invrijheidstelling toegewezen en gelast dat een gedeelte van de eerder opgelegde vrijheidsstraf alsnog wordt ten uitvoer gelegd, een en ander zoals nader in het arrest is vermeld.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. Mr. Y. Moszkowicz, advocaat te Utrecht, heeft zes middelen van cassatie voorgesteld.
De middelen
3. Het eerste middel bevat de klacht dat de bewezenverklaring niet uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid, dan wel dat de motivering van het hof daarvan onbegrijpelijk is.
4. Ten laste van de verdachte is bewezen verklaard dat:
“hij op 11 mei 2014 te Haarlem tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen geld en wiet en/of hash, toebehorende aan [betrokkene 1] en/of aan coffeeshop "[A]", welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen [betrokkene 1] en/of anderen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat hij, verdachte, en zijn mededaders:
een (imitatie)wapen en een imitatiewapen hebben gericht op [betrokkene 1] en op andere personen welke aanwezig waren in coffeeshop "[A]" en daarbij hebben geroepen: 'iedereen koppen dicht en op de grond liggen',
en
- een (imitatie)wapen hebben gericht op het hoofd van [betrokkene 1] en
- [betrokkene 1] aan haar haren en aan haar sjaal hebben getrokken en [betrokkene 1] hebben geschopt.”
5. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende in de aanvulling op het verkort arrest opgenomen bewijsmiddelen:
“1. Een proces-verbaal van aangifte met nummer PL1200-2014047159-1 van 11 mei 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (doorgenummerde pagina’s 173 - 176). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 11 mei 2014 tegenover de verbalisant afgelegde verklaring van [betrokkene 1]:
Ik doe aangifte van een overval op mijn coffeeshop op zondag 11 mei 2014. Ik ben eigenaar van de coffeeshop genaamd “[A]”, in de volksmond “[…]”. Mijn coffeeshop is gevestigd op de [a-straat 1] te Haarlem. Rond 13.15 uur had ik de voordeur open gezet om te luchten. Op dat moment zaten er een stuk of acht vaste klanten binnen. Ik zag dat er op een gegeven moment twee donker geklede jongens in de voordeur stonden; beiden hadden een pistool. Ik zag dat beide jongens hun wapens de zaak in richtten en ik hoorde dat zij hierbij riepen: ‘Iedereen koppen dicht en op de grond liggen’. Ik bleef staan, ik weet niet waarom. Ik zag dat alle klanten die in de zaak aanwezig waren op de grond gingen liggen. Ik zag dat de jongens op mij af kwamen lopen. Ik zag dat de jongen met de rode tas naar mij toe liep en dat zij op een gegeven moment allebei bij mij achter de balie stonden. Ik hoorde dat de jongen met de rode tas zijn wapen door aan het laden was. Ik zag namelijk dat hij de slede van zijn wapen naar achteren trok. Hierna zette de jongen met de rode tas het wapen op mijn hoofd. Ik voelde de loop van het wapen niet tegen mijn hoofd, dus er zal wel wat ruimte tussen hebben gezeten. Ik zag wel dat het wapen op de rechterzijde van mijn hoofd gericht was. Ik hoorde de jongen met de rode tas aan mij vroeg: ‘Waar is de kluis?’. Ik zei tegen de jongen: ‘Ik heb geen kluis, ik weet het niet’. Hierna zag en voelde ik dat ik geduwd werd door de jongen met de rode tas. Ik kwam tegen de kassa aan. Ik weet niet meer hoe, maar op een gegeven moment moest een van mijn klanten de zwarte sporttas vullen met jointjes, bakken wiet, hasj en hij moest het geld van mijn kassa in de sporttas doen.
Ik zag en voelde dat ik de keuken in werd geduwd door de langste jongen. Ik werd aan mijn sjaal en mijn haren de keuken in gesleurd. Ik voelde dat ik een schop in mijn buik kreeg. Ik zag dat de jongens achter de balie stonden. Die lange jongen hield mij in de gaten. Ik zag dat hij half in de keuken stond en half achter de balie. Ik zag dat de jongen met de rode tas achter de balie stond. Ik hoorde dat de jongen met de rode tas zei: ‘Schiet op’. Ik denk dat hij dit zei tegen de klant van mij die de zwarte sporttas moest vullen. Ik zag en voelde dat de lange jongen mij vast pakte bij mijn sjaal en haren. Ik begreep hieruit dat ik mee naar boven moest. Ik liep naar boven, de trap op, en ik zag dat die lange jongen achter mij aan liep de trap op. Ik zag dat de lange jongen zijn wapen in zijn rechterhand vasthield. Ik draaide me op een gegeven moment om en deed een greep met mijn linkerhand naar zijn wapen. Ik kwam in contact met het wapen van de lange jongen. Ik dacht te voelen dat het een plastic wapen was. Gelijk op dat moment ging de deurbel. Ik denk dat beide jongens hier enorm van schrokken. Ik denk dit omdat ze ineens nadat de deurbel ging wegrenden. Ik riep de zaak in: ‘jongens, het zijn nepwapens’. Ik zag toen dat alle klanten de jongens achterna renden, de voordeur uit. Ik zag dat klanten één van de daders op de grond hadden gegooid voor de shop. De andere dader is weggerend in de steeg. Ik hoorde later dat mijn klanten hem ook hadden gevangen, maar dat hij was ontsnapt. De klanten hebben wel mijn spullen mee teruggenomen die de daders wilden meenemen.
Ik heb alles op camerabeeld staan. Ik zal dit op een usb-stick zetten en deze aan u overdragen.
Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
2. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2014047159 van 6 juni 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] (doorgenummerde pagina’s 208 - 231). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisant:
In en aan de Coffeeshop [A] op de [a-straat 1] te Haarlem hangen vier camera’s. Camera 2 heeft zicht vanaf het pand de [b-straat] in, welke loopt langs het zijraam van de [A]. Tevens zijn de camerabeelden van [B], gelegen aan de [a-straat 2] te Haarlem, bekeken; de camera hangt aan de gevel bij de club en geeft zicht op de [a-straat] ter hoogte van [A]. In de tijd die staat aangegeven op de beelden van [B] zit een tijdsverschil van 1 minuut en 27 seconden die achterloopt op de daadwerkelijke tijd (opmerking hof: hieronder zijn de daadwerkelijke tijden opgenomen). Door mij zijn de beveiligingsbeelden van [A] en [B] onderzocht en hierbij is mij in chronologie het volgende bekend geworden:
12.48.39 uur overvallers komen in beeld.
12.48.43 uur overvaller 2 komt in beeld en heeft een opvallende lichtgekleurde tas om zijn schouder (crossed over).
12.48.44 uur de overvaller met de lichtgekleurde tas draagt ook lichtgekleurde schoenen.
12.48.49 uur de overvaller met de lichtgekleurde tas gaat bijna tegen de muur aan staan, terwijl de andere overvaller doorloopt.
Noot verbalisant: op het moment dat de overvallers in de [b-straat] zijn, in verband met de voorverkenning, loopt [betrokkene 2] over de [a-straat]/kruising met de [b-straat] naar de [A], alwaar zij om 12.48.50 uur binnenstapt.
12.48.51 uur overvaller heeft twee tassen om zijn schouders hangen, één rechts en één links.
12.48.52 uur en loopt voorts ook door achter overvaller 1 aan richting de [a-straat]
13.14.05 uur één van de overvallers komt rechtsboven in beeld terwijl [verdachte] (het hof begrijpt: de verdachte) de [b-straat] doorloopt.
13.14.07 uur de overvaller loopt weer een stukje weg.
13.14.13 uur [verdachte] komt de [b-straat] uit lopen.
13.14.14 uur [verdachte] loopt richting de ingang van de [b-straat]. Duidelijk is te zien dat hij een witte broek draagt en een zwarte jas.
13.14.17 uur overvallers komen aanlopen en degene met de opvallende lichtgekleurde tas loopt vlak langs de kant.
13.14.23 uur overvallers staan hun gezicht te bedekken en de overvaller met de joggingbroek met rode strepen draagt ook een tas (crossed over).
13.14.39 uur lopen de overvallers verder door de [b-straat] in de richting van de [A].
13.14.43 uur de overvaller met de rode tas en witte tas om de schouders komt de hoek van de [b-straat] uit rennen en gaat naar de ingang van de [A].
13.14.44 uur overvaller staat op de drempel met zijn wapen de zaak in gericht.
13.14.44 uur eerste overvaller is bij de openstaande deur.
13.14.45 uur overvaller 2 komt achter overvaller 1 naar binnen en duidelijk is te zien dat hij een zwarte broek aan heeft met witte strepen en een zwarte of in ieder geval donkerkleurige tas bij zich draagt.
13.14.48 uur iedereen duikt naar de grond en [verdachte] staat nog met zijn handen half in de lucht. 13.14.50 uur iedereen ligt op de grond, [verdachte] ‘hangt nog halverwege’.
13.14.52 uur overvaller 2 loopt richting [verdachte] en draagt een zwarte tas om zijn schouder.
13.14.53 uur overvaller 2 haalt zijn meegebrachte zwarte tas van zijn schouder af.
13.14.54 uur overvaller 2 geeft de tas aan [verdachte].
13.14.55 uur overvaller 1 komt in beeld en heeft een rode en een witte tas om zijn schouders hangen.
13.14.59 uur [verdachte] wordt door overvaller 2 in de richting van de ingang van de toonbank geduwd.
13.15.03 uur overvaller 2 sluit de voordeur door de prullenbak weg te schuiven.
13.15.03 uur de medewerkster achter de toonbank wordt onder schot gehouden door overvaller 1.
13.15.12 uur overvaller 2 staat nog in de zaak bij de klanten en draagt zichtbaar een wapen.
13.15.13 uur [verdachte] wordt naar binnen geduwd tegen de medewerkster aan.
13.15.17 uur [verdachte] begint de tas te vullen die hij van overvaller 1 heeft gekregen.
13.15.19 uur [verdachte] gaat door met de tas vullen, terwijl de overvallers met de medewerkster in de weer zijn (zij wordt zichtbaar geduwd)
13.15.25 uur staan beide overvallers in de zaak en houden een bezoeker onder schot.
13.15.47 uur wordt [verdachte] aan de kant geschoven door overvaller 1, omdat hij er langs wil. 13.16.09 uur [verdachte] wordt onder schot gehouden en gaat weer richting de kassa maar krijgt de kassa niet open.
13.16.12 uur overvaller 1 komt zelf naar de kassa.
13.16.15 uur overvaller 1 probeert zelf de kassa te openen terwijl [verdachte] zijn handen omhoog houdt.
13.16.26 uur [verdachte] staat nog steeds met de handen omhoog als overvaller 1 het geld uit de kassa in een van zijn tassen stopt.
13.16.28 uur overvaller 1 die met de kassa bezig is draait zich om met zijn rug naar de toonbank.
13 .26.29 uur overvaller 1 draait zich weer om naar de kassa.
13.16.32 uur overvaller 1 gaat verder met de kassalade leeghalen.
13.16.37 uur overvaller 1 loopt weg langs de toonbank.
13.16.47 uur overvaller 1 komt terug en stopt wat in de tas die nog op de toonbank staat.
13.16.56 uur de overvallers verlaten de ruimte achter de toonbank en rennen weg in de richting van de deur waarbij overvaller 1 de zwarte tas met zich voert en overvaller 2 draagt geen tas bij zich.
13.16.57 uur overvaller 1 bereikt als eerste de voordeur van de zaak (met de rode tas).
13.16.58 uur de overvallers openen de deur om te vluchten waarbij de klanten opspringen om de overvallers tegen te houden.
13.17.00 uur overvaller 1 met de rode tas rent de zaak uit, gevolgd door overvaller 2.
13.17.01 uur overvaller 1 rent de [b-straat] in terwijl overvaller 2 wordt vastgehouden door een van de klanten.
13.17.01 uur alle aanwezigen zijn opgesprongen en rennen achter de overvallers of de zaak uit.
13.17.02 uur overvaller 2 rent weg door de [b-straat]. Hij heeft de rode en witte tas nog om. 13.17.05 uur overvaller wordt op de voet gevolgd door een van de klanten uit de zaak.
13.21.03 uur de politie is ter plaatse en een klant wijst waar een van de overvallers zich bevindt.
13.21.47 uur de klant die het eerst achter de overvaller aan is gerend, heeft de rode tas van overvaller 2 in zijn handen en loopt met drie anderen richting de [A].
13.21.55 uur de vier klanten komen uit de [b-straat] en één heeft de rode tas in zijn handen en overvaller 2 is aangehouden door de politie.
13.21.57 uur ook de man die de zwarte tas bij zich heeft komt de [b-straat] uit.
13.22.04 uur een van de klanten die achter overvaller 1 is aangelopen heeft de zwarte tas bij zich die door overvaller 1 van de toonbank was gepakt en die door [verdachte] tijdens de overval is gevuld.
3 . Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1200-2014047159-7 van 11 mei 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3] (doorgenummerde pagina’s 184-189). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisant:
Op 11 mei 2014, iets na 13.18 uur, zag ik enkele meters voor de [b-straat] een groepje personen staan. Ik zag dat er een persoon op de grond lag. Dit bleek later een verdachte te zijn genaamd [betrokkene 3]. Ik zag dat een beveiliger deze verdachte op de grond drukte. Daarna liep ik de [b-straat] in. Ik zag iemand wijzen in de richting van de [c-straat]. Toen ben ik die richting opgerend. Daarna ben ik in de richting van de [d-straat] gerend. Ik ben linksaf geslagen naar de [e-straat] en doorgelopen in de richting van de [f-straat]. Daar ben ik links afgeslagen in de richting van de [g-straat]. Ter hoogte van het [h-straat] heb ik in de garage gekeken. Hierna ben ik omgedraaid en mijn weg terug gelopen. Terwijl ik terugliep zag ik aan mijn linkerzijde een bromfiets staan. Ik zag dat de bromfiets een witte kleur had. Ik zag dat op het zadel een matzwarte helm lag.
4. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1200-2014047159-28 van 11 mei 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de opsporingsambtenaren [verbalisant 4] en [verbalisant 5] (doorgenummerde pagina’s 66-68). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisanten dan wel één van hen:
Op 11 mei 2014 hoorden wij dat de noodhulpeenheid 82.50, collega’s [verbalisant 6] en [verbalisant 3], de opdracht kregen te gaan naar de [a-straat 1] te Haarlem. Op bovengenoemde locatie zou zojuist een overval hebben plaatsgevonden welke gepleegd zou zijn door drie gewapende mannen.
Hierop zijn wij in een opvallend dienstvoertuig gestapt en zijn ook gereden richting de [a-straat 1] te Haarlem. Tijdens het aanrijden hoorden wij collega [verbalisant 6] melden dat er zojuist een persoon was aangehouden. Wij hoorden hen zeggen dat de andere personen weg zouden zijn.
AANTREFFEN VERDACHTE
Wij zijn hierop direct de [g-straat] ingereden. Ter hoogte van de kruising [i-straat], [g-straat] stopten wij ons dienstvoertuig. Het is ons bekend dat naast de locatie [a-straat 1] een steeg gelegen is. Dit betreft de [b-straat]. Het is ons bekend dat je via de [b-straat] en de andere aldaar gelegen stegen kan komen bij de [i-straat]. Op het moment dat wij ons dienstvoertuig stil hebben zien wij een manspersoon de [i-straat] inrennen. Wij zien dat hij afkomstig is uit de [f-straat]. Wij zien dat de manspersoon de [i-straat] in rent in onze richting. Wij stonden op dat moment nog in de [g-straat]. Wij zien dat de manspersoon onze kant opkijkt. Wij zien dat de verdachte kennelijk schrikt van het zien van ons. Hierop pak ik de handen van de verdachte vast en hou hem op bovengenoemde dag, om 13:20 uur, samen met collega [verbalisant 5], aan ter zake verdenking van een overval.
De verdachte bleek later genaamd te zijn: [betrokkene 4], geboren [geboortedatum] 1996 te [geboorteplaats].
5. Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer PL1200-2014047159-30 van 18 mei 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 7] (doorgenummerde pagina’s 261-264). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 18 mei 2014 tegenover de verbalisant afgelegde verklaring van [betrokkene 5]:
Ik heb de coffeeshop ongeveer 2 jaar geleden verkocht aan de huidige eigenaresse. Zij is genaamd [betrokkene 1]. Ik heb de coffeeshop ruim een jaar gehad. De coffeeshop heette hetzelfde als nu, namelijk ‘[A]’. Ik was die dag zo rond 11 uur ‘s morgens al in de coffeeshop. Ongeveer 13.15 uur vond de overval plaats. Ik was op dat moment boven. In die kamer staat een bank, maar ook de opname-apparatuur en een beeldscherm van de camerabeelden in de shop beneden. Ik hoorde lawaai van beneden komen. Ik hoorde geschreeuw en gebonk. Ik ben toen naar de kamer gelopen, waar de beelden te bekijken zijn. Ik zag op de beelden dat er een overval plaatsvond op de coffeeshop. Er hangen beneden in de shop meerdere camera’s die opnemen. Ik zag op de beelden dat [betrokkene 1] werd bedreigd met een vuurwapen. Ik zag dat één van de overvallers namelijk het vuurwapen richtte op haar. Ook zag ik dat ze werd geslagen door die overvaller. Ik heb vervolgens met 112 gebeld en heb aangegeven dat en waar er een overval plaatsvond. Tijdens dat gesprek hoorde ik dat de trap op werd gelopen. Ik hoorde een overvaller zeggen dat hij de kluis wilde en naar boven wilde, of woorden van gelijke strekking. Ik hoorde dat [betrokkene 1] antwoordde dat ze niet naar boven wilde. Uiteindelijk kwamen ze niet helemaal naar boven. Kennelijk hebben de overvallers er toen voor gekozen om te vluchten. Ik ben toen opgestaan en keek naar de beelden. Daar zag ik dat de shop zo goed als leeg was.
Ik ben nog een keer naar boven gelopen om te kijken of de beelden echt waren opgenomen. Ik had de beelden een stuk teruggespoeld en uitgekeken. Volgens mij waren er 7 a 8 klanten in de shop aanwezig tijdens de overval.
Ik heb de camerabeelden veiliggesteld op een stick. Daardoor heb ik dus de beelden van de overval meerdere keren terug gekeken. Op de beelden is dus te zien dat de overval wordt gepleegd door 2 gewapende overvallers. De overvallers gebruiken daarbij een klant van de shop, die de tas van de overvallers moet vasthouden. Wat mij echter opvalt is dat de klant, die gebruikt wordt door de overvallers, slechts enkele seconden vóór de overvallers de shop binnen loopt om wat te kopen, dat hij wel heel fanatiek meehelpt en namelijk van alles in de tas stopt en dat als de overvallers al weg zijn dat hij nog steeds met zijn handen omhoog staat. Op de beelden is ook te zien dat die klant uit hetzelfde steegje aan komt lopen naar de shop als de overvallers. Ik schat dat de afstand tussen hen rond de 30 meter zal zijn geweest. Verder is op de beelden te zien dat de vriendin van die klant ongeveer 15 minuten vóór de overval ook de shop inloopt en wat koopt.
6. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1200-2014047159-23 van 11 mei 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 8] (doorgenummerde pagina’s 191 — 193). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisant:
Op 11 mei 2014 werd in een steegje tegenover de [f-straat 1] een bromfiets, wit van kleur, aangetroffen. Ik zag een integraalhelm bij het voeteneind op de bromfiets en een kleinere zwarte ‘dophelm’ op de kop op de grond liggen.
7. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1200-2014047159-36 van 15 juli 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 9] (doorgenummerde pagina’s 391 - 402). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisant:
Vanaf de plaats delict liepen we via de [b-straat] en nog een paar steegjes naar de [f-straat]. Daar stond een witte scooter geparkeerd. Op de treeplank van de scooter lag een integraalhelm en ernaast lag een pothelm. De helmen heb ik in beslag genomen. Op 2 juni 2014 zijn de helmen naar het NFI gebracht voor DNA-onderzoek. Op 4 juli 2014 ontving ik het NFI-rapport met de uitslag van dit DNA-onderzoek. Van de bemonsteringen van de integraalhelm en de ski-helm zijn mengprofielen verkregen. In deze mengprofielen komen de DNA-profielen van [betrokkene 3] en [betrokkene 4] voor met DNA-profielen van minimaal 2 andere personen.
8. Een proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer 2014047159/1 van 12 mei 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 10] en [verbalisant 11] (doorgenummerde pagina’s 443 - 459). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 12 mei 2014 tegenover de verbalisanten afgelegde verklaring van [betrokkene 3], dan wel als mededeling van de verbalisanten of één van hen:
Ik ging gisteren rond 10:00 uur de deur uit. [betrokkene 6] woont om de hoek bij mij. Hij woont daar met zijn vriendin. Ik ging naar [betrokkene 6] om te wachten op die andere guy, [betrokkene 4] (het hof begrijpt: [betrokkene 4]). Ik had met [betrokkene 4] afgesproken bij [betrokkene 6]. Ik had [betrokkene 4] gebeld toen ik bij [betrokkene 6] was; hij had zich verslapen. Hij zei dat hij in zijn oude huis was, bij zijn moeder. Toen gingen we weg, naar de stad. We gingen naar de coffeeshop om een overval te doen. We hadden tassen bij ons, daar moest wiet en geld in. Ik had een neppistool en hij had een echt pistool.
Noot verbalisant: Ik vroeg de verdachte: hoe lang van te voren ben je aan het neppistool gekomen? Antwoord van de verdachte hierop was: zo’n 5 à 10 minuten ervoor.
We zijn naar het centrum van Haarlem gegaan, ongeveer ter hoogte van [j-straat]. We gingen naar een pleintje aan de achterzijde van de straat waar de coffeeshop zit. Ietjes verder. Daar hebben we staan wachten. We liepen langs de coffeeshop en keken of het druk was. We zagen dat het redelijk druk was binnen. Toen twijfelden we of we zouden wachten of naar binnen gingen. We besloten te wachten. Toen zijn we weer teruggelopen naar het pleintje in het wijkje daarachter. We hebben besproken dat het te druk was en het misschien beter volgende week zouden kunnen doen. Maar we hebben besloten toch te gaan. We zijn teruggegaan naar de coffeeshop en gingen gelijk naar binnen. Ik heb mijn masker opgezet en mijn vriend ook, vlak voordat we naar binnen gingen. Ik pakte mijn pistool en [betrokkene 4] ook. [betrokkene 4] ging als eerste naar binnen; ik kwam erachteraan. Mensen lagen op de grond; mijn vriend had gezegd dat ze op de grond moesten liggen. De eigenaresse bleef staan. [betrokkene 4] liep naar haar toe en zei dat ze mee naar boven moest. Toen zei ze ‘we hebben geen kluis’; [betrokkene 4] had haar dat gevraagd. Ik had daarvoor al die tas aan een meneer gegeven om die tas te vullen. Ik zei tegen hem: ‘vul gewoon alles wat je ziet hier beneden’. Hij pakte die tas en ging deze vullen. Ik pakte de eigenaresse bij haar hand. Wij zijn tot halverwege de trap naar boven gekomen, zij viel mij een beetje aan. Toen hoorde ik mijn maat roepen ‘loesoe’. Toen rende ik naar de deur. Ik hoorde de eigenaresse roepen ‘hij heeft een neppistool’. Ik werd tegengehouden en buiten geslagen en geschopt door een heleboel mensen tegelijk.
9. Een proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer 2014047159/7 van 13 mei 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 10] en [verbalisant 11] (doorgenummerde pagina’s 460 - 479). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 13 mei 2014 tegenover de verbalisanten afgelegde verklaring van [betrokkene 3]:
Ik ben lopend naar [betrokkene 6] gegaan. Dat is vijf à tien minuten lopen. Het klopt dat [betrokkene 6] vlakbij mij om de hoek woont. Voordat we de overval pleegden, zijn we twee keer op het pleintje geweest. Het pleintje ligt tussen de [f-straat] en de [g-straat]. We zijn met de witte scooter van [wijk] naar [j-straat] gegaan. Het was een scooter waar we een helm op moesten dragen. De helm heb ik bij de scooter gelaten. Die helm was niet van mij. Die was van de persoon die de scooter aan ons had geleend. Het was een grijs met zwarte helm, het had een vizier datje naar beneden kon doen en er zat bescherming voor de kin. [betrokkene 4] had een kleine zwarte helm op zonder kinbescherming, een pothelm. Ik was bij [betrokkene 6], [betrokkene 4] had zich verslapen. Ik heb [betrokkene 4] opgehaald met de scooter bij het huis van zijn moeder in [wijk], toen zijn we teruggegaan naar [betrokkene 6] zijn huis. Toen zijn we naar dat pleintje gereden. De scooter is geparkeerd op het pleintje achter de coffeeshop.
10. Een proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer 2014047159/32 van 19 mei 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 10] en [verbalisant 11] (doorgenummerde pagina’s 482 - 492). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 19 mei 2014 tegenover de verbalisanten afgelegde verklaring van [betrokkene 3], dan wel als vraag of als mededeling van de verbalisant of één van hen:
Op de dag van de overval ben ik in het bezit gekomen van de pistolen. [betrokkene 4] is op dezelfde manier in het bezit van het wapen gekomen als ik. [betrokkene 4] is ook in de woning van [betrokkene 6] geweest. Toen ik bij [betrokkene 6] wegging, was ik in het bezit van dat neppistool. Ik denk dat [betrokkene 4] ook in het bezit was van het pistool toen we de woning van [betrokkene 6] verlieten. [betrokkene 4] en ik zijn de uitvoerders geweest, maar er zijn nog anderen bij betrokken. Hun rol was het leveren van spullen, namelijk pistolen en tassen. Die anderen hebben een tip gegeven, de plek waar je de overval gaat plegen, hoeveel er valt te pakken en waar alles ligt. Ik ben benaderd om mee te doen om een overval te plegen. Dat was circa een week voor de overval.
Toen ik voor de tweede keer terugliep naar de coffeeshop ben ik niet onder druk gezet door iemand, maar ik ben wel overgehaald. Diegene zei gewoon tegen ons: ‘het komt wel goed. Er kan niks mis gaan. En als het niet goed komt ga ik dingen voor jullie regelen’. Diegene zei dat tegen ons toen we teruggingen. Ik ben eerst een keer wezen kijken bij de coffeeshop, toen vond ik het te druk. Toen ben ik weggelopen en toen heeft die persoon dat tegen mij gezegd. Die persoon was een man. Hij was daar (het hof begrijpt: op het pleintje) ook.
Opmerking verbalisant: zullen we afspreken dat je als je het over meerdere personen hebt, je ze meneer A, meneer B of mevrouw A of B noemt. De meneer die we net meneer A hebben genoemd blijft meneer A. Hoe ben je met deze overval in aanraking gekomen?
Ik was op een feestje en het was een surpriseparty. Het was bij meneer A thuis. Deze meneer A kende ik eigenlijk niet zo goed. Ik had hem nooit eerder gezien. Het feestje was voor een vriendin van me. Op het feest werd ik aangesproken door meneer A. Hij vroeg mij hoe ik mijn geld verdiende. Hij zei dat als ik geld wilde verdienen, ik contact met hem op kon nemen. Ik ben een tijdje later bij hem langsgegaan. Dat was bij dezelfde woning als waar het surprisefeest was. Na enkele bezoeken begon meneer A met mij over de overval te praten. Dat was een paar weken geleden. Hij vertelde dat ik geld kon verdienen met een overval te plegen. Ik zei dat het mij niets uitmaakte. Toen begon hij over de overval. Hij vertelde wat er viel te pakken, hij vertelde dat er een kluis zou zijn. Hij vertelde dat er een paar duizend euro zou liggen. Hij vroeg of ik mee wilde doen. Toen twijfelde ik nog wel een beetje maar ik heb wel ja gezegd. Een week voor de overval zei hij dat de zondag daarop de overval zou gebeuren. De tas heb ik van meneer A gekregen.
11. Een proces-verbaal van de terechtzitting van de rechtbank Noord-Holland van 6 oktober 2014. Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergeven, als de ter terechtzitting in eerste aanleg afgelegde verklaring van [betrokkene 3]:
Ik heb een verklaring afgelegd bij de politie. Het klopt dat ik toen heb verteld dat het een plan van iemand anders was en dat wij daarin zijn meegegaan. Ik raakte in gesprek met hen op een feestje.
Door een meneer is mij verteld over makkelijk geld verdienen. Het plan dat [betrokkene 4] en ik het zouden doen kwam één week van tevoren.
Ik heb uiteindelijk gezegd dat ik het wilde doen. Dat was dezelfde dag. Ik ben overgehaald.
Op 11 mei 2014 ben ik eerst naar die mensen gegaan. Ik ben daar naartoe gegaan omdat ik erom ben gevraagd. Zij hebben toen gezegd dat het vandaag gaat gebeuren. [betrokkene 4] wist het ook. Ik ben [betrokkene 4] gaan ophalen met de witte scooter. Die heb ik van hen gehad.
Ik heb [betrokkene 4] opgehaald en wij zijn naar het centrum gereden, naar een afgesproken plek. Wij zijn eerst gaan verkennen, ik heb het wapen toen al bij mij gehad. Het was druk bij de coffeeshop. Ik heb bij mezelf gedacht dat ik het niet ga doen. De manier waarop wij zijn overgehaald is een mix van aardig en dwingend geweest. De afspraak over de taakverdeling was dat [betrokkene 4] als eerste naar binnen zal gaan en dat wij naar boven zullen gaan. Het is ons verteld dat er een kluis met geld was. Wij moesten ook de wiet, het vloe en alles meenemen. De wapens hebben wij dezelfde dag gekregen. Het klopt dat wij met maskers op naar binnen zijn gekomen.
Het delen van de buit is afgesproken, maar niet hoeveel iedereen krijgt.
12. Een proces-verbaal camerabeelden met nummer 2014047159/49 van 30 mei 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 12] (doorgenummerde pagina’s 509 - 518). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisant:
Ik heb de camerabeelden van appartementencomplex [l-straat] te Haarlem, percelen [001] tot [002], van 11 mei 2014 tussen 10:15 uur en 12:15 uur, onderzocht. Op de camerabeelden zag ik dat omstreeks 11:05:20 uur een persoon op een witte scooter aan kwam rijden. Vervolgens zag ik dat de persoon die op de witte scooter aan kwam rijden, voorbij de deur van de centrale hal liep en kennelijk aanbelde bij een van de percelen van de [l-straat] te Haarlem. Hierna zag ik dat deze persoon wederom voorbij de deur van de centrale hal liep en even uit beeld verdween. Voornoemd persoon zal ik verder in dit proces-verbaal omschrijven als: persoon 1.
Vervolgens zag ik dat persoon 1 wederom voorbij de deur van de centrale hal liep en kennelijk weer aanbelde. Hierna zag ik dat persoon 1 omstreeks 11:06:02 de deur van de centrale hal opende en naar binnen liep. Vervolgens zag ik dat persoon 1 een in de centrale hal gesitueerde trap op liep. Hierna zag ik dat persoon 1 omstreeks 11:15:25 uur de trap in de centrale hal af kwam lopen en naar buiten liep. Kort daarop, omstreeks 11:15:38 uur, zag ik een tweede persoon (persoon 2) de trap van de centrale hal af komen lopen. Ik zag dat persoon 2 direct naar de deur van de centrale hal liep, deze opende en vervolgens naar buiten liep.
Ik zag dat persoon 1 zowel bij binnenkomst als bij het verlaten van het appartementencomplex een donkerkleurige integraalhelm op zijn hoofd droeg. Tevens zag ik dat persoon 2 bij het verlaten van het appartementencomplex geen helm op zijn hoofd droeg. Vervolgens zag ik dat, omstreeks 11:16:04, uur een witte scooter voor de deur van de centrale hal van het appartementencomplex aan de [l-straat] te Haarlem stil ging staan. Ik zag dat persoon 1 als bestuurder op deze witte scooter zat en dat persoon 2 achterop ging zitten. Hierna zag ik de witte scooter, met hierop persoon 1 en persoon 2, uit het zicht van de camerabeelden rijden, waarbij beiden een helm op hun hoofd droegen.
Omschrijving persoon 1:
- donkere integraalhelm op zijn hoofd,
- donkere bovenkleding,
- Adidas trainingsbroek. Witte Adidas strepen aan de zijkant. Aan de linkerzijde en ter hoogte van de heup boven de witte Adidas strepen een rood gekleurd vlak met hierin een wit gekleurd merkteken van Adidas,
- donkere sportschoenen, vermoedelijk zwart, met geheel witte zool
Omschrijving persoon 2:
- baseballpet op zijn hoofd met vermoedelijk daaroverheen een donkerkleurige capuchon,
- donkere helm,
- donkere bovenkleding met lichter gekleurd bovenstuk (rugzijde op en tussen de schouders),
- donkere Adidas trainingsbroek, rode Adidas strepen aan de zijkant,
- donkere sportschoenen met witte zool aan de zijkant en donkere onderzijde.
13. Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer PL1200-2014047159-38 van 13 mei 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 13] en [verbalisant 7] (doorgenummerde pagina’s 519 - 527). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op dinsdag 13 mei 2014 tegenover de verbalisanten afgelegde verklaring van [betrokkene 7], waarbij V staat voor de vraag van de verbalisanten en A voor het antwoord van de getuige:
V: U bent de moeder van [betrokkene 4]. [betrokkene 4] staat ingeschreven bij u thuis op de [l-straat 1] in Haarlem. Wanneer heeft [betrokkene 4] voor het laatst bij u geslapen?
A: Afgelopen zaterdag (het hof begrijpt: 10 mei 2014).
14. Een proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer 2014047159/8 van 13 mei 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 14] en [verbalisant 12] (doorgenummerde pagina’s 543 - 556). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 13 mei 2014 tegenover de verbalisanten afgelegde verklaring van [betrokkene 4]:
Afgelopen zondag zijn we bij de Coffeeshop ‘[…]’ naar binnen gegaan. De vrouw riep dat het neppistolen waren. Ik ben weggerend en ik werd achterna gerend. Ik ben gepakt door een jongen en daar onderuit gekomen en vervolgens weggerend. Een paar straten verderop ben ik de politie tegengekomen en werd ik aangehouden.
Ik werd wakker gebeld om 10:15 uur. Ik was thuis in [wijk] bij mijn moeder. Ik werd gebeld op de huistelefoon. Ik werd gebeld omdat ik moest komen. Ik ben opgehaald en we zijn naar de stad gegaan. Naar Haarlem. Daar zouden we een overval plegen. Begin vorige week ben ik bekend geworden met het plan de overval te plegen. Het was niet mijn idee. Ik ben opgehaald met een witte scooter. We hebben eerst bij een steeg alles besproken en toen zijn we gegaan en kwamen we terug en toen zijn we weer gegaan. We kwamen terug omdat ik niet meer wou.
Wij zijn er gewoon naar toe gelopen. Ik heb toen tegenover de coffeeshop gestaan, maar het was te druk, dus zijn we teruggegaan naar de steeg/naar de scooter. En toen weer naar de coffeeshop en zonder aarzelen naar binnen gegaan. Ik heb het pistool gekregen op de zondag voor de overval. Voordat ik bij de coffeeshop was, deed ik de bivakmuts op. Er zijn een zwart en een zilveren wapen gebruikt bij de overval. Ik ging als eerste naar binnen. Ik schreeuwde ‘iedereen op de grond’ en hield mijn wapen gericht. Ik had iemand uit het publiek gepakt en een tas gegeven en gezegd dat hij spullen erin moest doen. Ik heb de man in de ruimte van de kassa geduwd. Ik probeerde de kassa open te maken, wat uiteindelijk lukte. Ik zei tegen die man “vullen, vullen, snel, snel”. Waarom een coffeeshop? Dat weet ik niet. Ik heb de optie gekregen, maar niets besproken. De locatie is mij, een week voor de overval, laten zien. Ik heb de vrouw gevraagd om de kluis. Ik wist niet of er éen kluis was, dat hoopte ik. Het is mij gezegd. Ik weet niet of er een kluis is, want dat heb ik zelf niet gezien. Ik weet dat ik via de [b-straat] naar de coffeeshop ben gegaan en dat ik ook zo gevlucht ben.
15. Een proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer 2014047159/33 van 19 mei 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 14] en [verbalisant 12] (doorgenummerde pagina’s 557 - 575). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 19 mei 2014 tegenover de verbalisanten afgelegde verklaring van [betrokkene 4]:
Het klopt dat [betrokkene 3] mij op 11 mei 2014 heeft opgehaald bij mijn moeder. Iets van een week of anderhalve week voor de overval wisten we dat de overval gepleegd ging worden.
16. Een proces-verbaal van de terechtzitting van de rechtbank Noord-Holland van 6 oktober 2014. Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergeven, als de ter terechtzitting in eerste aanleg afgelegde verklaring van [betrokkene 4]:
U vraagt mij hoe ik tot het plan ben gekomen. Ik ben benaderd en ik heb een optie gekregen. [betrokkene 3] is ook benaderd. Diegene die ons heeft benaderd wist dat [betrokkene 3] en ik elkaar kennen. Er is besproken wat waar gehaald zou moeten worden. U houdt mij voor dat [betrokkene 3] heeft verklaard dat wij de wapens op een pleintje hebben gekregen. Dat klopt. Ik heb een zilver en [betrokkene 3] een zwart wapen gekregen. Het klopt dat ik als eerste de coffeeshop binnen liep. Ik heb geroepen dat iedereen op de grond moest gaan liggen. U vraagt aan mij waarom ik denk dat die mensen op de grond zijn gaan liggen. Het was vanwege het gerichte wapen. U vraagt mij of ik [verdachte] kende. Dat klopt. U vraagt mij of ik het wapen heb doorgeladen. Dat heb ik gedaan.
Het klopt dat wij naar een kluis moesten zoeken maar wij wisten niet of er een was.
Ik weet niet wat zou gebeuren als de overval zou zijn gelukt. Ik denk dat ik dan een deel van de buit zou krijgen. Ik zou daarmee geld verdienen maar ik wist niet hoeveel. Er was afgesproken dat ik de buit zou inleveren en verder heb ik daarover niets te zeggen.
17. Een proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer 2014047159/79 van 8 juli 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 10] en [verbalisant 7] (doorgenummerde pagina’s 651 - 676). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 8 juli 2014 tegenover de verbalisanten afgelegde verklaring van [betrokkene 2]:
[verdachte] en ik zijn op 5 juli 2014 een jaar getrouwd. We zijn, met een tussenpoos, nu 6 jaar bij elkaar. Ik sta met mijn dochter ingeschreven op de [k-straat] en [verdachte] staat met [betrokkene 8] ingeschreven op de [m-straat]. Meestal slapen we bij mij thuis, maar incidenteel slaapt [verdachte] in zijn eigen woning. [betrokkene 4] (het hof begrijpt: [betrokkene 4]) is een vriend van [verdachte]’s nichtje, [betrokkene 9]. Hij heeft wel eens op de kinderen gepast, samen met [betrokkene 9]. [betrokkene 3] (het hof begrijpt: [betrokkene 3]) is ook een vriend van [betrokkene 9]. Ik weet niet zo goed wat [verdachte] vindt van [betrokkene 3]. Hij heeft geen hekel aan hem in ieder geval. Anders had hij nooit aardig gedaan op het feestje en zo. Hij deed gewoon normaal tegen [betrokkene 3] op het feestje. Ik ken [betrokkene 3] sinds het surprisefeestje vorig jaar bij ons thuis.
18. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2014047159/81 van 8 juli 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 15], (doorgenummerde pagina’s 645 - 646). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisant:
De historische verkeersgegevens vanaf 1 januari 2014 tot en met 18 juni 2014 zijn opgevraagd van de vaste telefoonaansluiting [telefoonnummer 1], aangesloten op het adres [k-straat 1] te Haarlem, waar verdachten [betrokkene 2] en [verdachte] verblijven. Tevens is over dezelfde periode een printlijst opgevraagd van het telefoonnummer [telefoonnummer 2], in gebruik bij [betrokkene 2].
Uit onderzoek naar de printlijsten van de telefoonnummers in gebruik bij verdachten [betrokkene 3] en [betrokkene 4] was al bekend geworden dat er meerdere telefonische contacten zijn geweest tussen hun telefoonnummers en de vaste aansluiting [telefoonnummer 1].
Uit het onderzoek van de telefoonnummers van [betrokkene 2] bleek dat op 11 mei 2014 omstreeks 14:13 uur (kort na de overval die plaats vond omstreeks 13:14 uur) werd uitgebeld naar het telefoonnummer [telefoonnummer 3], in gebruik bij verdachte [betrokkene 4]. Er vond geen gesprek plaats.
19. Een proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer 2014047159/72 van 7 juli 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 13] en [verbalisant 16] (doorgenummerde pagina’s 606-612). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 7 juli 2014 tegenover de verbalisanten afgelegde verklaring van de verdachte:
A: Ik verblijf doordeweeks op de [m-straat]. In het weekend verblijf ik bij mijn vrouw op de [k-straat 1] in Haarlem.
V: Maak je gebruik van een mobiele telefoon?
A: Nee. Ik leen soms die van mijn vriendin [betrokkene 2] (het hof begrijpt: [betrokkene 2]).
V: Heb je ook een vaste aansluiting?
A: Ik ben aangesloten op de [m-straat], maar de KPN moet nog actief worden gemaakt. Als ik moet bellen, dan doe ik dat op de [k-straat].
20. Een proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer 2014047159/80 van 8 juli 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 13] en [verbalisant 16] (doorgenummerde pagina’s 619 - 629). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 8 juli 2014 tegenover de verbalisanten afgelegde verklaring van de verdachte:
V: Op het nummer van de huistelefoon op de [k-straat] komt op 11 mei 2014 om 10:58 uur een telefoontje binnen, dit is een verbinding van 70 seconden. Wat kun jij daarover zeggen?
A: Geen idee.
V. Dit telefoontje komt vanaf de woning van de moeder van 1 van de verdachten die werden aangehouden op 11 mei 2014 voor de overval op de coffeeshop.
A: Geen idee hoe dat kan.
V: [betrokkene 4], zegt die naam je iets?
A: Nee, niet zo.
V: Vanuit de woning van de moeder van [betrokkene 4] werd namelijk gebeld naar het huistelefoonnummer van je vrouw.”
6. Het bestreden arrest bevat de volgende bewijsoverwegingen:
“Overwegingen omtrent het bewijs
Betrouwbaarheid verklaringen medeverdachten
Op 11 mei 2014 is een gewapende overval gepleegd op coffeeshop ‘[A]’ (ook bekend als ’[…]’), gelegen op de hoek van de [a-straat] en de [b-straat] in Haarlem. Eén van de verdachten, [betrokkene 3], is direct na de overval op heterdaad aangehouden door bezoekers van ‘[A]’. Een andere verdachte, [betrokkene 4], is kort daarna in de nabije omgeving door politieambtenaren aangehouden. Zowel [betrokkene 3] als [betrokkene 4] heeft een bekennende verklaring afgelegd.
Het hof stelt vast dat [betrokkene 3] en [betrokkene 4] hun verklaringen onafhankelijk van elkaar hebben afgelegd en dat zij zonder terughouding over hun eigen rol bij de overval hebben verklaard. Voorts constateert het hof dat hun verklaringen op wezenlijke punten overeenkomen. Het gaat dan, naast de gang van zaken zoals die zich ten tijde van de overval in ‘[A]’ heeft afgespeeld, met name om de volgende onderdelen:
i. ongeveer een week voor de overval zijn [betrokkene 4] en [betrokkene 3] benaderd om de overval te plegen.
ii. [betrokkene 4] had zich de dag van de overval verslapen, waarna [betrokkene 3] contact met hem heeft opgenomen. Kort daarna heeft [betrokkene 3] [betrokkene 4] in de woning van diens moeder opgehaald met een witte scooter.
iii. [betrokkene 4] en [betrokkene 3] hebben de beschikking over de wapens gekregen op de dag van de overval.
iv. [betrokkene 4] en [betrokkene 3] zijn op de witte scooter naar een plein/steeg in de buurt van ‘[A]’ gereden.
v. [betrokkene 4] en [betrokkene 3] zijn de betreffende dag twee keer naar ‘[A]’ gelopen; omdat het de eerste keer binnen te druk was, zijn zij teruggelopen naar het pleintje/de steeg waar de scooter stond. Daar zijn zij door een derde ‘omgepraat’ om met de overval door te gaan. Daarna zijn zij weer naar ‘[A]’ gelopen en zijn die coffeeshop onmiddellijk binnengegaan, waarna de overval heeft plaatsgevonden.
Deze onderdelen vinden deels bevestiging in andere onderzoeksbevindingen, en wel:
ad ii. bij de centrale ingang van het appartementencomplex waarin de woning van de moeder van [betrokkene 4] is gevestigd, is (volgens de beelden op 11 mei 2014 om 11.05 uur, pagina 583 e.v.) een persoon op een witte scooter gearriveerd. Enige tijd later is deze persoon met een ander, uit het betreffende complex gekomen, persoon vertrokken op de witte scooter.
ad iv. in een steegje in de [f-straat] te Haarlem is een witte scooter aangetroffen met daarbij twee helmen waarop DNA-materiaal is aangetroffen dat matcht met dat van [betrokkene 4] respectievelijk [betrokkene 3]. De [f-straat] ligt in de directe nabijheid van de (bezien vanuit de [a-straat]) ‘andere kant’ van de [b-straat], van waaruit die twee verdachten zijn gekomen voordat zij de overval pleegden.
ad v. op beelden is te zien dat ongeveer 25 minuten voor de overval beide verdachten in de [a-straat] zijn, in de directe nabijheid van ‘[A]’.
Voorts vindt de door [betrokkene 3] en [betrokkene 4] geschetste gang van zaken tijdens de overval in ‘[A]’ steun in de in die coffeeshop opgenomen beelden en de verklaringen van de toen en daar aanwezigen waaronder de aangeefster [betrokkene 1].
Gelet op het voorgaande heeft het hof geen reden te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van [betrokkene 3] en (op één belangrijke, later te bespreken uitzondering na) van [betrokkene 4]. Het hof zal dan ook bij de beoordeling van voorliggende zaak deze verklaringen als uitgangspunt nemen.
De rol van de derde
Met name [betrokkene 3] maakt in zijn verklaringen gewag van betrokkenheid van een derde bij de (voorbereiding van) de overval. De dag van de overval is hij naar de (in de buurt van zijn eigen verblijfplaats gelegen) woning van ene [betrokkene 6] gegaan. [betrokkene 4] zou ook naar deze woning komen. Toen [betrokkene 4] zich had verslapen, heeft [betrokkene 3] hem met een witte scooter thuis opgehaald en beiden zijn naar de woning van [betrokkene 6] gereden. Van daaruit zijn zij later met de scooter richting het centrum van Haarlem gereden. Meer gegevens over [betrokkene 6] kon of wilde [betrokkene 3] aanvankelijk niet geven. Toen [betrokkene 3] op enig moment tijdens een verhoor werd gevraagd of er naast [betrokkene 4] en hij nog anderen bij de overval betrokken waren, heeft [betrokkene 3] bevestigend geantwoord: ‘zij’ hadden spullen zoals de pistolen en tassen, geleverd en een tip gegeven over de plaats waar de overval moest gebeuren hoeveel ‘er te pakken viel’ en waar alles lag. Verder heeft [betrokkene 3] verklaard dat een man, van wie hij aanvankelijk de naam niet wilde noemen, aanwezig was op het pleintje toen hij en [betrokkene 4], nadat zij het in eerste instantie te druk vonden in ‘[A]’, terug naar de scooter liepen. Hij zou hun gezegd hebben ‘Het komt wel goed. Er kan niks mis gaan. En als het niet goed komt, ga ik dingen voor jullie regelen’. Deze man, die op voorstel van de verhorende politieambtenaren vanaf dat moment ‘meneer A’ werd genoemd, was degene die met het plan van de overval kwam. [betrokkene 3] had meneer A op een surpriseparty ontmoet bij meneer A thuis. Daar werd hij ook aangesproken door meneer A en ontstond er contact tussen beiden, uiteindelijk uitmondend in het voorstel voor het plegen van de overval.
Uit het voorgaande volgt dat [betrokkene 3] en [betrokkene 4] niet alleen hebben gehandeld, maar dat er nog een derde betrokkenheid heeft gehad bij de overval. De vraag waarvoor het hof zich gesteld ziet is of de verdachte deze derde is.
Betrokkenheid van de verdachte
[betrokkene 3] heeft op 25 november 2014 aangifte van bedreiging gedaan. Uit de aangifte van [betrokkene 3] komt naar voren a) dat de verdachte degene is geweest die voor de overval een pistool had geregeld en b) de naam die [betrokkene 3] in zijn eerdere verklaringen niet heeft willen noemen die van [verdachte] betreft. Op grond hiervan komt het hof tot de conclusie dat de verdachte degene is, die tot dan toe als [betrokkene 6] en ‘meneer A’ werd aangeduid.
Dat de verdachte daadwerkelijk deze derde is geweest, vindt bevestiging in het volgende:
• de partner van de verdachte, [betrokkene 2], heeft verklaard dat de verdachte en [betrokkene 3] elkaar hebben ontmoet tijdens een door haar (en in haar woning) georganiseerde surpriseparty, hetgeen aansluit bij de verklaring van [betrokkene 3] over zijn ontmoeting met meneer A;
• vanaf de huislijn van de woning van de moeder van [betrokkene 4] is om 10.58 uur op de dag van de overval contact opgenomen met de vaste telefoonlijn van de woning van [betrokkene 2] alwaar de verdachte toen verbleef;
• vanaf de vaste lijn van de woning van [betrokkene 2] is relatief kort na de overval contact opgenomen met het telefoonnummer dat aan [betrokkene 4] kan worden toegeschreven.
Uit het voorgaande volgt dat er op de dag van de overval op verschillende momenten (pogingen tot) contact is (zijn) geweest tussen de huislijn van de woning waar de verdachte verbleef en de telefoon van één van de (andere) daders van de overval. Voor deze (pogingen tot) contacten heeft de verdachte geen redelijke uitleg gegeven. Sterker nog: hij heeft meermalen ontkend [betrokkene 3] en [betrokkene 4] te kennen.
Het hof wordt ten slotte in zijn conclusie dat de verdachte de bij de overval betrokken derde is geweest, gesterkt door het volgende. Later op de dag van de overval heeft de verdachte bij de politie een getuigenverklaring afgelegd. Hierin heeft hij onder meer verklaard dat hij achter één van de daders van de overval is aangerend, dat deze hem onder bedreiging van een wapen beval een helm op te zetten en een witte scooter te starten. Deze verklaring is op basis van onderzoeksbevindingen aantoonbaar onjuist, hetgeen de verdachte ook heeft erkend. Uit die verklaring blijkt evenwel dat de verdachte er kennelijk van op de hoogte was dat de daders gebruik maakten van een witte bromscooter. Aangezien de witte scooter na de overval is aantroffen op een plaats die vanuit de [b-straat] niet zichtbaar is, kan deze wetenschap enkel worden geduid als daderwetenschap. De suggestie van de raadsman dat de witte scooter wellicht op enig moment wel in de [b-straat] heeft gestaan, zodat de verdachte die rond de overval heeft kunnen zien, vindt geen enkele steun in het dossier en wordt door het hof terzijde geschoven.
Resteert de verklaring van de medeverdachte [betrokkene 4], afgelegd als getuige ter terechtzitting in eerste aanleg van 11 juni 2015, inhoudende dat de verdachte (en [betrokkene 2]) onschuldig zijn en geen betrokkenheid hebben gehad bij de overval op ‘[A]’. Deze verklaring staat haaks op hetgeen, zoals hiervoor overwogen, uit de bewijsmiddelen volgt. Het hof schuift dit deel van de verklaringen van [betrokkene 4] dan ook als volstrekt ongeloofwaardig terzijde.
Uit het voorgaande, in samenhang bezien met de inhoud van de bewijsmiddelen, volgt dat de door de raadsman gevoerde bewijsverweren, door hem aangeduid als ‘verschillende Meer en Vaart-situaties’, geen doel treffen, hetgeen geen nadere motivering behoeft.
Juridische kwalificatie van de rol van de verdachte
Uit de bewijsmiddelen blijkt ten aanzien van de rol van de verdachte dat hij:
a. [betrokkene 3] en [betrokkene 4] heeft benaderd met het plan coffeeshop ‘[A]’ te overvallen;
b. hen met het oog op die overval heeft voorzien van in ieder geval (nep)wapens en tassen;
c. hen tussentijds, namelijk toen na een eerste verkenning het te druk bleek in ‘[A]’, heeft gestimuleerd om toch met de overval door te gaan;
d. tijdens de overval, voorwendend dat hij door [betrokkene 3] en/of [betrokkene 4] daartoe werd gedwongen, actief naar weg te nemen goederen heeft gezocht en deze ook daadwerkelijk heeft weggenomen;
e. degene was aan wie de buit uiteindelijk moest worden afgedragen.
Het moge volstrekt helder zijn dat dit samenstel van gedragingen een meer dan wezenlijke bijdrage van de verdachte aan de overval oplevert en niet anders gekwalificeerd kan worden dan als het in vereniging plegen van diefstal met geweld en bedreiging daarmee.”
7. De aanvulling op het verkort arrest bevat de volgende nadere bewijsoverwegingen en bewijsmiddelen:
“Nadere bewijsoverwegingen
Van algemene bekendheid is dat verschillende, vrijwel haakse, bochten moeten worden afgeslagen om vanuit de [b-straat] naar de [f-straat] te gaan en de locatie waar de scooter is aangetroffen te bereiken, zoals dit ook blijkt uit de op pagina 25 en pagina 189 in het dossier weergegeven kaartjes. Het hof heeft zijn conclusie dat de witte scooter niet zichtbaar is vanuit de [b-straat] daarop gebaseerd.
Uit onderstaande bewijsmiddelen blijkt voorts dat de verdachte, op de dag van de overval gehoord als getuige, beschikte over daderwetenschap met betrekking tot de door de overvallers gebruikte scooter, zoals door het hof bij de bewijsoverwegingen betrokken. De verklaring van de verdachte is aantoonbaar onjuist en is daarom slechts met betrekking tot die daaruit blijkende daderwetenschap redengevend voor het bewijs.
21. Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer PL1200-2014047159-30 van 11 mei 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 17], doorgenummerde pagina’s 249 -251. Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 11 mei 2014 tegenover de verbalisant afgelegde verklaring van de verdachte:
Ik ben met andere jongens op de overvaller gesprongen die als laatste de coffeeshop verliet. Ik ben daarna de [b-straat] in gerend om te kijken of de (het hof begrijpt: andere) overvaller nog ergens liep. Ik liep op een gegeven moment op de [f-straat] en keek toen een steegje in en voordat ik het wist stond ik daar oog in oog met de andere overvaller. De overvaller richtte het zilverkleurige pistool op mij en zette het op mijn achterhoofd. Vervolgens kreeg ik een scooterhelm naar mij toe gegooid van de overvaller en zei hij dat ik deze op moest zetten en dat ik hem veilig moest weg brengen. Ik heb de helm opgezet. De overvaller gaf mij toen een sleutel en wees een brommer aan die naast ons stond. Ik moest van de overvaller op de scooter gaan zitten en moest vervolgens de scooter starten, maar dit lukte niet. De overvaller stapte af en rende weg. Ik kan mij alleen nog herinneren dat het een witte scooter was die iets breder is dan een normale.
22. 22. Een proces-verbaal van verdenking met proces-verbaalnummer 48, documentnummer 2014047159 van 10 juni 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 15], (doorgenummerde pagina’s 591 - 605). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisant:
22. Op 11 mei 2014 werd gemeld dat een gewapende overval had plaatsgevonden op coffeeshop […] in de [a-straat] te Haarlem. Tijdens de zoektocht naar de verdachten werd in een steegje in de [f-straat] ter hoogte van [f-straat 1] een witte bromscooter aangetroffen die van diefstal afkomstig bleek te zijn.
Op de camerabeelden van [B] is te zien dat:
- [verdachte] met de klanten mee naar buiten rent, maar ogenschijnlijk zijn best doet om de klanten te bedaren en de overvaller in bescherming neemt,
- [verdachte] niet de [b-straat] in loopt, maar bij de coffeeshop blijft hangen,
- [verdachte] samen met [betrokkene 2], met kinderwagen en kind wegloopt in de richting van de [n-straat].
Op de beelden is dus te zien dat [verdachte] NIET de [b-straat] in loopt, maar bij de coffeeshop blijft hangen en daarna samen met [betrokkene 2] wegloopt richting de [n-straat].
Op dat moment is de [b-straat] en de [f-straat] en omgeving door de politie ook afgesloten voor het publiek.”
8. In de toelichting op het middel wordt aangevoerd dat het hof uitdrukkelijk in zijn overwegingen heeft betrokken dat de medeverdachte [betrokkene 3] op 25 november 2014 aangifte van bedreiging heeft gedaan en daarin de verdachte als betrokkene bij de onderhavige overval heeft aangewezen, terwijl deze aangifte geen onderdeel uitmaakt van de gebezigde bewijsmiddelen. De overige bewijsmiddelen zijn volgens de steller van het middel onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen.
9. Het hof heeft in zijn bewijsoverwegingen overwogen dat de medeverdachte [betrokkene 3] in zijn aangifte van bedreiging de verdachte heeft aangewezen als de derde betrokkene bij de onderhavige overval. De steller van het middel merkt terecht op dat de aangifte geen onderdeel uitmaakt van de bewijsmiddelen die in de aanvulling op het verkort arrest zijn opgenomen.
10. Indien het gaat om feiten of omstandigheden die door de rechter redengevend worden geacht voor de bewezenverklaring, dient de rechter die zich aldus - al dan niet in reactie op een bewijsverweer - beroept op bepaalde niet in de bewijsmiddelen vermelde gegevens, met voldoende mate van nauwkeurigheid in zijn overweging (a) die feiten of omstandigheden aan te duiden, en (b) het wettige bewijsmiddel aan te geven waaraan die feiten of omstandigheden zijn ontleend.1.
11. Niet bestreden wordt dat het proces-verbaal van aangifte van bedreiging door de medeverdachte [betrokkene 3] tegen de verdachte deel uitmaakt van de stukken van het geding.2.Het hof heeft in de bewijsoverweging met voldoende mate van nauwkeurigheid de feiten en omstandigheden aangegeven die het redengevend acht voor de bewezenverklaring, terwijl het tot uitdrukking heeft gebracht dat deze feiten en omstandigheden zijn ontleend aan de aangifte door de medeverdachte [betrokkene 3] tegen de verdachte. In zoverre is de bewezenverklaring naar de eis van de wet voldoende met redenen omkleed.
12. Ook als de aangifte mocht worden weggedacht, kan naar mijn mening uit de wel gebezigde bewijsmiddelen worden afgeleid dat de verdachte degene is geweest op wie de medeverdachte [betrokkene 3] in zijn verklaringen (vooral bewijsmiddelen 9 en 11) doelt. Daarbij neem ik in aanmerking dat uit de bewijsvoering volgt dat (i) de partner van de verdachte heeft verklaard dat de verdachte geen hekel heeft aan de medeverdachte [betrokkene 3] omdat hij anders nooit aardig had gedaan op het door haar bij hen thuis georganiseerde surprisefeestje, hetgeen aansluit bij de verklaring van de medeverdachte [betrokkene 3] over zijn ontmoeting met de derde betrokkene op een surprisefeestje bij diegene thuis, (ii) de verdachte, hoewel hij dit ontkende, beide medeverdachten kende, (iii) er meermalen telefonisch contact is geweest tussen de telefoonlijn van het huis van de partner van de verdachte (waar hij in de weekenden verbleef) en de telefoonnummers van de medeverdachten, (iv) er op de ochtend van de overval vanaf de huislijn van het huis waar medeverdachte [betrokkene 4] verbleef is uitgebeld naar het huis van de partner van de verdachte en er in die middag is uitgebeld van de mobiele telefoon van de partner van de verdachte (die hij soms leende) naar de medeverdachte [betrokkene 4], (v) het hof heeft vastgesteld dat de verdachte als enige niet op de grond ging liggen nadat de overvallers (de medeverdachten [betrokkene 4] en [betrokkene 3]) in de coffeeshop riepen dat iedereen moest gaan liggen, (vi) de verdachte uit dezelfde steeg is komen lopen als de medeverdachten, slechts enkele seconden voordat de medeverdachten in de coffeeshop arriveren, terwijl de verdachte actief goederen heeft gezocht en weggenomen, (vii) de verdachte een aantoonbaar onjuiste verklaring heeft afgelegd over de gang van zaken na het verlaten van de coffeeshop, en (viii) de verdachte daderwetenschap had ten aanzien van de bij de overval gebruikte scooter.
13. Het middel faalt.
14. Het tweede middel bevat de klacht dat het hof in strijd met art. 6, derde lid, sub b, EVRM niet de inhoudelijke behandeling van de zaak heeft willen aanhouden in afwachting van de resultaten van het meineedonderzoek naar de ontlastende verklaring van de medeverdachte [betrokkene 4].
15. Het proces-verbaal van de terechtzitting van het hof van 1 november 2018 houdt, voor zover van belang, het volgende in:
“De raadsman vraagt of het hem is toegestaan een verzoek te doen. Na bevestiging door de voorzitter brengt hij naar voren:
U heeft zojuist een e-mail voorgehouden waarin staat dat de meineedzaak van [betrokkene 4] nog niet is behandeld. Deze meineedzaak kan van belang zijn voor het behandelen van de zaak van mijn cliënt. [betrokkene 4] heeft verklaard: ‘Ik wil u maar één ding zeggen, de mensen die nu verdachten zijn, die zijn onschuldig. Daarmee bedoel ik [verdachte] en zijn vriendin.’. Vervolgens wordt [betrokkene 4] verdacht van het plegen van meineed. Mocht de rechter oordelen dat [betrokkene 4] zich niet schuldig heeft gemaakt aan meineed, dan is dat nogal belangrijk voor het oordeel in de zaak van mijn cliënt. Indien blijkt dat geen sprake is van meineed, dan hebben we een belangrijke ontlastende verklaring. Ik verzoek u de behandeling van de zaak van mijn cliënt aan te houden totdat de zaak in eerste aanleg inhoudelijk is afgedaan.
De advocaat-generaal reageert als volgt.
Het verzoek tot aanhouding dient mijns inziens te worden afgewezen. De raadsman stelt zich op het standpunt dat indien [betrokkene 4] wordt vrijgesproken in de meineedzaak, deze uitkomst van belang is voor de te nemen beslissing in de zaak van verdachte. Een vrijspraak in de meineedzaak betekent echter slechts dat er geen wettig en overtuigend bewijs voor meineed is, niet dat zijn verklaring van die dag juist is. Uw hof dient de verklaring te wegen op haar eigen merites, maar de uitkomst van de meineedzaak maakt die weging niet anders. Bovendien hebben we te maken met een feit uit mei 2014. Het belang van een goede rechtsbedeling speelt hier ook een rol. Indien op de meineedzaak wordt gewacht, dient te worden gewacht totdat deze onherroepelijk is en het is onbekend hoe lang dat nog gaat duren.
De raadsman reageert als volgt:
Mijn cliënt heeft zijn straf al geruime tijd uitgezeten en hij heeft al een lange tijd niet bij zijn gezin kunnen zijn. Ik verzoek u hem de gelegenheid te geven om zijn onschuld aan te tonen. Onderdeel van het aantonen van zijn onschuld is gelegen in het toetsen van de betrouwbaarheid van deze ontlastende verklaring.
Na onderbreking van het onderzoek voor beraad in raadkamer wordt het onderzoek hervat.
De voorzitter deelt als beslissing van het hof mede dat het verzoek tot aanhouding wordt afgewezen. Het hof zal zelfstandig moeten beoordelen welke verklaringen het al dan niet betrouwbaar acht en dat oordeel van het hof zal mede op grond van het onderzoek op deze zitting moeten worden gevormd. Het hof acht het niet noodzakelijk om daartoe de procedure in de meineedzaak van [betrokkene 4] af te wachten.
(…)
Na hervatting van het onderzoek voert de raadsman het woord ter verdediging als volgt.
Allereerst verzoek ik u wederom de behandeling van deze zaak aan te houden en de zaak niet ten gronde af te doen zonder de uitkomst van het meineedonderzoek af te wachten. Een van de verdachten van het eerste uur, die niet ontkent betrokken te zijn geweest bij de overval, heeft verklaard dat mijn cliënt geen enkele betrokkenheid heeft. Ook na beëdiging van die verdachte, [betrokkene 4], stelt hij dat mijn cliënt onschuldig is, op de zitting van 15 juli 2015. Het Openbaar Ministerie stelt dat er sprake is van meineed. Een meineedprocedure is bedoeld om onderzoek te doen. Als wij niet afwachten tot daarnaar een (afgerond) onderzoek gedaan is, kunt u die verklaring ook niet op haar waarde waarderen zoals dat zou moeten. Normaal gesproken is de verklaring van iemand die onder ede verklaart de waarheid. Deze ontlastende verklaring moet ten voordele of ten nadele van mijn cliënt worden onderzocht. In het kader van artikel 6 EVRM dient mijn cliënt de tijd, middelen en faciliteiten te krijgen zijn onschuld aan te tonen en verdediging te voeren. Ik verzoek u bij arrest te beslissen op het verzoek.”
16. Het bestreden arrest bevat de volgende beslissing op het aanhoudingsverzoek:
“Verzoek tot aanhouding
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman verzocht de behandeling van de zaak aan te houden (het hof begrijpt: het onderzoek ter terechtzitting te heropenen, nu de raadsman heeft verzocht bij arrest te beslissen), teneinde het vonnis in de meineedzaak tegen de medeverdachte [betrokkene 4] af te wachten. Hiertoe heeft hij aangevoerd dat [betrokkene 4] een ontlastende verklaring heeft afgelegd over de verdachte, waarvan het openbaar ministerie vermoedt dat deze meinedig was. Een verdenking van meineed dient te leiden tot nader onderzoek en zonder het onderzoek naar meineed af te wachten, kan het hof deze verklaring niet waarderen zoals dat zou moeten.
De advocaat-generaal heeft gemotiveerd toegelicht dat zij het niet noodzakelijk acht het vonnis in de meineedzaak van de medeverdachte [betrokkene 4] af te wachten.
Het hof wijst het verzoek af en overweegt daartoe als volgt. De raadsman heeft bij aanvang van de inhoudelijke behandeling van deze zaak in hoger beroep eenzelfde verzoek op dezelfde gronden gedaan. Dat verzoek is door het hof afgewezen op de grond dat de noodzaak tot aanhouding niet is gebleken nu het hof zich een eigen oordeel dient te vormen over de betrouwbaarheid van verklaringen in het dossier, ongeacht de uitkomst van de procedure in de zaak tegen de medeverdachte waarin deze verweten wordt zich te hebben schuldig gemaakt aan meineed. Nu de raadsman geen nieuwe argumenten aan zijn verzoek ten grondslag heeft gelegd, ziet het hof geen aanleiding anders te beslissen.”
17. Het hof heeft voorts in zijn arrest uitvoerig overwogen dat en waarom het de belastende verklaringen van de medeverdachten [betrokkene 3] en [betrokkene 4] betrouwbaar acht en dat het bij de beoordeling van de onderhavige zaak deze (belastende) verklaringen ook als uitgangspunt neemt. Ook heeft het hof overwogen dat de door medeverdachte [betrokkene 4] als getuige ter terechtzitting in eerste aanleg van 11 juni 2015 afgelegde ontlastende verklaring, inhoudende dat de verdachte onschuldig is en geen betrokkenheid heeft gehad bij de overval, haaks staat op de betrokkenheid van de verdachte zoals die uit de bewijsmiddelen volgt, zodat het hof dat deel van de verklaringen van de medeverdachte [betrokkene 4] als volstrekt ongeloofwaardig terzijde schuift (zie voor de overwegingen hiervoor onder 6).
18. In de toelichting op het middel wordt aangevoerd dat het oordeel van het hof dat het geen reden heeft te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de belastende verklaringen van de medeverdachten onbegrijpelijk is. Daaraan wordt in wezen hetzelfde argument ten grondslag gelegd als in feitelijke aanleg, te weten dat het hof de mogelijkheid in stand heeft gelaten dat daaruit ‘daadwerkelijk de onschuld zal blijken ten aanzien van die verdenking jegens [betrokkene 4], en dat het hof door dat onderzoek niet te willen afwachten zijn verklaring ten onrechte als betrouwbaar kwalificeert.’ Volgens de steller van het middel is niet voldoende dat het hof heeft overwogen dat zij de noodzaak van het verzoek niet inziet en dat zij zelf een oordeel zal moeten vormen over de betrouwbaarheid van de verklaringen.
19. Het is aan de rechter die over de feiten oordeelt voorbehouden om, binnen de door de wet getrokken grenzen, van het beschikbare materiaal datgene tot het bewijs te bezigen wat hem uit oogpunt van betrouwbaarheid daartoe dienstig voorkomt en datgene terzijde te laten wat hij voor het bewijs van geen waarde acht. Het hof heeft overwogen dat de noodzaak tot aanhouding niet is gebleken omdat het hof zich een eigen oordeel dient te vormen over de betrouwbaarheid van verklaringen in het dossier, ongeacht de uitkomst van de meineedprocedure in de zaak tegen de medeverdachte. Daarmee heeft het hof de juiste maatstaf toegepast en het verzoek om aanhouding respectievelijk heropening van de behandeling toereikend gemotiveerd afgewezen. Het hof diende zich immers een eigen oordeel te vormen over de betrouwbaarheid van de verschillende verklaringen van de medeverdachte als getuige en was daarvoor niet afhankelijk van een eventuele uitkomst van een meineedprocedure.3.Daarbij merk ik tot slot op dat, in de woorden van mijn voormalig ambtgenoot Machielse, ‘de betrouwbaarheidstoets waaraan het hof het bewijsmateriaal diende te onderwerpen heel wat minder intens en gevoelig is dan de beoordeling of in een strafzaak een tenlastelegging van meineed kan worden bewezenverklaard’.4.Tot een nadere motivering was het hof niet gehouden, ook niet in het licht van het bepaalde in art. 6 EVRM.
20. Het middel faalt.
21. Het derde middel bevat de klacht dat het hof het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt ten aanzien van de gestelde aanwezigheid van de verdachte als bezoeker en de betrouwbaarheid van de ontlastende verklaring van de medeverdachte [betrokkene 4] dat de verdachte onschuldig is, onvoldoende gemotiveerd, althans op onbegrijpelijke wijze, heeft verworpen.
22. Uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 1 november 2018 blijkt dat de raadsman van de verdachte het woord tot verdediging heeft gevoerd. De raadsman heeft een tot vrijspraak strekkend verweer gevoerd, dat er kort samengevat op neerkomt dat de verdachte als bezoeker in de coffeeshop aanwezig was en niet kan worden aangemerkt als een medepleger, maar wel als een slachtoffer van het ten laste gelegde feit. Daartoe heeft de raadsman verwezen naar de verklaring van de medeverdachte [betrokkene 4], afgelegd als getuige ter terechtzitting in eerste aanleg van 11 juni 2015, inhoudende dat de verdachte onschuldig is en geen betrokkenheid heeft gehad bij de overval.
23. De bewijsvoering is in het voorafgaande, onder 5, 6 en 7, weergegeven. Het bestreden arrest houdt ten aanzien van de verklaring van de medeverdachte [betrokkene 4], voor zover van belang, het volgende in:
“Resteert de verklaring van de medeverdachte [betrokkene 4], afgelegd als getuige ter terechtzitting in eerste aanleg van 11 juni 2015, inhoudende dat de verdachte (en [betrokkene 2]) onschuldig zijn en geen betrokkenheid hebben gehad bij de overval op ‘[A]’. Deze verklaring staat haaks op hetgeen, zoals hiervoor overwogen, uit de bewijsmiddelen volgt. Het hof schuift dit deel van de verklaringen van [betrokkene 4] dan ook als volstrekt ongeloofwaardig terzijde.
Uit het voorgaande, in samenhang bezien met de inhoud van de bewijsmiddelen, volgt dat de door de raadsman gevoerde bewijsverweren, door hem aangeduid als ‘verschillende Meer en Vaart-situaties’, geen doel treffen, hetgeen geen nadere motivering behoeft.”
24. In de toelichting op het middel wordt aangevoerd dat het hof geen inzicht geeft in zijn overweging waarom een onder ede afgelegde verklaring op één cruciaal onderdeel terzijde wordt geschoven, temeer omdat volgens de steller van het middel uit de camerabeelden en het verhandelde ter zitting is vast komen te staan dat de verdachte onder bedreiging van een vuurwapen voor de overvallers is gedwongen mee te helpen met de overval. Ook de redenering van het hof dat de bewijsverweren geen doel treffen en geen nadere motivering behoeven, is volgens hem niet zonder meer begrijpelijk.
25. Zoals eerder is vooropgesteld, is het aan de feitenrechter voorbehouden om van het beschikbare materiaal datgene tot het bewijs te bezigen wat hem uit oogpunt van betrouwbaarheid daartoe dienstig voorkomt en datgene terzijde te laten wat hij voor het bewijs van geen waarde acht. Het hof heeft overwogen dat uit verschillende bewijsmiddelen vast is komen te staan dat verdachte de bij de overval betrokken derde is geweest en dat zijn rol eruit heeft bestaan dat hij de medeverdachten heeft benaderd met het plan de coffeeshop te overvallen, hen met het oog daarop heeft voorzien van (nep)wapens en tassen, hen heeft gestimuleerd de overval toch door te zetten toen het te druk leek in de coffeeshop, tijdens de overval, voorwendend dat hij daartoe door de medeverdachten werd gedwongen, actief goederen heeft gezocht en weggenomen en tot slot dat hij degene was aan wie de buit uiteindelijk moest worden afgedragen.5.Daarmee is het hof afgeweken van het standpunt van de verdediging. Het hof heeft deze afwijking uitvoerig gemotiveerd. Ik volsta in dit verband met verwijzing naar de bespreking van het eerste middel.
26. De ontlastende verklaring van de medeverdachte [betrokkene 4] staat volgens het hof haaks op deze vaststellingen die uit de bewijsmiddelen volgen. Naast de bewijsmiddelen die in de aanvulling op het verkort arrest zijn opgenomen, heeft het hof daarbij kennelijk het oog op de door de medeverdachte [betrokkene 3] bij de aangifte wegens bedreiging afgelegde verklaring. Gelet daarop heeft het hof die ontlastende verklaringen als volstrekt ongeloofwaardig terzijde geschoven en overwogen dat uit het voorgaande, in samenhang bezien met de inhoud van de bewijsmiddelen, volgt dat de bewijsverweren geen nadere bespreking behoeven. Deze oordelen van het hof zijn niet onbegrijpelijk. Daarbij wijs ik erop dat de door de raadsman voorgedragen bewijsverweren strijdig zijn met de bewijsvoering, waaruit immers kan worden afgeleid dat de verdachte betrokken is geweest bij de overval en niet slechts als klant aanwezig was in de coffeeshop. Ook in dit verband verwijs ik naar de bespreking van het eerste middel. In het licht van hetgeen door de verdediging is aangevoerd, was het hof niet gehouden tot een nadere motivering ten aanzien van de selectie en waardering van het bewijsmateriaal.
27. Het middel faalt.
28. Het vierde middel komt op tegen het oordeel van het hof dat het een feit van algemene bekendheid is dat verschillende, vrijwel haakse bochten, moeten worden afgeslagen om van de [b-straat] naar de [f-straat] te gaan, zodat de verdachte geen zicht kan hebben gehad op de witte scooter.
29. Uit het proces-verbaal van de terechtzitting van het hof van 1 november 2018 blijkt dat de raadsman, voor zover hier van belang, het volgende heeft aangevoerd:
“De daderinformatie van de witte scooter, dat is het kantelpunt in deze zaak: mijn cliënt is de steeg ingelopen, maar van daaruit had hij de scooter niet kunnen zien. Weet u, of de politie, dat daar geen witte scooter stond? We weten niet of daar op dat moment een witte scooter in die steeg stond. Ook dat wordt niet weersproken door enig bewijsmiddel. Er zijn verschillende Meer en Vaart situaties op verschillende cruciale onderdelen in zijn verklaring. Wat er ook om die situatie heen gebeurt, u kunt hem niet als pleger van de overval vaststellen. Dit is een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt en u zult goed moeten motiveren als u het er niet mee eens bent.”
30. Bestreden wordt de volgende nadere bewijsoverweging van het hof:
“Van algemene bekendheid is dat verschillende, vrijwel haakse, bochten moeten worden afgeslagen om vanuit de [b-straat] naar de [f-straat] te gaan en de locatie waar de scooter is aangetroffen te bereiken, zoals dit ook blijkt uit de op pagina 25 en pagina 189 in het dossier weergegeven kaartjes. Het hof heeft zijn conclusie dat de witte scooter niet zichtbaar is vanuit de [b-straat] daarop gebaseerd.”
31. In de toelichting op het middel wordt gesteld dat dit oordeel van het hof zonder nadere motivering onbegrijpelijk is. Daartoe wordt, onder verwijzing naar HR 11 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP0291, NJ 2001/116, m.nt. Mevis, aangevoerd dat de (on)mogelijkheid van zicht op locatie A (de witte scooter in de [f-straat]) vanuit locatie B (de coffeeshop in de [b-straat]) niet is aan te merken als een voor alle rechtstreeks bij het proces betrokkenen gegeven dat men moet worden geacht te kennen dan wel dat zonder noemenswaardige moeite uit algemeen toegankelijke bronnen zou zijn te achterhalen. Volgens de steller van het middel kan niet, zonder nader onderzoek ter plaatse, als feit (van algemene bekendheid) worden aangenomen, dat van de ene locatie geen zicht mogelijk was op de andere locatie, aangezien ‘bij een dergelijke twee dimensionale schematische weergave van een locatie niet zichtbaar [is] of ‘doorkijkjes’ in de zien van ramen, poortjes, etc. bestaan’. Ook is volgens hem onduidelijk wat de waarde is van de door het hof gebezigde kaartjes.
32. Bij de beoordeling van het middel moet worden vooropgesteld dat op grond van art. 339, tweede lid, Sv, feiten of omstandigheden van algemene bekendheid geen bewijs behoeven. In de regel is ook een gegeven dat aan een internetbron is ontleend van algemene bekendheid indien dat gegeven geen specialistische kennis veronderstelt en de juistheid daarvan redelijkerwijs niet voor betwisting vatbaar is.6.Uit HR 10 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1125, NJ 2018/344, m.nt. Reijntjes, volgt dat hieronder ook zijn te scharen gegevens over de plaatselijke gesteldheid die uit de algemeen toegankelijke bron Google maps zijn te achterhalen.
33. Het oordeel van het hof dat het een feit van algemene bekendheid is dat vanaf de [b-straat] geen zicht mogelijk was op de zich in de [f-straat] bevindende scooter, getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is toereikend gemotiveerd. Daarbij wijs ik erop dat de plaatselijke omstandigheden zonder noemenswaardige moeite of specialistische kennis zijn te achterhalen via Google maps en Google streetview. Daarbij komt dat het hof zijn oordeel mede heeft gebaseerd op kaartjes die zich in het dossier bevinden. Ten slotte wijs ik erop op dat de overweging van het hof aansluit bij de lezing van de verdediging. Uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep blijkt dat de raadsman van de verdachte aldaar heeft opgemerkt dat de verdachte vanuit de [b-straat] de scooter niet heeft kunnen zien.
34. Het middel faalt.
35. Het vijfde middel bevat de klacht dat art. 6 EVRM is geschonden ‘doordat de redelijke termijn in tweede maar ook derde instantie in cassatie, is overschreden’.
36. Het middel bevat geen toelichting. Voor zover het middel klaagt over schending van de redelijke termijn in de cassatiefase, begrijp ik het aldus, dat daarmee wordt beoogd te klagen over overschrijding van de inzendtermijn. Namens de verdachte is op 16 november 2018 beroep in cassatie ingesteld. De stukken van het geding zijn op 23 juli 2019 bij de griffie van de Hoge Raad binnengekomen. Dat betekent dat de inzendtermijn inderdaad is overschreden. De schending dient te leiden tot strafvermindering.
37. Wat de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep betreft, geldt het volgende. Het hof heeft in het bestreden arrest het volgende overwogen:
“Het hof stelt vast dat er in eerste aanleg sprake is geweest van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De - gedetineerde - verdachte is immers op 7 juli 2014 in verzekering gesteld, terwijl er eerst op 21 april 2016 door de rechtbank vonnis is gewezen. Ook in hoger beroep is die termijn overschreden. De verdachte heeft namelijk op 3 mei 2016 hoger beroep ingesteld, terwijl het hof eerst thans arrest wijst. In een en ander wordt aanleiding gezien de verdachte, in plaats van een gevangenisstraf van 4 jaren en 6 maanden, een gevangenisstraf van 4 jaren op te leggen.”
38. Het hof heeft aldus de duur van de gevangenisstraf verminderd wegens overschrijding van de redelijke termijn. Nu de steller van het middel niet toelicht in welk opzicht het hof hierbij zou zijn tekortgeschoten, faalt het middel reeds in zoverre.
39. Het middel is ten aanzien van de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase terecht voorgesteld.
40. Het zesde middel bevat de klacht dat het hof ten onrechte noch bij het opleggen van de vrijheidsstraf noch bij de herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling de tijd die de verdachte tussen 13 november en 18 december 2017 gedetineerd is geweest in mindering heeft gebracht.
41. Het proces-verbaal van de terechtzitting van het hof van 1 november 2018 houdt, voor zover van belang, het volgende in:
“De raadsman neemt het woord als volgt.
Mijn cliënt heeft gezegd dat hij wilde meewerken, maar om de een of andere reden is genoteerd dat hij niet wilde meewerken. Mijn cliënt zou vrijkomen, maar toen werd gesteld dat hij niet zou willen meewerken en hij dus niet zou vrijkomen: Hij heeft wel willen meewerken aan een onderzoek van de reclassering, maar niet aan het onderzoek in de strafzaak. Na een maand is hij alsnog vrijgelaten.
De voorzitter houdt een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 17 oktober 2018 voor.
De advocaat-generaal maakt de volgende opmerkingen:
- in het systeem zie ik dat er op 16 juli 2018 een verlengingsrapport voorwaardelijke invrijheidsstelling is opgemaakt. De reclassering heeft geadviseerd om de proeftijd niet te verlengen omdat zij daartoe geen aanleiding ziet. Uit de verdiepingsdiagnostiek blijkt dat geen verdere behandeling nodig is. Hij heeft stabiele inkomsten en een stabiel en gezond leven.
- uit de detentieregistratiekaart zie ik dat de verdachte op 18 december 2017 is vrijgekomen, het is onduidelijk waar hij dan voor heeft vastgezeten. In onderhavige zaak zou hij op 13 november 2017 moeten zijn vrijgekomen.
De raadsman neemt het woord als volgt.
Dat is de fout waarop ik doelde. Hij zou op 13 november 2017 eigenlijk voorwaardelijk in vrijheid gesteld moeten zijn in deze zaak. Hij werd niet vrijgelaten omdat hij niet zou willen meewerken.
De voorzitter merkt op dat de vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidsstelling (hierna: VI) in hoger beroep opnieuw aan de orde is met betrekking tot 640 dagen.
(…)
Ten aanzien van de vordering tot herroeping van de VI verzoek ik u deze af te wijzen. Primair vanwege de bepleite vrijspraak. Maar voorts verzoek ik u deze niet te doen herleven en gewoon zo te laten staan, indien u tot een bewezenverklaring komt. Strafwerk is maatwerk, mijn cliënt heeft zich van zijn beste kant laten zien. Hij is inmiddels een jaar vrij en er is niets gebeurd. Hij heeft geen therapie nodig. Hij is kostwinner en hij is er weer klaar voor. Ik verzoek u geen deels voorwaardelijke straf op te leggen, maar slechts de VI als een zwaard van Damocles boven zijn hoofd te laten hangen. Subsidiair verzoek ik u in overweging te nemen slechts een deel van de vordering VI te herroepen, in hoeverre laat ik aan u over, bijvoorbeeld negentig dagen, maar zeker niet zo veel als gevraagd is door de advocaat-generaal.”
42. Het hof heeft ten aanzien van de vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling het volgende overwogen:
“Vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidsstelling
Bij onherroepelijk geworden en onder parketnummer 15-700647-09 gewezen vonnis van 11 juni 2010 van de rechtbank Haarlem is de verdachte (hierna: veroordeelde) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren met aftrek van voorarrest. De veroordeelde is bij besluit van 6 september 2013 op grond van artikel 15, tweede lid, Sr voorwaardelijk in vrijheid gesteld onder de algemene voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit en onder bijzondere voorwaarden. De voorwaardelijke invrijheidsstelling is verleend per 17 september 2013 met een proeftijd voor de duur van 730 dagen.
De schriftelijke vordering van de officier van justitie van 14 juli 2014 strekt ertoe dat de voorwaardelijke invrijheidsstelling wordt herroepen voor de gehele periode van 730 dagen, omdat de veroordeelde zich niet heeft gehouden aan voornoemde algemene voorwaarde.
De rechtbank Noord-Holland heeft op 15 oktober 2015 de voorwaardelijke invrijheidsstelling reeds gedeeltelijk herroepen, te weten voor de duur van negentig dagen, zodat thans nog 640 dagen resteren.
De vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden toegewezen voor de gehele (overgebleven) periode van 640 dagen, omdat de verdachte het onderhavige feit heeft begaan.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de vordering af te wijzen (a) op de grond dat de verdachte van het tenlastegelegde moet worden vrijgesproken en (b) omdat de verdachte het afgelopen jaar geen nieuwe feiten heeft gepleegd en hij zijn leven op maatschappelijk aanvaardbare wijze heeft vormgegeven. Subsidiair heeft hij verzocht om de herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling te beperken tot negentig dagen.
Oordeel van het hof
De vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling is toewijsbaar, nu de veroordeelde zich voor het einde van de bij genoemd besluit bepaalde proeftijd van 730 dagen schuldig heeft gemaakt aan het bewezenverklaarde feit, en ook overigens is voldaan aan de bij de wet gestelde voorwaarden.
Gebleken is dat de veroordeelde binnen korte tijd nadat hij op vrije voeten was gekomen een soortgelijk feit heeft gepleegd en hierbij twee minderjarigen heeft ingezet om het vuile werk op te knappen. Voor de effectiviteit en de geloofwaardigheid van de regeling omtrent de voorwaardelijke invrijheidsstelling en de daarbij behorende algemene (en bijzondere) voorwaarden, is essentieel dat overtreding van deze voorwaarden niet vrijblijvend is en dat daaraan gevolgen worden verbonden, zeker als dat gaat om een soortgelijk strafbaar feit. Dat dient in deze zaak ook te geschieden. In de actuele persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals deze ter terechtzitting in hoger beroep naar voren zijn gekomen, ziet het hof geen aanleiding om de vordering af te wijzen of slechts voor een deel toe te wijzen.
Het hof acht, gelet op het bovenstaande, termen aanwezig de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling toe te wijzen voor de duur van 640 dagen.”
43. Voorts bevat het arrest, voor zover van belang, de volgende beslissing van het hof:
“BESLISSING
Het hof:
(…)
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
(…)
Vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling
Wijst de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling toe en gelast dat het gedeelte van de bij vonnis van de rechtbank Haarlem van 11 juni 2010 onder parketnummer 15-700647-09 opgelegde vrijheidsstraf dat als gevolg van de toepassing van de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling nietten uitvoer is gelegd, groot 640 (zeshonderdveertig) dagen, alsnog geheel wordt ondergaan.”
43.2.
Ingevolge art. 15j, derde lid, (oud) Sr dienen rechterlijke beslissingen omtrent de in art. 15i, tweede lid, (oud) Sr bedoelde vorderingen van het openbaar ministerie met redenen te zijn omkleed. Een beslissing tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling moet op die grond worden gemotiveerd. Voor het bevel tot herroeping van een eerder opgelegde voorwaardelijke invrijheidstelling gelden geen andere motiveringsvoorschriften naast dat van art. 15j, derde lid, (oud) Sr. In het bijzonder verdient opmerking dat de artikelen 358, derde lid, Sv en/of art. 359, tweede lid, Sv niet van overeenkomstige toepassing zijn verklaard. Daaruit leid ik af dat de rechter niet op grond van die bepalingen verplicht is om op een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt ten aanzien van de vordering te reageren. Voor zover de steller van het middel klaagt over schending van art. 359, tweede lid, Sv, stuit het middel daarop af.7.
44. Het hof heeft in de motivering van de beslissing tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling onder meer overwogen dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan soortgelijk feit. Het hof heeft daarmee zijn beslissing tot toewijzing van de vordering voldoende met redenen omkleed.
45. Het hof heeft bij de beslissing tot toewijzing van de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling in aanmerking genomen dat de rechtbank Noord-Holland op 15 oktober 2015 de voorwaardelijke invrijheidstelling reeds gedeeltelijk had herroepen, te weten voor de duur van negentig dagen. Het hof heeft die dagen in mindering gebracht op de beslissing tot herroeping. Tot een nadere motivering van zijn oordeel was het hof ook in dit opzicht niet gehouden.
46. In de toelichting op het middel wordt gesteld dat het hof geen inzicht heeft gegeven in de wijze waarop het de periode die de verdachte “langer” gedetineerd heeft gezeten (van 13 november 2017 tot 18 december 2017) doordat voorwaardelijke invrijheidstelling werd uitgesteld wegens het niet-meewerken aan reclasseringsonderzoek, heeft meegewogen bij de voorwaardelijke invrijheidstelling.
47. Deze opvatting berust op een onjuiste lezing van het bestreden arrest. Onderscheid moet worden gemaakt tussen de tenuitvoerlegging van de straf waarop de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling betrekking heeft en de voorlopige hechtenis in de voorliggende strafzaak. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, met aftrek van de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in art. 27(a) Sr van bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht. Het hof heeft daarmee de concrete berekening van de aftrek van het voorarrest overgelaten aan de autoriteiten die met de tenuitvoerlegging zijn belast. Dat oordeel, dat betrekking heeft op een kwestie van tenuitvoerlegging van de opgelegde straf, is niet onbegrijpelijk en behoefde geen nadere motivering.
48. Het middel faalt.
Slotsom
49. Het vijfde middel slaagt. De overige middelen falen en kunnen worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende overweging.
50. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.8.
51. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest maar uitsluitend wat de duur van de gevangenisstraf betreft, tot vermindering daarvan naar de gebruikelijke maatstaf, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 19‑05‑2020
In het requisitoir in eerste aanleg bij gelegenheid van de terechtzitting van 7 april 2016 (p. 7) merkt de officier van justitie op dat het proces-verbaal van de aangifte voorafgaand aan de pro forma zitting van 18 januari 2016 aan het strafdossier is toegevoegd. Uit het proces-verbaal van de ter terechtzitting in hoger beroep van 1 november 2018 (p. 8) blijkt dat de aangifte door de voorzitter van het hof aan de verdachte is voorgehouden.
Vgl. de conclusie van mijn ambtgenoot Hofstee ECLI:NL:PHR:2018:124, onder 7.
Zie de conclusie van mijn voormalig ambtgenoot Machielse ECLI:NL:PHR:2003:AM0198, onder 3.6.
In de schriftuur wordt betoogd dat in cassatie ervan dient te worden uitgegaan dat de verdachte als klant binnenkwam in de coffeeshop en toen onder bedreiging van een vuurwapen de overvallers heeft moeten helpen door tassen te vullen. Uit de weergave van de bewijsvoering volgt dat het hof de situatie en de rol van de verdachte in de coffeeshop bepaald anders waardeert dan in de lezing van de verdachte.
Vgl. HR 11 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP0291, NJ 2011/116 en HR 29 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:522, NJ 2016/249.
Vgl. ten aanzien van de regeling van de voorwaardelijke veroordeling F.W. Bleichrodt, Onder voorwaarde: een onderzoek naar de voorwaardelijke veroordeling en andere voorwaardelijke modaliteiten (diss. Nijmegen), Deventer: Gouda Quint 1996, p. 166 en daarover (impliciet) HR 8 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2525 en HR 25 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:1032, waarin de motivering van het bevel tot tenuitvoerlegging uitsluitend aan het voorschrift van art. 14j, eerste lid, (oud) Sr wordt getoetst.
Wel verwijs ik in dit verband naar de conclusie van mijn ambtgenoot Harteveld van 10 maart 2020(ECLI:NL:PHR:2020:207), die met kracht van argumenten aanvoert dat ambtshalve cassatie aangewezen is ingevallen waarin vervangende hechtenis aan de schadevergoedingsmaatregel is verbonden in verband met de per1 januari 2020 in werking getreden Wet USB, waarmee de aan de schadevergoedingsmaatregel verbondenvervangende hechtenis is vervangen door gijzeling. Volgens Harteveld betreft het een voor de verdachte gunstigerwettelijke bepaling op het gebied van het sanctierecht. Zie ook de conclusie van mijn ambtgenoot Spronken van12 mei 2020 (ECLI:NL:PHR:2020:454). De Hoge Raad casseert tot op heden echter niet ambtshalve in dergelijkegevallen. Vgl. bijvoorbeeld HR 14 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:657 en HR 21 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:765.