NJB 2019/264:Oplegging als bijzondere voorwaarde in de zin van art. 14c lid 2 onder 14° Sr dat gedurende de proeftijd geen werkzaamheden als gastouder worden verricht in een zaak waarin door schudden van een baby’tje ernstig en blijvend lichamelijk letsel is veroorzaakt: een bijzondere voorwaarde als bedoeld in deze bepaling dient het gedrag van de veroordeelde te betreffen. Daaronder vallen voorwaarden die strekken ter bevordering van een goed levensgedrag van de veroordeelde of die een gedraging betreffen waartoe hij uit een oogpunt van maatschappelijke betamelijkheid gehouden moet worden geacht. Het hof kon voormelde bijzondere voorwaarde opleggen. Oplegging van de bijkomende straf van ontzetting van een recht een bepaald beroep uit te oefenen, art. 28 lid 1 Sr: voor die oplegging geldt niet als vereiste dat ten laste is gelegd – en dienovereenkomstig bewezen wordt verklaard – dat het misdrijf in die uitoefening van een beroep is begaan. Het volstaat dat van de omstandigheid dat het misdrijf is begaan in de uitoefening van het beroep ter terechtzitting is gebleken en dat de rechter in de motivering van zijn beslissing hiervan blijk geeft. Door een benadeelde partij gemaakte kosten voor rechtsbijstand: deze zijn te rekenen tot de proceskosten waaromtrent de rechter ingevolge art. 592a Sv in de daar bedoelde gevallen een afzonderlijke beslissing dient te geven, die in de uitspraak dient te worden opgenomen conform art. 361 lid 6 Sv. Een redelijke uitleg van art. 592a Sv brengt mee dat bij de begroting van de daar bedoelde kosten dezelfde maatstaf wordt gehanteerd als in civiele procedures, waarin doorgaans een zogenoemd liquidatietarief wordt gehanteerd. Een eventuele toevoeging blijft dan buiten beschouwing. A-G: anders