Hof Arnhem-Leeuwarden, 11-12-2018, nr. 17/00979
ECLI:NL:GHARL:2018:10716
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
11-12-2018
- Zaaknummer
17/00979
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2018:10716, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 11‑12‑2018; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGEL:2017:4790, Bekrachtiging/bevestiging
Cassatie: ECLI:NL:HR:2019:999
- Vindplaatsen
NLF 2019/0075 met annotatie van Yves Gassler
Uitspraak 11‑12‑2018
Inhoudsindicatie
Overdrachtsbelasting. Transactie tussen twee toegelaten instellingen in de zin van de Woningwet met betrekking tot vier complexen met seniorenwoningen. Beroep op vrijstelling van art. 15, lid 1, onderdeel h, Wet BRV in verbinding met art. 5d, lid 1, onderdeel b, Uitvoeringsbesluit BRV. Taakoverdracht? Commerciële factoren.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN
locatie Arnhem
nummer 17/00979
uitspraakdatum: 11 december 2018
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
Stichting [X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 18 september 2017, nummer AWB 16/7529, ECLI:NL:RBGEL:2017:4790, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Utrecht (hierna: de Inspecteur)
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1.
Belanghebbende heeft op 22 januari 2016 € 353.405 overdrachtsbelasting op aangifte voldaan.
1.2.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 oktober 2018. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2. Vaststaande feiten
2.1.
Belanghebbende is een toegelaten instelling in de zin van de Woningwet en een algemeen nut beogende instelling als bedoeld in artikel 6.33, onder b, van de Wet IB 2001 (hierna: anbi). Belanghebbende richt zich specifiek op ouderenhuisvesting.
2.2.
Belanghebbende heeft bij akte van levering van 30 december 2015 de eigendom verkregen van vier complexen met seniorenwoningen in de gemeente Utrecht. De verkoper is Stichting [A] (hierna: [A] ), eveneens een toegelaten instelling en een anbi. In de akte is vermeld dat de onderhavige transactie plaatsvindt, omdat koper en verkoper zich willen toeleggen op hun kerntaken. Voor koper, belanghebbende, is deze kerntaak omschreven als het bedienen van senioren als doelgroep en voor verkoper, [A] , het bedienen van studenten als doelgroep. De totale koopprijs bedraagt € 17.500.000, waarin is begrepen het aandeel van verkoper groot € 8.991,11 in het reservefonds van de vereniging van eigenaars. De koopprijs is bepaald op basis van twee taxaties, waarbij de complexen zijn getaxeerd op € 18.200.000 respectievelijk € 16.770.000. In de koopovereenkomst is opgenomen dat belanghebbende de in de complexen gelegen seniorenwoningen voor ten minste tien jaren zal aanwenden voor verhuur in de sociale sector.
2.3.
Tot de gedingstukken behoort een overzicht van de historische kostprijzen per overgedragen complex met de titel “Gegevens per 31.12.2014”. Het overzicht bevat de volgende gegevens die betrekking hebben op de vier complexen die belanghebbende heeft overgenomen:
Complex | Oorspronkelijke aanschafwaarde | Cum. Afschr. | Boekwaarde | |
248 [a-straat] | grond (erfpacht) casco installaties | 131.505,50 671.358,57 167.839,64 970.703,71 | 14.089,88 129.932,27 167.839,64 311.861,79 | 117.415,62 541.426,30 0,00 658.841,92 |
249 [b-straat] | grond (erfpacht) casco installaties | 455.504,13 2.193.288,58 547.209,46 3.196.002,17 | 47.121,12 409.961,09 423.169,13 880.251,34 | 408.383,01 1.783.327,49 124.040,33 2.315.750,83 |
254.02 [c-straat] | grond casco installaties | 721.473,95 3.944.520,12 986.130,03 5.652.124,10 | 0,00 650.197,78 383.942,08 1.034.139,86 | 721.473,95 3.294.322,34 602.187,95 4.617.984,24 |
255 [d-straat] | grond casco installaties | 241.801,25 1.096.165,64 274.041,41 1.612.008,30 | 0,00 182.448,48 130.007,18 312.455,66 | 241.801,25 913.717,16 144.034,23 1.299.552,64 |
totaal | 11.430.838,28 | 2.538.708,65 | 8.892.129,63 |
2.4.
In het jaarverslag van [A] van 2015 wordt de verkoop van de complexen aan belanghebbende genoemd. In bijlage 3 bij het jaarverslag, met de titel “Financieel Beheer” staat onder het kopje “Netto verkoopresultaat”:
“Ultimo 2015 heeft de [A] een 4-tal ouderencomplexen verkocht aan collega corporatie [X] , die zich specifiek richt op de huisvesting van deze doelgroep. De boekwinst ten bedroeg € 3,3 miljoen.”
3. Geschil
3.1.
In geschil is primair of de verkrijging van de vier complexen is vrijgesteld van overdrachtsbelasting op de voet van artikel 15, eerste lid, onderdeel h, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer in verbinding met artikel 5d, eerste lid, onderdeel b, van het Uitvoeringsbesluit belastingen van rechtsverkeer (hierna: het Uitvoeringsbesluit). Het geschil spitst zich toe op de volgende vragen: of alle activa en passiva die betrekking hebben op de overgedragen taak aan belanghebbende zijn overgedragen, en of commerciële factoren bij de overdracht een rol hebben gespeeld. Belanghebbende beantwoordt de eerste vraag bevestigend en de tweede vraag ontkennend. De Inspecteur geeft de tegenovergestelde antwoorden.
3.2.
Subsidiair is in geschil of belanghebbende met vrucht een beroep kan doen op het gelijkheidsbeginsel. In dit verband beroept belanghebbende zich op zowel de meerderheidsregel als op begunstigend beleid.
4. Beoordeling van het geschil
4.1.
Het Hof zal eerst de vraag behandelen of commerciële factoren een rol hebben gespeeld bij de overdracht van de vier complexen aan belanghebbende.
4.2.
Bij Besluit van 23 december 2009 tot wijziging van enige fiscale uitvoeringsbesluiten en enkele andere besluiten, Stb. 2009, 615, is artikel 5d van het Uitvoeringsbesluit ingevoerd. In de Nota van Toelichting daarbij is voor zover van belang het volgende opgemerkt:
“Bij de juridische fusie of taakoverdracht mogen commerciële factoren geen rol spelen. Dit betekent dat de verdwijnende ANBI’s of verenigingen geen uitkeringen uit hun vermogen mogen doen. Daarnaast mogen zij in geval van een taakoverdracht geen koopsom of andere prestaties bedingen. Een symbolische koopsom van € 1 is hierbij echter wel toegestaan. Het geen rol spelen van commerciële factoren, de eis dat geen koopsom mag worden bedongen, wordt zo ingevuld dat daar geen sprake van is in de situatie waarin op grond van publiekrechtelijke regelgeving een koopsom wordt bedongen ter grootte van ten hoogste de boekwaarde van het overgedragen vermogensbestanddeel.”
4.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat de hoogte van de koopsom mede is bepaald op grond van publiekrechtelijke regelgeving. Nu partijen daarbij niet van een juridisch onjuist uitgangspunt uitgaan, zal het Hof hen daarin volgen. Het Hof leidt uit de laatste zin van het onder 4.2. genoemde citaat af dat het Uitvoeringsbesluit aldus moet worden verstaan dat commerciële factoren geen rol spelen, indien de koopsom de boekwaarde van de overgedragen onroerende zaken niet overtreft. Uit de onder 2.3. en 2.4. opgenomen feiten volgt dat [A] een koopsom heeft bedongen die hoger ligt dan de aanschafwaarde. Aan de voorwaarde dat commerciële factoren geen rol mogen spelen, is dan niet voldaan, omdat de koopsom van de overgedragen onroerende zaken hoger is dan de boekwaarde (aanschafwaarde minus afschrijvingen). De herwaardering van de boekwaarden waar belanghebbende naar heeft verwezen, hebben eerst in 2016 plaatsgevonden. Het Hof verwerpt het argument van belanghebbende dat de laatste zin van de toelichting dient te worden uitgelegd conform de (later ingevoerde) publiekrechtelijke regelgeving waaruit volgt dat een marktconforme koopsom dient te worden overeengekomen tussen woningcorporaties. Dat daardoor een van overdrachtsbelasting vrijgestelde overdracht van onroerende zaken tussen woningcorporaties die als anbi zijn aangemerkt, in veel gevallen niet mogelijk is, doet daar niet aan af. Het is aan de besluitgever om desgewenst de vrijstelling uit te breiden. Belanghebbende heeft terecht overdrachtsbelasting op aangifte voldaan.
4.4.
Belanghebbende beroept zich erop dat in de meerderheid van de met haar geval vergelijkbare gevallen de vrijstelling wel is verleend. Belanghebbende verwijst hiervoor naar haar nadere stuk van 12 oktober 2018, waaraan zij (geanonimiseerde) bijlagen heeft gehecht die betrekking hebben op overdrachten aan andere woningcorporaties. De Inspecteur heeft dit standpunt gemotiveerd weersproken. Hij heeft aangedragen dat woningcorporaties vaak geen beroep doen op de vrijstelling, omdat bij de verkoopovereenkomst commerciële factoren een rol spelen. Verder zijn in de jurisprudentie meer gevallen te vinden waarin het beroep op de vrijstelling op dezelfde gronden als de Inspecteur bij belanghebbende heeft aangevoerd, is afgewezen dan de gevallen waarnaar belanghebbende verwijst. In de twee brieven (bijlagen 1A en 1B) ontbreken de relevante feiten, maar staat in ieder geval vast dat de koopsom onder de historische kostprijs ligt.
4.5.
Het Hof is van oordeel dat belanghebbende, die de bewijslast heeft, tegenover de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt, dat haar in strijd met de meerderheidsregel de vrijstelling is onthouden. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat de gevallen in de bijlagen 1A en 1B vergelijkbaar zijn. Belanghebbende heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat de Inspecteur heeft ingestemd met toepassing van de vrijstelling op de overdrachten waarop bijlagen 2A en 2B betrekking hebben. Het beroep op de meerderheidsregel faalt.
4.6.
Belanghebbende heeft tot slot gewezen op begunstigend beleid dat de Inspecteur zou voeren. Belanghebbende verwijst naar de jurisprudentie, uitspraken van de staatssecretaris van Financiën en de uitlatingen van de Inspecteur in de gedingstukken. Hieruit heeft belanghebbende afgeleid dat de Inspecteur beleid voert. Dat de Inspecteur geen aandacht heeft besteed aan de publiekrechtelijke regelgeving op het gebied van financiering c.q. transacties van woningcorporaties, namelijk de voorschriften die Stichting Waarborgfonds Sociale Woningbouw en de Autoriteit woningcorporaties hanteren bij de financiering en de verkoop van woningen door corporaties, is een hiaat in dit beleid. Aangezien de Inspecteur hierover niets bekend heeft gemaakt, kan belanghebbende niet worden tegengeworpen dat zij in overeenstemming met de voornoemde voorschriften een marktconforme koopprijs heeft betaald, aldus belanghebbende. De Inspecteur heeft het standpunt van belanghebbende weersproken en verklaard dat hij geen beleid voert.
4.7.
Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat de Inspecteur beleid voert, laat staan begunstigend beleid. De standpunten en verklaringen waarnaar belanghebbende verwijst, zijn niet als beleid aan te merken, laat staan dat hieruit zou volgen dat de vrijstelling in dit geval van toepassing is. Dat de Inspecteur heeft nagelaten op het door belanghebbende genoemde punt beleid te voeren, kan evenmin in het voordeel van belanghebbende werken. Het is aan de besluitgever om desgewenst opnieuw naar de voorwaarden te kijken. Het beroep op begunstigend beleid faalt.
4.8.
Een toetsing aan de andere toepassingscriteria voor de vrijstelling kan achterwege blijven, omdat de vrijstelling al niet van toepassing is omdat bij de verkoopovereenkomst commerciële factoren een rol hebben gespeeld. Belanghebbende heeft ter zitting van het Hof een e-mail willen inbrengen van [A] over de stand van de leningen die betrekking hebben op de vier complexen voorafgaand aan de overdracht aan belanghebbende. Aangezien het Hof niet toekomt aan de beoordeling van de vraag of alle activa en passiva die betrekking hebben op de vier complexen zijn overgedragen aan belanghebbende, behoeft de vraag of het Hof de e-mail ter zitting terecht tardief heeft verklaard evenmin verdere bespreking.
Slotsom Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.
5. Griffierecht en proceskosten
Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.
6. Beslissing
Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.F.C. Spek, voorzitter, mr. A.R. van der Winkel en mr. A. van Dongen, in tegenwoordigheid van dr. J.W.J. de Kort als griffier.
De beslissing is op 11 december 2018 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(J.W.J. de Kort) (R.F.C. Spek)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 11 december 2018.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH DEN HAAG.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.