Hof 's-Hertogenbosch, 16-11-2012, nr. 20-003891-10
ECLI:NL:GHSHE:2012:BY3370, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
16-11-2012
- Zaaknummer
20-003891-10
- LJN
BY3370
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2012:BY3370, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 16‑11‑2012; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBBRE:2010:BO0030, (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
Uitspraak 16‑11‑2012
Inhoudsindicatie
Uitzetting door de Dominicaanse Republiek na uitleveringsverzoek door Nederland. Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank, waarbij het OM niet-ontvankelijk is verklaard in zijn vervolging en wijst de zaak terug.
Partij(en)
Sector strafrecht
Parketnummer : 20-003891-10
Uitspraak : 16 november 2012
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Breda van 11 oktober 2010 in de strafzaak met parketnummer 02-800035-09 tegen:
[verdachte],
geboren op [geboorteplaats] op [geboortedatum],
Zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in zijn vervolging van verdachte ter zake van witwassen.
De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal vernietigen en de zaak zal terugwijzen naar de rechtbank Breda ter zake van het onder 1. en 2. ten laste gelegde, teneinde met inachtneming van dit arrest recht te doen.
Namens verdachte is bepleit dat het hof het vonnis van de rechtbank zal bevestigen en subsidiair, indien het hof toch overgaat tot vernietiging van het vonnis, de zaak zal terugwijzen naar de rechtbank Breda teneinde daar met inachtneming van dit arrest recht te doen.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Ontvankelijkheid van de officier van justitie in zijn vervolging
Bij vonnis waarvan beroep is de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging van verdachte. Aan dat oordeel heeft de rechtbank het volgende ten grondslag gelegd. Uit de stukken in het dossier blijkt dat leden van de Koninklijke Marechaussee (KMAR) op 10 januari 2009 op het vliegveld van Punta Cana, dus op het grondgebied van de Dominicaanse Republiek, verdachte hebben overgenomen van de autoriteiten van de Dominicaanse Republiek en vervolgens verdachte per vliegtuig hebben overgebracht naar Nederland, alwaar verdachte op 11 januari 2009 op Schiphol is aangehouden. Hieruit kan aldus de rechtbank niet anders worden afgeleid dan dat de Koninklijke Marechaussee op het grondgebied van de Dominicaanse Republiek een bijdrage heeft geleverd aan de kennelijke uitzetting van verdachte, terwijl uit het dossier niet blijkt van enige rechtmatige basis dan wel formele titel daarvoor, maar wel van wetenschap op dat moment dat de strafvervolging jegens verdachte in Nederland zou volgen. Deze uitzetting heeft, blijkens de wijze waarop deze heeft plaatsgevonden, het effect van uitlevering bewerkstelligd, terwijl aan de verdachte de rechten die hem in het kader van een uitlevering zouden toekomen, zijn onthouden. Naar het oordeel van de rechtbank levert dit een ernstige inbreuk op de beginselen van een behoorlijke procesorde op, waardoor met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak te kort is gedaan.
De raadsman heeft zich onder verwijzing naar twee arresten van de Hoge Raad (HR 13 september 1963, NJ 1963, 509, Wallace en HR 18 november 1994, NJ 1996, 579 ) op het standpunt gesteld dat – samengevat – de uitzetting in plaats van uitlevering door de Dominicaanse autoriteiten in de onderhavige zaak gelet op de criteria in de genoemde arresten, mutatis mutandis toegepast, als onrechtmatig kan worden beschouwd. De inlevering heeft plaatsgevonden op initiatief, onder begeleiding en met fysieke medewerking van de Nederlandse autoriteiten en opsporingsdiensten. ‘Door van dit “prima facie” onrechtmatig optreden van de Dominicaanse autoriteiten gebruik te maken, gretig gebruik te maken zelfs, handelt ook de Nederlandse Staat i.e. het Openbaar Ministerie zodanig onrechtmatig als de rechtbank heeft geoordeeld.’, aldus de verdediging. De beslissing van de rechtbank dient te worden bevestigd.
Het openbaar ministerie heeft zich – samengevat – op het standpunt gesteld dat gegeven het vertrouwensbeginsel tussen staten de Nederlandse rechter slechts een marginale toetsing toekomt van de wijze waarop door de buitenlandse autoriteit gevolg wordt gegeven aan een Nederlands verzoek tot uitlevering. In deze zaak is de beslissing tot aanhouding en uitzetting door de Dominicaanse Republiek genomen naar aanleiding van de informatie die in het Nederlandse rechtshulpverzoek was gegeven, namelijk de vermelding van het strafblad van verdachte. Dat deze informatie tot uitzetting zou leiden was niet vooraf bekend bij de Nederlandse autoriteiten. Het handelen van de Dominicaanse Republiek kan met toepassing van de criteria uit de (hierboven genoemde) arresten van de HR van 13 september 1963 en 18 november 1994 niet als onrechtmatig worden beoordeeld.
De Nederlandse autoriteiten hebben ook geen afspraken gemaakt met de autoriteiten van de Dominicaanse Republiek over de wijze waarop verdachte onder Nederlandse rechtsmacht zou vallen.
Het feitelijk overnemen van verdachte door de KMAR op het vliegveld of in het vliegtuig in de Dominicaanse Republiek kan niet als zodanig worden beschouwd, het dient slechts ter assistentie van de uitvoering van een autonome beslissing van de Dominicaanse Republiek.
Niet valt in te zien op welke wijze het openbaar ministerie de rechten van de verdachte heeft geschonden nu de autoriteiten van de Dominicaanse Republiek autonoom hebben beslist de verdachte uit te zetten in plaats van uit te leveren. Het vonnis dient te worden vernietigd.
Het hof overweegt als volgt.
Aan te leggen maatstaf
Ten eerste dient de vraag te worden beantwoord of sprake is geweest van onrechtmatig handelen aan de zijde van de Nederlandse overheid. Indien die vraag bevestigend kan worden beantwoord, is, ten tweede, de vraag aan de orde of deze onrechtmatigheid een aan het Openbaar Ministerie toe te rekenen ernstige inbreuk op de beginselen van een behoorlijke procesorde oplevert, waardoor met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak te kort is gedaan, zodat niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in zijn vervolging in beeld zou komen.
Feitelijke gang van zaken
Het hof gaat op grond van de stukken van het geding uit van de volgende gang van zaken rond de uitzetting van verdachte door de Dominicaanse Republiek.
Bij verzoek van 22 januari 2008 hebben de officier van justitie mr. K.W. van Damme en rechter-commissaris mr W. Toekoen, aan de autoriteiten van de Dominicaanse Republiek om rechtshulp verzocht in de onderhavige strafzaak. Dit rechtshulpverzoek bestond uit twee te onderscheiden onderdelen. Onderdeel A van het verzoek behelsde de aanhouding en overdracht van verdachte ter fine van uitlevering aan de Nederlandse autoriteiten. Onderdeel B van het verzoek behelsde het verrichten van een doorzoeking op het woon- en/of verblijfadres van verdachte in Santo Domingo dan wel op enige andere plaats in de Dominicaanse Republiek van belang voor het onderzoek.
Voorts werd verzocht de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2], waar mogelijk, toe te staan aanwezig te zijn bij de uitvoering van het verzoek. Als voor de uitvoering van het verzoek van belang zijnde informatie is, onder meer, in het verzoek vermeld dat was gebleken dat verdachte vuurwapen- en vluchtgevaarlijk was en dat hij in 1998 na een verlof niet is teruggekeerd in de gevangenis te Heerhugowaard waar hij nog een straf van 250 dagen moest uitzitten.
Uit door de autoriteiten van de Dominicaanse Republiek verstrekte stukken blijkt dat op 9 juni 2008 drie berichten zijn uitgegaan van de Dominicaanse plaatsvervangend officier van justitie mevrouw [naam]: twee aan de president van het Landelijk Directoraat van Drugsbestrijding, de heer [naam], en een derde aan de Nederlandse officier van justitie en rechter-commissaris.
In het bericht aan het Landelijk Directoraat van Drugbestrijding wordt, volgens de Nederlandse vertaling, verzocht ambtsberichten te doen uitgaan teneinde verdachte ‘uit te leveren’ (in de Spaanse tekst staat: repatriado, hetgeen volgens een woordenboek Spaans -Nederlands betekent: repatriëren) op grond van de inhoud van het rechtshulpverzoek en van de Algemene Migratie Wet van de Dominicaanse Republiek. Het hof overweegt dat uit de verwijzing naar de Algemene Migratie Wet is op te maken dat reeds op dat moment door de autoriteiten van de Dominicaanse Republiek een vreemdelingrechtelijke grondslag is gegeven aan de aanhouding en uiteindelijke uitzetting van verdachte. In het tweede bericht wordt het Landelijk Directoraat van Drugsbestrijding – zakelijk weergegeven – verzocht uitvoering te geven aan het onderdeel B van het rechtshulpverzoek (de doorzoeking) in het bijzijn van [verbalisant 1] en De [verbalisant 2] (Nederlandse opsporingsambtenaren). In het derde bericht aan de Nederlandse autoriteiten wordt medegedeeld dat [verbalisant 1] en De [verbalisant 2] aanwezig mogen zijn bij en deelnemen mogen aan die onderzoekshandelingen.
Uit het verhoor van [verbalisant 1] bij de rechter-commissaris d.d. 2 oktober 2009 blijkt dat in december 2008 de autoriteiten van de Dominicaanse Republiek voornemens zijn uitvoering te geven aan het rechtshulpverzoek nadat verdachte in de Dominicaanse Republiek is getraceerd Teneinde hem in staat te stellen bij die uitvoering aanwezig te zijn, is contact gelegd met [verbalisant 1]. Begin januari, op 3 of 4 januari 2009, is [verbalisant 1], in gezelschap van De [verbalisant 2],afgereisd naar de Dominicaanse Republiek. Daar aangekomen werd hem te kennen gegeven dat verdachte niet zou worden uitgeleverd, maar zou worden uitgezet omdat hij bij binnenkomst van de Dominicaanse Republiek niet had opgegeven dat hij strafrechtelijke antecedenten had.
Op 7 januari 2009 is, door tussenkomst van [verbalisant 1], door officier van justitie mr. K.W. van Damme een tweede rechtshulpverzoek gedaan. In dat verzoek wordt eerst de kern van het eerste rechtshulpverzoek herhaald, waaronder de eerder verzochte aanhouding ter fine van uitlevering van verdachte, waarna aanvullend wordt verzocht om conservatoire inbeslagneming van het huis van verdachte, verstrekking van relevante tapgesprekken en om vaststelling van de legale bronnen van inkomsten van verdachte en zijn echtgenote.
Op 8 januari 2009 is vervolgens de woning van verdachte doorzocht. Dit gebeurde in aanwezigheid en met een actieve bijdrage van [verbalisant 1] en De [verbalisant 2]. Ook verdachte was, daartoe op 8 januari 2009 in de Dominicaanse Republiek aangehouden, aanwezig bij deze doorzoeking.
Verdachte is op 10 januari 2009 ter uitzetting in een vliegtuig van Martinair op het vliegveld Punta Cana door de autoriteiten van de Dominicaanse Republiek overgedragen aan daartoe naar de Dominicaanse Republiek afgereisd personeel van de Koninklijke Marechaussee. Bij aankomst op Schiphol op 11 januari 2009 is verdachte aangehouden op verdenking van overtreding van de artikelen 420 en 140 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
Beoordeling feitelijk optreden Nederlandse autoriteiten
Het hof stelt vast dat van Nederlandse zijde bij wijze van rechtshulp naast een doorzoeking tevens de aanhouding van verdachte is gevraagd ter fine van uitlevering aan Nederland. De autoriteiten van de Dominicaanse Republiek hebben, gelet op de inhoud van voormeld intern bericht aan de President van het Landelijk Directoraat van de Drugsbestrijding, geoordeeld dat verdachte naar Nederland dient te worden uitgezet. Mogelijk is deze beslissing genomen naar aanleiding van de in het eerste rechtshulpverzoek als achtergrondinformatie vermelde strafrechtelijke veroordeling, die verdachte kennelijk had verzwegen en waardoor zijn recht op verblijf in de Dominicaanse Republiek was komen te vervallen.
Uit niets blijkt dat de Dominicaanse Republiek door enig bewust handelen van Nederlandse autoriteiten tot de beslissing tot uitzetting is gekomen. Nederland heeft enkel om aanhouding ter fine van uitlevering gevraagd. Dat de Dominicaanse autoriteit kennelijk zijn beslissing heeft gebaseerd op door Nederland in het rechtshulpverzoek ten behoeve van de uitvoering van het verzoek verstrekte relevant geachte informatie over het vluchtgevaar alsmede het gevaar dat vuurwapens worden gebruikt, maakt dat niet anders, nu uit niets blijkt dat deze informatie met een ander doel is verstrekt dan vermeld in het rechtshulpverzoek.
Het feitelijk overnemen van verdachte door de KMAR op het vliegveld of in het vliegtuig in de Dominicaanse Republiek kan niet als onrechtmatig worden beschouwd, immers dit is geschied op verzoek en in ieder geval met instemming van de autoriteit van de Dominicaanse Republiek nadat de beslissing tot uitzetting reeds was genomen. Op het vliegveld hebben de autoriteiten van de Dominicaanse Republiek de verdachte overgedragen aan de leden van de KMAR. De KMAR heeft enkel ondersteuning verleend bij de feitelijke overbrenging van verdachte naar Nederland.
Uitlevering of uitzetting
Ten aanzien van de beslissing van de autoriteiten van de Dominicaanse Republiek om anders dan verzocht verdachte niet aan te houden ter fine van uitlevering en vervolgens de uitleveringsprocedure te volgen, maar te beslissen tot uitzetting van de verdachte naar Nederland, overweegt het hof het volgende.
In de internationale strafrechtelijke samenwerking dient als uitgangspunt te gelden dat de verzoekende staat niet treedt in de beoordeling van de procedure die de aangezochte staat volgt bij de uitvoering van een rechtshulpverzoek, dan wel uitleveringsverzoek. Dit is alleen anders indien die procedure zou blijken te leiden tot schending van mensenrechten van verdachte.
Het is aan de aangezochte staat om te beoordelen of een verzoek tot uitlevering zal worden geëffectueerd door een uitleveringsprocedure te volgen, door uitzetting of enkel overdracht zonder meer of anderszins. Gelet op de autonomie van een staat op dit gebied, gelden ter beoordeling van de rechtmatigheid van de gekozen procedure niet de Nederlandse, al dan niet in jurisprudentie ontwikkelde, criteria.
Een uitleveringsprocedure ziet op de beoordeling of overeenkomstig verdragsrechtelijke en/of nationaal wettelijke bepalingen gevolg kan worden gegeven aan een verzoek tot uitlevering van een andere, verzoekende, staat. Het is een procedure sui generis waarin niet de gegrondheid wordt onderzocht van de strafvervolging die in de verzoekende staat tegen de opgeëiste persoon aanhangig is. Derhalve kan deze procedure dan ook niet worden beschouwd als een procedure waar artikel 6 van het EVRM op van toepassing is.
Conclusie
De Nederlandse autoriteiten hebben de Dominicaanse Republiek formeel verzocht om aanhouding van verdachte ter fine van uitlevering.
De autoriteiten van de Dominicaanse Republiek hebben autonoom beslist tot uitzetting van verdachte aan Nederland.
De rechtmatigheid van deze uitzetting staat niet ter beoordeling aan de Nederlandse rechter.
Niet is aangevoerd of gebleken dat verdachte door de uitzetting in enig door Nederland rechtens te respecteren belang is geschaad.
Niet is gebleken dat door een naar Nederlands recht als onrechtmatig optreden te beoordelen interventie van enige Nederlandse autoriteit de Dominicaanse autoriteit tot uitzetting is overgegaan.
Vernietiging vonnis
Ook overigens is niet gebleken van enig onrechtmatig optreden aan de zijde van de Nederlandse overheid. Van enige vormfout in de zin van artikel 359a Wetboek van Strafvordering is derhalve geen sprake.
De rechtbank heeft het openbaar ministerie ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging van verdachte.
Het vonnis dient derhalve te worden vernietigd.
Terugwijzing
Nu de advocaat-generaal en de verdediging hebben verzocht de zaak conform artikel 423, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering terug te wijzen naar de rechtbank, komt het hof niet toe aan een inhoudelijke behandeling van de zaak en zal het aldus beslissen.
Afwijzing voorwaardelijk verzoek tot het horen van getuigen
De verdediging heeft voor het geval het hof tot de conclusie zou komen dat de rechtbank de officier van justitie ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard en het vonnis zou behoren te worden vernietigd, verzocht de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] te horen.
Het hof wijst dit verzoek af en overweegt daartoe als volgt. Met het enkel overleggen van documenten, te weten prints van een internetpagina in het Spaans, met de mededeling dat autoriteiten van de Dominicaanse Republiek daarin uitlatingen doen waaraan aanknopingspunten zouden zijn te ontlenen dat het optreden van die autoriteiten was gericht op uitzetting met het effect van uitlevering, is het verzoek tot het horen van deze getuigen naar het oordeel van het hof onvoldoende onderbouwd, mede gelet op de inhoud van het dossier en wat overigens door de verdediging is aangevoerd. Het hof betrekt daarbij de omstandigheid dat niet door de verdediging is onderbouwd of en, zo ja, op welke wijze de autoriteiten die in de overgelegde berichten beweerdelijk worden geciteerd, de heren [getuige 1] en [getuige 2], betrokken zijn geweest bij de uitzetting van verdachte. In de stukken waarover het hof beschikt die betrekking hebben op de uitzetting van verdachte, worden de namen van beide personen niet genoemd. Bovendien is relevant dat, zoals het hof hiervoor heeft overwogen, de beoordeling van de rechtmatigheid van de uitzetting naar het recht van de Dominicaanse Republiek niet aan de Nederlandse (straf)rechter is. Het hof acht het horen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] gelet op hetgeen het hiervoor heeft overwogen niet noodzakelijk.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep;
Wijst de zaak terug naar de rechtbank Breda ter zake van het onder 1. en 2. ten laste gelegde, teneinde met inachtneming van dit arrest recht te doen.
Aldus gewezen door
mr. Y.G.M. Baaijens- van Geloven, voorzitter,
mr. K.J. van Dijk en mr. N.J.M. Ruyters, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. drs. T. Kraniotis, griffier,
en op 16 november 2012 ter openbare terechtzitting uitgesproken.