Rb. Breda, 11-10-2010, nr. 02/800035-09
ECLI:NL:RBBRE:2010:BO0030, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
- Instantie
Rechtbank Breda
- Datum
11-10-2010
- Magistraten
Mrs. Van Gameren, Volkers, Dekker
- Zaaknummer
02/800035-09
- LJN
BO0030
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBBRE:2010:BO0030, Uitspraak, Rechtbank Breda, 11‑10‑2010
Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2012:BY3370, (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
Uitspraak 11‑10‑2010
Inhoudsindicatie
Niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de uitzetting van verdachte, blijkens de wijze waarop deze heeft plaatsgevonden, het effect van een uitlevering bewerkstelligt, terwijl aan verdachte de rechten die hem in het kader van een uitlevering toe zouden komen, zijn onthouden. Er is daardoor sprake van een ernstige inbreuk op de beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekort gedaan.
Mrs. Van Gameren, Volkers, Dekker
Partij(en)
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 11 oktober 2010
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [datum en plaats]
zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats hier ten lande
raadsman mr. B.M. Beg, advocaat te Amsterdam
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 27 en 28 september 2010, waarbij de officier van justitie, mr. Van Damme, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: een bedrag van € 2.336.344,00 heeft witgewassen door middel van money transfers en van dat witwassen een gewoonte heeft gemaakt;
feit 2: een bedrag van € 507.000,00 heeft witgewassen.
3. De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
3.1. De ontvankelijkheid van de officier van justitie
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de procedure inzake de uitzetting en de daaropvolgende aanhouding van verdachte onrechtmatig is geweest nu er feitelijk sprake is geweest van een verkapte uitlevering. Naar de mening van de raadsman dient de officier van justitie daarom niet ontvankelijk te worden verklaard in zijn vervolging.
De officier van justitie heeft daarop aangevoerd dat de rechtbank reeds op 2 april 2009 het gelijkluidende preliminair verweer van de verdediging heeft verworpen.
De rechtbank stelt vast dat ter zitting van 2 april 2009 het volgende dienaangaande is besloten:
De rechter-commissaris is degene die de rechtmatigheid van de aanhouding moet toetsen. Er is door de verdediging bij de rechter-commissaris in het geheel geen voorbehoud gemaakt. De rechtbank constateert dat de onrechtmatigheid van de aanhouding van verdachte op de Dominicaanse Republiek slechts wordt gesuggereerd. De rechtbank dient niet het systeem van andere landen te toetsen. Bij een onrechtmatige aanhouding van een verdachte zou alleen sprake kunnen zijn van een niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie als er sprake was van een grove miskenning van de rechten van verdachte met medeweten van de Nederlandse autoriteiten. Hiervan zou sprake zijn indien Nederlandse verbalisanten op voorhand al contact zouden hebben gehad met de buitenlandse autoriteiten waarbij bepaalde afspraken gemaakt zouden zijn waaruit een vooropgezette schending van de rechten van verdachte afgeleid kan worden. Hiervan is in casu naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Derhalve verwerpt de rechtbank het preliminaire verweer van de verdediging.
De rechtbank sluit zich aan bij die beslissing. Naar haar oordeel betreft de beslissing van 2 april 2009 echter slechts het gedeelte van het verweer ten aanzien van de onrechtmatigheid van de aanhouding van verdachte in de Dominicaanse Republiek en is de vraag met betrekking tot de uitzetting van verdachte en de daaropvolgende procedure onbeantwoord gebleven. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Op 22 januari 2008 heeft Nederland middels een rechtshulpverzoek aan de Dominicaanse Republiek verzocht om verdachte ter fine van uitlevering aan Nederland aan te houden en over te dragen aan de Nederlandse autoriteiten. De rechtbank merkt op dat er tussen Nederland en de Dominicaanse Republiek geen verdrag bestaat dat een grondslag biedt voor deze uitlevering.
Blijkens bladzijde 2000018 in het dossier is verdachte op 8 januari 2009 aangehouden en van zijn vrijheid beroofd ter uitzetting uit de Dominicaanse Republiek. In het proces-verbaal op bladzijde 2000410 staat evenwel vermeld dat verdachte is aangehouden naar aanleiding van het rechtshulpverzoek van de Nederlandse autoriteiten, hetgeen niet strookt met de hiervoor aangehaalde reden van aanhouding. Het dossier bevat geen stukken van de aanhouding van verdachte, dan wel van de beslissing tot uitzetting. Ter zitting heeft de officier van justitie hierover aangegeven dat verdachte is uitgezet uit de Dominicaanse Republiek; hetgeen een aangelegenheid en beslissing betreft voorbehouden aan de Dominicaanse Republiek. Er is geen sprake geweest van uitlevering aan Nederland.
Blijkens het proces-verbaal van 11 januari 2009, opgenomen op bladzijde 2000391, hebben leden van de Koninklijke Marechaussee op 10 januari 2009 op het vliegveld van Punta Cana, dus op het grondgebied van de Dominicaanse Republiek, verdachte overgenomen van de autoriteiten van de Dominicaanse Republiek. Vervolgens hebben zij verdachte per vliegtuig van Martinair overgebracht naar Nederland, waar hij op 11 januari 2009 op Schiphol is aangehouden.
Hieruit kan niet anders worden afgeleid dan dat de Koninklijke Marechaussee op het grondgebied van de Dominicaanse Republiek een bijdrage heeft geleverd aan de kennelijke uitzetting van verdachte, terwijl uit het dossier niet blijkt van enige rechtmatige basis dan wel formele titel daarvoor, maar wel van de wetenschap op dat moment dat de strafvervolging jegens verdachte in Nederland zou volgen.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de uitzetting, blijkens de wijze waarop deze heeft plaatsgevonden, het effect van een uitlevering bewerkstelligt, terwijl aan verdachte de rechten die hem in het kader van een uitlevering toe zouden komen, zijn onthouden. Er is daardoor sprake van een ernstige inbreuk op de beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekort gedaan.
Onder die omstandigheden dient de officier van justitie in zijn vordering niet ontvankelijk te worden verklaard.
Gezien de beslissing van de rechtbank kunnen de overige door de raadsman gevoerde verweren onbesproken blijven.
4. De beslissing
De rechtbank:
- —
verklaart de officier van justitie niet ontvankelijk in de vervolging van verdachte.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van Gameren, voorzitter, mr. Volkers en mr. Dekker, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Van de Vrede, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 11 oktober 2010.
Bijlage I: De tenlastelegging
feit 1: hij in of omstreeks de periode van 13 februari 2003 tot en met 22 september 2003, te Breda, althans in Nederland, te Curaçao, te Jamaica en of in de Dominicaanse Republiek, tezamen en in vereniging met anderen, althans een ander, althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededader(s) (een) voorwerp(en), te weten telkens (een) geldbedrag(en)/geld (tot een totaal geldbedrag van euro 2.336.344,-
(door middel van 413 stuks moneytransfers)
op of omstreeks 13 februari 2003 (17 stuks totaal) euro 85.000,- en/of
op of omstreeks 20 februari 2003 (2 stuks totaal) euro 10.000,- en/of
op of omstreeks 27 februari 2003 (1 stuks totaal) euro 2.500,- en/of
op of omstreeks 1 maart 2003 (13 stuks totaal) euro 43.000,- en/of
op of omstreeks 8 maart 2003 (2 stuks totaal) euro 10.000,- en/of
op of omstreeks 12 maart 2003 (10 stuks totaal) euro 47.480,- en/of
op of omstreeks 15 maart 2003 (10 stuks totaal) euro 47.500,- en/of
op of omstreeks 19 maart 2003 (6 stuks totaal) euro 28.500,- en/of
op of omstreeks 27 maart 2003 (21 stuks totaal) 105.000,- en/of
op of omstreeks 28 maart 2003 (22 stuks totaal) euro 110.000,- en/of
op of omstreeks 29 maart 2003 (16 stuks totaal) euro 80.000,- en/of
op of omstreeks 31 maart 2003 (1 stuks totaal) euro 3.000,- en/of
op of omstreeks 01 april 2003 (19 stuks totaal) euro 95.000,- en/of
op of omstreeks 05 april 2003 (24 stuks totaal) euro 120.500,- en/of
op of omstreeks 15 april 2003 (19 stuks totaal) euro 95.000,- en/of
op of omstreeks 19 april 2003 (38 stuks totaal) euro 190.000,- en/of
op of omstreeks 22 april 2003 (4 stuks totaal) euro 22.300,- en/of
op of omstreeks 29 april 2003 (1 stuks totaal) euro 1.850,- en/of
op of omstreeks 02 mei 2003 (4 stuks totaal) euro 24.000,- en/of
op of omstreeks 16 mei 2003 (14 stuks totaal) euro 84.000,- en/of
op of omstreeks 17 mei 2003 (40 stuks totaal) euro 240.000,- en/of
op of omstreeks 19 mei 2003 (18 stuks totaal) euro 116.703,- en/of
op of omstreeks 22 mei 2003 (4 stuks totaal) euro 23.361,- en/of
op of omstreeks 24 mei 2003 (17 stuks totaal) euro 118.750,- en/of
op of omstreeks 27 mei 2003 (27 stuks totaal) euro 190.000,- en/of
op of omstreeks 05 juni 2003 (27 stuks totaal) euro 189.000,- en/of
op of omstreeks 06 juni 2003 (9 stuks totaal) euro 63.900,- en/of
op of omstreeks 07 juni 2003 (27 stuks totaal) euro 190.000,- en/of
verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, althans van (die) (een) voorwerp(en), te weten die/dat geldbedrag(en)/geld, gebruik gemaakt, terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en), dan wel redelijkerwijze had(den) moeten vermoeden, dat bovenomschreven voorwerp(en) — onmiddellijk of middellijk — afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
feit 2: hij op of omstreeks 09 februari 2006, te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, een voorwerp, te weten een geldbedrag van euro 507.000,-, heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, althans van een voorwerp, te weten dat bedrag, gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist, dan wel redelijkerwijze moest vermoeden, dat bovenomschreven voorwerp — onmiddellijk of middellijk — afkomstig was uit enig misdrijf.