Rb. Den Haag, 02-05-2017, nr. AWB - 16 , 9006
ECLI:NL:RBDHA:2017:5124
- Instantie
Rechtbank Den Haag
- Datum
02-05-2017
- Zaaknummer
AWB - 16 _ 9006
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDHA:2017:5124, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 02‑05‑2017; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:RVS:2018:909, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 02‑05‑2017
Inhoudsindicatie
Verweerder heeft ten onrechte geen toeslagen toegekend na intrekking met terugwerkende kracht van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eisers rechtmatig verblijf is niet komen te vervallen als gevolg van de intrekking met terugwerkende kracht van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, nu die intrekking uitsluitend het verblijfsrecht op grond van artikel 8, aanhef en onder a, aantast. Dit betekent dat eiser in de periode van 24 juni 2014 tot 8 juni 2015 rechtmatig verblijf had. Verweerder heeft daarom ten onrechte voor deze periode geen toeslagen toegekend. Ook voor wat betreft de periode vanaf juli 2009 is de rechtbank van oordeel dat verweerder ten onrechte geen toeslagen heeft toegekend. Gezien de omstandigheid dat in de beschikking van de IND van 15 januari 2016, waarmee de verblijfsvergunning asiel met terugwerkende kracht is ingetrokken, gelijktijdig per 8 juni 2015 een verblijfsvergunning regulier aan eiser is toegekend, acht de rechtbank het niet onbegrijpelijk dat eiser tegen de intrekking met terugwerkende kracht geen rechtsmiddel heeft ingesteld. De rechtbank gaat ervan uit dat de intrekking van de verblijfsvergunning met terugwerkende kracht verband houdt met beleidswijziging voor asielzoekers afkomstig uit Libië. Die terugwerkende kracht is evenwel ingegaan op 19 juli 2012 en doet er niet aan af dat eiser in de periode van 24 juli 2009 tot 24 juli 2014 in het bezit was van een verblijfsvergunning. Zijn verblijf in die periode is pas achteraf niet rechtmatig geworden. Van belang is dat eiser niet redelijkerwijs heeft kunnen begrijpen dat de toeslagen in die periode ten onrechte werden verleend.
Partij(en)
Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummers: SGR 16/9006, 16/9008, 16/9011 en 16/9013
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 mei 2017 in de zaken tussen
[eiser] , wonende te [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: mr. M.R.F. Berte),
en
de Belastingdienst/Toeslagen, kantoor [kantoorplaats] , verweerder.
Procesverloop
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de beschikkingen huur- en zorgtoeslag voor de jaren 2012, 2013, 2014 en 2015.
Verweerder heeft bij beslissingen op bezwaar van 3 oktober 2016 de bezwaren ongegrond verklaard.
Eiser heeft daartegen op 10 november 2016 beroep bij de rechtbank ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 maart 2017.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en [persoon 1] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [persoon 2] .
Overwegingen
Feiten
1. Aan eiser zijn over de berekeningsjaren 2012, 2013, 2014 en 2015 voorschotten zorg- en huurtoeslag (toeslagen) verleend.
2. Aan eiser is voor de periode 24 juli 2009 tot 24 juli 2014 een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd verleend.
3. Op 24 juni 2014 heeft eiser een aanvraag asielvergunning voor onbepaalde tijd ingediend.
4. Bij beschikking van 15 januari 2016 is de verblijfsvergunning wegens een beleidswijziging in 2012 (op 19 juli 2012 gepubliceerd in de Staatscourant, ingegaan op 20 juli 2014) met terugwerkende kracht per 19 juli 2012 ingetrokken, de aanvraag asielvergunning voor onbepaalde tijd afgewezen, alsmede met ingang van 8 juni 2015 een regulier verblijfsrecht toegekend tot 8 juni 2020. Eiser heeft tegen de beschikking geen bezwaar gemaakt.
5. Uit de door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) verstrekte informatie over de verblijfscodes volgens de Basisregistratie personen (Brp) blijkt dat aan eiser achtereenvolgens de volgende verblijfstitelcodes zijn toegekend:
- van 24 juli 2009 tot 22 juli 2012: verblijfscode 26 (verblijfsvergunning bepaalde tijd asiel);
- van 22 juli 2012 tot 26 juni 2014: verblijfscode 98 (geen rechtmatig verblijf);
- van 26 juni 2014 tot 8 juni 2015: verblijfscode 33 (procedure voortgezet verblijf, tijdige aanvraag);
- van 8 juni 2015 tot heden: verblijfscode 21 (verblijfsvergunning bepaalde tijd regulier).
Geschil
6. In geschil is of verweerder terecht voor de periode 22 juli 2012 tot 8 juni 2015 geen toeslagen aan eiser heeft toegekend.
7. Eiser neemt het standpunt in dat de beslissing op bezwaar is genomen in strijd met het motiverings- en zorgvuldigheidsbeginsel. De beslissing is voorts in strijd met de rechtszekerheid en niet in overeenstemming is met hetgeen de wetgever met het koppelingsbeginsel heeft bedoeld.
Beoordeling van het geschil
8. Op grond van artikel 2, eerste lid, onderdeel k, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) wordt, in deze wet en de daarop berustende bepalingen, alsmede in inkomensafhankelijke regelingen verstaan onder vreemdeling hetgeen daaronder wordt verstaan in de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
9. Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Vw 2000 heeft, indien aan een vreemdeling tijdens een rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onderdelen a tot en met e, en l van die wet een tegemoetkoming is toegekend, de omstandigheid dat hij aansluitend aan dit verblijf rechtmatig verblijf houdt in de zin van artikel 8, onderdeel g of h, van die wet niet tot gevolg dat hij daardoor zijn aanspraak verliest op eenzelfde tegemoetkoming gedurende de periode van laatstgenoemd verblijf.
10. Ingevolge artikel 8, aanhef en onder h, van de Vw 2000 heeft de vreemdeling in Nederland uitsluitend rechtmatig verblijf in afwachting van de beslissing op een aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning, bedoeld in de artikelen 20, 33 en 45a, of tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning, bedoeld in de artikelen 14 en 28, of een wijziging ervan, terwijl bij of krachtens deze wet of op grond van een rechterlijke beslissing uitzetting van de aanvrager achterwege dient te blijven totdat op de aanvraag is beslist.
11. Ingevolge artikel 45, eerste lid, aanhef en onder a, heeft de beschikking waarbij een aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 28, of voor onbepaalde tijd, bedoeld in artikel 33, wordt afgewezen, van rechtswege tot gevolg dat de vreemdeling niet langer rechtmatig in Nederland verblijft tenzij een andere rechtsgrond voor rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8 van toepassing is. Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder b, van artikel 45 is het eerste lid van overeenkomstige toepassing indien een verblijfsvergunning is ingetrokken of niet verlengd. Op grond van het derde lid treden de in het eerste lid bedoelde gevolgen van de beschikking niet in zolang het beroep van de vreemdeling de werking van de beschikking opschort.
12. In artikel 10 van de Vw 2000 is het uitgangspunt neergelegd dat de vreemdeling die geen rechtmatig verblijf houdt, geen aanspraak kan maken op verstrekkingen, voorzieningen en uitkeringen bij wege van een beschikking van een bestuursorgaan.
13. Artikel 9, eerste lid, van de Awir vereist dat de periode waarin sprake is van rechtmatig verblijf op grond van artikel 8, onder g of h, van de Vw, dient aan te sluiten op de periode dat sprake was van rechtmatig verblijf op grond van artikel 8, onderdelen a tot en met e, en l, van de Vw. De verblijfsvergunning van eiser is met terugwerkende kracht ingetrokken per 19 juli 2012. Dit betekent dat het rechtmatig verblijf dat eiser had op grond van artikel 8, onder a, van de Vw, op dat moment is geëindigd. Eiser had echter vanaf 24 juni 2014 wel rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, aanhef en onder g, van de Vw 2000. Dit rechtmatig verblijf is niet komen te vervallen als gevolg van de intrekking met terugwerkende kracht van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, nu die intrekking uitsluitend het verblijfsrecht op grond van artikel 8, aanhef en onder a, aantast. Dit betekent dat eiser in de periode van 24 juni 2014 tot 8 juni 2015 rechtmatig verblijf had. Verweerder heeft daarom ten onrechte voor deze periode geen toeslagen toegekend.
14. Ook voor wat betreft de periode vanaf juli 2009 is de rechtbank van oordeel dat verweerder ten onrechte geen toeslagen heeft toegekend. Gezien de omstandigheid dat in de beschikking van de IND van 15 januari 2016 waarmee de verblijfsvergunning asiel met terugwerkende kracht is ingetrokken, gelijktijdig per 8 juni 2015 een verblijfsvergunning regulier aan eiser is toegekend, acht de rechtbank het niet onbegrijpelijk dat eiser tegen de intrekking met terugwerkende kracht geen rechtsmiddel heeft ingesteld. De rechtbank gaat ervan uit dat de intrekking van de verblijfsvergunning met terugwerkende kracht verband houdt met beleidswijziging voor asielzoekers afkomstig uit Libië. Die terugwerkende kracht is evenwel ingegaan op 19 juli 2012 en doet er niet aan af dat eiser in de periode van 24 juli 2009 tot 24 juli 2014 in het bezit was van een verblijfsvergunning. Zijn verblijf in die periode is pas achteraf niet rechtmatig geworden. Van belang is dat eiser niet redelijkerwijs heeft kunnen begrijpen dat de toeslagen in die periode ten onrechte werden verleend.
Proceskosten
15. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.228 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 495, een wegingsfactor 1 en een factor 1,5 voor vier samenhangende zaken).
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de beslissing op bezwaar;
- draagt verweerder op een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.228;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46 aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Kouwenhoven, rechter, in aanwezigheid van mr. L. Heekelaar, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 mei 2017.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. (Nadere informatie www.raadvanstate.nl)